• No results found

The Power of the Supernatural

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "The Power of the Supernatural"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

The Power of the Supernatural

Invloed van Religie op Corporate Social Performance en Board of Directors

Masterafstudeerwerkstuk Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

JANINE HEERINK Studentnummer: 1858084 Eerste begeleider: dr. R.B.H. Hooghiemstra Tweede begeleider: prof. dr. C.L.M. Hermes Enschede, 18 januari 2014

(2)

2 "Religion is the sigh of the oppressed creature...

a protest against real suffering... it is the opium of the people...

the illusory sun which revolves around man for as long as he does not evolve around himself."

(3)

3

ABSTRACT

In dit onderzoek wordt er gekeken of de kenmerken van een board of directors en religie invloed hebben op de mate van Corporate Social Performance (CSP). Daarnaast wordt er onderzocht of er sprake is van een modererend effect van religie op de relatie tussen de kenmerken van een board of directors en de mate van CSP.

Het onderzoek richt zich op ondernemingen uit 53 landen gedurende de jaren 2002 tot en met 2011. Religie is bepaald aan de hand van de primaire godsdienst van elk land en wordt gemeten als het percentage van de bevolking dat een godsdienst aanhangt.

Uit het onderzoek blijkt dat het aantal outside directors, het aantal vrouwelijke directors en board size positief gerelateerd zijn aan de mate van CSP. Daarentegen heeft board tenure een negatief effect op CSP. In tegenstelling tot de verwachting heeft religie een negatieve invloed op de mate van CSP. De modererende invloed van religie op de mate van CSP komt tot uiting in de negatieve relatie tussen het monotheïsme, het aantal vrouwelijke directors en CSP. Verder is de modererende invloed van het monotheïsme en pantheïsme positief bevonden voor de relatie tussen board size en CSP en negatief bevonden voor de relatie tussen board tenure en CSP.

Trefwoorden: Corporate Social Performance (CSP), board of directors, religie, monotheïsme, pantheïsme, polytheïsme, atheïsme, ondernemingsspecifieke- en landspecifieke factoren, Corporate Social Reponsibility (CSR).

(4)

4

VOORWOORD

Voor u ligt mijn afstudeerwerkstuk ter afronding van de Master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Met het schrijven van dit afstudeerwerkstuk komt er een einde aan mijn studententijd. Na 4,5 jaar kan ik terugkijken op een zeer leerzame en vooral leuke periode.

In dit afstudeerwerkstuk ligt de focus op de impact van religie op de mate van Corporate Social Performance. Ik heb onderzoek gedaan naar de invloed van de verschillende godsdienststromingen op de relatie tussen een aantal kenmerken van een board of directors en de mate van Corporate Social Performance.

Bij deze wil ik nog even van de gelegenheid gebruik maken om een aantal personen te bedanken, die hebben geholpen bij het tot stand komen van dit afstudeerwerkstuk. Als eerste mijn begeleider vanuit de universiteit, dr. R.B.H. Hooghiemstra. Ik wil hem bedanken voor zijn goede begeleiding, advies, kritische blik en voor de snelle feedback tijdens mijn afstudeerperiode. Daarnaast wil ik KPMG Enschede en collega’s bedanken voor de leuke en leerzame periode en voor het beschikbaar stellen van hun tijd en middelen voor het schrijven van mijn afstudeerwerkstuk. Als laatste wil ik mijn vriend, familie en vriendinnen bedanken voor hun steun.

Ik wens u veel plezier bij het lezen van mijn scriptie!

Janine Heerink

(5)

5

INHOUDSOPGAVE

Blz. Abstract 3 Voorwoord 4 Inhoudsopgave 5 1. Introductie 7 1.1 Onderzoeksvraag 9 1.2 Wetenschappelijke relevantie 10 1.3 Maatschappelijke relevantie 11 1.4 Structuur 12 2. Theoretisch kader 13

2.1 Corporate Social Performance 13

2.1.1 Historie 13

2.1.2 Het Corporate Social Performance-model 14

2.1.3 CSP en de Agency theorie 15

2.1.4 CSP en de Resource dependence theorie 15

2.2 Eigenschappen van een Board of Directors 16

2.2.1 De toezichthoudende functie van een Board of Directors 17

2.2.2 De resource functie van een Board of Directors 19

2.3 De modererende invloed van Religie 21

2.3.1 Atheïsme 23

2.3.2 Monotheïsme 23

2.3.3 Pantheïsme 24

2.3.4 Polytheïsme 24

2.3.5 Wetenschappelijk literatuur 25

2.3.6 Religie en de toezichthoudende functie van een Board of Directors 26

2.3.7 Religie en de resource functie van een Board of Directors 28

2.4 Conceptueel model 30 3. Onderzoeksmethode 31 3.1 Data en Steekproefgrootte 31 3.2 Afhankelijke variabele 32 3.3 Onafhankelijke variabelen 32 3.4 Modererende variabele 33 3.5 Controle variabelen 34 3.6 Regressiemodel 36 4. Onderzoeksresultaten 37

(6)

6

4.1 Beschrijvende statistiek 37

4.2 Multicollinaeriteit 37

4.3 Hypothese toetsing 38

4.3.1 Analyse kenmerken van een board of directors 38

4.3.2 Analyse religie 40

4.3.3 Analyse modererende effect van religie 41

4.3.4 Aanvullende analyses 44

5. Conclusie en Discussie 46

5.1 Bevindingen 46

5.2 Beperkingen van het onderzoek 49

5.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek 49

5.4 Conclusie 50

Literatuurlijst 52

Lijst met gebruikte afkortingen 58

Bijlagen 59

Tabel 1: Geselecteerde landen en aantal waarnemingen per land 59

Tabel 2: Primaire godsdienst per land 61

Tabel 3: GDP groei per land 63

Tabel 4: Beschrijvende statistieken voor de onderzoeksvariabelen 65

Tabel 5: Correlatiematrix 66

Tabel 6: VIF-waarden per onderzoeksmodel 67

Tabel 7: Regressieresultaten 69

Tabel 8: Beschrijvende statistiek EP en SP 72

Tabel 9: Regressieresultaten analyse EP en SP 72

Tabel 10: Percentages bijwonen religieuze diensten en identificatie 73

Tabel 11: Beschrijvende statistiek analyse religie 75

(7)

7

INTRODUCTIE

De laatste jaren staan kranten en internetsites vol met artikelen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). Enkele koppen zijn: ‘MVO gaat

verder dan alleen milieu’ (Feld, 2010) en ‘Ondernemers: extra MVO-regels overbodig voor Nederlandse bedrijven’ (accountant.nl). Ook in de internationale media is Corporate Social

Responsibility (CSR) een veelbesproken onderwerp. Enkele headlines uit de New York Times zijn: ‘First, make money, Also, do good’ (Lohr, 2011) en ‘Social Responsiblities and M.B.A.’s’ (Scheutze, 2013).

Steeds meer ondernemingen beseffen dat het tonen van betrokkenheid met hun omgeving van groot belang is voor de prestaties van het bedrijf. Door middel van duurzaam ondernemen, sponsoring en gemeenschapsactiviteiten geven ondernemingen iets terug aan de samenleving. Deze tendens tot het tonen van betrokkenheid met de omgeving past binnen het streven van ondernemingen om meer te doen op gebied van CSR.

De toegenomen aandacht voor CSR is ook merkbaar in de grote vermeerdering van het aantal internationale verdragen op het gebied van CSR. Voorbeelden van deze verdragen zijn de VN-milieuverdragen en het Ruggie-beleidskader, dat richtlijnen bevat over de mensenrechten in het bedrijfsleven (www.mvonederland.nl). De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft richtlijnen opgesteld voor de rol van bedrijven in deze internationale verdragen. Deze richtlijnen worden ook wel de OESO-richtlijnen genoemd (www.oesorichtlijnen.nl). Om de OESO-richtlijnen te verduidelijken, is de ISO 26000 opgesteld. ISO 26000 ‘Guidance on Social Responsibility’, is een internationale richtlijn, die bedrijven een normatief kader geeft om hun maatschappelijke verantwoordelijkheden zelf te bepalen. Het uitgangspunt van de richtlijn is dat een organisatie vanuit een basishouding samen met haar omgeving bekijkt met welke maatschappelijke thema’s zij aan de slag gaat. ISO 26000 is gebaseerd op de zeven MVO-principes: verantwoordelijkheid, transparantie, ethisch gedrag en respect voor de belangen van stakeholders, voor de wet, voor internationale gedragsnormen en voor de mensenrechten (www.mvonederland.nl).

Er is de laatste jaren veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar CSR waarbij er modellen, dimensies en interpretaties zijn bepaald (Levitt, 1958; Friedman, 1970; Schwartz en Carroll, 2003). In deze onderzoeken zijn er aan CSR veel verschillende definities toegekend. Tot op heden is er nog geen algemeen theoretisch kader en/of definitie voor CSR vastgesteld. Desalniettemin moet de waarde van CSR in het bedrijfsleven niet worden onderschat.

(8)

8

De definitie van CSR die in dit onderzoek als leidraad wordt gebruikt is die van Carroll (1979). Zijn omschrijving van CSR wordt in veel onderzoeken gebruikt. Hij definieert Corporate Social Responsibility (CSR) als volgt (p.500): “CSR omvat de economische, juridische, ethische en

discretionaire verwachtingen die de samenleving heeft van organisaties op een bepaald punt in de tijd.”

Gezien het toegenomen belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen, hechten ondernemingen en haar belanghebbenden in steeds grotere mate waarde aan de prestaties van de ondernemingen op dit gebied ook wel te vatten met de term “Corporate Social Performance (CSP)”. Onder CSP kan worden verstaan: “Een bedrijfsconfiguratie van de principes van social

responsibility, processen van social responsiveness en policies, programma’s en waarneembare resultaten als ze betrekking hebben op de sociale relaties van de onderneming” (Wood, 1991:

p.693)

Eerdere onderzoeken die gedaan zijn naar CSP hebben gekeken naar factoren die van invloed zijn op CSP. Enkele voorbeelden hiervan zijn de onderzoeken van Ioannou en Serafeim (2012), Cochran en Wood (1984), Waddock en Graves (1997) en De Villiers, Naiker, en van Staden (2011). Ioannou en Serafeim (2012) hebben in hun onderzoek gekeken naar het effect van landskenmerken op CSP. Deze kenmerken hebben zij onderverdeeld in vier categorieën; politiek, financieel, cultureel en educatie en arbeid. Uit hun onderzoek blijkt dat vooral de politiek kenmerken CSP beïnvloeden. Ze vonden bewijs voor de negatieve invloed van corruptie, concurrentie en wetgeving op de omvang van CSP. Ook bleek uit hun onderzoek dat de aanwezigheid van vakbonden juist een positief effect had op CSP.

Cochran en Wood (1984), Waddock en Graves (1997) en Orlitzky, Schmidt en Rynes (2003) keken in hun onderzoeken naar de invloed van financiële prestaties van ondernemingen op CSP en vice versa. Orlitzky et al. (2003) keken specifiek naar de relatie tussen CSP en de financiële prestatie tussen verschillende landen. Op basis van de instrumentele stakeholder theorie stellen zij dat het behartigen van de belangen van de verschillende belangengroepen een vereiste is voor de financiële prestaties van een onderneming (Donaldson en Preston, 1995). In hun onderzoek vinden Orlitzky et al. (2003) bewijs voor deze positieve relatie.

De Villiers et al. (2011) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van kenmerken van een board of directors op de milieu prestaties van een onderneming. De kenmerken in hun onderzoek waren verdeeld over de twee functies van een board of directors, namelijk de toezichthoudende functie en de resource bepalende functie. Zij vonden bewijs voor de invloed

(9)

9

van de board kenmerken op de milieuprestaties, in zowel de toezichthoudende functie als in de resource bepalende functie van de board of directors.

1.1 Onderzoeksvraag

Dit onderzoek beoogt meer inzicht te genereren in de relatie tussen ondernemingskenmerken en CSP. In dit onderzoek zal de focus liggen op de kenmerken van een board of directors. Onder een board of directors wordt verstaan een bestuur, bestaande uit gekozen leden, die gezamenlijk de activiteiten van een organisatie overzien (Fama en Jensen, 1983). Tussen internationale ondernemingen zijn er verschillen in een board of directors op basis van een one-tier en two-tier systeem. In veel Europese en Aziatische landen is sprake van een two-tier structuur waarin een executive board of directors en een supervisory board of directors bestaan. De eerste richt zich vooral op het overzien van de dagelijkse activiteiten van de onderneming en de tweede houdt toezicht op de eerste; executive board of directors. In een one-tier systeem is er maar één board of directors, die zowel executive leden en non-executive leden bevat. De handelingen van de executive board of directors worden in dit systeem uitgevoerd door een executive committee, bestaande uit de CEO en afdelingshoofden. Het one-tier systeem komt veel voor bij ondernemingen uit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. In dit onderzoek wordt onder een board of directors verstaan dat deel van de directors die beide functies, het toezicht houden en het verstrekken van middelen, vervult.

Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat de structuur van de board of directors van invloed is op haar effectiviteit en de mate waarin de board of directors haar twee functies uitoefent (Pfeffer, 1972; Cornforth, 2001). Dit onderzoek zal dan ook de invloed testen van drie structuurkenmerken van een board of directors op CSP. De structuurkenmerken waar in deze paper de focus op zullen liggen zijn: board size, board composition en board tenure. Board size is het aantal boardleden in een board of directors (de Andres, Azofra, en Lopez, 2005). Board composition is de samenstelling van de board of directors. De board of directors kan op twee manieren worden samengesteld. De eerste manier is de samenstelling van de board of directors bestaande uit inside en outside directors (Webb, 2004). De tweede manier is de samenstelling van de board of directors uit mannen en vrouwen (Zang, Zhu, en Ding, 2013). En als laatste wordt onder board tenure verstaan het aantal jaren dat leden van een board of directors werkzaam zijn in de board of directors (Villiers et al. 2011).

In de bestaande literatuur is vooralsnog weinig aandacht besteed aan de invloed van landskenmerken op CSP. Het specifieke landskenmerk dat in dit onderzoek gebruikt wordt om het effect te meten op de relatie tussen de kenmerken van een board of directors en CSP is:

(10)

10

religie. Recente onderzoeken tonen steeds meer aandacht voor de invloed van religie op ondernemingsbeslissingen (Griffin en Sun, 2013). Er zijn relaties getest tussen religie en economische groei (Barro en McCleary, 2003) en aandeelmarkt participatie (Hong, Kubik, en Stein, 2004). Stulz en Williamson (2003) keken naar de relatie tussen religie en de mate van beleggerbescherming. In hun onderzoek kwamen ze tot de conclusie dat de rechten voor het beschermen van crediteuren in katholieke landen zwakker is dan in landen met een andere religie.

Naar aanleiding van bovenstaande onderzoeken kan er gesteld wordt dat religie invloed uitoefent op veel sociale en economische variabelen. In dit onderzoek wordt dan ook verwacht dat religie in belangrijke mate invloed uitoefent op CSP. De hedendaagse maatschappij bestaat uit veel verschillende groeperingen. Religie is datgene wat individuen samenbindt in gemeenschappen en het geeft de grondwaarden waarop deze gemeenschappen zich bewegen. Deze gemeenschappen hebben belangen en handelen op basis van grondwaarden afkomstig uit hun religie, daardoor zal religie de mate waarin ondernemingen aandacht hebben voor CSR en derhalve het belang dat zij hechten aan een (goede) CSP beïnvloeden.

Om middels dit onderzoek meer inzicht te verkrijgen in de invloed van kenmerken van een board of directors en religie op corporate social performance (CSP), luidt de onderzoeksvraag als volgt: “In welke mate wordt de relatie tussen kenmerken van een board of directors en

Corporate Social Performance (CSP) beïnvloed door religie?”

1.2 Wetenschappelijke relevantie

Dit onderzoek is belangrijk om een aantal redenen. Ten eerste wordt de bestaande literatuur over kenmerken van een board of directors aangevuld. Eerdere onderzoeken richtten zich op de invloed van deze kenmerken op de firm performance (Bhagat en Black, 1999; Kren en Kerr, 1997), CEO compensatie (Boyd, 1994), strategisch management (Baysinger en Hoskisson, 1990) en environmental performance (de Villiers et al. 2011). Dit onderzoek breidt de literatuur uit door het verschaffen van bewijs voor de invloed van kenmerken van een board of directors op de sociale performance van ondernemingen CSP.

Ten tweede toont het onderzoek van de Villiers et al. (2011) aan dat de twee functies van een board of directors invloed hebben op een onderneming zijn corporate environmental performance (CEP). In hun onderzoek maakten ze gebruik van verschillende kenmerken van een board of directors zoals; board independence, board size en director tenure. Dit onderzoek vult het onderzoek van Villiers et al. (2011) aan door de invloed board size en board tenure op

(11)

11

een bredere context van CSP te testen, door ook de relatie te testen voor de sociale prestaties van een onderneming en niet alleen de milieu prestaties.

Ten derde wordt er in dit onderzoek gekeken naar de modererende invloed van religie op de relatie tussen board size, board tenure en CSP. De toevoeging van de moderator religie in een onderzoek naar de relaties tussen kenmerken van een board of directors en CSP is vernieuwend. Uit het onderzoek van Aguilera en Jackson (2003) blijkt dat corporate governance invloed heeft op ondernemingen en instituties. Afhankelijk van de gedragingen van de ondernemingen en instellingen, kunnen deze corporate governance prestaties een complementair of substituerend effect hebben.

Ten vierde wordt de bestaande literatuur over de invloed van religie op gedragingen van ondernemingen (McGuire, Newton, Omer en Sharp, 2012) uitgebreid. Eerdere onderzoeken toonde aan dat religie invloed heeft op de ondernemingsbeslissingen met betrekking tot financiële verslaggeving (Dyreng, Mayew en Williams, 2010; McQuire, Omer en Sharp, 2012) en investeringen (Hilary en Hui, 2009). De bestaande literatuur over religie wordt uitgebreid door middels dit onderzoek bewijs te leveren voor de invloed van religie op de relatie tussen kenmerken van een board of directors en CSP. Daarnaast wordt de literatuur over invloeden op CSR aangevuld met het aspect religie.

Ten slotte zal dit onderzoek zich focussen op ondernemingen verspreid over de wereld. Veel onderzoek dat gedaan is naar de invloed van kenmerken van een board of directors en religie op CSP is gebaseerd op data informatie van alleen Amerikaans beursgenoteerde ondernemingen (Kassinis en Vafeas, 2002; de Villiers et al. 2011) of Aziatische ondernemingen (Ramasamy, Yeung en Au, 2010). Dit onderzoek zal kijken naar de verschillen in CSP tussen landen, net zoals in het onderzoek van Ioannou & Serafeim (2012). Voor deze cross-country is gekozen, omdat de wet- en regelgeving per land erg kan verschillen dat leidt tot verschillende benaderingen ten opzichte van een CSR beleid. De cross-country studie levert nieuwe inzichten in de manier waarop verschillende culturen omgaan met CSP en de manier waarop de structuur van een board of directors bepalend is in de mate van CSP tussen landen.

1.3 Maatschappelijke relevantie

De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek is al een deel weggegeven in het onderwerp: Corporate Social Performance. De hedendaagse maatschappij vindt het steeds belangrijker dat ondernemingen maatschappelijk verantwoord ondernemen. Middels dit onderzoek kan de maatschappij meer inzicht krijgen in de factoren die van invloed zijn op de mate van CSP van

(12)

12

een onderneming. Daarnaast kunnen overheden, investeerders en media de resultaten van dit onderzoek gebruiken als een leidraad voor het evalueren van ondernemingen. Potentiële investeerders die willen investeren in ondernemingen met een CSR beleid, kunnen aan de hand van dit onderzoek nagaan of de ondernemingen van hun selectie een hoge CSP hebben. Stel, de belegger weet van zijn potentiële onderneming dat de gemiddelde board tenure hoog is en dat er meer vrouwen deelnemen in de board of directors, dan kan hij concluderen dat de mogelijkheid bestaat dat deze onderneming een hoog CSP heeft. Zo kan de belegger zijn lijst met potentiële investeringen afvinken op wel of geen CSP beleid.

1.4 Structuur

Na deze introductie van het onderwerp is de structuur van de paper als volgt. Eerst wordt het theoretisch kader uiteengezet in hoofdstuk twee. In dit hoofdstuk word de relevante literatuur over CSP behandeld en wordt er gediscussieerd over de verschillende uitkomsten van al eerder uitgevoerde wetenschappelijke onderzoeken met betrekking tot de onderzoeksvraag. Hoofdstuk drie geeft een overzicht van de onderzoeksmethode met daarbij toegevoegd het regressiemodel. Hoofdstuk vier behandelt de onderzoeksresultaten. In het vijfde en laatste hoofdstuk wordt de conclusie, discussie en de beperkingen van het onderzoek uiteengezet.

(13)

13

THEORETISCH KADER

In dit hoofdstuk wordt het begrip Corporate Social Performance (CSP) verder uitgewerkt. Daarnaast wordt de invloed van de verschillende kenmerken van een board of directors op CSP besproken en wordt er aandacht besteedt aan de modererende invloed van religie op de relatie tussen deze board of directors kenmerken en CSP. Aan de hand van theorieën en wetenschappelijke literatuur zijn de hypothesen tot stand gekomen

.

2.1 Corporate Social Performance

In deze paragraaf wordt het ontstaan van CSP halverwege de twintigste eeuw en het CSP-model van Wood (1991) besproken. Verder wordt er een link gelegd tussen CSP en de agency theorie en resource dependence theorie.

2.1.1 Historie

Corporate Social Responsibility (CSR) is een fenomeen dat in de twintigste eeuw is ontstaan. De grondslag voor CSR is gelegd in het begin van de jaren ‘50, waarin de basis voor de theorie, praktijk en onderzoek is gevormd (Carroll, 1999). Bowen (1953) was één van de eerste wetenschappers die erkende dat de handelingen van ondernemingen het maatschappelijk verkeer beïnvloeden op meerdere vlakken. Hij stelde een definitie van CSR op, waarin de verantwoordelijkheden van een onderneming tegenover de maatschappij tot uiting kwamen. Bowen (1953) definieerde CSR als volgt (p.6): “CSR verwijst naar de verplichtingen van

ondernemingen om een beleid te voeren, om die beslissingen te maken of om die acties te nemen die wenselijk zijn vanuit het oogpunt van de normen en waarden van onze samenleving”.

Door de toegenomen aandacht voor het maatschappelijk belang van ondernemingen was er in de jaren ’60 en ’70 meer behoefte aan een geformaliseerde en nauwkeurige definitie van CSR (Carroll, 1999). Davis en Blomstrom (1966) stellen dat CSR meer inhoudt dan alleen de economische en juridische verplichtingen van een ondernemingen, daarnaast stelt Walton (1967) dat voluntarisme een essentieel onderdeel is van CSR. Volgens hem is een associatie van een onderneming met vrijwilligheidorganisaties van belang voor het beeld dat de maatschappij van de onderneming schetst. Johnson (1971) stelt in zijn boek dat een maatschappelijke verantwoorde onderneming de belangen van zijn werknemers, leveranciers en klanten ook in acht hoort te nemen. Met zijn definitie van CSR maakt hij een mogelijke link naar de stakeholder theorie, waarbij de belangen van meerder interestgroepen centraal staan (Carroll, 1999).

(14)

14

In de jaren ’80 en ’90 lag de focus minder op het formuleren van definities van CSR en meer op onderzoek naar CSR en alternatieve thema’s. Er kwam meer aandacht voor de openbare orde, bedrijfsethiek, Corporate Social Responsiveness en het concept Corporate Social Performance (CSP) (Carroll, 1999). Een voorbeeld hiervan zijn de onderzoeken naar de relatie tussen CSR en de financiële prestaties van ondernemingen door Cochran en Wood (1984) en Orlitzky, Schmidt en Rynes (2003). Cochran en Wood (1984) vonden in hun onderzoek een zwakke relatie tussen CSR en de financiële prestaties van ondernemingen. Wel vonden ze een sterke negatieve relatie tussen de financiële variabele asset age en CSR. Een verklaring die ze geven voor deze relatie is dat oudere ondernemingen minder flexibel openstaan voor sociale veranderingen dan jongere ondernemingen.

2.1.2 Het Corporate Social Performance-model

Het model van Wood (1991), weergegeven in figuur 1 op de volgende pagina, wordt in dit onderzoek als uitgangspunt genomen voor CSP. In het model van Wood (1991) zijn de 4 CSR dimensies: economisch, juridisch, ethisch en discretionair van Carroll (1979) opgenomen in de principes van CSR. Deze principes zijn de motivatie van een onderneming voor zijn CSR acties. De drie principes zijn:

Legitimiteit: De maatschappij schenkt legitimiteit en macht aan een onderneming. Degene die deze macht niet gebruikt voor de maatschappelijke verwachtingen raakt deze macht kwijt.

Publieke verantwoordelijkheid: Ondernemingen zijn verantwoordelijk voor de uitkomsten

gerelateerd aan hun betrokkenheid bij de maatschappij.

Bestuurlijke discretie: Managers zijn verplicht de bevoegdheid uit te oefenen die voor

hen beschikbaar is in de richting van CSR.

De processen van sociale responsiviteit zijn nodig om aan de normatieve component van CSP te voldoen (Jamali en Mirshak, 2007). De identificatie van processen toont de manieren hoe ondernemingen handelen uit hun betrokkenheid met de externe omgeving. De uitkomsten van corporate behaviour zijn van belang bij de evaluatie van de externe acties van de onderneming gericht op CSP (Wood, 1991).

(15)

15

2.1.3 CSP en de Agency theorie

De agency theorie stelt dat er in de relatie tussen de principaal (belangengroepen) en de agent (onderneming) een belangentegenstelling is, waarbij de agent zijn/haar eigen belangen behartigt ten koste van de belangen van de principaal (Jensen en Meckling, 1976). Er is sprake van een informatieasymmetrie omdat de agent over meer informatie beschikt dan de principaal en de principaal de agent niet kan controleren. Deze problemen zijn het gevolg van de scheiding tussen eigendom en controle. De belangen die de agent nastreeft kunnen de maatschappij schaden en dit is strijd met de CSR doelen van de belangengroepen. Friedman (1970) stelt dat het deelnemen van ondernemingen in CSR activiteiten typerend is voor een conflict tussen de belangen van managers en belangengroepen, i.e. een agency probleem. Managers gebruiken CSR activiteiten als middel om hun eigen sociale, politiek en economische belangen na te streven. Dit zou volgens Friedman (1970) ten koste gaan van de belangen van de aandeelhouders.

2.1.4 CSP en de Resource Dependence theorie

De resource dependence theorie, van Pfeffer en Salancik (1978), ziet de omgeving als een verzameling organisaties die schaarse hulpmiddelen bezitten of controleren. De afhankelijkheid van een organisatie van de omgeving wordt bepaald door het bezit van middelen; deze afhankelijkheid zorgt voor grote onzekerheid. Pfeffer (1982) suggereert met de resource dependence theorie; “een organisatie moet de belangen behartigen van zijn omgeving, die de

Figuur 1:

CSP-model

(Wood, 1991)

Principes van social responsibility (CSR)

- Institutioneel principe: legitimiteit

- Organisatie principe: publieke verantwoordelijkheid - Individueel principe: bestuurlijke discretie

Processen van corporate social responsiveness

- Environmental scanning - Stakeholder management - Issues management

Uitkomsten van corporate behaviour

- sociale effecten - sociale programma's - sociaal beleid

(16)

16

middelen bieden die noodzakelijke en belangrijk zijn voor het voortbestaan van de onderneming” (p. 193). Wanneer een onderneming meer aan Corporate Social Performance doet, maakt hij beslissingen die niet alleen in het belang zijn van de onderneming. Naarmate de onderneming meer betrokkenheid toont met zijn omgeving, zal de omgeving eerder in staat zijn om zijn hulpbronnen ter beschikking te stellen. Wanneer de onderneming zijn omgeving schaadt, zal dit niet het geval zijn (Maignan en Ferell, 2004).

Vanuit de resource dependence theorie hebben investeringen in CSR interne en externe voordelen. Interne voordelen ontstaan wanneer de CSR activiteiten leiden tot het ontwikkelen van nieuwe middelen en capaciteit die gerelateerd zijn aan de vakkennis en de bedrijfscultuur. Externe voordelen van het verstrekken van middelen voor CSR activiteiten ontstaan door de verbetering van de ondernemingsreputatie (Branco en Rodriguez, 2006). Een sterke reputatie is de belangrijkste immateriële resource die een onderneming moet nastreven en zien te behouden. Het opbouwen van een maatschappelijk verantwoord imago leidt tot verbeterde reputaties met externe partijen, die beschikken over middelen (Branco en Rodriguez, 2006). Reputatie is dus een middel die resources kan aantrekken voor een onderneming. Het verkrijgen van een goede reputatie is afhankelijk van de CSR activiteiten van een onderneming.

2.2 Eigenschappen van een Board of Directors

Een board of directors heeft twee belangrijke functies: toezicht houden op het management, namens de aandeelhouders en het verstrekken van middelen (Hilmann en Dalziel, 2003). De focus in dit onderzoek ligt op de beide functies van een board of directors namelijk het toezicht houden en het verstrekken van middelen.

In de agency theorie vindt de toezichthoudende functie van een board of directors zijn grondslag. De agency theorie stelt dat er belangenconflicten ontstaan in organisaties door de scheiding van eigendom en controle (Fama en Jensen, 1983). De toezichthoudende functie houdt in dat de board of directors de handelingen van het management controleert om de belangen van de aandeelhouders te beschermen (Jensen en Meckling, 1976). De toezichthoudende rol van board of directors kunnen agency kosten, die zijn ontstaan door belangenconflicten, verminderen (Hilmann en Dalziel, 2003). Vanuit de agency theorie kan worden beargumenteerd dat de kwaliteit van het toezicht door de board of directors onder andere beïnvloed wordt door de wijze waarop de board is gestructureerd. Daardoor zal in dit onderzoek gekeken worden naar de invloed van de samenstelling van de board of directors, i.e. board composition op de mate van CSP.

(17)

17

De tweede functie van een board of directors; het verstrekken van middelen, vindt zijn grondslag in de resource dependence theorie. Het doel van deze functie is de mogelijkheid van een board of directors om middelen en informatie naar de onderneming toe te trekken (Hilmann en Dalziel, 2003). De resource dependence theorie stelt dat middelen de afhankelijkheid van een organisatie van zijn externe omgeving doet verminderen (Pfeffer en Salancik, 1978). Deze functie van de board of directors houdt activiteiten in, waaronder het verstrekken van legitimiteit, kennis en advies (Baysinger en Hoskisson, 1990; Mintzberg, 1983). Vanuit de resource dependence theorie kan geredeneerd worden dat de mate waarin middelen verstrekt worden beïnvloed wordt door grootte en de tenure van de board of directors, respectievelijk board size en board tenure. Net zoals in het onderzoek van de Villiers et al. (2011) zal in dit onderzoek gekeken worden naar board size en board tenure als kenmerken van de resource functie van een board of directors.

2.2.1 De toezichthoudende functie van een Board of Directors

Veel kenmerken van een board of directors kunnen vanuit de agency theorie beargumenteerd worden als variabelen die van invloed zijn op de toezichthoudende functie van een board of directors. Enkele voorbeelden hiervan zijn: board independence, board duality, institutional ownership en board diversity (de Villiers et al., 2011; Ntim en Soobaroyen, 2013). In dit onderzoek wordt er onderzoek gedaan naar de samenstelling van de board of directors, i.e. board composition.

Board composition

De board of directors kan doorgaans worden opgesplitst in inside directors en outside directors, omdat ze verschillende gedragskenmerken en motieven kunnen hebben. Deze splitsing wordt gemaakt op basis van hun inspraak in de onderneming (de Andres, Azofra en Lopez, 2005). Inside directors zijn boardleden die tegelijkertijd ook manager, werknemer of aandeelhouder zijn van die onderneming. Outside directors daarentegen zijn de toezichthoudende leden van de board of directors, ze zijn geen werknemer of aandeelhouder van de onderneming.

De Andres et al. (2005) deden onderzoek naar de invloed van board composition op de ondernemingsprestatie, gemeten als de market-to-book ratio van de onderneming. Zij stellen dat een hogere proportie van outside directors in een board of directors leidt tot betere prestaties, omdat het de belangenconflicten vermindert en het management effectiever maakt. Echter uit de resultaten van het onderzoek van de Andres et al. (2005) blijkt dat er geen significante relatie bestaat tussen board composition en ondernemingsprestatie. Een verklaring

(18)

18

hiervoor is dat de onafhankelijke toezichthoudende rol van de outside directors niet noodzakelijkerwijs leidt tot meer efficiency (Hermalin en Weisbach, 1991).

In de onderzoeken van Webb (2004) en Zhang, Zhu en Ding (2011) wordt er gekeken naar de relatie tussen board composition en corporate social responsibility (CSR). Beide onderzoeken definieerden board composition op twee manieren. Als eerste keken ze naar de samenstelling van outside en inside directors in een board, net zoals in het onderzoek van de Andres et. al (2005). En als tweede keken ze naar de samenstelling man/vrouw in een board of directors. Uit het onderzoek van Webb (2004) blijkt dat de board of directors bij sociaal verantwoordelijke ondernemingen vooral bestaan uit outside directors en vrouwelijke boardleden. Een onderliggende verklaring voor dit resultaat is dat Fama (1980) en Carter, Simkins en Simpson (2003) stellen dat naarmate er meer outside en vrouwelijke directors deelnemen in de board of directors, deze meer onafhankelijk en effectiever is en meer toezichthoudende macht heeft, dat leidt tot meer CSR activiteiten (Webb, 2004).

Zhang et al. (2011) stellen dat outside directors meer een CSR oriëntatie hebben dan inside directors Een verklaring die ze hiervoor geven is dat de oriëntatie van outside directors meer gefocust is op het milieu, vrijwilligersorganisaties en de belangen van werknemers en leveranciers (Ibrahim en Angelidis, 1995). Outside directors zijn de vertegenwoordigers van de externe belanghebbenden van een organisatie. De externe focus van outside directors is gericht op het vergroten en verstrekken van middelen van een onderneming om aan de belangen van de externe groepen te voldoen (Johnson en Greening, 1999). Echter uit de resultaten van hun onderzoek blijkt dat er geen significante positieve relatie bestaat tussen outside directors en CSR prestatie. Ook stellen Zhang et al. (2011) dat naarmate de proportie van vrouwen in een board of directors groter wordt de CSR prestaties van de onderneming verbeteren. Dit komt doordat vrouwen door hun verschillende achtergronden en unieke psychologische eigenschappen, meer aandacht schenken aan belangengroepen anders dan aandeelhouders en vermogensverschaffers. Ook zijn ze eerder bereid middelen te verstrekken aan deze andere groepen belanghebbenden (Zhang et al., 2011). In hun onderzoek vinden ze significant bewijs voor deze relatie.

Eerdere onderzoeken over de invloed van board composition op de mate van CSP vertonen veel verschillende resultaten (De Andres et al., 2005; Zhang et al., 2011 en Webb, 2004). Deze afwijkingen in resultaten zijn het gevolg van de specifieke definiëring van board composition. Op basis van de literatuur kan geconcludeerd worden dat er veelal richtingloze verbanden worden gevonden tussen het aantal inside en outside directors en de mate van CSP. Om te

(19)

19

onderzoeken of er een verband bestaat tussen het aantal outside directors en CSP bij internationale ondernemingen, is de volgende hypothese gevormd:

Hypothese 1: Er is een relatie tussen het aantal outside directors in een board of directors en de mate van corporate social performance (CSP).

De resultaten uit eerdere onderzoeken, met betrekking tot de invloed van het aantal vrouwen in een board of directors op de mate van CSP, vertonen veelal een positief verband. Op basis van bovenstaande onderzoeken kan dan ook de volgende hypothese worden gevormd:

Hypothese 2: Er is een positieve relatie tussen het aantal vrouwen in een board of directors en de mate van corporate social performance (CSP).

2.2.2 De resource functie van een Board of Directors

De resource functie van een board of directors omvat veel activiteiten. De kenmerken van een board of directors die in dit onderzoek vanuit de resource dependence theorie geredeneerd kunnen worden als variabelen die van invloed zijn op de resource functie van een board of directors zijn; de grootte van de board of directors, i.e. board size en het aantal jaren dat boardleden al deelnemen in de board of directors, i.e. board tenure.

Board Size

In de huidige literatuur zijn er al veel onderzoeken gedaan naar de invloed van het aantal bestuursleden in een board of directors op CSP (de Villiers et al., 2011; Kassinis en Vafeas, 2002 en Ntim en Soobaroyen, 2013). Zo is in het onderzoek van de Villiers et al. (2011) gekeken naar de invloed van board size op de environmental performance van een onderneming. Zij stellen dat een grotere board of directors bestaat uit meer ervaren en deskundige boardleden, die beschikken over meer kennis van milieuvraagstukken. Ook zijn grotere boards of directors vaak meer divers en bestaan zij uit boardleden met verschillende vaardigheden en belangen (de Villiers et al., 2011). Vanuit de resource dependence theorie kunnen boardleden met meer kennis en vaardigheden betere beslissingen maken over het verstrekken van middelen. Uit het onderzoek van de Villiers et al. (2011) blijkt dat ondernemingen met een grotere board of directors een sterkere environmental performance hebben. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat in een grotere board of directors de kans groter is dat enkele boardleden eerder in aanraking zijn geweest met een milieu-agenda van belanghebbenden. Daarnaast hebben grotere boards of directors makkelijker toegang tot de financiële middelen, die gebruikt kunnen worden voor milieu-initiatieven. (de Villiers et al., 2011).

(20)

20

Kassinis en Vafeas (2002) focussen hun onderzoek op milieu-gerelateerde rechtszaken. Zij onderzoeken de invloed van corporate boards op de mate waarin deze rechtszaken voorkomen. Volgens de resource dependence theorie verbeteren grotere boards of directors de prestaties van het bedrijf door te zorgen voor een groter vermogen. (Goodstein, Gautum en Boeker, 1994). Door de beschikking over meer vermogen kunnen boards of directors meer middelen toewijzen aan milieuverantwoordelijk activiteiten welke leiden tot minder milieurechtzaken. Echter uit het onderzoek van Kassinis en Vafeas (2002) blijkt dat de kans op een rechtszaak stijgt naarmate de grootte van een board of directors toeneemt. Grotere boards of directors zijn minder effectief in het voorkomen van gedrag dat leidt tot milieu-gerelateerde rechtszaken. In het onderzoek van Ntim en Soobaroyen (2013) wordt gesteld dat er een relatie bestaat tussen board size en CSR praktijken. Vanuit een neoninstitutioneel perspectief worden grotere boards of directors geassocieerd met een hogere mate van leidinggevend toezicht. Volgens Ntim en Soobaroyen (2013) is dit omdat het moeilijker is voor een dominante CEO om een grotere board of directors te beheersen. Uitvoeringsbesluiten met betrekking tot het verstrekken van middelen aan bijvoorbeeld CSR kunnen effectiever worden onderzocht door grotere boards of directors. Vanuit een legitimiteitperspectief stellen Ntim en Soobaroyen (2013) dat grotere boards of directors geassocieerd worden met meer diversiteit in expertise, kennis en aandeelhoudersvertegenwoordiging, dat leidt tot een betere reputatie en imago van een onderneming en meer vraag naar CSR activiteiten. Uit het onderzoek van Ntim en Soobaroyen (2013) blijkt dat er een positief verband bestaat tussen de grootte van een board of directors en de mate van CSR praktijken.

De resultaten uit eerdere onderzoeken zijn gemengd. Zo vinden de Villiers et al. (2011) en Ntim en Soobaroyen (2013) een positief verband tussen de grootte van een board of directors en de mate van CSP. Daarentegen vinden Kassinis en Vafeas (2002) een negatief verband tussen de grootte van een board of directors en milieu prestaties. Ondanks dat de onderzoeken andere invalshoeken gebruiken kan op basis van bovenstaande literatuur geconcludeerd wordt dat er veelal wel een verband gevonden wordt. Om te onderzoeken of er ook verband bestaat tussen board size en CSP bij internationale ondernemingen, is de volgende hypothese gevormd.

Hypothese 3: Er is een relatie tussen board size en de mate van corporate social performance (CSP)

Board Tenure

In de wetenschappelijke literatuur is er nog weinig onderzoek gedaan naar het effect van het aantal jaren dat directors plaats nemen in een board op de CSP van een onderneming.

(21)

21

Eerder onderzoek van Fiegener, Nielsen en Sisson (1996) test de positieve relatie tussen de gemiddelde tenure van de outside directors en de financiële performance van de onderneming. Fiegener et al. (1996) stellen dat het langer duurt voordat nieuwe outside directors de onderneming goed kennen. Van belang is het leerproces, waarbij ze ervaring en deskundigheid door de jaren heen ontwikkelen. Uit het onderzoek van Fiegener et al. (1996) blijkt dat de relatie positief significant is. Één van de verklaringen voor dit resultaat is dat het tijd kost voor besturen om een goede en efficiënte groepsdynamiek te ontwikkelen, dat leidt tot betere ondernemingsbeslissingen betreffende het verstrekken van middelen. (Wiersema en Bantel, 1992).

De Villiers et al. (2011) kijken in hun onderzoek ook naar de invloed van board tenure op de mate van environmental performance. In het onderzoek vragen zij zich af of de environmental performance van een onderneming beter wordt naarmate de tenure van de board of directors stijgt. Zij veronderstellen op basis van het onderzoek van Pfeffer en Salancik (1978) dat hoe langer een boardlid plaats neemt in de board of directors hij/zij meer kennis heeft vergaart over de onderneming, dat leidt tot het beter verstrekken van advies en tot een betere toegang van resources. Deze boardleden zijn geneigd om meer aandacht te besteden aan de belangen van de belangengroepen van een onderneming. Echter uit het onderzoek van de Villiers et al. (2011) blijkt dat er geen significant bewijs te vinden is voor een relatie tussen de tenure van een board of directors en de environmental performance van een onderneming.

Uit eerdere onderzoeken zijn verschillende resultaten ontstaan. Fiegener et al. (1996) vinden een positief verband tussen board tenure en de mate van CSP, terwijl de Villiers et al. (2011) geen bewijs vinden voor een verband tussen het aantal jaren dat een director werkzaam is in een board of directors en CSP. Doordat er nog relatief weinig onderzoek gedaan is naar het effect van board tenure op CSP van een onderneming, wordt er in dit onderzoek gekeken naar het eventuele verband tussen board tenure en CSP

Bovenstaande leidt tot de volgende hypothese onderzoeksvraag

Hypothese 4: Er is een relatie tussen board tenure en de mate van corporate social performance (CSP)

2.3 De modererende invloed van Religie

De laatste jaren is duidelijk geworden dat religie een grote invloed heeft op het gedrag van managers en toezichthouders in ondernemingen. Zo is er onder andere onderzoek gedaan naar de invloed van religie op het ethische gedrag van ondernemingen (Weaver en Agle, 2002) en is

(22)

22

er gekeken naar de relatie tussen religie en de sfeer op de werkvloer (Cash en Gray, 2000). Een veel geciteerde definitie van religie is: “Het geloof in het bovennatuurlijke” (Horton, 1960: p.201). Volgens Stulz en Williamson (2003) kan religie de economie beïnvloeden op drie manieren. Als eerste hangen de waarden in een land af van de cultuur, bepaalde ondernemingsbeslissingen kunnen in het ene geloof een zonde zijn en in het andere niet. Ten tweede beïnvloeden culturele waarden het juridisch systeem van een land. En als derde en laatste manier kan cultuur de allocatie van middelen beïnvloeden in de samenleving.

In de wetenschappelijke literatuur staat religie bekend om haar significante invloed op waarden en normen, die vervolgens het gedrag van mensen beïnvloed (Ramasamy, Yeung en Au, 2010). Ramasamy et al. (2010) citeren: “Door de geschiedenis heen heeft religie een belangrijke rol

gespeeld in de mate waarop de mensheid zich heeft ontwikkeld. Elke grote beschaving heeft in zijn hart, inspiratie uit een spirituele bron” (p. 62)

Voordat er in dit onderzoek in gegaan zal worden op het effect van religie op CSP, zal er eerst in algemene zin een toelichting gegeven worden ter attentie van de grootste en belangrijkste religies die we op dit moment kennen. De zeven grootste religies in de wereld worden ook wel wereldgodsdiensten genoemd. Deze zeven godsdiensten zijn: Christendom, Jodendom, Islam, Boeddhisme, Hindoeïsme, Chinese volkreligie en Shintoïsme (www.bbc.co.uk). De rode draad in elke religie is; ‘de noodzaak om nadruk te leggen op anderen’ (Ramasamy, et al., 2010: p.62) Horton (1950) heeft een reeks ontwikkeld waarin de zeven wereldgodsdiensten geplaatst kunnen worden in drie stromingen. De reeks stelt de denkbeelden van God als een hogere macht centraal. De denkbeelden gaan van atheïsme (er is geen god) naar pantheïsme (alles is goddelijk). Deze Horton (1950) reeks is hieronder weergegeven en wordt in de volgende paragraaf verder toegelicht.

(23)

23

2.3.1 Atheïsme

Atheïsme is de filosofie waarbij de afwezigheid van een geloof in God of het niet aanvaarden van een geloof waarin een God centraal staat (Horton, 1950). Horton (1950) stelt dat er bij atheïsme geen hogere macht is dan jezelf en dat er geen gevoel van spirituele overleving heerst en er is dus niets om voor te leven. Atheïsten gaan uit van de wetenschap en technologie. Ze geloven niet in het ontstaan van de wereld door bovenaardse krachten. Ideologieën die onder het atheïsme vallen zijn humanisme; de leer die uitgaat van de waarde van de mens, en het naturalisme; de leer die de wereld als een natuurlijk gebeuren beschouwd.

2.3.2 Monotheïsme

Monotheïsme, oftewel, theïsme, is de geloofsovertuiging waarbij er maar één God bestaat. God wordt gezien als een persoonlijk wezen (Graafland, Kaptein en Mazereeuw, 2007). In deze geloofsovertuiging bestaan er wel geestelijke schepsels, namelijk de engelen, de duivel en zijn demonen, maar deze schepsels zijn minder belangrijk dan God. Onder het monotheïsme vallen verscheidende religies. De belangrijkste en grootste wereldgodsdiensten die onder deze stroming vallen zijn; het Christendom, het Jodendom en de Islam.

Christendom1

Het Christendom is een religie met Jezus Christus als de zoon van God. Deze religie wordt beschreven in de Bijbel en is gebaseerd op het evangelie; de levensverhalen van Jezus. Volgens het Christendom heeft God zijn enigste zoon Jezus naar de wereld gezonden om de mensheid te bevrijden van de zonde. God is de schepper van de hemel en aarde. De hoofdregel van het Christendom is: “Als gij wenst hoe mensen jou behandelen, doet gij dat ook op dezelfde manier

bij hun” (Ramasamy et al., 2010: p.63). Door de geschiedenis heen is het Christendom verdeeld

in meerdere stromingen: Rooms-katholicisme, Orthodoxe Christendom, Anglicanisme en het Protestantisme. Het Rooms-katholicisme is een stroming die uitgaat van de leer van de Kerk en onder de geestelijke leiding staat van de Paus in Rome. De stroming gaat naast de bijbel uit van de traditie en het leergezag. Het Protestantisme is de leer van het hervormen. Het een stroming die ontstaan

is

als verzet tegen de macht en de rijkdom van de Kerk ten tijde van de Reformatie. Het Protestantisme is nog weer onder de verdelen in verscheidende stromingen, zoals het Lutheranisme en het Calvinisme. In dit onderzoek zal de focus liggen op het Christendom als geheel.

(24)

24

Jodendom

Het Jodendom is de religie van het Joodse volk en één van de oudste godsdiensten ter wereld. De God van de Joden wordt Jahweh genoemd. Hun God is almachtig en heeft geen vorm of geslacht. De hoofdregel van de joden is: “Wat hatelijk is voor u, doe je niet bij je medemens” (Ramasamy et al., 2010: p.63).

Islam

De Islam is de overgave aan de wil en wet van God. Deze religie heeft Mohammed als profeet en boodschapper van Allah (de God). De leer van deze stroming wordt beschreven in de Koran. Allah is de schepper van alles en wordt ver boven de mens verheven. De kern van de Islam is: “Niemand is een gelovige totdat hij voor zijn broeder wenst, wat hij wenst voor zichzelf” (Ramasamy et al., 2010: p.63).

2.3.3 Pantheïsme

Pantheïsme is de geloofsovertuiging dat alles en iedereen goddelijk is. De natuur en God zijn samengesmolten tot één. Een wereldgodsdienst die onder deze geloofsovertuiging valt is het Boeddhisme

Boeddhisme

De godsdienst Boeddhisme is opgericht door Boeddha. Het doel van het Boeddhisme is het om bevrijd te worden uit de kringloop van de wedergeboorte, om nooit meer te hoeven lijden, het is de reis naar de verlossing. Het Boeddhisme is een religie gebaseerd op een spirituele traditie, die vooral in Azië wordt aanhangen. De hoofdregel van het Boeddhisme is: “Schaadt niet

anderen op manieren die jezelf kwetsend zou vinden” (Ramasamy et. al, 2010: p.63).

2.3.4 Polytheïsme

Polytheïsme is een geloofsovertuiging die uit gaat van het geloof in meerdere goden (Horton, 1950). Deze geloofsovertuiging wordt vaak vergeleken met het Pantheïsme, waarbij alles en iedereen goddelijk is. Wereldgodsdiensten die onder deze stroming worden geplaatst zijn; Hindoeïsme, traditionele Chinese volksreligie en Shintoïsme.

Hindoeïsme

Hindoeïsme is een overheersende religieuze traditie, die uitgaat van wetten en voorschriften van het dagelijks moraal, het is een manier van leven. Hindoeïsme is gebaseerd op het concept karma en jarenlange tradities. De kern van het Hindoeïsme is: “Dit is de som van alle ware

(25)

25 rechtvaardigheid: Gij zult omgaan met anderen zoals u zelf zou worden behandeld. Doe u naaste

niets, die u ook niet zou willen” (Ramasamy et al., 2010: p.63).

Chinese Volksreligie

De traditionele Chinese volksreligie is één van de grootste religies van de wereld. Het is een religie van het volk en het bevat elementen van voorouderverering en tradities.

Shintoïsme

De godsdienst Shintoïsme is de oorspronkelijke religie van Japan en betekent “de Weg der Goden”. In deze religie worden natuurgeesten aanbeden en wordt er uitgegaan van de liefde voor de natuur.

2.3.5 Wetenschappelijke Literatuur

Stulz en Williamson (2003) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van religie en taal op de mate van bescherming van beleggers. Uit het onderzoek van Stulz en Williamson (2003) blijkt dat de relatie tussen religie en beleggersbescherming uitzonderlijk sterk is voor crediteurenrechten. De verschillende godsdiensten leidden tot verschillen in rechten. Katholieke landen hebben zwakkere crediteurenrechten dan landen waarin een andere religie domineert. De conclusie die Stulz en Williamson (2003) dan ook trekken is dat de invloed van religie, niet mag onderschat worden in het verklaren van verschillen van beleggersrechten tussen landen.

In het onderzoek van Ramasamy et al. (2010) wordt gekeken naar de invloed van religie op de steun van consumenten aan sociaal verantwoordelijke ondernemingen. In hun onderzoek richtten zij zich op twee Aziatische landen, namelijk Hong Kong en Singapore. Zij stellen dat de mate van religie positief gerelateerd is aan de steun voor CSR tussen consumenten. De hoofdregel van de grootste Chinese godsdiensten: Boeddhisme, Taoïsme en Confucianisme is dat je anderen geen kwaad mag doen op de manier die jezelf kwetsend zou vinden. Door middel van CSR stellen de ondernemingen de belangen van anderen voorop en proberen ze de omgeving zo min mogelijk te schaden. Ramasamy et al. (2010) vinden in hun onderzoek bewijs voor de positieve relatie tussen religie en CSR steun in Hong Kong en Singapore. Religieuze mensen zijn meer geneigd om producten en diensten te kopen van maatschappelijke verantwoordelijke bedrijven, ook zijn ze eerder bereid om een hogere prijs te betalen voor deze producten en diensten.

(26)

26

Graafland et al. (2007) deden onderzoek naar de invloed van religie op de mate waarin organisaties maatschappelijk verantwoord ondernemen. In hun onderzoek gaan ze uit van religieuze overtuigingen, gedefinieerd door Brümmer (1982) als: “Religieuze overtuigingen

omvatten opvattingen van God, mensen en hun uiteindelijke bestemming en opvattingen van de natuur”. Graafland et al. (2007) leggen de focus op de opvattingen van God, als invloed op

maatschappelijk verantwoord ondernemen. Uit hun onderzoek blijkt een hoge mate van betrokkenheid met CSP onder de respondenten met een monotheïstisch beeld van God, waartoe het Christendom, Jodendom en de Islam behoren. Een mogelijke verklaring die Graafland et al. (2007) geven voor dit resultaat is de centralisatie van de eenheid in het Pantheïsme, het geloof dat God in alles is, en het zelfbewustzijn in het Boeddhisme. Bij deze twee geloofsovertuigingen zou de focus op en betrokkenheid bij maatschappelijke problemen minder zijn dan bij het monotheïsme.

Brammer, Williams en Zinkin (2007) belichten in hun onderzoek de eventuele verschillen in houdingen tegenover CSR tussen godsdiensten en tussen gelovigen en niet-gelovigen. Zij stellen dat individuen die zich identificeren met een religie een andere houding hebben tegenover de maatschappelijke verantwoordelijkheden van een onderneming dan individuen die zich niet identificeren met een religie. Daarnaast stellen zij dat er aanzienlijke verschillen zijn in de houdingen van individuen tussen de verschillende godsdiensten. Uit het onderzoek van Brammer et al. (2007) blijkt dat gelovigen de maatschappelijke verantwoordelijkheden van de ondernemingen niet anders interpreteren dan niet-gelovigen, maar wel dat zij bredere opvattingen hebben over deze verantwoordelijkheden. Daarnaast blijken de houdingen tegenover CSR tussen godsdiensten te verschillen. Dit is te wijten aan de verscheidende opvattingen en doelen van elk geloof.

De bovenstaande onderzoeken van Stulz en Williamson (2003), Graafland et al. (2007), Brammer et al. (2007) en Ramasamy et al. (2010) leidden alle vier tot de conclusie dat religie een positieve invloed heeft op CSR en daarmee op de mate van CSP van ondernemingen. Op basis hiervan kan de volgende hypothese gevormd worden:

Hypothese 5: Religieuze landen hebben een hogere mate van corporate social performance (CSP) dan atheïstische landen.

2.3.6 Religie en de toezichthoudende functie van een Board of Directors

Het kenmerk van de board of directors dat in dit onderzoek vanuit de redenering van de agency theorie onder de toezichthoudende functie van een board of directors is geplaatst, is board composition. Voor de invloed van religie op de relatie tussen board composition en de mate van

(27)

27

CSP, kijken we naar de samenstelling van de board of directors bestaande uit mannen en vrouwen.

Alle zeven wereldgodsdiensten bevatten opvattingen over de verhoudingen tussen mannen en vrouwen. In bijna alle religies wordt de vrouw ongelijk behandeld ten opzichte van de man (Stover en Hope, 1984). Tussen de drie godsdienststromingen: monotheïstisch, pantheïstisch en polytheïstisch worden vrouwen het meest ongelijk behandeld in de monotheïstische stroming, waaronder de wereldgodsdiensten Christendom, Jodendom en Islam vallen. In deze drie religies is er maar één machtige God, die een mannelijke vorm heeft aangenomen. Ze laten hun volgelingen geloven in een bovennatuurlijke wereld waarin de mannelijke macht superieur is (Stover en Hope, 1984). Vrouwen hebben in deze geloven met allerlei barrières te maken en worden op de arbeidsmarkt met name niet aangenomen in beroepen waarbij leiderschap een rol speelt (Neal, 1975). Het is dan ook waarschijnlijk dat in landen waarbij het geloof een belangrijke rol speelt, en dan met name in monotheïstische landen, er geen of minder vrouwen deelnemen in topfuncties i.e. een board of directors. De vrouwen die hebben plaatsgenomen in de board of directors hebben vaak minder belangrijke taken dan mannen, omdat ze volgens de monotheïstisch godsdiensten ongelijk zijn aan de man. De inspraak/macht van vrouwen in een board of directors is dan ook beperkt, want de basisprincipes van het monotheïstische geloof gaan er vanuit dat de vrouw niet genoeg kennis heeft om belangrijke beslissingen te nemen. Hieruit kan worden afgeleid dat vrouwen in religieuze, en dan vooral monotheïstische, landen inhoudelijk weinig in te brengen hebben in een board of directors en daardoor wordt er minder aandacht besteed aan CSP activiteiten.

Bovenstaande leidt tot een paradox. Aan de ene kant wordt er zoals eerder in dit onderzoek beschreven bij hypothese 5 een positief verband verwacht tussen religie en CSP, waarbij er op basis van het onderzoek van Graafland et al. (2007) een veronderstelling wordt gemaakt dat monotheïstische godsdiensten meer invloed hebben op CSP dan pantheïstische en polytheïstische godsdiensten. Aan de andere kant wordt er gesteld wanneer het gaat om de positieve relatie tussen het aantal vrouwelijke boardleden in een board of directors en CSP dat religie een verzwakkend effect heeft op deze relatie. En dat met name bij monotheïstische godsdiensten de mate van dit verzwakkend effect groter is dan bij polytheïstische en pantheïstische godsdiensten (Stover en Hope, 1984). Aan de hand van de hiervoor besproken paradox kan de volgende hypothese gevormd worden:

Hypothese 6: De relatie tussen het aantal vrouwen in een board of directors en de mate van corporate social performance (CSP) wordt beïnvloedt door het

(28)

28

2.3.7 Religie en de resource functie van een Board of Directors

De resource functie van een board of directors houdt het verstrekken van middelen voor organisatiedoeleinden in. Voor welk doel en de mate waarin deze middelen wordt verstrekt is sterk afhankelijk van de waarden en normen van de boardleden. Zoals al in eerder onderzoek naar voren kwam zijn de waarden en normen van mensen sterk afhankelijk van religie (Ramasamy et al., 2010).

Alle religies bevatten dezelfde kernregel die stelt dat je de medemens niet mag schaden (Ramasamy et al., 2010). Donaldson en Preston (1995) beargumenteren dan ook dat deze hoofdregels van de verschillende godsdiensten een normatieve grondslag zijn voor het bekijken van ondernemingen als sociaal verantwoordelijken van hun belangengroepen in de samenleving. Daarmee kan gesteld worden dat boardleden met een religieuze achtergrond of overtuiging eerder geneigd zijn om middelen te verstrekken of aan te trekken voor CSP doeleinden, dan boardleden zonder enige godsdienst achtergrond.

In het onderzoek van Brammer et al. (2007) wordt duidelijk gemaakt dat religies onderling verschillende standpunten innemen betreffende sociale kwesties. Volgens hun hebben sommige religies meer en duidelijker standpunten over de natuurlijke omgeving dan andere. De natuurlijke omgeving is het belangrijkste in het Boeddhisme (pantheïstisch), dit komt voort uit het verlangen dat boeddhisten hebben om schade te beperken aan alles wat leeft (Daniels, 2003). Daarentegen zien de moslims, aanhangers van de Islam, Allah als de schepper en eigenaar van de rijkdom en materiële bezittingen. Moslims zien zichzelf als bewaarders van de aarde namens Allah. Volgens de Islam mag niemand de resources geschonken door God vernietigen of verspillen, de middelen moeten verdeeld worden op een manier dat ieders welzijn beter wordt (Brammer et al., 2007). Ook de Joden zien zich als regenten van God en hebben ze de plicht om de integriteit van de natuur te behouden (Brammer et al., 2007). Verondersteld kan worden op basis van het onderzoek van Brammer et al. (2007) dat monotheïstische en pantheïstische godsdiensten meer gefocust zijn op de natuurlijk omgeving en op de manier waarop de beschikbare middelen worden verdeeld over de bevolkingsgroepen.

Van oudsher hebben katholieken grote twijfels over alles wat betrekking heeft op de economie (Stulz en Williamson, 2003). Het ontvangen van rente en het accepteren van een baan op financieel gebied was vroeger volgens de Paus een zonde. Dit leidde er toe dat er minder hoogopgeleide katholieken werkzaam waren in financiële beroepen (Stulz en Williamson, 2003). De gevolgen hiervan zijn dat in hedendaagse katholieke landen minder gelovige mensen deelnemen in hogere functies, zoals die van een boardlid in een board of directors. Doordat er

(29)

29

in katholieke landen minder religieuze mensen werkzaam zijn de financiële top, zullen er minder middelen worden verstrekt aan CSR doeleinden. In vergelijking met andere monotheïstische godsdiensten, waarbij religieuze mensen wel deel mogen nemen in financiële topfuncties zoals het Protestantisme en de Islam, zal in deze godsdiensten wel meer aandacht worden besteed aan beslissingen omtrent het verstrekken van middelen aan CSR doeleinden. Beredeneerd vanuit de resource dependence theorie zijn de kenmerken; board size en board tenure in dit onderzoek onder de resource functie van een board of directors geplaatst. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de positieve invloed van religie op de mate van CSP verschilt tussen de drie stromingen van godsdiensten. Uit het onderzoek van Brammer et al. (2007) blijkt dat monotheïstische en pantheïstische godsdiensten meer waarden en normen hebben met betrekking tot het verstrekken van middelen. Graafland et al. (2007) stellen dat monotheïstische geloven een hogere mate van betrokkenheid tonen met CSP. Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Stulz en Williamson (2004) dat onder de monotheïstische godsdiensten verschillende opvattingen zijn over beslissingen omtrent het verstrekken van middelen. Over het algemeen kan op basis van eerdere onderzoeken geconstateerd worden dat monotheïstische en pantheïstische godsdiensten een positiever effect hebben op CSP dan polytheïstische godsdiensten. De volgende hypotheses kunnen gevormd worden naar aanleiding van bovenstaande onderzoeken.

Hypothese 7: De relatie tussen board size en de mate van corporate social performance (CSP) is sterker in monotheïstische en pantheïstische landen dan in polytheïstische landen.

Hypothese 8: De relatie tussen board tenure en de mate van corporate social

performance (CSP) is sterker in monotheïstische en pantheïstische landen dan in polytheïstische landen.

(30)

30

2.4 Conceptueel model

Het hieronder weergegeven conceptueel model is opgesteld aan de hand van de eerder geformuleerde hypothesen. De controle variabelen die in dit onderzoek worden meegenomen zijn: firm size, firm age, sales growth, firm performance en GDP growth. Deze variabelen worden besproken in hoofdstuk 3.

(31)

31

ONDERZOEKSMETHODE

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode gepresenteerd, dit is essentieel om het onderzoek in goede banen te leiden. Aan de hand van in het vorige hoofdstuk weergegeven conceptueel model en opgestelde hypotheses zullen in dit hoofdstuk de variabelen nader worden gespecificeerd en uiteengezet.

3.1 Data en Steekproefgrootte

De steekproef van dit onderzoek bestond uit verschillende ondernemingen uit verschillende sectoren in 53 landen. De internationale focus in dit onderzoek is gekozen omdat er grote diversificatie is tussen ondernemingen in verschillende landen. De data is verzameld voor de periode 2002 tot en met 2011. Het gebruik van 10 verschillende jaren verkleint het eventuele jaareffect. De verzamelde data is afkomstig uit meerdere databases en is gebruikt om antwoord te geven op de gestelde hypotheses

De data voor de variabele corporate social performance (CSP) is afkomstig uit de Thomson Reuters ASSET4 database. In deze database is data opgenomen betreffende economische, sociale en governance (ESG) dimensies sinds het jaar 2002, ook zijn er in deze database scores toegekend aan ondernemingen op het gebied van hun sociale, milieu, governance en economische prestaties (Ioannou en Serafeim, 2012). Thomson Reuters ASSET4 kwalificeerden per onderneming 900 datapunten in 250 key performance indicators (KPI). Deze 250 KPI’s zijn verder onderverdeeld in 18 categorieën binnen 4 pilaren, die de scores op 4 gebieden van ondernemingsprestaties vertegenwoordigen namelijk; sociale prestatie score, milieu prestatie score, corporate governance score en economische prestatie score (Ioannou en Serafeim, 2012). Daarnaast is de data betreffende board composition, board size en de ondernemingsspecifieke controle variabelen; firm size, firm age, sales growth en firm performance ook afkomstig uit ASSET4. De data geeft informatie over de samenstelling, het aantal leden en de rollen van de verschillende leden in een board of directors. De data uit ASSET4 is vergeleken met de data uit de jaarrekeningen van de betreffende ondernemingen om de verifieerbaarheid van het onderzoek te vergroten. De data voor de variabele board tenure is afkomstig uit The Corporate Library database. Deze database bevat historische informatie over corporate governance, boards of directors en beloningen van directors vanaf het jaar 2001. Voor de data over religie is gebruik gemaakt van de Association of Religion Data Archieven (ARDA). Deze database bevat religieuze, demografische, culturele, socio-economische informatie over alle landen in de wereld. In deze database is per land de verdeling van de bevolking over de verschillende godsdiensten opgenomen.

(32)

32

En als laatste is in dit onderzoek voor de landsspecifieke controle variabele gebruik gemaakt van de database Worldbank. Worldbank bevat data over economische, sociale en milieu-indicatoren voor 210 economieën. De verzamelde data uit Worldbank liet zien wat de reële GDP groei is per land voor de jaren 2002 t/m 2011. De financiële gegevens in dit onderzoek zijn uitgedrukt in euro’s. Buitenlandse valuta’s zijn omgerekend tegen de slotkoers van het betreffende boekjaar. De slotkoersen zijn afkomstig van wisselkoersen van de Europese Centrale Bank.

Na het samenvoegen van de waarnemingen ontstond een dataset van 9.557 ondernemingjaar waarnemingen met betrekking tot alle noodzakelijke data voor de unieke ondernemingen. De gedefinieerde populatie van 9.557 waarnemingen vergroot de generaliseerbaarheid van het onderzoek. In tabel 1, zie bijlagen, is een tabel opgenomen met de waarneming aantallen per onderzoeksland.

3.2 Afhankelijke variabele

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de Thomson Reuters ASSET4 CSP index als afhankelijke variabele om de relatie tussen de kenmerken van een board of directors en corporate social performance vast te stellen (Ioannou en Serafeim, 2012). De CSP index is uitgedrukt als het gewogen gemiddelde van de z-scores van de twee pilaren; sociale prestatie en milieu prestatie (Ioannou en Serafeim, 2012). De CSP index is voor elke onderneming in de dataset per jaar vastgesteld. De z-score per pilaar, die een onderneming voor elk jaar krijgt, staat voor de vergelijking van zijn prestaties met andere ondernemingen. Een hogere score staat voor dat een onderneming meer aandacht aan CSP activiteiten besteedt in vergelijking met andere ondernemingen.

3.3 Onafhankelijke variabelen

De onafhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn de determinanten board composition, board size en board tenure. Verwacht wordt dat deze variabelen invloed uitoefenen op de afhankelijke variabele corporate social performance (CSP).

Board Composition Board composition werd in hoofdstuk 2 onderverdeeld in de fractie outside/inside directors en in de fractie mannelijke/vrouwelijke directors. In dit onderzoek is board composition dan ook op twee manieren gemeten. Als eerste is board composition gemeten als het percentage outside directors in een board of directors i.e. BOUTSIDE (de Andres et al., 2005). Deze maatstaaf van board composition is gebruikt om hypothese 1 te testen. De tweede manier waarop board composition is gemeten is het percentage vrouwen in

(33)

33

een board of directors i.e. BWOMEN (Zhang et. al, 2011). Deze maatstaf geldt voor het testen van hypothese 2.

Board Size. In dit onderzoek is board size gemeten als het natuurlijk logaritme van het aantal bestuursleden in een board of directors (de Andres, Azofra en Lopez, 2005). In de wetenschappelijke literatuur wordt deze variabele vaak op dezelfde manier geoperationaliseerd (de Villiers et al., 2011; Kassinis en Vafeas, 2002). Er is voor deze meting gekozen om de grootteverschillen tussen de board of directors in ondernemingen duidelijk en adequaat weer te geven.

Board Tenure. De laatste onafhankelijke variabele is board tenure en is gemeten als het gemiddelde van het aantal jaren dat de bestuursleden werkzaam zijn in een board of directors. Dit is in overeenstemming met de onderzoeken van de Villiers et al. (2011) en Fiegener et al. (1996). Zij operationaliseren board tenure ook als het gemiddelde van het aantal jaren dat bestuursleden hun functie uitoefenen in een board of directors.

3.4 Modererende variabele

Modererende variabelen zijn variabelen die de relatie tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen kunnen beïnvloeden. De modererende variabele die in dit onderzoek gebruikt is zal in deze paragraaf uitgelicht en toegelicht worden.

Religie. Religie is dit onderzoek gebruikt als modererende variabele. De invloed van religie kan op veel manieren worden gemeten. Volgens Barro en McCleary (2003) kan religie gemeten worden aan de hand van het aantal kerkbezoeken van individuen. Daarentegen meten Ramasamy et al. (2010) religie aan de hand van de mate waarin een individu een religieus persoon is en de manier waarop hij/zij deze overtuigingen manifesteert. In dit onderzoek is er voor gekozen om religie te bepalen aan de hand van het primaire geloof van een land. Het primaire geloof van een land is het geloof dat door het grootste deel van de bevolking van een land wordt aanhangen (Stulz en Williamson, 2003). Stulz en Williamson (2003) stellen dat het geloof dat door de meerderheid van de bevolking wordt beoefent een unieke invloed heeft op dat land. In tabel 2, zie bijlagen, is een tabel opgenomen met de primaire godsdienst van elk land uit de populatie. Om de variabele religie meetbaar te maken werd religie in dit onderzoek gemeten per land als het percentage van de bevolking dat een godsdienst aanhangt. Voor hypothese 5, waarin gesteld werd dat religieuze landen meer invloed hebben op CSP dan niet gelovige (atheïstische) landen, is de volgende formule gebruikt: percentage gelovigen per land = 1 – percentage atheïsten per land, i.e. REG1.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The surface water (groundwater) fraction was calculated by summing all self- supplied withdrawals or public supply deliveries of surface water (groundwater) within a CFS Area

Correspondence regarding the Voortrekker Centenary Festival, symbolic oxwagon trek, and the inauguration of the Voortrekker monument.. CORRESPONDENCE AND TELEGRAMS 2/2 Sentrale

Bij kruisinoculatie, uitgevoerd door Schnathorst, Crogan & Bardin, (1958) blijken de volgende planten vatbaar voor de echte meeldauw van Lactuca sativa:

In vervolg op het Bestuursakkoord natuur werken Rijk en provincies momenteel samen met maatschappelijke organisaties aan een hoofdlij- nennotitie met kaders en ambities voor

Middelen die bij een aantal deelnemers wél werken, maar bij een aantal deelnemers niet goed werken zijn linten (werken volgens sommigen beter bij zangvogels), vlaggen (worden soms

Voor het onderzoek naar de effecten van een warmtebehandeling op de smaak en houdbaarheid is een kruising gemaakt tussen een RIN en een NOR ras. De planten werden vervolgens

Amsterdam was essentially not modern, because everyday life in it was such a long way from what we understand to be modern, as Braudel does. It is also possible to focus on

By then contrasting this viewpoint with postmodernist thought, and demonstrating the prevalence of the modern human subject in today’s late capitalist society, it will also serve