• No results found

Adellijke rijkdom en macht

3.1 Feodaliteit en leenbezit

3.1.1 Ambachten en fiscale privileges

De Zeeuwse ambachtsheren genoten op grond van hun leenbezit inkomsten uit fiscale privileges, juridische bevoegdheden en enkele andere profitabele rechten, de ambachtsgevolgen. De fiscale voorrechten waren uniek in vergelijking tot de omliggende landen, waar edelen in principe waren vrijgesteld van belastingen.11 In Zeeland waren edelen vanwege hun rechtspositie niet ontheven van het betalen van grafelijke belastingen noch was het adellijke landbezit daarvan vrijgesteld. De belangrijkste grafelijke belasting – het schot – drukte in Zeeland niet op de persoon maar op de grond. Edelen betaalden het schot voor zover zij grondbezitters waren en geen bijzondere vrijstelling van de graaf hadden ontvangen. De heren waren verantwoordelijk voor het innen van de bede bij de grondbezitters of geërfden binnen hun ambacht en de afdracht van de ontvangsten aan de grafelijke rentmeester. Het fiscale privilege van de heren schuilde daarin dat zij minder afdroegen dan dat ze inden.

Bij het aantreden van Filips de Goede als ruwaard over Zeeland in 1428 was de jaarbede (annualis precaria) al in onbruik geraakt. Deze jaarlijkse heffing van zes penningen per gemet, waar de graaf recht op had, was vervangen door de buitengewone beden. Voor deze bede (petitio) moest de graaf toestemming vragen van zijn leenmannen (homines comitis) en later van de Staten van Zeeland. In de Bourgondische periode volgden de meerjarige buitengewone beden elkaar vrijwel onafgebroken op, waardoor het een reguliere belasting werd.12 De grafelijke beden werden in Zeeland tot in het tweede kwart van de vijftiende eeuw geheel schotsgewijs geheven – bede en schot komen daarom voor als synoniemen, dat wil zeggen dat de grafelijke belasting een grondbelasting was die door de grondeigenaar werd afgedragen.13 In het naburige Holland maakte de grondbezitter de grond al dan niet schotplichtig. De welgeborenen genoten bijvoorbeeld vrijstelling en hoefden geen schot af te dragen over hun grondbezit, al verloren zij dit voorrecht in de zestiende eeuw voorgoed.14

Het ‘geldelijk voordeel’ van de inning van het schot voor de ambachtsheren stond, volgens Gosses, niet in verhouding tot ‘de geringe moeiten, welke de inning, en tot de kans op

9 Dekker, Zuid-Beveland, 380-381.

10 Zie § 1.4.

11 Bush, Nobility, 27-28; Dewald, Nobility, 29-32; Contamine, Noblesse, 25-32; en De Win, ‘Rechtspositie’, 237-238.

12 Bos-Rops, Graven, 67. Schulden wat betreft het jaarschot komen voor het laatst voor in 1427; ZA, RZ II, inv. nr. 66, fol. 1r. Aan het einde van de vijftiende eeuw maakte men een onderscheid tussen de meerderjarige ‘ordinaris’ beden en de ‘extraordinaris’ beden die voor bepaalde doeleinden werden geheven.

13 Het schot was van oorsprong waarschijnlijk een cijns over de vorstelijke domeinen. Zie over de karakteristieken van het schot: Fruin, ‘Schot’, 58; Idem, Zeeland, 18-19; Heeringa, Rekeningen, 10; Gosses, Organisatie, 43-52; Dekker, Zuid-Beveland, 425-467; en Zondervan, ‘Bede’, 15.

schade, die de aansprakelijkheid meebracht’. Al benadrukt hij dat er grote verschillen tussen de eilanden bestonden.15 Het financiële voordeel van de heren kwam zoals gezegd voort uit het feit dat zij meer ontvangsten hadden uit de bedeheffing in hun ambacht dan zij hoefden af te dragen aan de grafelijke rentmeester. In de administratie van de rentmeester, de steenrol, stond het aantal gemeten van het zogeheten ambacht bij der brede genoteerd, dat wil zeggen het gehele ambacht.16 Daarnaast stond een kleiner aantal gemeten van het kleinere ambacht steen schietend vermeld. Het verschil tussen deze twee gemetsgetallen werd het vrije genoemd. In principe moesten ambachtsheren de bedeontvangsten over het ambacht steen schietend afdragen aan de rentmeester te Middelburg of Zierikzee. De bedeopbrengsten over het vrije ambacht en het overambacht mochten zij voor zichzelf houden.17

Tabel 3.1: Verdeling van de schotbare gemeten ambacht per eiland volgens de bederekeningen van 1475

Bij der brede Steen schietend Percentage vrij

Walcheren 37.517 27.667 26%

Borssele 17.579 5.068 71%

Zuid-Beveland Bewesten Yerseke 30.708 17.216 44%

Zuid-Beveland Beoosten Yerseke 24.391 10.142 58%

Wolphaartsdijk 2.971 621 79%

Noord-Beveland 12.769 9.168 28%

Schouwen 18.083 17.193 5%

Duiveland 7.494 3.704 51%

Stavenisse, Scherpenisse, Sint-Maartensdijk, Westkerke,

Poortvliet, Kempenhofstede en Moggershil 12.925 12.925 -

Tholen en Schakerloo 4.321 4.321 -

Dreischor 3.654 3.654 -

Totaal 172.412 111.679 35%

Bron: ZA, RZ BO, inv. nr. 307, fol. 18v-19v, 21v, 31v, 45v, 49r, 67v, 72v; inv. nr. 1487, 1v; en inv. nr. 3102, fol. 14r-14v.

In tabel 3.1 staan de absolute omvang van het ambacht bij der brede en steen schietend, alsmede de relatieve omvang van het vrije per administratieve eenheid weergegeven.18 De verschillen in de percentages tussen de eilanden zijn opmerkelijk groot en worden verklaard door de oorsprong van het vrije. De veronderstelling van Fruin dat het vrije ontstaan was uit in cultuur gebracht onland is door Dekker gecorrigeerd. Hij geeft een politieke verklaring voor de oorspong van het vrije als ambachtsheerlijk privilege. De graaf van Holland zou in de tweede helft van de dertiende eeuw het vrije als gunst hebben verleend aan de ambachtsheren in Bewestenschelde om hun steun te verwerven tegen zijn Vlaamse tegenstrever. De verhoudingen tussen het ambacht bij der brede en ambacht steen schietend liepen van oorsprong per ambacht minder uiteen.19 De versnippering van de ambachten ten gevolge van erfopvolging en verkoop leidde tot de verschillende percentages die teruggevonden worden in de laatmiddeleeuwse

15 Gosses, Organisatie, 43-44.

16 Op de steenrollen die door de rentmeesters werden aangelegd stonden de heren en de omvang van hun ambachten genoteerd. Ze dienden als uitgangspunt voor de grafelijke bederekeningen. Er zijn slechts enkele steenrollen bewaard gebleven; Dekker, Zuid-Beveland, 441. Deze steenrollen zijn wat betreft de onderzochte periode alleen bewaard gebleven voor Walcheren (ca. 1515-1535) en Zeeland Bewestenschelde (ca. 1515); ZA, RZ II, inv. nr. 44 en 45.

17 Dekker, Zuid-Beveland, 457-458. Zie ook: NA, GH, inv. nr 877, fol. 209v: ‘Aldus van dese ambochten als die generael bede geconsenteert ende bewijst is, soe heeft die grave sijn steen schieten ende die ambochtsheren sijn vry.’ De omvang van de overambachten, waarschijnlijk in cultuur gebracht onland, was zeer klein. Het was niet geografisch bepaald en splitste eveneens bij een gedeelde vererving. De heren hoefden het schot over het overambacht niet af te dragen aan de rentmeester; Fruin, ‘Schot’, 75; en Dekker, Zuid-Beveland, 455-456. In het leenregister uit 1521 over Zeeland Bewestenschelde is ook het overambacht opgenomen; ZA, RZ BO, inv. nr. 446, fol. 6v.

18 Bij splitsing van het ambacht bleef de verhouding in de nieuwe delen eveneens gelijk, maar bij samenvoeging van afzonderlijke ambachten kon de verhouding wel veranderen. Dekker, Zuid-Beveland, 460, berekent voor Zeeland Bewestenschelde een gemiddelde vrije van 40,2% en voor Beoostenschelde een vrije van 14,3%.

rekeningen. De hypothese van Dekker geeft tevens een verklaring voor het feit dat er nauwelijks vrij ambacht voorkwam op Schouwen. Dit eiland behoorde van oudsher tot het trouwe Hollandse deel van Zeeland. Het was daarom niet nodig om de steun van de ambachtsheren te kopen met fiscale privileges. Het feit dat Duiveland, dat ook tot Beoostenschelde behoorde, wel weer een hoog percentage vrij ambacht kende, spreekt deze verklaring echter tegen.20 De precieze herkomst en ontwikkeling van de ambachtsheerlijke fiscale privileges blijft dus duister. In de vijftiende en zestiende eeuw was er hoe dan ook sprake van het vrije. De waarde van een ambacht werd in de late middeleeuwen deels bepaald door de omvang van het vrije.

Het waren alleen de ambachtsheren en niet de grondeigenaren of -pachters die profiteerden van het vrije ambacht. Grond kon in sommige gevallen zijn vrijgesteld, zoals het geval was voor de vronen en leenlanden. De vronen waren de landen waarop van oorsprong de hofsteden van de ambachtsheren waren gevestigd. Ze waren klein van omvang en vielen buiten het rechtsgebied van het ambacht waarin ze lagen. De leenlanden waren eveneens geringe stukken grond die door de graaf in leen waren gegeven aan zijn mannen. Ze behoorden van oorsprong tot de grafelijke domeinen en waren daarvoor van de Sint-Baafsabdij en de Frankische koning geweest.21 Ten slotte konden grondbezitters tijdelijk of permanent door de graaf worden vrijgesteld van het schot. Dit gebeurde bij rampen zoals overstromingen of wanneer de grond van zeer slechte kwaliteit was. Religieuze instellingen, steden en edelen ontvingen soms schotvrijdom als privilege van de graaf.22

De cijfers gegeven in tabel 3.1 betreffen in principe de totale omvang van de schotbare gemeten in Zeeland. De rentmeesters boekten de vrijgestelde landen als kostenpost in de rekeningen.23 De omvang van het vrije bleef in de vijftiende en begin zestiende eeuw vrijwel constant, daarom kan de rekening van 1475 als uitgangspunt worden genomen om de waarde van de fiscale privileges van de heren te analyseren. Op Walcheren was gemiddeld ruim een kwart van het ambacht vrij, maar dit vrije liep per vierschaarambacht uiteen van 10% tot 48%. Het ambacht Wellinkwerve, dat in 1475 in handen was van Wolfert van Borssele en Anna van Bourgondië, kende in het geheel geen vrij ambacht.24 Op Zuid-Beveland was het ambacht steen schietend gemiddeld lager dan op Walcheren. Er waren op dit eiland eveneens grote verschillen tussen de ambachten. In Wissenkerke was bijvoorbeeld 73% van het ambacht vrij, maar het totale ambacht was maar 450 gemeten bij der brede. ’s-Heer Arendskerke had met 53% een lager percentage vrij ambacht; het was echter wel 3657 gemeten groot.25 Zuid-Beveland beoosten Yerseke, ten slotte, stond geheel ten halve schote, dat wil zeggen dat de heren vanwege de hoge dijkagekosten slechts de helft van het schot waren verschuldigd aan de rentmeester.26

20 Dekker, Zuid-Beveland, 462-466; en zie ook Heeringa, Rekenkamer, 10-11.

21 Dekker, Zuid-Beveland, 430-438; en Idem, ‘Zélande’, 383-384, 394-395. Zie voor een overzicht uit 1457 van de leenlanden in Beoostenschelde; ZA, RZ BO, inv. nr. 866, fol. 69r-71v; voor een overzicht uit 1533 voor Bewestenschelde; ZA, RZ II, inv. nr. 49. Dekker meent dat de haaimannen – in cultuur gebracht land gelegen achter de duinen, voornamelijk op Walcheren en Schouwen – ook vrijgesteld waren van de bede, maar zij werden wel belast. Als ze waren vrijgesteld, dan was het waarschijnlijk vanwege de slechte kwaliteit van de grond; Bos-Rops, Graven, 258.

22 Dekker, Zuid-Beveland, 437-440; ZA, RZ BO, inv. nr. 390, fol. 145r-149r. Jan bastaard van Bourgondië en de heren van Kats genoten bijvoorbeeld vrijstelling van de graaf van het schot voor een polder in Sabbinge, geheten Hardebollekin, van 54 gemeten, omdat het ‘groot last heeft van dijckaige’; ZA, RZ BO, inv. nr. 307, fol. 47r. Reimerswaal kreeg in 1450 van Filips de Goede twaalf jaar schotvrijdom voor haar poorters na een brand; Fruin, Reimerswaal, reg. nr. 59.

23 Dit met uitzondering van het ambacht van Zierikzee en van Vrouwenpolder en ’s-Gravenpolder op Zuid-Beveland.

24 ZA, RZ BO, inv. nr. 307, fol. 7r.

25 ZA, RZ BO, inv. nr. 307, fol. 27r-28v, 29v.

Kaart 3.1: De ambachten in Zeeland rond 1500

In de grafelijke rekeningen stonden de heren en hun opgegeven ambachten geografisch gerangschikt. Meestal per parochie, oftewel het niveau waarop de ambachtsvierschaar functioneerde, soms werden meerdere parochies samengenomen. Deze oorspronkelijke ambachten noemt Dekker daarom vierschaarambachten. Door de splitsing van de ambachten hadden heren doorgaans ambachten in verschillende vierschaarambachten. In kaart 3.1 zijn deze vierschaarambachten ingetekend met behulp van de kaarten van de Hattinga’s, Fokker en Dekker. De kaart geeft de situatie rond 1500 bij benadering weer. De grenzen van de vierschaarambachten op Wolphaartsdijk, Noord-Beveland en op delen van Zuid-Beveland en Schouwen zijn niet met zekerheid of geheel niet te trekken. De oorspronkelijke parochiegrenzen zijn niet bekend of de eilanden zijn na 1500 overstroomd.

Bron: Hoogendoorn-Beks en Hattinga Verschure, Hattinga’s; Fokker, Schouwen; en Dekker, Zuid-Beveland, 470-471. Walcheren 1. Arnemuiden en Nieuwerkerk 2. Haaiman 3. Welzinge 4. Nieuwerve 5. Ritthem 6. Oost-Souburg 7. West-Souburg 8. Vlissingen 9. Wellinkwerve 10. Koudekerke 11. Popsrodenambocht 12. Buttinge en Zandvoort 13. Hoogelande 14. Poppendamme 15. Houdinge en Krommenhoeke 16. Biggekerke 17. Sint-Mariakerke (Mariekerke) 18. Meliskerke 19. Werendijk en Zoutelande 20. Sint-Janskerke 21. ’s-Heer Boudewijnskerke 22. ’s-Heer Poppenkerke (Serpoppenkerke) 23. Westkapelle en Woitkensdorp 24. Domburg 25. Grijpskerke 26. Oostkapelle

27. ’s-Heer Oirtskerke (Serooskerke) 28. Popkensburg 29. Gapinge 30. Brigdamme 31. Noordmonster 32. Schellach 33. Zandijk 34. Kleverskerke Borssele 1. West-Borssele 2. Koudorpe 3. Ellewoutsdijk 4. Ovezande 5. Oudelande 6. Everingen 7. Stuivezand 8. Baarland en Bakendorp 9. Oostende, Hoedekenskerke en Vinningen

Zuid-Beveland bewesten Yerseke 1. Tolsende (Binnen en Buiten) 2. Kruiningen 3. Vlake en Schore 4. Kouwerve 5. Yerseke 6. Wemeldinge en Stormzand 7. Kattendijke 8. Kapelle 9. Kloetinge 10. Eversdijk 11. ‘s-Gravenpolder

12. ’s-Heer Abtskerke, Sinoutskerke en Baarsdorp 13. Nisse 14. ’s-Heer Arendskerke en Heinkenszand 15. ’s-Heer Hendrikskinderen en Wissenkerke

Zuid-Beveland beoosten Yerseke a. Duvenede b. Zwaartewaal c. Zeldijk d. Lodijke e. Nieuwerkerke f. Assemansbroek g. Kreke h. Steelvliet i. Hinkelenoord j. Everswaard k. Schoudee l. Nieuwland m. Krabbendijke n. Waarde o. Valkenisse p. Mare q. Rilland r. Bath Wolphaartsdijk 1. Westkerke 2. Sabbinge 3. Oosterke Noord-Beveland a. Kats b. Hamerstede c. Eemlisse d. Welle en Coninchem e. Kampen f. Geersdijk g. Wissenkerke h. Zoetelinkskerke i. Kortgene Duiveland 1. Kapelle 2. Nieuwerkerk 3. Ouwerkerk 4. Oosterland 5. Beoosten Duiveland Schouwen 1. Zierikzee 2. Rengerskerke

3. Zuidkerke, Brieskerke en Oud-Sint-Jacobskerke (Zuidland) 4. Kapelle (Zuidwelle) 5. Zegambacht

6. Armoerderhoek

7. Westambacht van Haamstede (met Koudekerke)

8. Burgh 9. Clauskinderen 10. Westland

11. Oostambacht van Haamstede 12. Westambacht van Welland 13. Oostambacht van Welland (met Renesse en Serooskerke) 14. Ellemeet 15. Elkerzee 16. Brijdorpe 17. Duivendijk 18. Nieuwerkerk 19. Kerkwerve 20. Noordgouwe 21. Dreischor, Noordgouwe en Zonnemaire Overig a. Tholen b. Schakerloo c. Nieuw-Strijen d. Poortvliet e. Scherpenisse f. Westkerke g. Sint-Maartensdijk h. Stavenisse i. Kempenhofstede j. Moggershil k. Sint-Annaland l. Sint-Filipsland m. Vrijberge n. Vossemeer

Op Borssele was het percentage vrij ambacht met een gemiddelde van 71% zeer hoog. De verklaring hiervoor is dat de hoge heerlijkheid Monster van 5898 gemeten geheel was vrijgesteld van het schot.27 Voor het overige deel kende Borssele wel ambacht steen schietend, want in Oostende, Hoedekenskerke en Vinninge lag het vrije ambacht op 46%. Een gemiddelde dat overeenkomt met de percentages op de omliggende eilanden. Het hoge percentage vrij ambacht op het eiland Wolphaartsdijk was ook uitzonderlijk. Alleen in Sabbinge betaalden de heren belasting, zij het slechts over 40% van hun ambacht bij der brede. Zij genoten een privilege voor de oude ambachten van Wolphaartsdijk, dat Oostkerke en Westkerke, want die waren:

altoes vry gewest (…) van allen bede ende schote die geconsenteert zijn geweest by tsteen scieten ende dat die heerscepen aldair tvoors. schot ontfangen hebben zonder mynen genadigen heere yet dair of te gevene, mair wannere dat men bede gegeven heeft byder breede tvrye medegaende, zoo hebben de voirs. ambochten altyts mede gegolden.

Het overige deel van het eiland bestond uit nieuwe polders, die de parochie Hongersdijk vormden. Ze waren ontstaan uit een uitgors dat Klaas van Borssele in 1407 had gekocht van graaf Willem VI. De heren weigerden schot af te dragen over hun deel van de nieuwe polders.28

27 ZA, RZ BO, inv. nr. 11, fol, 44r. Dit leen, ook wel Borssele bewesten Vijfzoden genaamd, was op 1 maart 1453 door Frank van Borssele met goedkeuring van Filips de Goede overgedragen aan Jasper van Culemborg. Hij hield het goed als Zeeuws leen en was verplicht om zijn leenheer militair te dienen; inv. nr. 307, fol. 18v-19r.

In Zeeland Beoostenschelde was de betekenis van het vrije van de ambachten gering, met uitzondering van Duiveland. Op Schouwen kenden de ambachten gelegen in Brijdorpe, Burg, Armoederhoek en het Oostambacht van Haamstede een vrije. Op enkele uitzonderingen na, stonden verder alle ambachten helemaal steen schietend te boek.29 Zierikzee bezat schotvrijdom voor de 1.424 gemeten oud en 2.069 gemeten nieuw ambacht, het zogenaamde Poort- of Quaalambacht dat in tabel 3.1 niet is meegerekend. De eilanden Scherpenisse, Sint-Maartensdijk, Westkerke, Poortvliet, Moggershil en Kempenhofstede kenden geen vrij ambacht, maar stonden evenals Tholen en Schakerloo ten halve schote te boek.30 De laatste twee eilanden waren niet verder ingedeeld in ambachten en kenden ook geen schotvrijdom.31 De heerlijkheid behoorde tussen 1433 tot 1436 toe aan Jacoba van Beieren en werd in 1505 door Filips de Schone verpand aan Jan van Glimes, heer van Bergen.32 Vossemeer werd na de berijding op 18 januari 1485 tot het rentmeesterschap van Tholen gerekend. Het had een omvang van 1.801 gemeten en stond ten halve schote te boek. De heren waren daarnaast in het bezit van een privilege, waardoor ze maar over een zesde deel van hun ambacht schot dienden te betalen.33

De hoge heerlijkheid Dreischor, die ook Zonnemaire en Noordgouwe omvatte, vormde eveneens een uitzondering. Dreischor was in 1413 door graaf Willem VI verkocht aan Katharina van Kleef, een zus van de tweede vrouw van zijn vader. In 1456 deed zij afstand van haar bezit, zodat Filips de Goede de heerlijkheid als huwelijksgift aan Adolf van Kleef en Beatrix van Portugal kon schenken. Na het kinderloos overlijden van hun zoon Filips van Kleef in 1528, viel Dreischor terug aan de grafelijkheid. De heerlijkheid stond ten halve schote. De heer van Dreischor had recht op de inkomsten uit de algemene beden en kon zelf om een bijzondere bede vragen. Zo werd hem in 1475 en 1476 een bede van vier groten per gemet toegekend voor de reparatie van ‘mijns heeren nyeuwen huyse ende slote in Dreysschor’.34

De ambachtsheren in Zeeland mochten rond 1475 gemiddeld 35% van de ontvangsten uit de grafelijke beden voor zichzelf houden, omdat zij alleen de inkomsten over het ambacht steen schietend dienden af te dragen aan de rentmeester. De variatie tussen de eilanden en ambachten met betrekking tot betekenis van dit fiscale privilege was nochtans groot. Het werkelijke profijt van de heren uit het vrije was afhankelijk van de omvang en ligging van het ambacht, alsook van de frequentie en hoogte van de grafelijke beden. Voordat de vraag welke financiële betekenis het vrije ambacht voor de heren had en hoe deze ontvangsten zich

29 Per 1 januari 1497 gaf Filips de Schone aan Schouwen bijvoorbeeld twee jaar vrijdom van de helft van het schot, zie: ZA, OBC, inv. nr. 14 (akte, 4 december 1495). Vgl. Dekker, Zuid-Beveland, 465-566, die opmerkt dat de ambachtsheren in Schouwen een vast bedrag van een penning per gemet van het schot toekwam. Uit de rekeningen van vijftiende en zestiende eeuw blijkt niets meer van een dergelijk recht, wellicht was het vervangen door de 25e penning die de ambachtsheerlijke klerken toekwam uit het schot; Heeringa, Rekeningen, 10-11.

30 ZA, RZ A, inv. nr. 455, fol. 103r-103v; en RZ BO, inv. nr 307, fol. 70v-72r. Stavenisse had ook een vrij van vijftig procent, maar was op 11 mei 1468 ‘bij groote onweder van sturm en winde van der zee’ onder water gelopen, waarna de geërfden voor een periode van twintig jaar ontheffing kregen van de bede. Na 1475 werden in Beoostenschelde de polder Alteklein, Oost-Duiveland, Sint-Philipsland, Sommelsdijk, Sint-Annaland, Vrijberge, het Land van Nieuw-Strijen en verschillende kleinere polders ingedijkt, die verschillende mate van schotvrijdom genoten; ZA, RZ BO, inv. nr. 1124, fol. 57r-69v.

31 ZA, RZ BO, inv. nr. 1487, fol. 1v. Van de gemeten ten volle schote (4.321 gemeten) werden 125 gemeten afgetrokken voor landen die aan de graaf toebehoorden, 36 gemeten die aan de regulieren van Reimerswaal toekwamen en negentien gemeten voor de halve waard die van Jan van Blois was (na zijn dood in 1472 teruggevallen aan te graaf).

32 Fruin, Rekeningen, 158-159; AR, RK, inv. nr. 445, fol. 4r-5r. Tholen en Schakerloo waren feitelijk een hoge heerlijkheid, zo betoogden zij ook in 1463 dat: ‘…die stede ende tlandt van der Tholen een vrije heerlicheit up himselven is, daer die graven van Bloys over lange jaeren heren of geweest hebben, welke voirs. stede ende landt van der Tholen nu mijnen genadigen heere als grave van Hollant ende Zeelant toebehoirt’; GAT, SGT, inv. nr. 92.

33 ZA, RZ BO, inv. nr. 1497, fol. 2r-2v. Vgl. Delahaye, Vossemeer, 118. De berijding was het vaststellen van de omvang van het schotbare gedeelte van een nieuw ambacht; Dekker, Zuid-Beveland, 453-455.

verhielden tot hun overige inkomsten wordt beantwoord, moet in kaart worden gebracht welke greep de edelen in de vijftiende en begin zestiende eeuw hadden op de ambachten in Zeeland.