• No results found

In het vorige hoofdstuk stond de huidige structuur van het vermogensrecht cen-traal. Nadat in §2.1 de hoofdlijnen van die structuur op een rij zijn gezet, is zij in §2.2 getoetst aan het toetsingskader dat is §1.3.3 is geformuleerd. De daaruit volgende conclusies zijn in §2.2 besproken. Die conclusies zijn voor mij een aan-sporing geweest om een alternatieve structuur voor het vermogensrecht te vinden. Die queeste heeft na een lange periode een alternatieve structuur van het vermo-gensrecht opgeleverd die is opgebouwd uit vijf elementaire rechtsbegrippen – te weten (i) rechtsobject, (ii) totaalrecht, (iii) rechtsaandeel, (iv) rechtshouderschap en (v) rechtspersoon –, die via vijf existentiële rechtsprocessen – te weten (i) origina-tie, (ii) verandering, (iii) splitsing, (iv) fusie en (v) verdwijning – op een vaste, ele-mentaire wijze met elkaar zijn verbonden. Die alternatieve structuur is gebaseerd op wat ik de ‘universaliteitstheorie’ zou noemen: de theorie dat het vermogensrecht een natuurlijke en daarmee universele en vaste structuur kent die (objectief) wordt bepaald door het menselijk abstractievermogen, het aangeboren vermogen van de mens tot het begrijpen en overdenken van relaties tot elkaar en tot objecten (§3.2.1). In dit hoofdstuk wil ik me volledig richten op de ‘ontdekte’ alternatieve structuur. Ik zal daarbij dezelfde opzet hanteren als die van Hoofdstuk 2 over de huidige structuur van het vermogensrecht. Ik zal in §3.1 dus eerst de hoofdlijnen van de alternatieve structuur bespreken om haar in §3.2 te toetsen aan het toetsingskader van §1.3.3 om daarna in §3.3 tot slot conclusies te komen. Vervolgens zullen de beide structuren in Hoofdstuk 4 met elkaar worden vergeleken.

3.1 Hoofdlijnen van alternatieve structuur van het vermogensrecht

Het is om te beginnen goed op te merken dat de alternatieve structuur een aan-tal kenmerken heeft. Ze is deterministisch (dat wil zeggen niet willekeurig), deduc-tief (dat wil zeggen gebaseerd op axioma’s: zie §1.3.2.2) en expliciet (dat wil zeggen dat met behulp van de structuur steeds vastgesteld kan worden wat het gevolg is van bepaalde gebeurtenissen die zich voltrekken ten aanzien van de gedefi-nieerde elementaire rechtsbegrippen). Deze kenmerken zijn het resultaat van de

systematische en logisch-deductieve opbouw van de alternatieve structuur van het vermogensrecht. Deze opbouw bestaat op zijn beurt uit drie soorten elementen: (1) elementaire rechtsbegrippen, (2) existentiële rechtsprocessen en (3) elementaire rechtsrelaties. De elementaire rechtsbegrippen zijn de basisbegrippen in het vermo-gensrecht, de existentiële rechtsprocessen de processen die leiden tot het ontstaan, wijzigen of tenietgaan van elementaire rechtsbegrippen en de elementaire rechtsrela-ties tot slot zijn de vaste verhoudingen die er via dit soort processen tussen de ver-schillende soorten elementaire rechtsbegrippen bestaan335. Indien een recht op een rechtsobject eindigt, zal dit bijvoorbeeld per definitie betekenen dat één of meer andere rechten op hetzelfde rechtsobject wijzigen. In deze paragraaf sta ik nader stil bij de drie elementen en de daarmee verband houdende axioma’s waaruit de alternatieve structuur is opgebouwd. Voor een schematisch overzicht van de drie genoemde elementen waaruit de alternatieve structuur van het vermogensrecht is opgebouwd, zij verwezen naar Afbeelding 7.

Afbeelding 7 Overzicht elementen van alternatieve vermogensrechtelijke structuur336

Elementen

Alternatieve Structuur van het Vermogensrecht

Rechtsobject Totaalrecht Rechtsaandeel houderschap

Rechts-Elementaire rechtsbegrippen

(Basisbegrippen in het vermogensrecht)

Existentiële rechtsprocessen

(Processen die leiden tot het ontstaan, wijzigen of tenietgaan van elementaire rechtsbegrippen)

Elementaire rechtsrelaties

(Vaste causale relaties tussen elementaire rechtsbegrippen)

Originatie Verandering

Fusie Splitsing

Rechtspersoon Verdwijning

Zie voor een overzicht de vermogensmatrix

(§3.1.3)

Alvorens de verschillende elementen van de alternatieve vermogensrechtelijke structuur te bespreken, is het van belang nogmaals te wijzen op de reikwijdte van de structuur van het vermogensrecht. Zoals hiervoor reeds enkele malen

335 Zoals hiervoor in voetnoot 28 is aangegeven, zal in deze dissertatie omwille van de eenvoud soms eenvoudigweg worden gesproken van rechtsbegrippen, rechtsprocessen en rechtsrelaties in plaats van elementaire rechtsbegrippen, existentiële rechtsprocessen en elementaire rechtsrela-ties.

336 De alternatieve structuur van het vermogensrecht zou nog abstracter kunnen worden weerge-geven. In een nog abstracter geformuleerde structuur zouden existentiële rechtsprocessen bij-voorbeeld niet langer worden onderscheiden in vijf processen. Er kleven echter bezwaren aan een te abstracte structuur. De structuur dient immers steeds getoetst te worden aan (onder meer) praktische toepasbaarheid, eenvoud en duidelijkheid. Een te abstracte structuur kan zo weinig tot de verbeelding spreken dat zij inboet aan praktische toepasbaarheid.

is aangegeven (waaronder in §1.1 en §1.5), wordt onder de structuur van het ver-mogensrecht enkel de elementaire opbouw ervan verstaan: het samenhangende geheel van algemene begrippen, processen en relaties. Dit houdt onder meer in dat de structuur zelf gespeend is en ook moet zijn van enige normatieve lading. Ze biedt enkel een prenormatief kader waarbinnen de (deels) normatief geladen vermo-gensrechtelijke regels van het vermogensrecht hun plaats vinden. In een zuivere structuur worden de begrippen daarom zo abstract mogelijk en bovendien waarde-vrij geformuleerd, bieden de processen een categorisering van de vele processen die zich in de praktijk ten aanzien van vermogensrechtelijke begrippen kunnen voor-doen en worden de relaties die via deze processen tussen de verschillende begrip-pen bestaan, logisch-deductief vastgesteld.

Het vermogensrecht wordt sterk bepaald door een aantal principiële normatieve keuzes. Die maken logischerwijs géén onderdeel uit van de (prenormatieve) structuur van het vermogensrecht en vallen daarom duidelijk buiten het bestek van deze dissertatie. In de appendix zal bij de bespreking van enkele onderdelen van de alternatieve vermogens-rechtelijke structuur niettemin kort aandacht worden geschonken aan een aantal van die normatieve basiskeuzes. Door de mogelijke (normatieve) uitwerking van bepaalde onderdelen van de alternatieve structuur te schetsen, wordt beoogd het begrip ervan te vergroten. Er zijn vijf basiskeuzes die zich begeven op het snijvlak tussen de individu en zijn vrijheid enerzijds en de gemeenschap en de door hem gevraagde solidariteit ander-zijds. De keuzes kunnen als volgt worden omschreven: (1) de erkenningskeuze: de keuze in welke mate natuurlijke personen en ideële personen door het recht worden erkend als ‘rechtspersoon’ (één van de vijf vaste elementaire rechtsbegrippen van het vermo-gensrecht); een keuze die vooral ziet op het thema van gelijkheid en ondernemingsvrij-heid, (2) de autonomiekeuze: de keuze in welke mate personen zelfstandige vrijheden tot het verrichten van handelingen met objecten (inclusief zichzelf) hebben; een keuze die vooral ziet op het verdelen van rechten tussen de individu en de gemeenschap en dus op het thema van (de omvang van) handelingsvrijheid, zelfbeschikkingsrecht en wette-lijke vertegenwoordiging, (3) de verhandelbaarheidskeuze: de keuze in welke mate rechten vrijelijk overdraagbaar zijn; een keuze die ziet op de mate waarin rechten persoonlijk en daarmee onoverdraagbaar (kunnen) zijn en dus op het thema van de vrije handel, waaronder contractsvrijheid, (4) de anonimiteitskeuze: de keuze in welke mate iemand handelingen via anderen kan verrichten zonder dat derden daar weet van hebben; een keuze die vooral ziet op het thema van (stille) middellijke vertegenwoordiging, op der-denbescherming en op een afweging tussen openbaarheid en transparantie enerzijds en privacy anderzijds337, en (5) de connexiteitskeuze: de keuze in welke mate zeggenschap over belangen moet toekomen aan de belanghebbende(n) zelf; een keuze die vooral ziet

337 Zie ook het publiciteitsbeginsel: het beginsel dat goederenrechtelijke rechten naar buiten toe ken-baar dienen te zijn aangezien zij aan iedereen tegengeworpen kunnen worden, waarover onder meer Verheul & Verstijlen 2016, p. 77 e.v.

op de aanvaarding en eventuele begrenzing van vertegenwoordigings- en overdrachts-rechten338.

Hoewel de elementaire begrippen van het vermogensrecht zelf waardevrij zijn, wil dat voor de goede orde overigens niet zeggen dat de verkeersopvattingen geen rol meer (kunnen) spelen bij de vraag welke maatschappelijke fenomenen tot het betreffende rechtsbegrip (moeten) worden gerekend. Zo wordt een rechtsobject in de alternatieve vermogensrechtelijke structuur gedefinieerd als een concrete, wer-kelijk bestaande of fictieve, substantie, niet zijnde een handeling, die gedurende een voldoende lange periode een zodanige mate van zelfstandigheid ten opzichte andere substanties vertoont dat deze naar de vigerende verkeersopvattingen als één geheel wordt beschouwd (zie §3.1.1.1 en Appendix – §1.1). De vraag welke maatschappelijke fenomenen tot de verzameling van rechtsobjecten moeten wor-den gerekend, moet aldus naar verkeersopvattingen worwor-den beantwoord. Aan-gezien de verkeersopvattingen van tijd tot tijd en van gemeenschap tot gemeen-schap kunnen en zullen veranderen, is de concrete verzameling rechtsobjecten om die reden aan verandering onderhevig. Het algemene en abstract geformuleerde rechtsbegrip zelf is dat echter niet. Het (algemene) begrip is duurzaam, de (bij-zondere) invulling ervan kan variëren. Het gaat er bij die invulling overigens niet om of bepaalde ‘objecten’ om de een of andere reden de status van ‘rechtsobject’ ‘verdienen’, niet om de vraag of dat normatief gewenst is, maar eenvoudigweg om de feitelijke vraag of er naar verkeersopvattingen sprake is van een ‘iets’. Die enkele constatering leidt in de alternatieve structuur van het vermogensrecht automatisch tot de conclusie dat er sprake is van een rechtsobject.

3.1.1 Elementaire rechtsbegrippen

Allereerst de elementaire rechtsbegrippen: de abstracte, overkoepelende basisbegrip-pen waaruit de alternatieve structuur van het vermogensrecht is opgebouwd. Na een lange zoektocht en via de methodiek die in §1.3.2 is beschreven, heb ik vijf elementaire rechtsbegrippen gedestilleerd uit de grote verscheidenheid aan objec-ten, vrijheden, rechobjec-ten, bevoegdheden, vermogensverschuivingen, rechtsdragers

338 Denk hierbij voor wat betreft vertegenwoordigingsbevoegdheden bijvoorbeeld (i) aan de vraag of iemand ten principale wel vertegenwoordigd kan worden door een ander, (ii) aan de vrijheid van een vertegenwoordiger om naar eigen inzicht de belangen van een ander te behartigen en (iii) aan de vraag of onherroepelijke of privatief werkende vertegenwoordigingsbevoegdheden mogelijk zijn. Voor wat betreft overdrachtsbevoegdheden kan worden gedacht (i) aan de vraag in hoeverre rechten op gebruik van een rechtsobject kunnen toekomen aan een ander dan de rechtspersoon die de rechten heeft om over die gebruiksrechten te beschikken, (ii) aan de vraag in hoeverre rechten die dienstig zijn aan andere rechten zich in verschillende handen kunnen bevinden en (iii) aan de vraag in hoeverre rechten op diensten kunnen toekomen aan anderen dan diegenen die belang hebben bij die diensten.

en andere concrete begrippen die het recht erkent: (i) rechtsobject, (ii) totaalrecht, (iii) rechtsaandeel, (iv) rechtshouderschap en (v) rechtspersoon.

Ik heb ervoor gekozen om deze elementaire rechtsbegrippen naast hun Neder-landse benaming ook een Latijnse benaming te geven. De Latijnse benaming voor-komt mogelijke verwarring (omdat de Nederlandse benamingen – zoals rechts-object en rechtspersoon – niet uniek zijn). Het gebruik van een Latijnse benaming versterkt bovendien de mogelijkheid van een op termijn internationaal geaccep-teerd begrippenkader. In het Latijn heten de elementaire rechtsbegrippen als volgt: (i) species iuris, (ii) summa iuris, (iii) pars summae iuris, (iv) detentio iuris en (v) persona iuris. In de onderhavige paragraaf zal ieder van de elementaire rechtsbegrippen (kort gezegd: rechtsbegrippen) de revue passeren. In de Appendix komen zij uit-gebreid aan de orde.

Uitwerking van elementaire rechtsbegrippen in de Appendix

De uitgebreide bespreking van de elementaire rechtsbegrippen in de Appendix bestaat uit vijf hoofdstukken, voor ieder elementair rechtsbegrip één. Ieder van die hoofdstuk-ken is vervolgens op dezelfde, systematische wijze opgebouwd en bevat vijf hoofdpara-grafen met de volgende onderwerpen (zie ook §1.4):

1) definitie en naamgeving van het betreffende elementaire rechtsbegrip (de

nomen-clatuur),

2) (mogelijke) eigenschappen van het betreffende elementaire rechtsbegrip – waarmee onder meer identiteit en wezen kunnen ervan kunnen worden bepaald (de

ontolo-gie)339, 340, 341, 342;

339 Ook Meijers besteedt aandacht aan de eigenschappen van zijn algemene begrippen en geeft aan dat die niet worden bepaald “met logische noodzakelijkheid”, maar met het oog op een “doelmatige ordening”; Meijers 1947, p. 100. Meijers noemt de onderscheidende eigenschappen van een begrip diens “kenmerken”; zie onder meer Meijers 1948, p. 30 en p. 77.

340 Het inzichtelijk maken van eigenschappen in van groot belang omdat enkel daarmee later kan worden vastgesteld of en in hoeverre de identiteit of zelfs het wezen van rechtsbegrippen is veranderd. Zo kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of een vordering wezenlijk is gewijzigd en daardoor niet meer ‘dezelfde’ vordering is. Die vraag is onder meer relevant indien de betref-fende vordering is gedekt door een zekerheid die voor die bijzondere vordering is gevestigd. Die zekerheid zal immers als accessoir recht tenietgaan indien de vordering niet meer als dezelfde vordering kan worden gezien (art. 3:7 BW); zie hierover Viëtor & Visser 2006, p. 321-326. Er zal overigens niet snel sprake zijn van een wezenlijk gewijzigde vordering. Zo zal volgens Viëtor en Visser zelfs een aanpassing van de looptijd, het rentepercentage en de aflossingsregeling van een geldvordering haar niet wezenlijk wijzigen. Zij sluiten de in hun ogen vooral theoretische moge-lijkheid van een wezenlijke wijziging echter niet geheel uit. Bedenk hierbij dat onder andere ook de rentemodaliteiten, plaats en wijze van betaling en de valuta van een geldvordering kunnen wijzigen (vergelijk voor wat betreft de valuta met art. 6:121-124 BW).

3) wijzen waarop de betreffende elementaire rechtsbegrippen in de praktijk kunnen worden aangewezen, gekarakteriseerd en met elkaar kunnen worden vergeleken (de observatie);341, 342

4) verdere categorisering van het betreffende elementaire rechtsbegrip (de classificatie of typologie);

5) existentiële rechtsprocessen die het betreffende elementaire rechtsbegrip kan onder-gaan (de dynamica)343.

Ieder van deze hoofdparagrafen beschrijft dus een essentieel onderdeel van het betref-fende elementaire rechtsbegrip, dat mijns inziens onontbeerlijk is voor een diep inzicht in dat begrip. Het is nu reeds van belang om op te merken dat voor de concrete interpre-tatie en invulling van deze rechtsbegrippen regelmatig wordt verwezen naar de ‘ver-keersopvattingen’, naar het oordeel van diegenen aan wie het geven van een (bindend) oordeel is voorbehouden in de betreffende rechtsgemeenschap (zie ook §3.1.3). Zoals eerder in deze §3.1 is aangegeven, doet de ruimte voor nadere invulling aan het bestaan en het prenormatieve karakter van de elementaire rechtsbegrippen zelf niet af (zie §3.1).

341 In dit verband is het ook interessant te melden dat er de nodige aandacht is geweest voor de vraag hoe de identiteit van een vennootschap of onderneming nu moet worden vastgesteld. Die vraag klinkt wellicht wat theoretisch, maar stond in het middelpunt van de belangstelling tijdens de overnamestrijd rondom ABN AMRO. ABN AMRO had tijdens die strijd de bank LaSalle ver-kocht zonder voorafgaande goedkeuring van de aandeelhouders. Een dergelijke goedkeuring is nodig voor besluiten ‘omtrent een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap of de onderneming’ (art. 2:107a BW). De Ondernemingskamer oordeelde dat een dergelijke goedkeuring inderdaad nodig was. De Hoge Raad oordeelde uiteindelijk anders: HR 13 juli 2007, NJ 2007, 434 (annotatie J.M.M. Maeijer). In r.o 4.7 geeft hij onder meer het volgende aan: “Het besluit tot afsplitsing en verkoop van LaSalle kan immers niet worden aangemerkt als een besluit omtrent een “belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap of de onderne-ming” als bedoeld in art. 2:107a lid 1. Bij de totstandkoming van art. 2:107a kwam weliswaar aan de orde dat een rol voor de algemene vergadering van aandeelhouders ook is weggelegd bij besluiten die onder meer betrekking hebben op het beschikken over delen van de met de vennootschap verbonden onderneming, maar daaraan is toegevoegd dat dit alleen geldt in gevallen waarin die besluiten zo ingrijpend zijn dat zij de aard van het aandeelhouderschap veranderen in dier voege dat de aandeelhouder daardoor als het ware kapitaal gaat verschaffen aan – en een belang gaat houden in – een wezenlijk andere onderneming (zie memorie van toelichting, Kamerstukken II 2001-2002, 28 179, nr. 3, p. 18-19). Daarvan is in dit geval geen sprake, ook al gaat het om een op zichzelf zeer omvangrijke (“majeure”) transactie.”.

342 Ook Meijers had oog voor de ‘identiteit’ van zijn algemene begrippen, zij het dat hij daaronder niet per se hetzelfde verstond; zie Meijers 1948, p. 101. Hij benoemt niettemin ook ‘tijd’ en ‘plaats’ als eigenschappen; Meijers 1948, p. 108 (zie ook Appendix – §2.2.2.3, §2.2.2.4, §3.2.2.3 en §3.2.2.4). Meijers geeft voorts aan dat de vraag of ingetreden veranderingen leiden tot een wijziging van de identiteit een “een vraag van doelmatige ordening der concrete rechtsverschijnselen is.”; Meijers 1948, p. 128. Daar sluit ik me graag bij aan.

343 Zie voetnoot 52, waarin wordt aangegeven dat Meijers op zijn eigen wijze ook oog had voor de ‘dynamica’ in het vermogensrecht.

3.1.1.1 Rechtsobject (species iuris)

Het eerste elementaire begrip is het begrip ‘rechtsobject’, in het Latijn ‘species iuris’. Een rechtsobject is een concrete, werkelijk bestaande of fictieve, substantie, niet zijnde een handeling, die gedurende een voldoende lange periode een zodanige mate van zelfstandigheid ten opzichte andere substanties vertoont dat deze naar de vigerende verkeersopvattingen als één geheel wordt beschouwd (zie Appendix – §1.1). Een belangrijk uitgangspunt in de alternatieve structuur van het vermo-gensrecht wordt gevormd door het axioma dat alle rechten uiteindelijk betrekking hebben op een rechtsobject (zie Appendix – §1.1)344, 345. Bedenk hierbij dat ik een ruime definitie hanteer van vermogensrecht, zijnde het samenstel van de op enig moment geldende regels omtrent de vrijheden van personen om te handelen met objecten (zie §1.1). Bedenk hierbij voorts dat personen ook objecten zijn, waardoor ook ‘persoonlijkheidsrechten’ zoals grondrechten door mij tot het vermogensrecht worden gerekend.

Er kunnen daarom twee fundamenteel verschillende objecten worden onderschei-den: rechtsgoederen (‘zakelijke objecten’) en rechtspersonen (‘persoonlijke objecten’). Een rechtspersoon is dus niet enkel houder van rechten of plichten (een rechtsper-soon in subjectieve zin). Het is eveneens een onderwerp waarop rechten betrek-king kunnen hebben (een rechtspersoon in objectieve zin). Het is met andere woor-den tevens een object waarop iemand – waaronder hijzelf – rechten kan hebben. Een rechtspersoon kan hier het beste eenvoudigweg worden gedefinieerd als een rechtsobject dat naar verkeersopvattingen als een ‘iemand’ wordt gezien. Er zijn vervolgens twee soorten rechtspersonen denkbaar: reële rechtspersonen en ideële rechtspersonen (zie Appendix – §1.4 en §5.1). Een ideëel rechtspersoon is een door de mens zelf bedacht en daarmee fictief persoon. Een reëel rechtspersoon is ieder niet-ideëel rechtspersoon: iedere persoon die niet enkel in de menselijke geest voorstelbaar is, maar die zich als zodanig in de werkelijke wereld voordoet. Naar huidig Nederlands recht kwalificeert enkel een mens als zodanig (zie eveneens Appendix – §1.4 en §5.1).

344 Onder een ‘recht’ wordt hier verstaan een vrijheid om ten aanzien van een rechtsobject een bepaalde handeling te verrichten (zie Appendix – §2.1.1).

345 Anders Meijers. Voor Meijers heeft een subjectief recht als kenmerk “een bijzondere door het recht iemand toegekende bevoegdheid, die hem verleend wordt om zijn belang te dienen”, zie Meijers 1948, p. 86.

Afbeelding 8 Classificatie van rechtsobjecten (verwijzing op volgende pagina) Afbeelding 8A Overzicht van soorten rechtsobjecten

RECHTSOBJECTEN

Rechtsgoederen

(”Zakelijke rechtsobjecten”) Rechtspersonen

(”Persoonlijke rechtsobjecten”)

Afbeelding 8B Overzicht van soorten rechtsgoederen

Onroerende

Rechtsgoederen RechtsgoederenRoerende RechtsgoederenIntellectuele RechtsgoederenOverige ldeële

Reële

Rechtsgoederen Rechtsgoederenldeële Rechtsgoederen

(”Zakelijke rechtsobjecten”)

Afbeelding 8C Overzicht van soorten rechtspersonen

Private

Rechtspersonen RechtspersonenPublieke Rechtspersonen

(”Persoonlijke rechtsobjecten”)

Reële

Een rechtsgoed is een rechtsobject dat niet als een ‘iemand’ wordt gezien (zie Appen-dix – §1.1). Ook rechtsgoederen kunnen zowel reëel als ideëel van aard zijn. Een ideëel rechtsgoed (ook wel: immaterieel rechtsgoed) is een door de mens zelf bedacht rechtsgoed dat zich dus niet als zodanig in de werkelijke wereld voordoet. Het is ontsproten aan de menselijke geest of is in ieder geval enkel in de menselijke geest voorstelbaar. Denk hierbij aan een gevoel, een gemoedstoestand of een gedachte, maar ook aan (nieuwe) uitvindingen en werken van letterkunde, wetenschap of kunst. Deze laatste rechtsgoederen zijn voortbrengselen van de menselijke geest die zich voor een eventuele exploitatie lenen. Zij kunnen ook wel ‘intellectuele rechtsgoederen’ worden genoemd. Een reëel rechtsgoed (ook wel: materieel rechts-goed) is kort gezegd ieder niet-ideëel rechtsgoed. Reële rechtsgoederen kunnen op hun beurt roerend of onroerend zijn (over dit onderscheid nader Appendix – §1.4). Zie in Afbeelding 8 een schematisch overzicht van de verschillende soorten rechtsobjecten.

In Appendix – §1.2 worden de (mogelijke) eigenschappen van rechtsobjecten besproken. Die zijn zo talrijk dat een limitatieve opsomming zinledig is.

3.1.1.2 Totaalrecht (summa iuris)

Het tweede elementaire begrip is ‘totaalrecht’, in het Latijn ‘summa iuris’. Een totaal-recht geeft het maximum weer van de vrijheden – totaal-rechten – die iemand op enig moment kan hebben op een rechtsobject (zie Appendix – §2.1). Voor ieder rechts-object wordt één totaalrecht onderscheiden. Een totaalrecht op een rechtsgoed kan een zakelijk totaalrecht worden genoemd, een totaalrecht op een rechtspersoon een persoonlijk totaalrecht. Een totaalrecht heeft meerdere eigenschappen. Er kunnen