• No results found

2 Theoretisch kader

2.4 Thema 3: Natuur en gezondheid

2.4.3 Allochtonen, natuur gezondheid

Voor zover ons bekend is er nog geen onderzoek verricht naar de gezondheidseffecten van natuur op allochtone groepen mensen in het algemeen en op allochtone kinderen in het bijzonder. Er zijn echter wel gegevens bekend over de gezondheidspositie van allochtone volwassenen en kinderen. Deze gegevens worden hieronder besproken.

Gezondheid van allochtone volwassenen

Volgens Van Oudenhoven (2002, p. 121-133) dringt cultuur op vele manieren door in de gezondheid: via de frequentie van gezondheidsproblemen, via de op westerse leest geschoeide psychotherapie, het taboe op de bespreking van seksuele problemen

en de in sommige landen ondergeschikte positie van de vrouw of door de sociale netwerken die van cultuur tot cultuur variëren in hechtheid. Culturen lopen ook uiteen als het gaat om het uiten van psychische problemen, waardoor cultuurtypische ziektebeelden kunnen ontstaan, die mogelijkerwijs ook het beste herkend en begrepen kunnen worden door artsen en therapeuten uit de eigen etnische of culturele achtergrond. Zo constateert Van Oudenhoven (2002) dat het internationale classificatiesysteem van psychische stoornissen, de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV, 1994) van de American Psychiatric Association cultuurgebonden is en alleen goed te gebruiken wanneer er rekening gehouden wordt met culturele verschillen in psychopathologie (p. 133).

De beschikbare kennis over de gezondheid van allochtone groepen in Nederland is beperkt. Allochtonen zijn over het algemeen niet voldoende vertegenwoordigd in algemene bevolkingsstudies om conclusies te trekken over de gezondheid. Uit de gegevens die wel aanwezig zijn, blijkt dat allochtonen in het algemeen minder gezond zijn dan autochtonen en dat allochtone vrouwen het minst gezond zijn (Hessing- Wagner, 2006; Verheggen & Spangenberg, 2001). Wel zijn er veel uitzonderingen op de algemene bevindingen. Zo hebben niet-westerse allochtonen op de meeste leeftijden een grotere kans om te overlijden dan autochtonen. Deze sterftekans geldt alleen niet voor de mannen boven 65 jaar en voor Marokkanen boven 35 jaar. Marokkaanse mannen leven daarnaast gemiddeld 3,5 jaar langer dan autochtone Nederlanders. Voor vrouwen geldt dat Turkse en Marokkaanse vrouwen boven 35 jaar een lager sterfterisico hebben, maar dit geldt weer niet voor Surinaamse en Antilliaanse vrouwen.

Subjectieve indicatoren gaan over persoonlijk ervaren gezondheid en kwaliteit van leven. Allochtonen ervaren over het algemeen hun gezondheid als minder goed dan autochtonen. Dit geldt vooral voor allochtone vrouwen (Hessing-Wagner, 2006). De gezondheidsverschillen tussen etnische groepen worden in verband gebracht met verschillende factoren, bijvoorbeeld voedingsgewoonten, genetische opmaak, sociaal- economische en culturele factoren. Verschillen in leefstijl worden regelmatig aangehaald. Zo komt een tekort aan vitamine D vaak voor onder allochtone vrouwen. Dit komt het meest voor bij vrouwen die of niet vaak buiten komen of gesluierd zijn. Het tekort leidt ondermeer tot vermoeidheid en problemen met botten en gewrichten. Allochtonen bewegen minder vaak dan autochtonen. Dit geldt vooral voor Turken en Marokkanen en daarbinnen met name de vrouwen. De relatief hoge diabetescijfers onder allochtonen wordt ook voor een deel door overgewicht verklaard. Ook maken allochtonen meer gebruik van zorgvoorzieningen dan autochtonen. Vrouwen hebben daarbij een hoger zorggebruik dan mannen. Het enige dat minder gebruikt wordt zijn de voorzieningen van fysiotherapeut, de ‘erkende’ alternatieve behandelaar en vrij verkrijgbare medicijnen. Tussen de groepen allochtonen kunnen er ook grote verschillen bestaan. Zo gaan Marokkaanse vrouwen verhoudingsgewijs minder vaak naar een medisch specialist en Surinaamse vrouwen juist wel naar een fysiotherapeut. Er wordt weinig gebruik gemaakt van preventieve voorzieningen.

Gezondheid van allochtone kinderen

Zoals eerder vermeld behoort een groot deel van de allochtone kinderen tot de lage sociaal-economische groepen. Hierdoor ervaren zij, net als andere mensen met een lage SES meer gezondheidsproblemen. Ook blijken er, zoals Van Oudenhoven al aangaf (2002, p. 121-133) cultuurtypische ‘ziektebeelden’ te zijn (zie www.rivm.nl voor een overzicht). Zo maken veel allochtone kinderen een slechte start bij de geboorte, waarvan ze ook nog lang daarna nadeel ondervinden. De incidentie van type I diabetes is bij Marokkaanse kinderen anderhalf maal zo hoog als bij Nederlandse kinderen; bij Turkse kinderen komt diabetes echter juist minder vaak voor. Astma lijkt ook minder vaak voor te komen bij allochtone kinderen.

Allochtone kinderen zijn in het algemeen minder lichamelijk actief in vergelijking met Nederlandse kinderen, met name Turkse kinderen zijn vrij inactief. Allochtone kinderen zijn ook minder vaak lid van een sportvereniging dan autochtone kinderen. Ongeveer 27% van de Turkse kinderen tot 21 jaar, en 21% van de Marokkaanse kinderen is te dik, tegen 10% van de Nederlandse kinderen. In vergelijking met Nederlandse jongeren van 11-16 jaar, ontbijten allochtone jongeren minder vaak en snacken ze vaker.

Allochtone kinderen kampen ook met specifieke psychosociale problemen. Volgens Elderling (2002) is de overgang van gezin naar school de belangrijkste ecologische transitie voor een kind. Wanneer er sprake is van erg grote culturele verschillen tussen het gezin en de school, er weinig contact is met de school en de culturele verschillen niet worden overbrugd, dan hebben kinderen een grotere kans op het ontstaan van psychosociale problemen. Het gevolg hiervan is dat kinderen hun leermotivatie kunnen verliezen, zich gaan misdragen of voortijdig de school verlaten. Allochtone jongeren blijken meer onder internaliserende problematiek te lijden, zoals angst, depressie, stress, teruggetrokkenheid en sociale problemen (Elderling, 2002: 274; Soeterboek & Mureau, 2004; Ter Bogt, Dorsselaer & Vollebergh, 2003). Allochtone jongeren hebben echter minder vaak last van externaliserende problemen met bijvoorbeeld alcohol, tabak en drugs. Een kwantitatieve studie naar het voorkomen van psychosociale problematiek onder 544 allochtone en autochtone brugklassers (Westgeest, 2006) bevestigt deze bevinding.

Kinderportret 2 ‘Wervelwind’

Wie wervelwind ziet, ziet een vrolijk meisje. Zij praat graag en veel, ook over natuur. Wervelwind is 9 jaar, autochtoon en is afkomstig uit een gezin met een lagere sociaal-economische status. In de klas is zij van gemiddeld niveau. Voor haar is natuur: bomen, bloemen, planten, struiken, bosjes, vogels, eitjes, wormen. Na school speelt zij voor haar huis en in de speeltuin. Daar doet ze graag aan touwtje springen. Haar geheime plekjes in de natuur zijn een aanhangwagen waar zij soms in gaat zitten en een gang naast het huis. Haar liefde voor natuur komt in het eerste gesprek met haar tot uiting als zij vertelt stenen, schelpen en bloemen te verzamelen en dode dieren te begraven omdat zij hen zielig vindt. Ook dode mieren worden begraven. In de test over het welbevinden gaf zij aan soms te piekeren.

Wervelwind was erg opgewonden voor het eerste bezoek aan Het Bewaarde Land. Ze had erover gedroomd, vertelde ze. In het bos was ze erg aanwezig. Zij had een opvallende angst voor kleine beestjes. Als een spinnetje maar in haar buurt was gilde ze hard en rende weg. Haar stemmingstest gaf aan dat zij voorafgaand aan het bezoek aan Het Bewaarde Land wat onzeker was geweest. De tweede dag voelde zij zich een stuk beter. Zij begon spontaan kleine kunstwerkjes te maken van gras, takken, bloemen en bladeren en gaf deze aan de wachters en onderzoeker. Kleine insecten waren voor haar heel eng maar ook interessant. Daarnaast bleek steeds meer dat zij het zalig vond om vuil te worden; spelen in de modder en jezelf camoufleren met bruin houtmolm. De derde dag in Het Bewaarde Land leek haar angst voor kleine beestjes iets te zijn afgenomen. Ze pakte zonder moeite pisse- bedden op. Wel bleef ze wegrennen voor spinnen. Vanaf het begin van haar verblijf in Het Bewaarde Land geven haar stemmingstests aan dat zij zich iedere dag in alle opzichten opperbest gevoeld heeft.

In het interview na afloop van Het Bewaarde Land vertelde ze dat ze het meest genoten had van het in de modder stampen met blote voeten: ‘zodat het tussen je tenen druipt’. Sporen zoeken van de ree was heel spannend geweest en het leren brandnetels eten was het belangrijkste dat zij geleerd had. Ze had het erg jammer gevonden niet te mogen zwemmen in de vijver. Nu Het Bewaarde Land programma is afgelopen speelt zij vaker buiten, vindt het leuker om buiten te spelen, durft ze meer en plukt ze brandnetels en zevenblad. Haar lichte voorkeur voor cultuurnatuur op de fotobladen is veranderd in een sterke voorkeur voor wilde natuur. In de test rond het welbevinden die na afloop van het programma is afgenomen valt te lezen dat vooral haar piekeren is afgenomen.

3

Methode

In dit hoofdstuk wordt de methode van het onderzoek nader toegelicht. Achtereen- volgens komen aan de orde: 1. globale opzet, 2. kwalitatief en kwantitatief onderzoek, 3. scholen, leerlingen en docenten, 4. de programma’s (Het Bewaarde Land programma en een alternatief dansexpressie programma op de controleschool), 5. verschillende metingen die in het onderzoek uitgevoerd zijn, 6. analyse van de kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksgegevens, en 7. de procedurele kant van het onderzoek.

3.1 Globale opzet

De effecten van deelname aan een natuurbelevingsprogramma op de natuurbeleving, topervaringen en de gezondheid van allochtone en autochtone kinderen zijn onderzocht door middel van een quasi-experimentele veldstudie. In deze veldstudie zijn op twee openbare basisscholen (school A en B) in Hilversum twee klassen van groep 5/6 gevolgd voor, tijdens en na hun deelname aan Het Bewaarde Land programma. Een klas uit een derde openbare school uit dezelfde plaats (school C) diende als controleklas en kreeg een alternatief programma aangeboden dat binnen plaatsvond en niets met natuur te maken had. Vóór Het Bewaarde Land programma zijn uitgebreide interviews gehouden met docenten en leerlingen en zijn diverse psychologische tests afgenomen bij de kinderen rond het welbevinden, concentratie- vermogen en zelfbeeld. Tijdens Het Bewaarde Land programma, dat bestond uit drie ‘bosdagen’ (met tussentijd van een week) waarbij kinderen begeleid de natuur ontdekten en beleefden werden observaties gedaan door de onderzoeker en enkele begeleiders van het programma en is per dag de stemming van de kinderen gemeten. Na Het Bewaarde Land zijn opnieuw uitgebreide interviews met docenten en kinderen afgenomen en zijn psychologische tests afgenomen. Ook zijn de werkboeken die de kinderen in de klas hebben bijgehouden geanalyseerd.