• No results found

3. METHODE VOOR KLIMAATADAPTATIE VAN HET STEDELIJK GEBIED

3.3 De Alliantiebenadering

De alliantiebenadering is een relatief nieuwe methode in de ruimtelijke planning. Het is dan ook nog een methode in ontwikkeling, maar wel een zeer bruikbare methode op het gebied van klimaatadaptatie van steden. De alliantie benadering biedt een handvat voor overheden om actie te nemen tegen de effecten van de klimaatverandering. Met deze methode kunnen alternatieven voor gebiedsontwikkeling worden ontwikkeld om zo tot een effectievere ruimtelijk planvorming te komen (SKB, 2013). De planvorming in de ruimtelijke ordening in Nederland is vaak sectoraal georganiseerd, terwijl de complexiteit steeds toeneemt. Het is moeilijk om te zien welke kansen en beperkingen er in een gebied zijn en wie er betrokken zijn. Een stedenbouwkundige kijkt met andere ogen dan een rioolwerker, een bodemkundige of een wateradviseur van het waterschap. Toch heeft een wijk of een stad al deze verschillende visies nodig om de klimaatopgaven en sociale opgaven het hoofd te bieden (Vereniging Alliantiebenadering, 2012). De alliantie benadering kan hier een hulpmiddel voor zijn. De methode helpt mee om tot robuuste oplossingen in inrichtingsvoorstellen te komen.

De alliantiebenadering maakt gebruik van drie allianties om de integraliteit het hoofd te bieden. Dit zijn de Natuurlijke Alliantie, de Alliantie van Mens en Maatschappij en de Alliantie van Occupatie en Netwerken (Alliantievereniging 2013). De Natuurlijke Alliantie integreert bodem, water en groen als één ruimtelijke pijler. Natuurlijke omstandigheden zijn beeldbepalend voor een stad. De ondergrond geeft bijvoorbeeld belangrijk kansen en beperkingen bij het plannen en realiseren van ruimtelijke ontwikkelingen.

De Alliantie van Mens en Maatschappij integreert werkgelegenheid, zorg en sociale cohesie. Dit is met name van belang omdat maatschappelijke aspecten in ruimtelijke processen een steeds grotere rol krijgen.

De Alliantie van Occupatie en Netwerken is een integrerende pijler die woonbebouwing, bedrijfsbebouwing en infrastructuur integreert.

Voor het uiteindelijk vormen van een nieuwe visie voor regio, stad of wijk is het belangrijk om onderlinge verbanden te zien en deze met elkaar te koppelen. De drie perspectieven van de alliantiebenadering kunnen daar bij helpen.

27 In figuur 3.8 zijn de koppelingen te zien die kunnen worden gemaakt tussen deze verschillende allianties (Verhoeven, de Witte & Grond, 2013):

- Structuurdragers: deze zijn te zien in het onderste deel van de afbeelding. Gebiedsdragers horen bij de pijler Natuurlijke alliantie, omdat de betekenis van bodem, water en groen bepalend zijn voor de ruimtelijke opbouw van een gebied. Voor de pijler Mens en Maatschappij zijn dat sociale thema’s als bevolkingsopbouw en sociale cohesie. Voor de pijler Occupatie en Netwerken kan er worden gedacht aan verkeersstructuren en stedenbouwkundige ontwikkelingen in een wijk of stad als structuurdragers. - Robuuste dragers zijn ingrepen in het landschap die een gebied minder kwetsbaar maken voor de klimaatveranderingen, maar die bijvoorbeeld ook bijdragen aan de sociale aspecten van een gebied, zoals sociale veiligheid.

- Robuuste economie houdt de regionale economische impulsen in een gebied in die de economische kansen van de Robuuste dragers benutten en het mogelijk maken dat deze aangelegd en beheerd kunnen worden.

De Natuurlijke alliantie is met het oog op de klimaatverandering de belangrijkste pijler in de alliantiebenadering. De oorsprong van de meeste steden en dorpen is vanuit de natuurlijke alliantie goed te verklaren. De oorsprong is vaak mede bepalend voor de stedelijke economie en het woongenot en zou ook mede bepalend moeten zijn in de toekomstige gebiedsinrichting (SKB, 2013). Dit kan worden gedaan met de structuurdragers. Relaties en verbanden van een stad of wijk met water en ondergrond kunnen hiermee worden weergegeven. Een hulpmiddel hiervoor zijn gidsmodellen. Gidsmodellen zijn schema’s die het inzichtelijk maken hoe bodem, water en groen kunnen worden ingezet als dragende structuur van een regio, stad of wijk (De Natuurlijke Alliantie, 2013). Deze gidsmodellen zijn afgeleid van de het gidsprincipe van de onderlaag van de Ecopolis benadering, waarbij vanuit het lokale landschap wordt gedacht en de ondergrond als basis wordt genomen. De gidsmodellen van de alliantiebenadering bestaan uit vier onderdelen: 1) een grondvlak met bodem en grondwater, 2) de groenblauwe regio, 3) de stad, dorp en randen en 4) het wijk- en buurtniveau. Door deze verschillende lagen te visualiseren kan er makkelijker een focus worden gelegd op de kansen die water en ondergrond bieden voor de groei en aanpassingen in en rondom steden (SKB, 2013). De gidsmodellen zijn in het kader van het Deltaprogramma Nieuwbouw en Herstructurering van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het programma Klimaat voor Ruimte opgesteld. Ze zijn uitgewerkt in elf landschapstypen met allemaal een eigen gidsmodel (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2011).

Om gebiedsinrichtingen zo goed mogelijk vorm te geven is het belangrijk om het verleden van het gebied te kennen, het heden te begrijpen en daarmee de toekomst vorm te geven. Mensen hebben een verhaal bij het gebied en hun vakgebied en het is nodig om dit in de planvorming te verwerken. Met behulp van workshops waarin de Natuurlijke alliantie en de Gidsmodellen worden gebruikt krijgen de deelnemers een kans om hun persoonlijke verhaal te vertellen (De Natuurlijke Alliantie, 2013).

28

Figuur 3.9: Voorbeeld lagenkaart Amersfoort (SKB, 2013, p.4)

De gidsmodellen zijn tijdens de workshops een doelmatig instrument gebleken om vanuit verschillende sectoren, gebruik makend van ieders expertise, een snelle eerste slag te maken. Op deze manier wordt er gediscussieerd vanuit het perspectief van het gebied in plaats vanuit de belangen van de verschillende sectoren. Zo krijgt iedere deelnemer de ruimte om kennis, zowel vakkennis als gebiedskennis, in te brengen (De Natuurlijke Alliantie, 2013). In figuur 3.9 is een voorbeeld te zien van een lagenkaart van Amersfoort die met behulp van gidsmodellen is gemaakt. De informatie op de kaart is afkomstig van specialisten van de gemeente en waterschap. De ondergrond, met onder andere de Eemlandlaag, is mede bepalend voor de kansen voor infiltratie en energiewinning. Vervolgens is er de bodem, waarin de beekdalen en de dekzandruggen te zien zijn. In het midden staat de gemeentelijke kwetsbaarhedenkaart. Deze is het uitgangspunt voor een kaart met een voorstel voor de structuurvisie van de Natuurlijke Alliantie. Het bovenste niveau, het dakniveau is belangrijk voor onder andere mogelijkheden voor water vasthouden en aanvullingen van ecologische zones (SKB, 2013).

29 De alliantiebenadering is een methode voor overheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering. De benadering helpt bij het formuleren van een nieuwe visie op gebiedsontwikkeling en geeft ruimte aan de deskundigheid en vakspecialisten door workshops en gidsmodellen te gebruiken. In figuur 3.10 is een overzicht te zien van de stappen die worden gevolgd in de methode van de alliantiebenadering.

30 Eerst moet de urgentie duidelijk worden. Er moet inzicht worden verkregen in de noodzaak en de doelen van de visie. Hierbij kan gedacht worden aan vragen als: wat zijn de gevolgen van de klimaatverandering en wat zijn de kansen en de knelpunten in het gebied? Dit moet voor elke alliantie duidelijk worden, de gebiedsdragers, de mens en maatschappij dragers en de occupatie en netwerken dragers moeten in kaart worden gebracht. Vervolgens wordt er gewerkt aan een vergezicht, dit houdt in dat er een idee ontstaat voor een gemeenschappelijke ruimtelijke inrichting (Verhoeven, de Witte & Grond, 2013). Als de verkenning gedaan is, wordt er doorgegaan met het strategieplan. Er komt verdieping van inventarisatie en analyse, deze wordt consistent en transparant uitgewerkt en de perspectieven voor de toekomst worden verhelderd. De hoofdkoers wordt uitgezet op welke manier de perspectieven gecombineerd en uitgewerkt kunnen worden en er wordt gekeken hoe de perspectieven kunnen doorwerken in andere ruimtelijke plannen. Uiteindelijk wordt er een projectenplan opgesteld. Dit houdt de concrete uitwerking van projecten in en hoe de projecten kunnen worden gedaan. De overheid, bijvoorbeeld de gemeente, kan haar betrokkenheid op verschillende manieren uiten. De gemeente kan de projecten realiseren, regisseren, faciliteren en implementeren. Monitoring is in alle gevallen belangrijk (Verhoeven, de Witte & Grond, 2013).

Met dit stappenplan kan de alliantiebenadering worden gebruikt als een handvat voor planprocessen door een opeenvolging van concrete planproducten. Het dient als een lange termijn visie, die op zijn beurt weer dienst doet als een kapstok voor losse ontwikkelingen.