• No results found

Informatie over een persoon is een aspect van de persoonlijke levenssfeer. Zomaar

persoonsgegevens verzamelen is niet toegestaan. Elke verzameling van persoonsgegevens dient een legitiem doel te hebben, noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving en te voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit is bepaald in internationale en nationale wet- en regelgeving. De hierna genoemde regelgeving geeft blijk van het grote belang van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens en regelt welke eisen daarbij gelden.

Het uitoefenen van de taken van een SHG gaat gepaard met de verwerking van persoonsgegevens van en naar verschillende personen en instellingen. Met name bij het registreren van meldingen van (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling, bij het beoordelen van de melding en de hulpbehoefte evenals bij het toeleiden naar de juiste instantie, zal immers sprake zijn van het verwerken van persoonsgegevens van en naar verschillende personen en instellingen. Ook bij het verstrekken van inlichtingen aan een SHG door een professional kan sprake zijn van het verwerken van persoonsgegevens. Wanneer het belang van een slachtoffer dat eist, zal de privacy van die persoon en van andere betrokkenen daarvoor moeten wijken. Dat is een afweging die telkens opnieuw gemaakt zal moeten worden. De bepalingen over de gegevensverwerking in verband met de SHG-taken zijn per 1 juli 2013 in de Wet maatschappelijke ondersteuning

opgenomen met het wetsvoorstel waarmee de meldcode is geregeld. Hetgeen in dat verband in de toelichting is opgemerkt blijft ongewijzigd van toepassing.

6.2.1 Toets aan nationaal kader

In de Grondwet en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) zijn artikelen opgenomen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 10, eerste lid, van de Grondwet stelt dat een ieder recht heeft op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en dat een beperking hiervan alleen kan geschieden bij of krachtens wet. Artikel 7 van de Wbp bepaalt dat persoonsgegevens uitsluitend voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden mogen worden verzameld. Het verzamelde aantal gegevens over personen mag niet te veel zijn in verhouding tot het doel waarvoor de gegevens nodig zijn, maar ook niet te weinig. De gegevens moeten ter zake dienend zijn. Er moet een relatie zijn tussen de soort gegevensverzameling en het doel van registratie. Het verzamelen van persoonsgegevens moet gerechtvaardigd zijn.

In artikel 8 van de Wbp is een limitatief aantal gronden opgenomen die het begrip

‘gerechtvaardigd’ nader invullen. Zo is verwerking van persoonsgegevens op grond van artikel 8 van de Wbp toegestaan indien betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend (onderdeel a), de verwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te

52

komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is (onderdeel c) en de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door een bestuursorgaan (onderdeel e). Persoonsgegevens mogen alleen worden verwerkt als de verwerking op één of meer van die gronden is gebaseerd. De daarop volgende artikelen bevatten verdere voorschriften omtrent de verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 16 van de Wbp verbiedt de verwerking van bijzondere persoonsgegevens over iemands gezondheid en enige andere onderwerpen, behoudens de uitzonderingen die in de daarop volgende artikelen zijn mogelijk gemaakt. Voor dit wetsvoorstel zijn met name de artikelen 21, 23 en 24 van de Wbp van belang.

Artikel 21 van de Wbp bevat specifieke uitzonderingen op het verbod van artikel 16 voor zover het gaat om persoonsgegevens betreffende de gezondheid. De bepaling geeft bijvoorbeeld in onderdeel a van het eerste lid hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg of

maatschappelijke dienstverlening het recht om gezondheidsgegevens van iemand te verwerken, voor zover dat noodzakelijk is voor een goede behandeling of verzorging van de betrokkene. Ook geeft de bepaling in onderdeel f van het eerste lid bestuursorganen dat recht, voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van wettelijke voorschriften die voorzien in aanspraken die afhankelijk zijn van de gezondheidstoestand van de betrokkene. Het derde lid van dat artikel maakt het verder mogelijk om ook andere bijzondere persoonsgegevens te verwerken, voor zover dit noodzakelijk is in aanvulling op de verwerking van persoonsgegevens betreffende de

gezondheid met het oog op een goede behandeling of verzorging van betrokkene.

Artikel 23 van de Wbp kent nog enkele uitzonderingen op het verwerkingsverbod van artikel 16.

Daarbij verdient allereerst vermelding dat het verbod niet geldt als de verwerking geschiedt met uitdrukkelijke toestemming van betrokkene (eerste lid, onderdeel a) of dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend maatschappelijk belang, passende waarborgen worden geboden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en dit bij wet wordt bepaald (eerste lid, onderdeel f) Door de Wmo 2015 ontstaat een wettelijke basis voor de uitvoering van taken in het kader van de maatschappelijke ondersteuning en de verwerking van persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens. Daarmee is de beperking van de persoonlijke levenssfeer in overeenstemming met de Grondwet bij de wet voorzien. Gemeenten hebben de verplichting voor hun burgers te voorzien in maatschappelijke ondersteuning; de gegevensverwerking, zoals in het wetsvoorstel vervat, is daarvoor noodzakelijk. Bij de uitvoering van de Wmo 2015 handelen gemeenten op grond van hun publiekrechtelijke taak. De verwerking van persoonsgegevens is daarmee ook in overeenstemming met artikel 8, onderdelen c en e, van de Wbp.

Voor zover voor de uitvoering van het wetsvoorstel ook bijzondere persoonsgegevens moeten worden verwerkt, vormen artikel 21, eerste lid, onderdeel a (voor de hulpverleners en aanbieders van maatschappelijke ondersteuning) en onderdeel f (voor bestuursorganen) daarvoor een genoegzame wettelijke basis. Daarbij moet worden bedacht dat het merendeel van de persoonsgegevens van de cliënt door hemzelf of namens hem worden verstrekt tijdens het onderzoek dat aan het toekennen van een maatwerkvoorziening voorafgaat (het

keukentafelgesprek). Tijdens dat onderzoek zal de gemeente er goed aan doen betrokkene – mede met het oog op de rechten die de Wbp hem geeft - te wijzen op de consequentie dat voor het onderzoek en de behandeling van zijn aanvraag, maar ook voor de verlening van de toe te wijzen ondersteuning en de eventuele oplegging van eigen bijdragen persoonsgegevens over hem moeten worden verwerkt. Als dat zorgvuldig gebeurt, wordt bewerkstelligd dat betrokkene zich ervan bewust is dat zijn persoonsgegevens worden verwerkt en dat het van belang is dat deze juist zijn.

Daardoor is betrokkene ook in staat om eventueel aan te geven dat hij niet instemt met de verwerking van bepaalde gegevens. Voorts worden slechts met expliciete toestemming van de cliënt voor de uitvoering van het wetsvoorstel door de gemeente persoonsgegevens over hem verwerkt waarover de gemeente uit anderen hoofde beschikt of die de gemeente van de zorgverzekeraar of de zorgaanbieder verkrijgt.

Voor zover voor de verwerking van persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor de behandeling van een aanvraag of de levering van een maatwerkvoorziening, op grond van het voorgaande geen wettelijke basis aanwezig mocht worden geacht, bieden artikel 23, eerste en derde lid, van de Wbp die basis. Dit zal aan de orde kunnen zijn voor zover het gaat om het verwerken van

persoonsgegevens van personen uit het sociale netwerk van de cliënt. Soms zullen de betrokken personen ook aanwezig zijn of betrokken worden bij het keukentafelgesprek naar aanleiding van de melding van iemand die ondersteuning behoeft. Veelal zullen omtrent deze personen slechts in

53

beperkte mate persoonsgegevens behoeven te worden verwerkt. Het wetsvoorstel clausuleert dit tot persoonsgegevens omtrent de hulp die zij aan de cliënt bieden of kunnen bieden. Het ligt in de rede dat tijdens het onderzoek bij het door of namens de cliënt verschaffen van deze gegevens wordt nagegaan of deze personen instemmen met het verwerken van de gegevens en dat deze toestemming zo nodig wordt gevraagd. Het is echter denkbaar dat dit niet mogelijk is of dat de toestemming niet kan worden verkregen. Het wetsvoorstel, dat beoogt recht te doen aan het zwaarwegende algemeen belang van een goede maatschappelijke ondersteuning (integrale benadering van de gezondheid van betrokkenen die zijn aangewezen op goede behandeling of verzorging), biedt in een dergelijk geval nadrukkelijk een basis voor het toch verwerken van die persoonsgegevens, voor zover dat noodzakelijk is. In het belang van de persoonlijke levenssfeer zijn met dit wetsvoorstel de door artikel 23, eerste lid, onderdeel f, vereiste passende waarborgen gecreëerd. Die waarborgen worden in de algemene maatregel van bestuur (amvb) op basis van artikel 4.2.7 uitgewerkt volgens de lijnen in dat artikel aangegeven. Deze waarborgen bestaan onder meer uit: de beperking van de kring van personen die kennis kunnen nemen van de

persoonsgegevens, toestemming van de cliënt voor bepaalde verwerkingen van persoonsgegevens en waar mogelijk beperking van de te verwerken persoonsgegevens tot ‘dat’- in plaats van ‘wat’-informatie.

6.2.2 Toets aan internationaal en Europees kader

In het Internationaal Verdrag ter bescherming van de Burgerlijke en Politieke rechten (IVBPR) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zijn artikelen opgenomen ter

bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 17 van het IVBPR geeft een ieder het recht op bescherming door de wet tegen willekeurige en onrechtmatige inmenging in de persoonlijke

levenssfeer. Gelet op de tekst, is inmenging in de persoonlijke levenssfeer, zoals de verwerking van persoonsgegevens, slechts toegestaan als deze noodzakelijk is en op een gerechtvaardigde grondslag geschiedt.

Het wetsvoorstel voldoet aan de vereisten van artikel 8 van het EVRM. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat een ieder recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Het tweede lid ziet op de mogelijkheid om het recht in te perken. Volgens het tweede lid moet de inmenging bij wet zijn voorzien, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en een legitiem doel nastreven. Het laatste vereiste van artikel 8 van het EVRM is dat het beperken van het recht op bescherming in het belang moet zijn van een in het tweede lid opgesomd legitiem doel. Het legitieme doel dat dit voorstel nastreeft, is het beschermen van de gezondheid van de burger. Dit is een van de doelcriteria, genoemd in artikel 8 van het EVRM. De bepalingen van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de

bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens zijn uitgewerkt in de hiervoor aangegeven artikelen van de Wbp.

Het wetsvoorstel voldoet aan het vereiste dat de inmenging bij wet moet zijn voorzien, omdat de bevoegdheid tot het verwerken van gegevens bij wet wordt geregeld, de burger toegang heeft tot de wet en de bepalingen duidelijk zijn omschreven.

Het wetsvoorstel voldoet ook aan de eis dat de inmenging noodzakelijk moet zijn in een

democratische samenleving. Dit betekent dat er een dringende maatschappelijke behoefte dient te bestaan en dat de inmenging voldoet aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Er is in dit geval sprake van een dringende maatschappelijke behoefte (integrale benadering van de hulpvraag van betrokkenen) met ondersteuningsvragen op meerdere domeinen. Het (gezondheids)belang van de burger is gediend bij het breed kunnen bezien van zijn problematiek, zodat een adequaat ondersteuningsarrangement kan worden geboden. Het totale resultaat, namelijk opvang, het meedoen in de maatschappij, bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid, wordt mogelijk onvoldoende gewaarborgd als de gemeenten niet bevoegd zou zijn tot de in het wetsvoorstel voorziene verwerking van persoonsgegevens. Wat betreft de verwerking van persoonsgegevens door het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG), geldt dat de dringende maatschappelijke behoefte is gelegen in het tegengaan van huiselijk geweld.

Het voorstel voldoet ook aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het doel van de maatregelen is om de gezondheid van de burgers te beschermen. Om dit doel te kunnen bereiken (met behulp van het eigen netwerk, en waar nodig de ondersteuning van het college, de burger in

54

staat stellen om mee te kunnen doen in de maatschappij, zo lang mogelijk thuis te kunnen blijven wonen, zelfredzaam te zijn of anderen te ontmoeten) zal het college informatie over de betrokkene moeten kunnen verwerken om tot een onderbouwde, passende en rechtmatige ondersteuning te komen. De proportionaliteit is gewaarborgd doordat er slechts gebruik wordt gemaakt van de meest noodzakelijke, tot het minimum beperkte gegevensset. Overwegingen van proportionaliteit hebben ertoe geleid dat het college een ingezetene direct bij melding van een

ondersteuningsbehoefte wijst op de integrale werkwijze, hem verzoekt de nodige

persoonsgegevens te verstrekken en hem ook toestemming vraagt voor de verwerking en verstrekking van de persoonsgegevens waarover de gemeente uit anderen hoofde beschikt (persoonsgegevens die het college heeft verkregen ten behoeve van de uitvoering van de Jeugdwet, Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening) of die de gemeente van de zorgverzekeraar of de zorgaanbieder zou willen ontvangen en die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet. Op deze wijze is gewaarborgd dat het college, waar relevant, voor de uitvoering van deze wet over de vereiste gegevens kan beschikken.

Het ligt in het voornemen om bij amvb te regelen dat het college zo beperkt mogelijk inzicht krijgt in de gegevens uit andere domeinen door middel van een systeem waarbij primair alleen gezien kan worden dat een cliënt ook al zorg ontvangt of daar recht op zou hebben op grond van andere wetgeving (zgn. dat-gegevens). Met deze mate van gegevensverwerking wordt de persoonlijke levenssfeer zo min mogelijk aangetast en wordt de burger zo min mogelijk belast met onnodige administratieve lasten, maar kan hij wel rekenen op optimaal afgestemde dienstverlening. Ook wordt aldus voorkomen (wat vanuit het oogpunt van doelmatige en rechtmatige besteding van de middelen van belang is) dat dubbele gegevensverstrekking en langs elkaar heen werken van professionals plaatsvindt. De regels van het wetsvoorstel en de Wbp brengen met zich dat de verwerking van persoonsgegevens tot het hoogst noodzakelijke wordt beperkt en dat uitwisseling alleen onder voorwaarden en waarborgen geschiedt. In de amvb wordt voorts nader vastgelegd welke gegevens die verkregen zijn voor het doel van deze wet, op welke wijze verwerkt mogen worden. Proportionaliteit en dataminimalisatie zullen hierbij het uitgangspunt zijn.

Subsidiariteit betekent dat er geen minder ingrijpend middel is om het doel te bereiken. Er zijn geen alternatieven die het de gemeente mogelijk maken de gezondheid op gelijke wijze te beschermen en maatwerk te leveren en die een kleinere inmenging in de persoonlijke levenssfeer met zich brengen. Er zijn andere alternatieven overwogen. Zo is overwogen om niets in de wet vast te leggen met betrekking tot de gegevensuitwisseling. Dit zou een te groot risico met zich brengen dat uitwisseling en afstemming niet zal plaatsvinden of dat verwerking en uitwisseling van gegevens via informele kanalen en niet-transparant zal plaatsvinden. Een ander alternatief dat overwogen is, betreft het volledig overdragen van persoonsgegevens van de burger aan de verschillende ketenpartners. Hiertoe is niet besloten omdat deze benadering naar de mening van de regering niet voldoet aan de eis van proportionaliteit. Een ander alternatief dat is overwogen, betreft het verwerken van persoonsgegevens zonder toestemming van de burger. De

administratieve lastendruk van dit alternatief was weliswaar gunstiger, maar mede naar aanleiding van de uitgevoerde PIA is geconcludeerd dat de inmenging in de persoonlijke levenssfeer die daarmee gepaard zou gaan, onevenredig groot zou worden.

6. 3 Bescherming persoonsgegevens in dit wetsvoorstel

De vereisten die voortvloeien uit de Wbp, zijn in dit wetsvoorstel geborgd in het proces waarbij de cliënt zelf het merendeel van de gegevens levert die het college nodig heeft om de

ondersteuningsbehoefte (integraal) te kunnen beoordelen. Met expliciete toestemming van de cliënt kan het college relevante persoonsgegevens uit andere domeinen opvragen en verwerken.

Waarborgen voor een zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens die in het kader van de Wmo worden getroffen, zijn onder meer:

- om de doelbinding te waarborgen, is per actor zo concreet en nauw mogelijk omschreven voor welke specifieke taken gegevensverwerking en – verstrekking is toegestaan; dat is gebeurd door de artikelen te noemen, waarin per actor de taak is neergelegd waarvoor de

gegevensverwerking of -verstrekking mag plaatsvinden;

- als criterium voor de beoordeling van de proportionaliteit en de noodzaak van

gegevensverwerking en -verstrekking is in de bepalingen zo nauwkeurig mogelijk aangegeven

55

dat de bevoegdheid tot verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens alleen bestaat voor zover die persoonsgegevens voor een welomschreven specifiek doel (bijv. voor de beoordeling van de behoefte aan ondersteuning van participatie of zelfredzaamheid) noodzakelijk zijn;

- ook is zo precies mogelijk aangegeven dat het moet gaan om persoonsgegevens die zijn verkregen langs een daarbij aangegeven weg;

- toestemming van en transparantie voor de cliënt voor bepaalde verwerkingen van persoonsgegevens;

- gepaste beveiligingsvereisten.

Het recht van de betrokkene op inzage en correctie biedt eveneens waarborgen voor een juiste gegevensverwerking.

6.4 Verwerking en verstrekking van persoonsgegevens in dit wetsvoorstel