• No results found

ALGEMEEN BESLUIT 273 In deze masterscriptie werd een onderzoek gevoerd naar de wenselijkheid en noodzaak

van de huidig Belgische regelgeving inzake burgerinfiltratie. Noodzaak? 274. Er is een onmiskenbare noodzaak aan de mogelijkheid tot het inzetten van burgers in de Belgische rechtsorde. De reeds bestaande bijzondere opsporingsmethoden bleken immers niet langer afdoende te zijn in de bestrijding van terroristische en georganiseerde misdrijven, daar deze gekenmerkt werden door heel wat belemmeringen. Een goede informatiepositie en het vroegtijdig vergaren van informatie is echter essentieel, zodoende er tijdig ingegrepen kan worden door de ordehandhavers.

Vermits de bestaande bijzondere opsporingsmethoden onvoldoende bleken te zijn om adequate en betrouwbare informatie te verwerven, dringt een nieuwe vorm van infiltratie in onze strafprocedure zich op. De burgerinfiltratie dient bijgevolg tegemoet te komen aan de obstakels die de bestaande regeling kenmerken, teneinde het mogelijk te maken om een halt toe te roepen aan dermate ernstige vormen van terroristische en georganiseerde criminaliteit.

Wenselijkheid?

Positieve aspecten

275. De Belgische wetgever was zich zeer bewust van het risicovolle karakter van de

burgerinfiltratie, waardoor een zeer gedetailleerde regelgeving met bijkomende waarborgen werd uitgewerkt.

De vier basisprincipes, proportionaliteit, subsidiariteit, het verbod misdrijven te plegen en het verbod tot provocatie, blijven onverkort gelden in het kader van burgerinfiltratie. Niettemin worden thans enkele bijkomende waarborgen ingevoerd. Zo kan de burgerinfiltratie louter toepassing vinden indien een politionele infiltratie niet afdoende is om tot het gewenste resultaat

te komen. Daarenboven kan de burgerinfiltrant enkel worden ingezet ten aanzien van personen waarvan er ernstige aanwijzingen bestaan dat zij in het kader van een criminele organisatie strafbare feiten zoals opgesomd in artikel 90ter, §2 tot en met 4 Sv. of terroristische misdrijven zoals bedoeld in Boek 2, Titel Iter Sw. zullen plegen. In tegenstelling tot wat geldt voor de klassieke politionele infiltratie, kan een burgerinfiltrant louter voorzienbare misdrijven plegen. Er geldt namelijk een absoluut verbod tot het plegen van onvoorzienbare misdrijven, daar de wetgever meent dat een burgerinfiltrant, als niet-politieambtenaar, niet wettig zelf kan beslissen welke bijkomstige en voorafgaandelijk niet-gemachtigde misdrijven maatschappelijk aanvaardbaar zouden zijn. De wetgever heeft aldus voorzien in een striktere toepassing van de vier basisprincipes in kader van de burgerinfiltratie.

Daarenboven zijn er ook een aantal formele aspecten die als bijkomende waarborg dienen. Zo is de inhoud van de machtiging tot burgerinfiltratie meer omvattend dan de machtiging in kader van de politionele infiltratie. De machtiging tot burgerinfiltratie bevat immers twee bijkomende elementen, met name de identiteit van de burgerinfiltrant onder de vorm van een code en het akkoord van de federale procureur tot het machtigen of verlengen van de burgerinfiltratie. De machtiging of de verlenging van de machtiging tot burgerinfiltratie door de PdK of onderzoeksrechter zal bovendien het voorafgaand akkoord van de federale procureur vereisen. Deze bijkomende controlemogelijkheid is louter voorzien in het kader van de burgerinfiltratie en bevestigt het uitzonderlijk karakter van de maatregel. De federale procureur is dus een bijkomende filter bij het machtigen van de inzet van de burgerinfiltratie. Tot slot is er ook een hele regeling omtrent verslaggeving, een verplichte risicoanalyse en een schriftelijk memorandum voorzien.

Verder heeft de wetgever de klassieke controlemechanismen op de zes niveaus aanzienlijk uitgebreid in kader van de burgerinfiltratie. Vooreerst wordt voorzien in de aanwezigheid van controle- en begeleidingsambtenaren ter begeleiding van de burgerinfiltrant. Daarnaast wordt voor de bijzondere opsporingsmethode burgerinfiltratie, naast de reeds bestaande verplichte en facultatieve controle door de KI, specifiek voorzien in een bijkomende verplichte driemaandelijkse regelmatigheidscontrole door de Kamer van Inbeschuldigingstelling. Het Belgische controlesysteem inzake burgerinfiltratie is daarenboven opmerkelijk beter dan het Nederlandse.

Gelet op het ingrijpend karakter van de burgerinfiltratie, is een uitvoerig controlesysteem een must.

Daarnaast stelt artikel 47novies/3, §3 Sv. dat bewijsmiddelen die ingevolge de toepassing van een burgerinfiltratie worden verkregen, alleen in aanmerking mogen worden genomen als bewijs indien ze in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen. De inzet van een burgerinfiltrant kan thans enkel een steunbewijs opleveren. Deze bijkomende waarborg dient ter garantie van de betrouwbaarheid van de vaststellingen vanwege de burgerinfiltrant en het recht op een eerlijk proces voor de verdachten.

276. De Belgische regelgeving heeft daarenboven ook de EVRM-toets doorstaan, vermits de

huidige invulling van de regeling zowel conform artikel 6 EVRM als artikel 8 EVRM is.

277. Uit de vergelijking met de Nederlandse regelgeving blijkt voorts dat de Belgische

regelgeving op bepaalde vlakken een meerwaarde biedt. Te denken valt aan de specifieke strafuitsluitende verschoningsgrond, het beperkte toepassingsgebied en het absoluut verbod op het plegen van niet-gemachtigde misdrijven.

Negatieve aspecten

278. Ondanks de vele positieve aspecten aan de Belgische regelgeving, zijn toch ook enkele

minpunten op te merken.

Vooreerst staat de cumulatie tussen de spijtoptantenregeling en de regeling betreffende de burgerinfiltratie niet vrij van kritiek. Zo rijzen er vragen naar de noodzaak van de spijtoptantenregeling om de waarheid aan de dag te brengen indien er reeds een burgerinfiltratie werd opgestart. Daarnaast is er sprake van een absolute onverenigbaarheid tussen beide figuren, daar de burgerinfiltratie gekenmerkt wordt door anonimiteit en de spijtoptantenregeling daarentegen gepaard gaat met volledige transparantie en een verbod op anonimiteit. Tot slot rijst de vraag naar de verenigbaarheid van de strafuitsluitende verschoningsgrond met de toezeggingen die worden verkregen voor de door de spijtoptant gepleegde strafbare feiten.

Daarnaast gaat de figuur van de burgerinfiltratie gepaard met de aanwezigheid van enkele mogelijke gevaren. Te denken valt onder andere aan het risico op een niet waarheidsgetrouwe rapportering vanwege de burgerinfiltrant. Men zal bijgevolg zeer waakzaam moet zijn ten aanzien van het gebruik van de verklaringen van een burgerinfiltrant of de door hem verzamelde bewijsstukken. De regeling van het steunbewijs, de talrijke controlemechanismen en waarborgen komen echter tegemoet aan deze mogelijke risico’s. Verder zijn er enkele lacunes in de wetgeving op te merken. Vooreerst spreekt de wetgever zich niet uitdrukkelijk uit over het lot van de vermogensvoordelen die de burgerinfiltrant mogelijks zou kunnen genereren door het plegen van de toegelaten misdrijven in het kader van zijn inzet als burgerinfiltrant. Daarenboven bestaat er geen duidelijkheid omtrent een mogelijke vergoeding voor de burgerinfiltrant. In Nederland heeft men daarentegen een duidelijke en overzichtelijke regeling betreffende de vergoeding van burgerinfiltranten. Voorts rijst de vraag naar de concrete verhouding tussen de voor de burgerinfiltrant bestaande verplichting om oprechte en volledige verklaringen af te leggen en het recht op een eerlijk proces en het daarbij horende verbod op gedwongen zelfincriminatie. Deze vraag is immers cruciaal in de situatie waarbij de burgerinfiltrant misdrijven zou plegen die hem niet waren toegelaten. Daarenboven is geen sanctie bepaald voor het niet naleven van de meldingsplicht. Tot slot ontbreekt de mogelijkheid voor de beklaagde om de rapporteringsverslagen in te kijken, vermits deze deel uitmaken van het vertrouwelijk dossier. De Nederlandse regeling biedt tot slot ook enkele voordelen ten opzichte van de Belgische. Het Nederlandse onderscheid tussen niet-criminele en criminele burgerinfiltranten biedt vooreerst de mogelijkheid om het controlebeleid en de regeling beter toe te splitsen naargelang het soort categorie burgerinfiltrant. Nederland voorziet immers in meer waarborgen bij de inzet van een criminele burgerinfiltrant. Het voorzien in een dergelijk onderscheid in de Belgische regelgeving is wellicht aan te raden, daar criminele burgerinfiltranten mogelijks meer gevaren met zich kunnen meebrengen en extra waarborgen hieraan tegemoet kunnen komen. Daarnaast voorziet Nederland in een uitzondering op het wettelijk verbod op provocatie. Indien het opzet immers reeds aanwezig was in hoofde van de dader, dan zal verdere uitlokking door de burgerinfiltrant namelijk niet leiden tot de onontvankelijkheid van de strafvordering. In België zal men bijgevolg sneller tot de onontvankelijkheid van de strafvordering komen, daar er reeds sprake is van

provocatie indien de burgerinfiltrant het voornemen om een misdrijf te plegen rechtstreeks heeft versterkt in de hoofde van dader. Mijns inziens zou het voorzien in gelijkaardige uitzondering in België het onderzoek mogelijks ten goede kunnen komen.

Conclusie en aanbevelingen

279. Afsluitend kan geconcludeerd worden dat de regelgeving inzake burgerinfiltratie als

noodzakelijk en wenselijk kan worden beschouwd. De regelgeving biedt afdoende waarborgen en controlemechanismen, teneinde tegemoet te kunnen komen aan de mogelijke gevaren die gepaard kunnen gaan met burgerinfiltratie. Daarenboven is de regelgeving ook conform de rechtspraak van het EHRM. Ondanks de meerwaarde van de regelgeving, is deze echter vatbaar voor verbetering. Zo dient er verduidelijking te komen rond de cumulatie tussen de spijtoptantenregeling en de regeling betreffende de burgerinfiltratie. Daarnaast komt het de wetgever toe de lacunes in de wetgeving weg te werken, teneinde tot een volmaakte regelgeving te komen. Ten slotte kan het overnemen van bepaalde aspecten uit de Nederlandse regelgeving aan te raden zijn. Te denken valt aan een eventueel onderscheid tussen criminele en niet-criminele burgerinfiltranten. Vermits er in België thans nog steeds onduidelijkheid heerst inzake het bestaan van de mogelijkheid om burgerinfiltranten te vergoeden conform het systeem van de informante, is het aangewezen om ook hieromtrent een duidelijke regeling uit te werken. De Belgische regelgeving inzake burgerinfiltratie vormt thans een goede basis, doch zullen toekomstige wetgevende initiatieven vereist zijn met het oog op het perfectionaliseren van de huidige regelgeving.

BIBLIOGRAFIE