• No results found

AGRICOM IN DE REKENMODULE VOOR REGIONALE KOSTEN-BATEN EN EFFECTBEREKENINGEN De analysemodule van het Agricultural Cost Model (AGRICOM) bestaat uit grofweg uit

twee onderdelen: het bepalen van de schadefractie en het bepalen van de gewasopbrengst. Per jaar wordt op basis van de verdampingsreductie op decadebasis als gevolg van te droge of te zoute omstandigheden een inschatting gemaakt van de dervingsfractie. Aan de hand van de cumulatieve potentiele verdamping, verdampingsreductie en de dervingsfractie kan vervolgens een vertaling worden gemaakt in de opbrengst (in kg, of stuks) van een gewas. Deze opbrengst wordt vervolgens middels gewasprijzen vertaald in een opbrengst in euro’s voor een gewas. De gewasprijzen zijn gebaseerd op informatie uit de periode 1999 en 2008 en weergegeven in prijspeil 2008. AGRICOM is in 2009 geactualiseerd en er is een koppeling gelegd met het LHM. AGRICOM sluit daarmee aan op berekeningsresultaten van het LHM.

De jaarlijkse rekenmethode van AGRICOM sluit erg goed aan bij het instrument Opschalen lokale zoetwatermaatregelen. AGRICOM wordt daarom een integraal onderdeel van de bere- keningsmethode en wordt één-op-één gekoppeld aan het instrument. AGRICOM verzorgt in het instrument de vertaling van verdampingsreductie naar kosten/baten, en berekent ook de kosten van beregeningsinstallaties. De prijzen in Agricom worden geactualiseerd en uitgedrukt in prijspeil 2016. Een nadere toelichting op de rekenstappen van Agricom wordt in Bijlage D gegeven.

Figuur 2.1 Overzicht AGRICOM. Het rode kader geeft aan welke rekenmodules van AGRICOM in de Regioscan worden toegepast. (Mulder en Veldhuizen, 2014)

tuatie. De baten omvatten de verandering in opbrengst ten opzichte van de referentiesituatie, eventuele additionele baten van de genomen maatregelen, en indien toepasselijk vermeden kosten voor het gebruik van beregeningsinstallatie. De kosten omvatten de investeringskos- ten en lopende kosten van de genomen maatregelen. Zowel de kosten als de baten zijn geïn- dexeerd, met een discontovoet van 1%. Voor deze lage discontovoet is gekozen om kosten die eerst worden gemaakt, te kunnen vergelijken met baten in latere jaren. (De indexatie gebeurt via een discontovoet, die weergeeft in hoeverre mensen een voorkeur hebben voor een euro vandaag boven een euro volgend jaar). In de Regioscan Zoetwatermaatregelen is als vereen- voudiging aangenomen dat de maatregelen in het eerste jaar worden genomen (in de praktijk worden ze geleidelijk doorgevoerd). De baten worden vooral gegenereerd in droge jaren. De volgorde van droge jaren bepaalt daardoor de NBC-waarde. Om het effect van deze aannames beperkt te houden is met een discontovoet van 1% gerekend. Dit is lager dan de discontovoet (met risico-opslag) die wordt gebruikt bij MKBA’s van overheidsprojecten.

Of het financieel haalbaar is dat een agrariër een maatregel neemt is onder andere afhanke- lijk van zijn investeringsruimte. Deze wordt bepaald door het eigen vermogen van een agra- riër en zijn leencapaciteit. Veel agrariërs hebben bijvoorbeeld (hoge) schulden, waardoor hun investeringsruimte beperkt is. De investeringsruimte van agrariërs wordt vooralsnog niet meegenomen. Naast de financiële afweging spelen er vele andere factoren mee die bepalen of een maatregel wordt geïmplementeerd, zoals de droogterisico-perceptie van de agrariër. Ook deze factoren worden niet meegenomen.

2.3.3 STAP 2: BEPAAL KANSRIJKE MAATREGELCOMBINATIE EN SORTEER MAATREGELCOMBINATIES PER MODELBEDRIJF

Wanneer alle maatregelcombinaties zijn doorgerekend, wordt per modelbedrijf een rangorde bepaald van meest kansrijke maatregelen. Een eerste stap hierin is alleen de maatregelen te selecteren die fysisch geschikt zijn op de betreffende locatie. Hierbij worden twee klassen gehanteerd, namelijk “ongeschikt” en ”geschikt”. In de Rekenmodule worden direct opgege- ven kaarten gebruikt van de fysische geschiktheid van maatregelen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de resultaatkaarten uit de FWOO studie, aangevuld met kaarten voor de niet in de FWOO opgenomen maatregelen. Deze kaarten zijn in deze studie gemaakt op basis van lite- ratuur en ervaringscijfers. In de FWOO worden meerdere geschiktheidsklassen gehanteerd, deze worden in de Regioscan samen genomen.

Vervolgens worden de overgebleven maatregelcombinaties gesorteerd op baten-kosten ratio (NBC) en, bij gelijke NBC, op watergebruik. Andere (neven)effecten spelen hierbij geen rol. De achterliggende gedachte hierbij is dat de keuze voor een maatregel door een agrariër alleen wordt gestuurd door de kosten en baten die aan de agrariër toevallen.

2.3.4 STAP 3: BEPAAL IMPLEMENTATIE- OF ADAPTATIEGRAAD EN SOMMEER WATERGEBRUIK, KOSTEN, BATEN EN NEVENEFFECTEN PER DEELGEBIED

Na de twee voorgaande stappen is voor elk modelbedrijf bekend welke maatregelcombinatie het meest kansrijk is (gunstigste baten-kosten ratio). In deze stap wordt eerst bepaald welke van de modelbedrijven deze meest kansrijke maatregel ook daadwerkelijk gaan implemen- teren, en wat dit vervolgens voor het deelgebied als geheel oplevert (in Kader 3 wordt een toelichting op de onderscheiden ruimtelijke schaalniveaus gegeven). Hiervoor worden eerst de meest kansrijke maatregelen per modelbedrijf binnen het deelgebied gesorteerd op kans- rijkheid (hoogste NBC, vervolgens laagste watergebruik). Vervolgens zijn een drietal mogelijk- heden beschikbaar:

1. Eén enkele implementatiegraad. De implementatiegraad is het percentage modelbedrijven dat de voor hen meest kansrijke maatregel neemt. Deze implementatiegraad wordt door de gebruiker vooraf ingegeven. Binnen een deelgebied worden de meest kansrijke maatregelen genomen tot aan de implementatiegraad.

2. Een gedifferentieerde implementatiegraad. De implementatiegraad kan ook vooraf door de gebruiker worden gespecificeerd per deelgebied, per bedrijfstype en per maatregelcombina- tie. Voor elke combinatie van deelgebied, bedrijfstype en maatregelcombinatie worden de meest kansrijke maatregelen genomen tot aan de implementatiegraad.

3. Adaptatiegraad. De adaptatiegraad is het percentage modelbedrijven dat ‘autonoom’ een maatregel neemt, afhankelijk van de kansrijkheid. Hierbij is niet een vooraf opgegeven imple- mentatiegraad leidend, maar de kansrijkheid zelf. Zo kunnen alleen de maatregelen worden genomen die meer opleveren dan ze kosten.

Afhankelijk van deze wordt de meest kansrijke maatregelcombinatie per modelbedrijf wel of niet geïmplementeerd.

Per deelgebied worden vervolgens het watergebruik uit grond- en oppervlaktewater, kosten, baten en neveneffecten van de geïmplementeerde maatregelcombinaties gesommeerd. Dit gebeurt als volgt:

• Van elke maatregelcombinatie is bekend:

- Het watergebruik uit grondwater en oppervlaktewater (m3);

- Het verschil in watergebruik ten opzichte van de referentie (m3);

- De kosten van de maatregelcombinatie (€);

- De baten van de maatregelcombinatie (ten opzichte van de referentie) (€);

- De kwalitatieve score op de neveneffecten reductie piekafvoeren, waterkwaliteit, uit- spoeling N, uitspoeling P, verdroging en bodemdaling (+/-).

• Elke modelbedrijf behoort tot een vooraf gedefinieerd bedrijfstype.

• Voor de modelbedrijven waar een maatregelcombinatie wordt geïmplementeerd, worden deze termen voor alle modelbedrijven van een bepaald bedrijfstype binnen een deelgebied gesommeerd.

• Ten slotte worden de termen voor alle bedrijfstypen binnen een deelgebied gesom- meerd.

Het betreft in deze stap eenvoudige sommaties, de termen worden als optelbaar beschouwd. De Rekenmodule gaat hier voorbij aan onderlinge beïnvloeding van de effecten van maatre- gelen. Deze beïnvloeding is er in werkelijkheid in zekere mate natuurlijk wel, denk hierbij bijvoorbeeld aan hydrologische effecten die verder reiken dan de perceelschaal, en schaalef- fecten in kosten en baten.