• No results found

Dieraantallen en (huisvestings)systemen vergund

Voor de inrichting is op 29 oktober 2010 een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en in werking hebben van de gehele richting. In dit besluit is vastgelegd dat deze vergunning betrekking heeft op de gehele inrichting en dat deze bij het in werking treden de eerder verleende

omgevingsvergunningen voor het onderdeel inrichting vervangt.

In de tabel “Aangevraagde situatie” van de bijlage “Toelichting milieu: agrarische bedrijven” (document 99135-AA039_toelichting_milieu_gew2) zijn het aantal dieren, de ammoniakemissie (kg NH3 per jaar), de geuremissie (OUE/s) en de fijn stofemissie (gram PM10 per jaar) weergegeven op basis van de geldende vergunning. Het maximale aantal te houden dieren is gelijk aan het aantal dierplaatsen.

Het emissiearme systeem met gecombineerd luchtwassysteem met 85% emissiereductie is niet meer onder het nummer BWL 2007.02.V1 opgenomen in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Toen op 29 oktober 2010 de vergunning voor dit (stal)systeem werd verleend, was wel sprake van een geldig nummer voor dit stalsysteem. De systeembeschrijving van dit stalsysteem is door nieuwe inzichten geactualiseerd en is vervangen door de systeembeschrijving met het nummer BWL 2007.01.V4. Voor wat betreft de emissiefactoren van dit systeem is aangesloten bij de emissiefactoren die voor dit systeem met het nieuwe nummer zijn vastgesteld.

Dieraantallen en (huisvestings)systemen aanvraag

Het aantal dieren waarvoor vergunning wordt gevraagd, de ammoniakemissie (kg NH3 per jaar), de geuremissie (OUE/s) en de fijn stofemissie (gram PM10 per jaar) zijn in de tabel “Geldende

vergunningrechten” van de bijlage “Toelichting milieu: agrarische bedrijven” (document

99135-AA039_toelichting_milieu_gew2) weergegeven. Het maximale aantal te houden dieren is gelijk aan het aantal dierplaatsen.

Toepassing emissiearme (huisvestings)systemen

Ter vermindering van de emissie worden in de stallen emissiearme (huisvestings)systemen toegepast.

De uitvoering van de twee gecombineerde luchtwassers voor alle stallen is beoordeeld aan de hand van beoordelingstabellen. De uitvoeringseisen in deze beoordelingstabellen zijn overgenomen van de systeembeschrijving. In artikel 3.123 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen dat aan deze eisen moet worden voldaan. Doordat dit artikel een rechtstreekse werking heeft worden geen voorschriften in de vergunning opgenomen.

De beoordelingstabellen zijn als bijlage aan dit beoordelingsverslag toegevoegd.

IPPC-installatie

De Europese richtlijn industriële emissies (RIE) geeft milieueisen voor de installaties die genoemd staan in de bij de richtlijn behorende bijlage I. Wanneer een installatie daar genoemd is, spreken we van een IPPC-installatie. Voor veehouderijen vallen de volgende installaties onder de werking van de RIE:

- meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee,

- meer dan 2.000 plaatsen voor vleesvarkens (van meer dan 30 kg) of - meer dan 750 plaatsen voor zeugen.

De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd, heeft betrekking op de realisatie van een bedrijf met 992 dierplaatsen voor zeugen en 5.369 plaatsen voor vleesvarkens. Hiermee wordt de

ondergrenswaarde van 750 plaatsen voor zeugen en 5.369 plaatsen voor vleesvarkens overschreden waardoor de installatie moet worden aangemerkt als een IPPC-installatie. Het toetsingskader wordt gevormd door de betreffende artikelen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarin de RIE is geïmplementeerd.

Dit toetsingskader houdt in dat alle dierenverblijven moeten voldoen aan de eis van het toepassen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Rekening houdend met de technische kenmerken en de geografische ligging van de inrichting en de plaatselijke milieuomstandigheden kan het nodig zijn om strengere emissiegrenswaarde dan de maximale emissiewaarde volgens het Besluit emissiearme huisvesting landbouwhuisdieren (= het niveau van BBT-technieken) op te nemen in de

omgevingsvergunning.

De aanvraag heeft betrekking op een uitbreiding van het aantal te houden dieren. Als gevolg van deze uitbreiding neemt de ammoniakemissie van de inrichting toe. Het emissieniveau van de inrichting in relatie tot de in de omgeving van de inrichting liggende kwetsbare natuurgebieden is aanleiding voor het stellen van strengere emissiegrenswaarde dan de maximale emissiewaarde volgens het Besluit emissiearme huisvesting (= het niveau van BBT-technieken). In de stallen worden emissiereducerende technieken toegepast die verder gaan dan de eis van minimaal het toepassen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Deze technieken kunnen op basis van de 'beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij' d.d. 25 juni 2007 (een uitgave van het Ministerie van VROM) worden aangemerkt als strenger dan BBT (>BBT) of veel strenger dan BBT (>>BBT). De toepassing van deze technieken voldoet aan de kaders die in deze beleidslijn zijn vastgesteld.

Voor welke huisvestingssystemen in de onderhavige situatie een strengere emissiegrenswaarde wordt vastgesteld, volgt uit de uitwerking van de stappen 5 en 6 in onderstaande rekenkundige benadering

Rekenkundige benadering 'beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij' In de volgende acht stappen is de rekenkundige benadering uitgewerkt:

1. Bepaal vergund BBT, op basis van het niveau van de maximale emissiewaarde van het Besluit emissiearme huisvesting: 8.118,6 kg/jaar (zie tabel 1);

2. Bepaal aangevraagd BBT, op basis van het niveau van de maximale emissiewaarde van het

Besluit emissiearme huisvesting, 11.473,9 kg/jaar (zie tabel 2);

3. Bepaal het verschil hiertussen in kg: 11.473,9 – 8.118,6 = 3.355,3 kg/jaar;

4. Verdeel het verschil over de drie categorieën (categorieën op basis van het totale emissieniveau in de aangevraagde situatie berekend volgens stap 2: 0-5.000 kg / 5.000-10.000 kg / > 10.000 kg): 1.881,4 kg/jaar zit in de categorie 5.000-10.000 kg en 1.473,2 kg zit in de categorie >

10.000 kg;

5. Bepaal het aantal dieren per categorie door kg te delen door factor BBT, op basis van het niveau van de maximale emissiewaarde van het Besluit emissiearme huisvesting: in de eerstgenoemde categorie zitten 1.881,4/1,5 = 1.254,2 vleesvarkens en in de tweede genoemde categorie zitten 1.473,9/1,5 = 983 vleesvarkens;

6. Vermenigvuldig aantal dieren per categorie met de bijbehorende emissiewaarde BBT / strengere emissiewaarde (>BBT) / veel strengere emissiewaarde (>>BBT): 1.254 x 1,1 + 983 x 0,45 = 1.822,0 kg/jaar;

7. Tel kg 1. en 6. bij elkaar op: 8.118,6 + 1.822,0 = 9.940,6 kg/jaar;

8. Aangevraagde ammoniakemissie (2.939,3 kg/jaar) bedraagt niet meer bedragen dan uitkomst onder 7.

Tabel 1: ammoniakemissie vergunde situatie, indien alle vergunde huisvestingssystemen precies voldoen aan de maximale emissiewaarde (op basis van bijlage 1 van het Besluit emissiearme huisvesting) (zie stap 1).

1,2 Kraamzeugen 210 2,9 609,0

2,7,7a Guste en dragende zeugen 478 2,6 1.242,8

7a Guste en dragende zeugen 227 2,3 522,1

3, 3a Gespeende biggen 2.635 0,21 553,4

3 Gespeende biggen 630 0,21* 132,8

2,7 Dekberen 24 0,831 19,9

4,8 Vleesvarkens 2.689 1,5 4.033,5

4a, 8a Vleesvarkens 880 1,1* 968,0

6 Volwassen paarden 7 5,01 35

6 Paarden in opfok 1 2,11 2,1

Totaal 8.118,6

* strengere emissie-eis vastgesteld in de vergunning van 29 oktober 2010

1) Niet vastgesteld, daarom is gerekend met de emissiefactor van het vergunde huisvestingssysteem.

Tabel 2: ammoniakemissie aangevraagde situatie, indien alle aangevraagde huisvestingssystemen precies voldoen aan de maximale emissiewaarde (op basis van bijlage 1 van het Besluit emissiearme huisvesting) (zie stap 2).

NH3-belasting Stal Diercategorie / huisvestingssysteem Aantal

dieren NH3-factor Totaal NH3

1,2 Kraamzeugen 210 2,9 609,0

2,7,7a Guste en dragende zeugen 782 2,6 2.033,2

3, 5, 3a Gespeende biggen 3.529 0,21 741,1

4, 8, 4a, 8a, 9 Vleesvarkens 5.369 1,5 8.053,5

6 Volwassen paarden 7 5,01 35

6 Paarden in opfok 1 2,11 2,1

Totaal 11.473,9

1) Niet vastgesteld, daarom is gerekend met de emissiefactor van het vergunde huisvestingssysteem.

Beste Beschikbare Technieken Toetsingskader

Voor zover het de toepassing van de Beste Beschikbare Technieken in de dierenverblijven betreft, is de aanvraag getoetst aan het Besluit emissiearme huisvesting landbouwhuisdieren (Besluit emissiearme huisvesting), de Wet ammoniak en veehouderij, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.22, derde lid) en het Besluit omgevingsrecht (artikelen 5.3 en 5.4).

Toetsing

Voor diercategorieën waarvoor het redelijk is om emissie-eisen te stellen zijn maximale

emissiewaarden opgenomen in het Besluit emissiearme huisvesting. Het besluit geeft een goed beeld van de 'stand der techniek'.

In het Besluit emissiearme huisvesting zijn maximale emissiewaarden voor ammoniak en zwevende deeltjes (PM10) opgenomen. Het principe van het besluit is dat alleen huisvestingssystemen met een emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maximale emissiewaarde zijn toegestaan. De diercategorie en het tijdstip waarop het dierenverblijf is opgericht bepalen of en welke maximale emissiewaarde van toepassing is. Wanneer een huisvestingsysteem voldoet aan de in het Besluit emissiearme huisvesting gestelde eisen kan ervan worden uitgegaan dat dit huisvestingsysteem een voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare techniek is. Wanneer op basis van dit besluit geen maximale emissiewaarde van toepassing is moet elk huisvestingssysteem worden aangemerkt als de beste beschikbare techniek.

Toetsing ammoniak

In tabel 3 is per diercategorie per stal de maximale emissiewaarde naast de emissiefactor van het aangevraagde huisvestingssysteem gezet.

Tabel 3: huisvestingssystemen aangevraagde situatie.

Emissiefactor op basis van bijlage 1 van de Rav en maximale emissiewaarde op basis van bijlage 1 van het Besluit emissiearme huisvesting.

Stal Diercategorie / huisvestingssysteem Aantal dieren

1,2 Kraamzeugen (BWL 2009.12.V2) 210 1,3 2,9 A

2,7,7a Guste en dragende zeugen (BWL

2009.12.V2) 782 0,63 2,6 A

3a Gespeende biggen (BWL 2009.12.V2) 528 0,21 A

3 Gespeende biggen (BWL 2009.12.V2 i.c.m.

BB 99.06.073) 2.737 0,03105 0,21 B

3a Gespeende biggen (BWL 2009.12.V2) 88 0,1 0,21 B

5 Gespeende biggen (BWL 2009.12.V2) 176 0,1 0,21 B

4a, 8a Vleesvarkens 880 0,45 1,6 A

4, 8 Vleesvarkens (BWL 2009.12.V2 i.c.m. BB

99.02.070) 2.689 0,285 1,6 A

8 Vleesvarkens (BWL 2009.12.V2) 120 0,45 1,5 B

9 Vleesvarkens (BWL 2009.12.V2) 1.680 0,45 1,5 B

6 Volwassen paarden 7 5,0 5,01

-6 Paarden in opfok 1 2,1 2,11

-1) Niet vastgesteld.

In de stallen 1, 2, 3, 3a, 4, 4a, 7, 7a, 8, 8a en 9 overschrijdt de emissiefactor van het

huisvestingssysteem de maximale emissiewaarde niet. De uitvoering van deze stallen voldoet aan de eis van het toepassen van de BBT.

Voor de diercategorieën volwassen paarden en paarden in opfok gelden geen maximale

emissiewaarden. De voorgestelde huisvestingssystemen in stal 6 voor deze diercategorieën voldoen daarmee aan de eis van het toepassen van de BBT.

Voor het terugdringen van de ammoniakemissie uit de stallen 1, 2, 3, 3a, 4, 4a, 7, 7a, 8, 8a en 9 kiest de aanvrager voor het toepassen van meerdere luchtwassers (zie bijlage “Toelichting milieu: agrarische bedrijven” bij de aanvraag). Deze luchtwassystemen zijn niet beschreven als beste beschikbare

techniek in het Reference Document on Best Available Techniques for Intensive Rearing of Pigs and Poultry (BREF-document voor de intensieve pluimvee- en varkenshouderij). De redenen daarvoor zijn de stijging van het energieverbruik en het produceren van afvalwater.

Door toepassing van deze luchtwassystemen wordt een vergaande reductie van de ammoniakemissie, geuremissie en fijn stofemissie bereikt. Voor ammoniak gaat deze reductie verder dan de maximale emissiewaarde die voor de betreffende diercategorie in het Besluit emissiearme huisvesting is opgenomen. De negatieve milieueffecten wegen niet op tegen deze positieve effecten.

De aangevraagde luchtwassystemen zijn algemeen gebruikte en geaccepteerde systemen in de

intensieve veehouderij. Ondanks de negatieve milieueffecten, zoals het energie- en waterverbruik, gaat het om systemen die kunnen worden aangemerkt als de best beschikbare techniek.

Toetsing zwevende deeltjes (PM10)

Voor de diercategorieën kraamzeugen, guste en dragende zeugen, gespeende biggen, vleesvarkens, opfokzeugen, volwassen paarden en paarden in opfok gelden geen maximale emissiewaarden. De voorgestelde huisvestingssystemen voldoen daarmee aan de eis van het toepassen van de BBT.

Conclusie BBT

De dierenverblijven voldoen aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting. Er is geen reden de gevraagde vergunning te weigeren.

Geurhinder uit dierenverblijven Toetsingskader

De aanvraag is getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij (geurwet), de Regeling geurhinder en veehouderij (geurregeling) en de gemeentelijke geurverordening (Verordening geurhinder en veehouderij Oirschot 2012, raadsbesluit van 28 februari 2012) (verordening).

Toetsing geurhinder

De geurhinder, die afkomstig is van de inrichting, is getoetst aan de normen voor de geurbelasting uit de verordening en de afstandseisen uit de geurwet.

Wanneer in de gevraagde situatie aan de normen voor de geurbelasting en/of afstandseisen wordt voldaan, dan vormt geurhinder uit dierenverblijven geen weigeringsgrond voor de aanvraag.

Binnen de inrichting worden dieren van diercategorieën gehouden waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Ook worden dieren van diercategorieën gehouden waarvoor wel geuremissiefactoren gelden. Voor deze twee delen van de inrichting wordt, voor elk deel afzonderlijk, een beoordeling van de geurhinder opgesteld.

Beoordeling dieren zonder geuremissiefactoren ('vaste afstanden')

In bijlage 1 van de geurregeling zijn voor volwassen paarden en paarden in opfok geen geuremissiefactoren opgenomen.

Op grond van de geurwet (artikel 4 lid 1) betekent dit dat voor deze diercategorieën een vaste afstand tot geurgevoelige objecten binnen een bebouwde kom (tenminste 100 meter) en buiten een bebouwde kom (tenminste 50 meter) moet worden aangehouden. Ook moet op grond van artikel 5 van de geurwet een afstand tussen het geurgevoelige object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden; deze afstand bedraagt tenminste 50 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten in een bebouwde kom en tenminste 25 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten een bebouwde kom.

In de directe omgeving liggen diverse geurgevoelige object, die deels binnen en deels buiten de bebouwde kom, gelegen. Uit de situatietekening bij de aanvraag blijkt dat aan de minimale afstanden zoals genoemd in de artikel 4 lid 1 en artikel 5 van de geurwet wordt voldaan.

Beoordeling dieren met geuremissiefactoren

Bij diercategorieën waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld in de geurregeling, moet met behulp van het verspreidingsmodel 'V-Stacks vergunning' de geurbelasting op het geurgevoelige object worden bepaald. In afwijking hiervan moet tot geurgevoelige objecten bij een andere veehouderij en objecten die op of na 19 maart 2000 hebben opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij een vaste afstand worden aangehouden (artikel 3 lid 2 van de geurwet). Ook moet op grond van artikel 5 van de geurwet een afstand tussen het geurgevoelige object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden; deze afstand bedraagt tenminste 50 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten in een bebouwde kom en tenminste 25 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten een bebouwde kom.

De maximale geurbelasting (norm) op een geurgevoelig object is vastgelegd in artikel 3 van de verordening.

Een berekening van de geurbelasting met het verspreidingsmodel 'V-Stacks vergunning' is bij de aanvraag gevoegd (zie document 99135-AA039_Onderzoek_geurbelasting 3, laatst gewijzigd 19 augustus 2015).

Uit de berekening met ‘V-stacks vergunning’ blijkt dat wordt voldaan aan de normen voor

geurbelasting. Verder wordt aan de in artikel 3 lid 2 en artikel 5 van de geurwet genoemde minimum afstanden voldaan.

Conclusie geurhinder dierenverblijven

De afstanden tot en de geurbelasting op geurgevoelige objecten vormen reden de gevraagde vergunning te weigeren.

Ammoniakemissie uit dierenverblijven Toetsingskader

Voor zover het de ammoniakemissie uit dierenverblijven betreft, is de aanvraag getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav).

Toetsing

De dierenverblijven van onderhavige inrichting liggen niet binnen een zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Voor deze inrichting geldt op grond van de Wav geen beperking met betrekking tot het ammoniakplafond. Aan het gestelde in de Wav wordt voldaan.

Conclusie ammoniakemissie uit dierenverblijven

De ammoniakemissie vanuit de dierenverblijven vormt geen reden de gevraagde vergunning te weigeren.

Gezondheid

Het aspect bestrijding van besmettelijke ziekten is een aspect dat primair zijn regeling vindt in andere wetgeving. Daarnaast blijft in het kader van verlening van een vergunning krachtens de Wabo ruimte voor een aanvullende toets. Indien door het in werking zijn van de inrichting risico's voor de

volksgezondheid kunnen ontstaan, moeten deze risico's als gevolg voor het milieu bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken.

Het toetsingskader

Op basis van alle tot nu toe bekende rapporten kunnen geen eenduidige conclusies worden getrokken om duidelijke uitspraken te kunnen doen over de onaanvaardbare gezondheidsrisico’s van wonen in de buurt van veehouderijen. Dit wordt als zodanig ook bevestigd door alle tot nu toe gedane uitspraken door de ABRS en rechtbanken, waaruit blijkt dat er geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten zijn om de volksgezondheid mee te nemen bij de verlening van de omgevingsvergunning milieu.

Voor het opstellen van één beoordelingskader is onvoldoende wetenschappelijke kennis aanwezig. Ook kan geen relatie worden gelegd tussen de afstand tot veehouderijen en de gezondheidsrisico’s voor omwonenden.

Het aspect bestrijding van besmettelijke ziekten is een aspect dat primair zijn regeling vindt in andere wetgeving. Daarnaast blijft in het kader van verlening van een vergunning krachtens de Omgevingswet ruimte voor een aanvullende toets. Indien door het in werking zijn van de inrichting risico's voor de volksgezondheid kunnen ontstaan, moeten deze risico's als gevolg voor het milieu bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken.

Op 24 april 2012 heeft de gemeenteraad van Oirschot besloten een (interim) toetsingskader

gezondheid te hanteren bij ontwikkelingsplannen van veehouderijen. Het interim toetsingskader houdt samengevat in dat vanuit het voorzorgsprincipe niet wordt meegewerkt aan vergunningverlening als sprake is van overbelaste situaties (voor- en achtergrondbelasting geur en fijn stof). In overbelaste situaties is sprake van een slecht woon- en leefklimaat en het risico op gezondheidsklachten is onacceptabel.

Het interim toetsingskader gezondheid wordt door de gemeenteraad gehanteerd, totdat het

gemeentelijk en/of nationaal toetsingskader gezondheid gereed is. In samenwerking met de GGD’en Brabant/Zeeland, de gemeente Gemert-Bakel en de gemeente Reusel-De Mierden is een aanvullend toetsingsinstrument ‘Een risico-inventarisatie en –evaluatie voor gezondheid bij veehouderij’ d.d.

september 2013 ontwikkeld. In het toetsingsinstrument van gezondheidsrisico’s bij veehouderijen zijn de volgende gezondheidsindicatoren beschreven: geur, fijn stof en endotoxinen, zoönosen, transport en landschappelijk inpassing. De aanvraag is getoetst aan dit toetsingsinstrument. Per indicator worden de gezondheidsrisico’s in de beoogde situatie beschreven.

Geur

Eerder in deze overwegingen concludeerden wij dat ter plaatse van de woningen van derden aan de normen voor de geur (voorgrondbelasting: geurbelasting van een individuele veehouderij op een geurgevoelig object) vanuit de inrichting wordt voldaan. De geuremissie vanwege de dierenverblijven neemt af van 30.484 naar 25.003 OUE/s. Ook de bijdrage in de cumulatieve geurbelasting zal dus afnemen. De cumulatieve achtergrondbelasting vanwege geur van de dierenverblijven zal dus niet

verslechteren. Aan de geurnormen voor andere geurbronnen binnen de inrichting wordt eveneens voldaan (zie verder op in deze overwegingen onder “Lucht”).

Ter voorkoming en vermindering van geurhinder worden de volgende maatregelen getroffen:

- alle stallen zijn voorzien van (gecombineerde) luchtwassers met een hoog reductiepercentage;

- de emissiepunten van de stallen zijn zo ver mogelijk van woningen van derden geplaatst;

- de emissiepunten van de luchtwassers zijn zo hoog mogelijk (boven de stalnok) geplaatst;

- de emissiepunten van de luchtwassers zijn voorzien van een verticale uitstroming;

- de brijvoerkeuken is niet aangesloten op de luchtwassers om de werking niet negatief te beïnvloeden;

- stallen zijn voorzien van een sluis waardoor rechtstreekse verbinding van dierenverblijven met de buitenlucht wordt voorkomen;

- de goede werking van de luchtwassers wordt elektronisch gemonitord;

- er wordt voldaan aan de wettelijke afstandseisen;

- mest wordt alleen uitgereden aan de achterzijde van het bedrijf, waar geen woningen van derden zijn gelegen;

- mest wordt uitsluitend in de dagperiode uitgereden;

- klachten worden geregistreerd, geanalyseerd en opgepakt (zo nodig in overleg met de klager).

De geuremissies van de inrichting leiden niet tot onaanvaardbare gevolgen voor de volksgezondheid.

Fijn stof en endotoxinen

Ten aanzien van de emissie van fijn stof en endotoxinen worden binnen de inrichting voorzieningen getroffen door het toepassen van (gecombineerde) luchtwassers op alle stallen.

Bij de aanvraag is een luchtkwaliteitsberekening d.d. 7 maart 2016 gevoegd. Uit deze berekening blijkt dat de hoogste belasting vanwege fijn stof (PM10) 22,84 µg/m3 bedraagt en dus ruimschoots voldoet aan de grenswaarde. De emissie fijn stof neemt toe van 191.873 tot 253.464 g/jaar. Gezien de afstand tot woningen van derden moet worden geconcludeerd dat de bijdrage van de inrichting niet in

betekenende mate is en dus verwaarloosbaar is.

Zoönosen

Binnen de inrichting zijn de bepalingen ingevolge de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing. Deze bepalingen waarborgen dat dierziektes binnen de inrichting worden voorkomen, dan wel worden bestreden en verspreiding wordt tegengegaan.

Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting voldoende (hygiëne)maatregelen worden getroffen:

- huisvesting gericht op het gezond opfokken van dieren;

- de nieuwe stal is ontworpen volgens beproefde inrichtingseisen;

- afdelingen en stallen zijn gecompartimenteerd;

- kruisende looplijnen worden voorkomen;

- pompputten voor mest zijn verspreid over het bedrijf gesitueerd;

- er wordt een behandelplan met de dierenarts opgesteld;

- er worden geen dieren van elders aangevoerd doordat sprake is van eigen opfok;

- ondernemer, bezoekers en dierenarts hebben kennis van mogelijke zoönosen;

- door gebruik van een hygiënesluis voor bezoekers wordt uitsleep van zoönosen vorkomen;

- er is een spoelplaats voor het reinigen van voertuigen;

- zieke dieren worden apart gehuisvest;

- huisdieren kunnen niet in de stallen komen;

- de waterleiding is uitgevoerd als een ringleiding, waardoor geen verontreiniging door stil staand water kan optreden;

- ongedierte wordt regelmatig bestreden;

- er vindt bedrijfsbegeleiding door een dierenarts plaats;

- afvoer van dieren wordt geregistreerd;

- door de gehanteerde werkroutes worden contacten tussen verschillende groepen dieren voorkomen;

- er worden alleen varkens gehouden;

- er wordt deelgenomen aan het keurmerk “Zoönosen” van de GD.

Transport

Bij de aanvraag is een akoestisch onderzoek gevoegd. Daaruit blijkt dat de voertuigbewegingen van vrachtverkeer (verladen voer, dieren of mest) normaliter gedurende de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00 uur) plaatsvinden. Hiermee zijn voldoende maatregelen getroffen om blootstelling te beperken tot de dagperiode.

De routing van het vrachtverkeer vindt plaats over doorgaande wegen vanaf de A58. Het is niet mogelijk om dit te doen buiten de bebouwde kom om. Dit is een bestaande situatie. Er zal slechts een beperkte toename van het verkeer vanwege de inrichting plaatsvinden.

De routing van het vrachtverkeer vindt plaats over doorgaande wegen vanaf de A58. Het is niet mogelijk om dit te doen buiten de bebouwde kom om. Dit is een bestaande situatie. Er zal slechts een beperkte toename van het verkeer vanwege de inrichting plaatsvinden.