• No results found

12.1. Lasrook

12.1.1. Ten behoeve van het doelmatig verspreiden van emissies naar de buitenlucht, moet voor zover het afgezogen lasrook vanwege het lassen met metalen betreft, die naar de buitenlucht wordt afgevoerd, bovendaks en omhoog gericht worden afgevoerd.

12.2. Overige voorschriften

12.2.1. Ter voorkoming van lichthinder buiten de inrichting moet de plaats waar laswerkzaamheden plaatsvinden, worden afgeschermd met bijvoorbeeld schotten, schermen of gordijnen.

12.2.2. Binnen een straal van 10 m van las- en snijwerkzaamheden mogen zich geen licht ontvlambare (vloei)stoffen of brandgevaarlijke stoffen bevinden.

PROCEDURELE OVERWEGINGEN

OMGEVINGSVERGUNNING OP AANVRAAG

PROJECTOMSCHRIJVING MILIEU

Voor het onderdeel milieu betreft deze aanvraag een nieuwe, de gehele inrichting omvattende

vergunning, volgens artikel 2.6 eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in verband met een verandering van de inrichting waarvoor al eerder vergunning werd verleend. De gevraagde vergunning heeft betrekking op een agrarisch bedrijf met varkens.

De aanvraag heeft op basis van artikel 2.1 van het Besluit omgevingsrecht, in samenhang met de onderdelen B en C van bijlage 1 bij het Besluit omgevingsrecht, betrekking op een

vergunningsplichtige inrichting. Binnen de inrichting

- worden meer dan 2.000 vleesvarkens en meer dan 750 zeugen gehouden (artikel 2.1 lid 2);

- worden dierlijke bijproducten verwerkt (categorie 28.1 in combinatie met categorie 28.10);

- wordt meer dan 1.000 m³ aan plantaardige bijvoedermiddelen opgeslagen (categorie 28.1 in combinatie met categorie 28.10);

- wordt meer dan 4.000 ton aan plantaardige bijvoedermiddelen verwerkt (categorie 28.1 in combinatie met categorie 28.10).

Vergunning wordt gevraagd in verband met de uitbreiding met een nieuwe stal voor vleesvarkens of opfokzeugen. Ten opzichte van de geldende vergunning worden de volgende veranderingen

aangevraagd:

- in stal 2 worden twee afdelingen gewijzigd, komen de dekberen te vervallen en wordt het aantal guste en dragende zeugen uitgebreid tot 404 dieren;

- de indeling in de stallen 7 en 7a wordt gewijzigd en wordt het aantal guste en dragende zeugen uitgebreid tot 378 dieren;

- in stal 5 wordt een afleverruimte in gebruik genomen voor het huisvesten van 176 gespeende biggen;

- in stal 8 wordt aan de voorzijde een afdeling voor 120 vleesvarkens of opfokzeugen gerealiseerd;

- er wordt een nieuwe stal (stal 9) gerealiseerd voor 1.680 vleesvarkens of opfokzeugen;

- achter stallen 7a en 3a wordt een mestscheidingsruimte met droogtunnel gerealiseerd;

- alle stallen en de mestscheidingsruimte en droogtunnel worden aangesloten op twee gecombineerde luchtwassers (BWL 2009.12.V2).

OMSCHRIJVING VAN DE AANVRAAG

De aanvraag bevat voor de volgende stukken:

- 99135.AA037,-Maandonks-Fokvarkens-BV,-Oirschot_Ingediende-aanvraag-melding-(PDF)_02-07-2012;

- 99135-AA039_begeleidende_brief, d.d. 1 augustus 2013;

- 99135-AA039_toelichting_milieu_gew2, laatst gewijzigd 19 augustus 2015;

- 99135-AA039_Checklist_energie;

- E99135-dimplan wasser 2;

- 99135-AA039_milieuvergunning_19-08-2015, blad 3-01, laatst gewijzigd 19 augustus 2015;

- 99135-039_detailblad-2_20-02-2014, blad 3-02, laatst gewijzigd 11 mei 2012;

- 99135-AA039_detailblad-1_19-08-2015, blad 3-03, laatst gewijzigd 19 augustus 2015;

- 99135-AA039_begeleidende_brief, d.d. 1 augustus 2013;

- 99135-AA039_toelichting_NH3_mest;

- 99135.AA039_toelichting_mestverwerking_compleet, d.d. 10 december 2013;

- 99135-AA039_onderzoek_geur_mestbewerking, d.d. 17 december 2013;

- 99135-AA039_Onderzoek_geurbelasting 3, laatst gewijzigd 19 augustus 2015;

- E99135-AA berekening (ISL3a) 2016_20160307_115850;

- Akoestisch rapport Maandonks te Oirschot, d.d. 24 februari 2014;

- 99135-048_Kaart_NB-wet1;

- 99135-048 Notitie vvgb-PAS melding 14-01-2016;

- 99135-048_PAS MELDING.

BEVOEGD GEZAG

Gelet op hiervoor opgenomen projectbeschrijving, evenals op het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht en de daarbij horende bijlage, zijn wij het bevoegd gezag om de integrale omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij zijn wij er procedureel en inhoudelijk voor verantwoordelijk dat in ons besluit alle relevante aspecten aan de orde komen met betrekking tot de fysieke

leefomgeving, zoals ruimte, milieu, natuur en aspecten met betrekking tot bouwen, monumenten en brandveiligheid. Verder dienen wij ervoor zorg te dragen dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften op elkaar zijn afgestemd.

ONTVANKELIJKHEID

In de Regeling omgevingsrecht is vastgesteld welke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning moeten worden ingediend om tot een ontvankelijke aanvraag te komen.

Wij hebben de aanvraag aan de hand van de Regeling omgevingsrecht getoetst op ontvankelijkheid.

Daarbij is gebleken dat een aantal gegevens ontbrak. De aanvrager is hierop in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te leveren. Deze gegevens zijn op 29 augustus 2013, 25 februari 2014, 22 juni 2015, 20 augustus 2015, 14 januari 2016 en 7 maart 2016 ontvangen. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag samen met de latere aanvulling daarop, voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving.

PROCEDURE

De procedure is uitgevoerd volgens het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Intern advies, Natuurbeschermingswet

In de Natuurbeschermingswet (Nbw) is opgenomen dat deze wet aanhaakt bij de Wabo wanneer een activiteit plaatsvindt in of om een Natura 2000-gebied en/of beschermde natuurmonument en deze activiteit de kwaliteit van de habitats en de habitats van soorten verslechtert. Wanneer het aanhaken van toepassing is, moet het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning de aanvraag doorsturen naar het bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet (Gedeputeerde Staten van de provincie) met het verzoek om een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) af te geven. De aanvrager van de

omgevingsvergunning is zelf verantwoordelijk om vooraf na te gaan of een activiteit invloed heeft op Natura 2000-gebieden en/of beschermde natuurmonumenten.

Aanvragen voor een intern advies worden door de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN) in opdracht van Gedeputeerde Staten behandeld. Gedeputeerde Staten, het gevraagde advies afgegeven. Zij verklaren geen bedenkingen het hebben tegen de voorgenomen uitbreiding / wijziging van de veehouderij aan de Notel 61 in Oirschot.

In bijlage 1 is een afschrift van deze verklaring opgenomen.

ACTIVITEITENBESLUIT MILIEUBEHEER

De inrichting is op basis van artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer een inrichting type C.

Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit dit besluit en de bijbehorende ministeriële regeling rechtstreeks van toepassing zijn. In de vergunning zijn alleen voorschriften voor aspecten en

activiteiten opgenomen die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriële regeling.

Binnen de inrichting vinden de volgende activiteiten plaats die vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit:

- lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodem beschermende voorziening;

- het in werking hebben van een stookinstallatie

- het afleveren van vloeibare brandstof aan motorvoertuigen voor het wegverkeer;

- het uitwendig wassen en stallen van motorvoertuigen en werktuigen;

- opslag van mengvoer in silo’s;

- opslag van kuilvoer;

- opslag van vaste mest;

- opslag van plantaardige bijvoedermiddelen die niet verpompbaar zijn;

- opslag van drijfmest;

- opslag van vloeibare plantaardige bijvoedermiddelen;

- opslag van dieselolie in een bovengrondse tank;

- het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven;

- het bereiden van brijvoer met plantaardige bijvoedermiddelen;

- toepassing van emissiearme (huisvestings)systemen, waaronder een luchtwassysteem.

Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat - voor zover deze betrekking hebben op de

genoemde (deel)activiteiten - moet worden voldaan aan de volgende artikelen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriële regeling:

- paragraaf 3.1.3 Lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodem beschermende voorziening;

- paragraaf 3.2.1 Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote

stookinstallatie;

- paragraaf 3.3.1 Afleveren van vloeibare brandstof of gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen voor het wegverkeer of afleveren van vloeibare brandstof aan spoorvoertuigen;

- paragraaf 3.3.2 Het uitwendig wassen en stallen van motorvoertuigen, werktuigen of spoorvoertuigen;

- paragraaf 3.4.3 Opslaan en overslaan van goederen;

- paragraaf 3.4.5 Opslaan van agrarische bedrijfsstoffen;

- paragraaf 3.4.6 Opslaan van drijfmest en digestaat;

- paragraaf 3.4.7 Opslaan van vloeibare bijvoedermiddelen;

- paragraaf 3.4.9 Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank;

- paragraaf 3.5.8 Houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven, met uitzondering van de artikelen 3.113 tot en met 3.121;

- paragraaf 3.5.9 Bereiden van brijvoer voor eigen landbouwhuisdieren;

- hoofdstuk 1, afdelingen 2.1, 2.2 en 2.10 van hoofdstuk 2 en hoofdstuk 6

(overgangsbepalingen), voor zover dit betrekking heeft op de activiteiten of deelactiviteiten van de inrichting, zoals voornoemd opgenomen en afdelingen 2.3 en 2.4 met betrekking tot de gehele inrichting.

De aanvraag voor een omgevingsvergunning is voor deze activiteiten aangemerkt als de melding op grond van het Activiteitenbesluit. Bij de inhoudelijke overwegingen, onderdeel milieu, is nader ingegaan op de concrete inhoud van de paragraven uit het Activiteitenbesluit die van toepassing zijn.

Door de rechtstreekse werking van het Activiteitenbesluit kunnen uitsluitend aanvullende

maatwerkvoorschriften worden vastgesteld ten aanzien van deze activiteiten. Er worden in dit geval geen aanvullende maatwerkvoorschriften vastgesteld voor genoemde activiteiten. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit voldoen voor deze situatie.

COÖRDINATIE MET DE WATERWET

Voor de gevraagde veranderingen is geen vergunning op basis van de Waterwet nodig.

BESLUIT MILIEUEFFECTRAPPORTAGE

De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd heeft betrekking op de realisatie (uitbreiden of wijzigen) van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren met 77 dierplaatsen voor zeugen, 264 dierplaatsen voor gespeende biggen en 1.900 dierplaatsen voor vleesvarkens. Dit leidt niet tot een overschrijding van de drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Ondanks dat moet toch worden beoordeeld of de activiteit mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.

In onderhavige situatie is sprake van een toename van het aantal te houden dieren. De geuremissie vanuit de dierenverblijven in de inrichting neemt als gevolg van de gevraagde verandering af. Wel is sprake van een toename in ammoniak- en fijn stofemissie. Aan de geldende wet- en regelgeving wordt voldaan (zie de overwegingen verderop in deze beoordeling). Door het toepassen van vergaande technieken wordt bewerkstelligd dat de inrichting in zijn geheel voldoet aan BBT. Voor geluid wordt aan de richtwaarde voor het landelijk gebied getoetst.

Cumulatieve effecten kunnen ontstaan ten gevolge van de bijdrage van de inrichting in de belasting

door ammoniak, geur, (zeer) fijn stof en geluid. De effecten van de ammoniakbelasting zijn beoordeeld in het kader van de Natuurbeschermingswet. De (zeer) fijn stof- en geluidbelasting vanwege de

inrichting voldoet aan de grens- en streefwaarden die zijn gebaseerd op de achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting vanwege geur zal afnemen door vermindering van de geuremissie vanwege de dierenverblijven. Daarom zal ook de bijdrage in de cumulatieve achtergrondbelasting van geur afnemen.

Onaanvaardbare gevolgen voor de volksgezondheid worden door het treffen van maatregelen voorkomen of beperkt.

De uitbreiding vindt plaats binnen het huidige bouwblok. Er zijn geen planologisch aspecten die de gevraagde uitbreiding in de weg staan.

Voor de gevraagde activiteit is door de provincie Noord-Brabant een verklaring van geen bedenkingen ingevolge de Natuurbeschermingswetvergunning verleend. Indien niet aan de Natuurbeschermingswet, of aan de Verordening stikstof en Natura 2000, wordt voldaan, kan de uitbreiding geen doorgang vinden.

In de directe omgeving zijn, gelet op de uitbreiding binnen de inrichting en de daarmee samenhangende emissies, geen belangrijke nadelige gevolgen te verwachten.

De activiteit heeft geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bij deze beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling aangegeven criteria die betrekking hebben op:

1. de kenmerken van de activiteit én de samenhang met de andere activiteiten ter plaatse;

2. de plaats waar de activiteit plaatsvindt;

3. de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

Dit betekent dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.

BOUWBESLUIT 2012

In het Bouwbesluit 2012 zijn voor bepaalde sloopactiviteiten algemene regels opgenomen die betrekking hebben op de veiligheid en op de afvoer van sloopafval. Deze regels zijn direct werkend, ook binnen inrichtingen, en mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen. Voor dergelijke sloopactiviteiten moet een melding gedaan worden op grond van artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012. De sloopmelding moet uiterlijk vier weken voor de feitelijke sloop worden ingediend. Na de melding kan het bevoegd gezag nadere voorwaarden opleggen indien dat nodig is.

Van de melding wordt kennisgegeven in een huis-aan-huisblad. Dit geldt ook voor eventuele nadere voorwaarden als die opgelegd worden. Conform artikel 1.1, eerste lid van het Bouwbesluit 2012 zijn wij bevoegd gezag voor een dergelijke sloopmelding.

INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN

Milieu