• No results found

Artikel 10 onder a en c Zvw bepaalt dat het te verzekeren risico de behoefte aan geneeskundige zorg is.

5 Adviescommissie Pakket

Begin januari 2013 is een eerste concept van een rapport over de G-GGZ, deel 2 aan belanghebbende partijen gezonden. Na een eerste bespreking in de vergadering van 25 januari 2013 heeft de Adviescommissie Pakket van het CVZ besloten partijen nader te raadplegen en hiervoor uit te nodigen op 22 februari 2013. Een herzien concept is voor consultatie eind mei verzonden. Diverse partijen hebben op dit concept gereageerd. De schriftelijk ontvangen reacties zijn opgenomen in bijlage 3. Bij de desbetreffende onderwerpen in dit advies is een samenvatting van deze reacties weergegeven.

Op 14 en 26 juni 2013 heeft de Adviescommissie zich gebogen over het begin mei ook aan belanghebbende partijen verzonden conceptrapport ‘Geneeskundige GGZ, deel 2’. De commissie geeft hierover het navolgende advies aan de Raad van Bestuur van het CVZ.

De commissie signaleert:

Het CVZ adviseert binnen het gegeven van de context van het bestuurlijk akkoord dat de minister van VWS met veldpartijen in de zorg heeft gesloten. Binnen de commissie leven verschillende verwachtingen ten aanzien van de effecten van dit bestuurlijk akkoord op de beheersing van kosten en de eerlijke verdeling van middelen over passende en kwalitatief goede zorg. Specifiek heeft de commissie twee bedenkingen met betrekking tot het gesloten akkoord:

- De voorgestelde indeling in de G-GGZ is erg globaal. Er is nog veel onzekerheid hoe de verschillende partijen het door het bestuurlijk akkoord gestelde kader gaan invullen. Door de complexiteit van het systeem zijn er meer mogelijkheden voor oneigenlijk gebruik en misbruik van zorg(geld).

- De voorgestelde indeling is een structuur voor de bekostiging. Hier ontbreekt de verbinding met de indeling van de inhoud van de verzekerde zorg en met de inhoud zoals die in richtlijnen en standaarden staat. Dit, in combinatie met de complexiteit van beschreven concepten en procesgang, ziet de commissie als een risicofactor voor uitvoering in de praktijk van de zorg.

De commissie beschouwt het bestuurlijk akkoord als een gegeven, en adviseert de Raad van Bestuur van het CVZ als volgt:

Richt een goede monitoring in met vaste evaluatiemomenten waarbij ook duidelijk wordt aangegeven wat de consequenties zijn wanneer het voorgestelde systeem niet de beoogde resultaten geeft.

De monitoring moet zo worden ingericht dat het mogelijk is om de ontwikkelingen op drie niveaus te volgen:

- op macroniveau; - op behandelaarsniveau; - en op declaratieniveau.

Een probleem dat hierbij speelt is de privacygevoeligheid van de informatie. Om goed te controleren moet er een relatie gelegd kunnen worden tussen declaraties bij de verzekeraar en diagnoses van de behandelaar. Vanuit de privacywetgeving is dit voor de verzekeraar op patiëntniveau niet mogelijk. Door anonimiseren, combineren en/of aggregeren van gegevens valt uit de beschikbare gegevens toch

betekenisvolle monitorinformatie te halen.

In het advies moet duidelijker worden benoemd dat, wanneer uit de monitoring blijkt dat het voorgestelde systeem niet de beoogde resultaten geeft, andere maatregelen onvermijdelijk zijn. Eén van de mogelijke maatregelen is een zorgbrede procentuele eigen bijdrage. Over deze maatregel bestaat binnen de commissie geen overeenstemming. Volgens sommigen zou deze maatregel nu al de voorkeur hebben, mogelijk zelfs breder dan alleen voor de GGZ. Volgens anderen is dit hooguit een laatste poging om kostenbeheersing en gepast gebruik af te dwingen en moet zij slechts ingezet worden wanneer duidelijk is dat alle andere pogingen gefaald hebben.

De commissie adviseert om de grenzen aan de geneeskundige GGZ nog duidelijker te benoemen. Hierbij is het goed om te blijven benadrukken dat wanneer een probleem niet binnen het domein van de geneeskundige GGZ valt, het niet per definitie zo is dat er dan voor dit probleem in geen enkel domein verzekerde zorg beschikbaar is.

De commissie adviseert om een visuele uitwerking (een ‘zorgboom’) van de voorgestelde indeling in de geneeskundige GGZ te maken. Hierbij moet het eerste contact van de patiënt (de huisarts) als startpunt worden genomen en zo op hoofdlijnen in kaart worden gebracht in welke situatie de patiënt naar welke behandelaar wordt door- of terugverwezen. Voor de beheersing is het noodzakelijk dat de categorieën die hierbij onderscheiden worden onderling goed af te grenzen zijn.

De commissie adviseert om sterker te benadrukken dat er zorgen zijn of de huisarts de rol die hem is toebedeeld wel voldoende kan invullen. De commissie vindt het zeer verstandig om veel beslisbevoegdheid bij de huisarts neer te leggen. De huisarts moet hier uiteraard wel voor geëquipeerd zijn. Het is de commissie niet duidelijk of voor deze rol voldoende capaciteit en deskundigheid beschikbaar is.

Tot slot vraagt de commissie aandacht voor:

- De mate waarin de potentieel hoge ziektelast van psychiatrische stoornissen wordt onderkend.

- Het opnemen van een bijlage met veelgestelde vragen om een aantal misverstanden direct te kunnen adresseren.

- Het invoeren van non-discriminatiewetgeving als een mogelijke oplossing voor de problemen rond de privacy van de patiënt.

- De schijnnauwkeurigheid die wordt opgeroepen door de wijze waarop getallen voor ziektelast en kosteneffectiviteit in het advies worden gebruikt.

- Het inzetten van het instrument van voorwaardelijke financiering als mogelijke oplossing voor beperkte informatie over de effectiviteit van een aantal