• No results found

TWEE WERELDEN

“Ik moet zeggen als dat dit hem nu niet gaat worden, dat wij dan ook absoluut nog geen alternatief hebben. Omdat we dus een beetje tussen twee werelden in zitten of zo” (Christa)

“Ik denk dat het misschien ook wel allebei is… misschien is dat ook wel wat ik zoek. Dat je inderdaad het beste van allebei kunt vinden. Ja” (Gwendolyn)

Bolderburen is een ‘unieke mogelijkheid’ - een ‘window of oppurtunity’ – en wordt gezien als een situatie die de kwaliteit toegeschreven krijgt een ‘haat liefde relatie met de stad’ om te zetten in het hebben van ‘het beste van twee werelden’ (SCP, 2017). Die twee werelden slaan, in de beleving van de respondenten, op ‘stads’ en ‘lands’, stedelijke cultuur en ‘landse’ natuur. Uit de gesprekken met de jongere stellen is echter nog een werelden- dichotomie op te maken, in hun eigen identiteit: de ‘jonge (studerende) stedelingen die zich laven aan de stad’ versus ‘de jonge ouders, die hun behoeftes en stedelijk consumptie gedrag zien veranderen’. Dit lijkt op de bevindingen van Boterman (2012) en Karsten (2014), ware het niet dat mijn respondenten anticiperen op de stedelijke exodus van hun sociale netwerk:

“Uiteindelijk verdwijnt iedereen toch. We zijn nu nog een beetje onze studententijd aan het afsluiten… laat ik het zo zeggen, ondanks dat we al heel lang werken. Maar heel veel van onze vrienden kennen we nu nog uit onze studententijd en we hebben ook wel wat vrienden die nog wat jonger zijn… maar iedereen verdwijnt toch uiteindelijk” (Karim).

Dat Bolderburen vaker omschreven wordt als ideaal ‘alternatief’, impliceert ook een keuze. Een keuze die in die gevallen niet direct gemaakt wordt uit een anti-urbaan sentiment, maar ook échte displacement ondermijnt (Mitchell, 2004). Bolderburen is de gewenste alternatieve bestemming, met de juiste identiteit, passend bij de voorkeur van de middenklasse millennial

en diens sociale omgeving (Aner, 2016; Bijker & Haartsen, 2012; Jørgensen, 2015). En zoals wel vaker met identiteit wordt die afgezet tegenover alles wat het niet is. Dus, waarvoor is Bolderburen het alternatief?

ALMERE, HET STIGMA

K: ‘Wij gaan verhuizen’ ‘Waar ga je dan naar toe?’ ‘Net Flevoland in…’ ‘Oké, Flevoland… grappig, wat dan?’ ‘Ja gewoon half uurtje van de stad, weet je wel…’. Je gaat er ook een beetje omheen draaien… om maar niet het woord Almere te zeggen.

R: Ik zeg ook niet ‘het is in Almere’… ‘het is in Oosterwold’

(Karim & Rachel)

Tijdens mijn interview met Karim en Rachel, viel het op dat ze geregeld in gesprek gaan, met elkaar, maar ook met ‘anderen’ - iets wat alle respondenten deden. Het zijn vrienden, familie of collega’s, met wie ze over hun verhuizing praten en die de sociale-context vormen waarin zij hun keuzes maken. Wat ook in alle gesprekken naar voren kwam, en overwegend werd afgekeurd door de ‘anderen’ was ‘Almere’. Het lijkt een vies woord voor de jonge Randstedelijke middenklasse, net zoals ‘VINEX’, ‘buitenwijk’, ‘rijtjeshuis’ en ‘nieuwbouwproject’. ‘Almere’ dient men ten alle tijden te vermijden, zowel fysiek als in gesprek. Toen Tim en Marleen hun Amsterdamse vrienden in eerste instantie vertelden over de verhuizing: “[…] zei een iemand echt letterlijk ‘dit valt me zóó van jullie tegen’”. Waar Marleen aan toevoegt: “Als ik ze eenmaal foto’s laat zien dan is iedereen ook wel heel snel een beetje jaloers”.

De beleving is dan ook dat men niet in Almere gaat wonen, maar in het idyllische Bolderburen. Crispijn en Natida doen naar eigen zeggen wat ‘vast wel meer Amsterdammers doen’:

“We negeren volledig het feit dat het bij Almere hoort. Maar dat is ook niet zo, wij gaan wonen in Bolderburen.. het voelt echt zo” (Natida)

TERUG NAAR DE STAD

“Dat wil ik de mensen dus ook niet aandoen.. dat ze Almere in moeten om naar het theater te gaan, dat is echt niet leuk.” (Jessika)

Zoals Jessika op haar kantoor in Den Haag nog eens benadrukte, ziet zij Almere niet als de uitvalsbasis worden voor haar klanten. Om die reden voorziet zij in de toekomst ook gemeenschappelijke ZZP-werkplekken en een kunstenaarscollectief in Bolderburen. Dat soort vooruitzichten vallen in goede aarde bij de respondenten, maar toch moeten ze soms ‘terug’. Werk, entertainment, winkelaanbod en vrienden zullen hen naar de stad leiden, maar wel ‘terug’, en dat is niet Almere (Berube, 2006; Taylor, 2011).

“Ik heb ook het gevoel dat ik straks als ik […] nieuwe kleren of zo nodig heb, dus naar Amsterdam zou gaan en niet naar de stad waar ik eigenlijk bij hoor straks, Almere” (Marleen)

“Ik denk ook niet dat ik daar naar toe ga om het Amsterdam- gevoel te kopiëren, die plekjes, die restaurants en zo… Als ik dat wil doen, dan doe ik dat in Amsterdam. Maar ik ga juist voor dat contrast daar [Bolderburen] naar toe…” (Pedram)

Men stelt zich het leven in Bolderburen voor in relatie met de stad – de échte stad van de cultuur en mogelijkheden, maar ook de praktische stad, van het werk en het forenzen. Een aantal respondenten doet inspanningen om meer

plaats onafhankelijk te werken, maar over de gehele linie is het instemmend: ‘Ja, ik ben voor werk afhankelijk van de stad’. De reis terug naar de stad en de verbinding met de belangrijke Randstad stellen ze zich, in het kader van het ‘groene’, voor door middel van een ‘Randstad light-rail’ of ‘file-loos door zelfgestuurde auto’s’. Dan maakt het niet uit dat de pendelafstand wat langer wordt (Davis et al., 1994). Het platteland is dus niet onveranderlijk, of in de tijd bevroren, net zoals de verwachting van de stedeling dat niet is (Van Dam et al., 2002).

“Dus het is echt zo’n soort van… het heeft technologie gecombineerd met gewoon rust daar, je hebt de zonnepanelen, je hebt je eigen fruit, veel meer dan anders in de natuur denk ik” (Pedram)

Als het platteland in praktische zin niet onveranderlijk lijkt voor de jonge stedelingen en hun connectie met de stad niet in de knel komt, hoe kijken zij dan aan tegen het culturele aspect van wonen in een dorpssetting? Een dorps dorp met dorpelingen lijkt niet te rijmen met het behoud van hun eigen belevingswereld. Wat biedt Bolderburen hen?

“Wat ik zo voor me zie bij dat gezellige, al die huisjes, dat je dan ‘s avonds allemaal van je werk komt en dat er al iemand op zijn bankje zit met een koud pilsje, of ik… en dat je dan van ‘he, buuf! kom nog ff drankie doen gewoon gezellig!’. En ik zie al onze kinderen later dan zo samenspelen en dat dat misschien helemaal niet gaat gebeuren, maar dat lijkt me heel leuk […] Maar goed ik weet het niet, ik denk altijd erg positief dus ik zie vooral mijn eigen utopische… gezellige romantische Pipi Langkous-dorpje, Zweeds…” (Marleen).

Bolderburen is geen gewoon dorp. In de anekdotische verwachtingen van Marleen en de andere respondenten schijnt iets door van wat Tjirk van der Ziel (2006, p. 27) omschreef als: “Speels ravotten in het hooi […], lange zomermaanden en de scherpe geur van pas gemaaide weilanden”. Het is een dorp waar mensen terugkomen van hun werk in de stad, elkaar goed kennen, maar niet beknellen met ‘dorpsheid’. Er zullen vast ‘yoga-klasjes’ zijn, en ‘festivalletjes’, want de verwachting is er gelijkgestemden te vinden: stedelingen, die zorgen voor ‘initiatieven’. “Een soort mini dorp, maar dan met leuke jonge mensen”. Jonge mensen die kunnen zorgen voor de paar ‘oudere mensen’ die er zijn. Maar toch vooral ook andersom: een dorp met een paar ‘gepensioneerden’ die “even op de kinderen kunnen passen”. En dat allemaal op slechts ‘25 minuten van Amsterdam’, of Utrecht wat dat aangaat - “Half uurtje de ene of de ander kant op”.