• No results found

open doen, maar je hoofd achterover houden en zoo naar den hemel kijken die blauw-dooraderd tusschen allemaal zachte, witte wolkenknobbeltjes is, dan is het

net of de hemel beneden je is of je er zoo in neervallen kunt, bovenop die zachte,

witte wolkenknobbeltjes en je kwam er nooit meer uit, want klim eens tegen zulke

hooge, ronde kanten op, stel al dat je zoover kruipen kon. De hemel is veel, veel

grooter dan je ziet. Als je zoo een tijdje blijft kijken en dan je oogen openslaat en je

hoofd weer gewoon, dan is het net of er in dien tusschentijd dunne donkerblauwe

inkt over de wereld is gemorst, over de huizen en de straat en je staat zoo allemachtig

gek op je beenen, je rolt bijna tegen het sjoelhekje aan.. en je moet even denken voor

je weet, waarop je wacht. O ja, op vader en moeder, op oom Zeelik en grooten broer,

die komen nu zoo dadelijk uit sjoel!

‘Wie zal het eerste uit de deur en uit het hekje komen?’

‘Ik denk.. dikke Boas. Die is zóó dik, die moet altijd veel eten.. die kan nu al zeker

van den honger niet meer staan!’

‘Juist wel! Die teert op zijn vet. Ik denk.. magere Schmoel Konijn! Als die niet

maakt dat hij gauw wat krijgt, valt hij zóó uit elkaar!’

‘Wie komt er, denk je, het eerste de trap af uit de vrouwensjoel?’

‘Ik denk.. de vrouw van Schmoel Konijn.. of haar man heeft alles opgegeten eer

zij thuis is!’

‘Ik denk.. juffrouw Kaas, dat is de vrouw van een klokkemaker, die is altijd op

tijd, en ze moet ook de meeste boterhammen maken.’

‘Sannetje Denneboom komt in elk geval het laatst! Die durft niet voor al de anderen

weg zijn.. veel te bang dat er van haar geroddeld wordt!’

‘Neen.. weet je wie? Weet je wie? Juffrouw Hamel met haar sleepjurk, daar mag

niemand achter loopen.’

‘Manke Debora Schaap zal wel zorgen dat ze achter dikke juffrouw Boas komt,

valt ze dan, dan valt ze zacht.’

‘Stel je voor.. stel je voor, dat Sannetje Denneboom boven op de trap stond en dat

ze Debora een duwtje gaf en die viel tegen juffrouw Hamel en die tegen juffrouw

Kaas en die tegen Sientje Troetel en allemaal samen boven op juffrouw Boas..’

‘Die zou zoo plat als een scholletje zijn.’

‘Ja.. maar denk je dat Sannetje er iets te goed voor is?’

‘Wat heb ik gezegd? Wat heb ik gezegd? Schmoel Konijn het eerst van allemaal!’

‘Kon jij binnenkijken, zoolang de deur openstond? Ze waren allemaal bezig hun

talles op te vouwen, de meesten hadden hun sargenes al uit, maar de kaarsen branden

nog.’

‘Als je zoo staat, kun je telkens even binnenkijken.. maar dan ben je met je rug

naar de vrouwensjoel en dan kun je moeder niet dadelijk zien.’

‘Dag mijnheer Konijn, nog veel jaren, mijnheer Konijn.’

Och, wat een leelijke lange pierlala is hij toch. Weet je waarom zijn gezicht nog

geler dan anders lijkt? Van het vasten? Ja, dat ook, maar door die

korenbloemblauw-satijnen talleszak onder zijn arm! En kijk hem gapen.. een beetje

achteruit.. je ruikt het hier.. Wel nee, dat is uit de sjoel.. dat is van alle menschen

samen.

Ha.. daar stommelt het ook achter de vrouwensjoeldeur, daar komen ze de trappen

af.. hloledebolder.. en de deur gaat open. En paarse lakensche rok, nu hoef je niet te

vragen. Binnen het hekje bij de vrouwensjoel mogen ze wel even komen tot op de

stoep. Je kunt heelemaal naar boven kijken, de trap is donker, maar in de hoogte

schemert een beetje waterig wit licht, uit het dakvenster op het portaal. Het duurt

wel even, voordat je oogen aan de donkerte wennen.

‘Kijk, de heele trap vol vrouwspersonen, tot boven toe!’

‘'t Lijkt wel die ladder, waar Jacob van droomde.’

‘Ja, dat moet je vooral gelooven, dat het allemaal engelen zijn!’

Dag juffrouw Kaas.. nog veel jaren.. juffrouw Boas, nog veel jaren.. juffrouw Schaap,

nog veel jaren.. dag Saar, nog veel jaren, Saar.. dag juffrouw Denneboom, gezonde

ambis, juffrouw Denneboom. En een heimelijke ribbestoot, allebei tegelijk. Iedereen

weet toch dat Sannetje Denneboom na den vasten niet eten kan, geen brok verdraagt

ze, omdat ze over haar honger is heengevast. Toch wil ze eten, liefst vet-gebakken

bot of snoek met uien gestoofd.. en den volgenden dag is ze dan zoo ziek als een kat.

Ieder jaar hetzelfde liedje. Laatst vroeg Moosje Aardewerk waarom ze dan elk jaar

vast. Ook een vraag! Met die zou 't wel goed afloopen, als ze geen Joum-Kippour

meer hield. Daarom hebben ze juist expres tegen haar ‘gezonde ambis’ gezegd!

Moeder kwam net de deur uit, en heeft alles gezien en begrepen, ze bungelen elk

aan een arm.

‘Mooi is dat! Zóó ben jullie je oude zonden kwijt of je begint overnieuw.’ Maar

ze zien het wel, moeder moet er net zoo goed om lachen. Niemand houdt van Sannetje

Denneboom! Maar waar blijft vader toch met oom Zeelik en grooten broer? Oom

Zeelik gebruikt zijn ambis dit jaar bij hen, maar hij slaapt bij Boas, want die is zijn

neef. Wat is dat nu? De mannen zijn al allemaal uit sjoel en ze gaan niet naar huis,

ze blijven op het sjoelplein staan praten. En hoe praten ze, druk praten ze! Zoo meteen

slaat Schmoel Konijn nog den rooden talles-zak onder den arm van Boas vandaan!

Maar hebben ze dan geen honger?

Gelukkig, daar trekt oom Zeelik vader bij den arm uit den kring vandaan, hij lacht

en schudt zijn hoofd, groote broer lacht ook een beetje, maar vader kijkt ernstig. O..

ze begrijpen het al, er is iets in sjoel gebeurd, er is weer iets met den nieuwen Rebbe.

En moeder weet het ook, anders vroeg ze er wel naar. Maar wat.. maar wat?

‘Loop jij maar met de kleintjes vooruit.’

Als vader wat zegt, dan helpt er geen pruttelen, ze moeten oom Zeeliks handen

loslaten en groote broer trekt ze mee. Misschien dat hij iets zeggen wil.

‘Wat is er.. wat is er in sjoel gebeurd?’

Flauwe aardigheid hoor, om nu stil te staan en dood-verbaasd te kijken, zijn