• No results found

Achtergronden en context bij het onderzoek

Tweede demografische transitie

Het proces van individualisering leidde in de jaren zeventig tot de tweede demografische transitie. De introductie van de pil wordt als startpunt voor de tweede demografische transitie gezien. Vanaf toen werd het makkelijker seks los te koppelen van het huwelijk en voortplanting. Samenvattend was de tweede demografische transitie een verandering in het gedrag ten aanzien van relatievorming en vruchtbaarheid, samenhangend met een veranderd waarden en normensysteem, met als demografische resultaat een zeer lage vruchtbaarheid. 112 In de jaren zeventig werd voor zowel mannen als vrouwen zelfstandigheid een steeds belangrijker reden om uit huis te gaan. Het huwelijk werd steeds minder belangrijk. Individualisering leidde tot het postmoderne gezin, een algemene verandering.113 De koppeling tussen het huwelijk en de gezinsuitbreiding veranderde. Tot aan het begin van de jaren zestig volgde de gezinsuitbreiding meestal kort na de huwelijkssluiting. Daarna volgde een periode waarin men op jonge leeftijd in het huwelijk trad maar de gezinsuitbreiding werd uitgesteld. Het belang van huishoudens

111 ‘Man en Vaderschap’ Margriet 1 (1970).

112

Ben de Pater red., Europa: ruimtelijke samenhang en verscheidenheid in de Europese Unie (Assen 2004)182.

113 Nelleke Bakker oa., Vijf eeuwen opvoeden in Nederland: idee en praktijk: 1500 – 2000 (Assen 2006) 243.

bestaande uit gehuwde paren met kinderen liep sinds de jaren zestig terug, zoals ook het totale aandeel van huishoudens met kinderen, terwijl alleenstaanden en ongehuwden steeds vaker voorkwamen.114 De veranderingen die gepaard gingen met de tweede demografische transitie zijn ook terug te vinden in de onderzochte tijdschriften. Zo blijkt uit de tijdschriften dat mensen veel meer openstonden voor alternatieve samenlevingsvormen. Uit de brieven die naar de vragenrubriek Margriet weet raad werden gestuurd valt af te leiden dat er mensen waren die bijvoorbeeld gingen samenwonen, al dan niet als proefhuwelijk.

De ‘zedelijke omwenteling’ kwam tot uiting in momenten als de introductie van de pil in Nederland (1962), het eerste naakt op de Nederlandse televisie (1967) en een televisiegesprek tussen een katholieke bisschop, W.M. Bekkers, en voorzitster van de NVSH, Mary Zeldenrust - Noordanus, enkele jaren eerder. In de institutionele sfeer was de zedelijke omwenteling zichtbaar in de veranderende opvattingen van kerk en overheid inzake seksualiteit. Aan het eind van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig werd ook de wetgeving liberaler. Toch lijken deze omwentelingen vooral sanctioneringen van al langer bestaande opvattingen en gedragingen. In 1965 vond nog maar 25 procent van de Nederlanders tussen de zeventien en zeventig seks voor het huwelijk in alle opzichten ontoelaatbaar en maar liefst negentig procent kon geboortebeperkingspraktijken billijken.115

Jongeren

Voorlopers op het terrein van demografische opvattingen en gedrag zijn vaak te vinden onder het hoger opgeleide deel van de bevolking. Het aantal studerenden groeide in de naoorlogse periode sterk en bovendien gingen jongeren, uit alle lagen van de bevolking, studeren. 116 Het waren dan ook meestal jongeren die eind jaren zestig gingen samenwonen. Gedurende het onderzoek werden, met name in Margriet, een aantal brieven teruggevonden van ouders die advies vroegen hoe om te gaan met hun samenwonende kinderen. Vanaf de jaren zestig begonnen jongeren op te vallen door hun tolerantere opvattingen op het gebied van seksualiteit. De afwijkende mening van

114

Manting en Post, ‘De groei in het niet gehuwd samenwonen’ 13.

115 Righart, De eindeloze jaren zestig, 62-64.

jongeren kwam voor het eerst in 1958 naar voren in een enquête gehouden door het weekblad Vrij Nederland. In de enquête werd gevraagd naar de grootste problemen van die tijd. Meer dan de helft van de respondenten noemde spontaan de woningnood. Uit de antwoorden kwam naar voren dat men niet alleen gehuwd moest zijn om een hogere plaats op de wachtlijst te veroveren, maar ook kinderen moest hebben. Hierdoor was het erg moeilijk om woonruimte te vinden als men niet getrouwd was. Uit gegevens van de Volkstelling 1960 bleek dan ook dat van de 15-24 jarige ongehuwden slechts twee procent zelfstandig woonde en van de 25-34 jarige ongehuwden circa twaalf procent. In 1971 stegen die cijfers tot circa zes procent en circa dertig procent. Vanaf 1971 namen ze in sneller tempo toe, een toename die niet alleen samenhing met de afnemende woningnood, maar ook met een groeiend aantal studerenden.117

Het ongetrouwd samenwonen kwam in de jaren zestig vooral in het nieuws als verschijnsel onder jongeren, vaak studenten. De relaties hadden vaak het karakter van een proefhuwelijk. Het was eerder een alternatief voor een verloving dan voor het huwelijk als zodanig. De plotselinge toename van het samenwonen onder jongeren had verschillende oorzaken. Doordat de opleidingen steeds langer duurden was een grote groep jong volwassenen ontstaan die, het ouderlijk huis was ontgroeid, maar het zich nog niet kon veroorloven een gezin te stichten. De toenemende carrièrewensen bij vrouwen droegen bij tot het uitstel van gezinsvorming. Dat alles deed de behoefte ontstaan aan een tussenvorm op de weg van het ouderlijk huis naar het gezin. Door het beschikbaar komen van anticonceptie was het ook mogelijk om als man en vrouw samen te leven zonder meteen ouders te worden.118 In de beginfase van de opkomst van het niet getrouwd samenwonen werd samenwonen alleen geaccepteerd als daar snel een huwelijk op volgde. Het duurde wat langer voordat de meerderheid van de bevolking ook het samenwonen zonder dat daar de intentie om te trouwen aan werd verbonden, accepteerde. Samenwonen werd makkelijker geaccepteerd door de veranderde opvattingen over seksualiteit.119

117 Feyter, ‘Jongeren, voorlopers bij demografische veranderingen’, 46.

118

Ruut Veenhoven, ‘Alternatieve relaties’ (1991). Geraadpleegd via:

http://www2.eur.nl/fsw/research/veenhoven/Pub1990s/91f-fulln.pdf op 03-05-2010 1-6.

119 D. Manting en W.J. Post, ‘De groei in het niet gehuwd samenwonen: veranderingen in daarmee samenhangend demografisch gedrag’ Maandstatistiek van de bevolking (september 1995) 14.

Trouwen en samenwonen

Uit onderzoek blijkt dat eind jaren zestig negen op de tien vrouwen trouwden, zonder eerst te hebben samengewoond. Van de vrouwen die in de jaren 1970-1979 voor het eerst met hun partner gingen samenwonen, was acht jaar later, bijna driekwart met deze partner getrouwd. Tien procent woonde nog steeds ongehuwd samen. Samenwoonrelaties die in de periode 1990-1994 begonnen, leidden minder vaak tot een huwelijk dan in de jaren zeventig. Steeds meer mensen gingen samenwonen voordat ze in het huwelijk traden. Het samenwonen zonder intentie van een huwelijk nam toe. Het huwelijk zonder vooraf te hebben samengewoond werd echter steeds minder populair. In de periode van 1970-1974 was twintig procent van de samenwonenden ongehuwd. Het grootste gedeelte van deze groep samenwonenden trad later alsnog in het huwelijk. In de periode erna, tussen 1975 en 1979, waren bijna veertig procent van de stellen die gingen samenwonen nog niet getrouwd. Deze groep ongehuwde samenwonenden nam in de jaren hierna steeds verder toe. Zo was in de periode 1995-1999 nog maar twintig procent van de startende samenwonenden getrouwd. Toch was na 1994 de intentie in het huwelijk te treden nog altijd bij de meerderheid van de samenwonenden aanwezig. Van de samenwonenden die na 2000 bij elkaar introkken was echter maar twintig procent gehuwd, maar had nog wel meer dan de helft van de samenwonenden de intentie ooit in het huwelijk te treden (zie tabel 1).120

Tabel 1

‘Minder huwelijken na samenwonen’ CBS. Webmagazine 27-03-2006.

120

Anouschka van der Meulen en Arie de Graaf, ‘Minder huwelijken na samenwonen’ CBS (2006). Geraadpleegd via:

De opkomst van het ongehuwd samenwonen was geen geïsoleerd verschijnsel. Sinds de jaren zestig deden zich in de Westerse samenleving nog diverse andere ontwikkelingen voor die erop wezen dat het burgerlijke relatie- en gezinsmodel ernstig aan invloed inboette. Ten eerste een spectaculaire groei aan echtscheidingen. Het verbreken van de huwelijksband werd in toenemende mate aanvaard en scheiden werd gezien als oplossing voor relationele problemen. Een andere ontwikkeling was de mate waarin werd getrouwd. In verschillende Westerse landen daalde het totale aantal huwelijken, meestal vanaf de jaren zestig of zeventig. Een derde verandering was de daling van het aantal geboorten.121 De belangstelling voor alternatieve relatievormen kwam voort uit kritiek op het gezin. Er was altijd al sprake van kritiek op het gezin maar in de jaren zestig was er een golf van kritiek. In de onderzochte tijdschriften was regelmatig sprake van bezinning op het gezin. Hoe het gezin er in de toekomst uit zou moeten zien was een kwestie die zowel in Margriet als in Verstandig Ouderschap en Sekstant werd onderzocht. Door de vrouwenbeweging werd er op gewezen dat het gezin vrouwen gevangen hield in een beperkende rol. De NVSH stelde de monogamie ter discussie. Ook uit wetenschappelijke hoek kwam kritiek: psychologen schreven studies over ziekmakende gezinsverhoudingen, sociologen wezen op de onrealistisch hoge eisen die het gezinsideaal stelde en de toenemende instabiliteit van het huwelijk. In de jaren zeventig werd ook de publieke opinie kritischer ten aanzien van het gezin en het huwelijk. Al die kritiek was meer dan een modeverschijnsel, het was een gevolg van allerlei geleidelijke veranderingen in huwelijk en voortplanting die pas in de jaren zestig goed zichtbaar werden. Een van die veranderingen was dat er steeds bewuster met relaties werd omgegaan. Dit leidde er toe dat er meer in alternatieven werd gedacht zoals ongehuwd samenwonen.122

In de jaren zeventig was het ongetrouwd samenwonen nog niet iets dat normaal was in Twente, vertelt Nannie Turksma: ‘Ik ging in 1974 ongetrouwd samenwonen met een man. Mijn ouders waren erg boos. Het was in die tijd niet iets dat veel voorkwam, in mijn kennissenkring was ik de enige die dat deed. Toen ik een paar maanden later aan mijn ouders moest vertellen dat ik zwanger was, waren ze helemaal kwaad. Ik moest dit

121

Katelijne van den Brande, Ongehuwd samenwonen: betekenissen van de relatie en de leefvorm ( Leuven 1996) 11-14.

nieuws zelf maar aan de rest van de familie gaan vertellen. En dat heb ik ook nog gedaan. Dat zou ik nu niet meer doen. We zijn overigens wel getrouwd toen ik zwanger bleek te zijn.’123 Hoewel het samenwonen steeds meer voorkwam was het percentage mensen dat ging samenwonen in de jaren zestig nog klein. In de eerste helft van de jaren zeventig had, van diegenen die gingen trouwen, nog maar tien procent samengewoond. Samenwonen was iets voor een kleine groep hoogopgeleide, progressieve en niet – religieuze jongeren.124 Na 1970 daalde het aantal huwelijken onder jongeren. Van de 20 tot 24 jarige jongens trouwden er in 1984 129 per 1000 en dat was 54 procent minder dan in 1970 (284 per 1000). Bij meisjes in dezelfde leeftijdsgroep daalde het aantal huwenden in dezelfde periode met 38 procent van 537 tot 333 per 1000. Het aantal echtscheidingen nam in dezelfde periode toe.125 De wettelijke mogelijkheden om te scheiden werden in 1971 uitgebreid door de economische en sociale veranderingen. Het werd mogelijk te scheiden als het huwelijk duurzaam ontwricht was. Het stigma dat op echtscheiding rustte verdween bovendien.126

Het belang dat gehecht werd aan het huwelijk veranderde vanaf 1970. Sinds 1970 was er sprake van een dalende lange termijntrend in het aantal huwelijken dat werd gesloten. Het huwelijk was conjunctuurgevoelig; een dalend vertrouwen in de economie had een dempend effect op het aantal huwelijkssluitingen. De conjunctuurgevoeligheid van een huwelijk verwees ook naar de veranderde sociale functie van een huwelijkssluiting. Steeds meer woonden potentiële huwelijksparen al samen, een huwelijk was geen voorwaarde meer om te gaan samenwonen. De huwelijksluiting kon worden uitgesteld of worden vervroegd afhankelijk van de financiële situatie.127 De daling van de huwelijkssluiting werd min of meer gecompenseerd door de toename van het samenwonen. Het streven naar zelfontplooiing werd vaak als niet verenigbaar beschouwd met het aangaan van een huwelijkse relatie. Het huwelijk werd steeds meer ervaren als iets dat verbroken kon worden.128

123

Interview Nannie Turksma, gehouden op 2 mei 2010.

124 Andries de Jong en Wim van Hoorn, ‘Hotel mama’ CBS (1999). Geraadpleegd via:

http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/1B813EAA-7BEC-4348-9B01-9CD3390D029B/0/index1457.pdf op 23-05-2010.

125

Jacqueline Brieër, ‘Jongeren’ Demos 10 (1985) 79.

126

De Jong en de Graaf ‘De huwelijksconjunctuur’ 6.

127 Latten, ‘Trends in samenwonen en trouwen’, 49.

Visie socialisten en feministen op trouwen en samenwonen

De socialisten van de PvdA, die rond de eeuwwisseling al discussieerden over het huwelijk, veranderden in de jaren zestig hun visie op het huwelijk ten opzichte van de jaren vijftig, zo blijkt uit de discussie nota: ‘Je zal, als progressief man, vandaag de dag wel ervoor oppassen te zeggen dat het monogame huwelijk, kompleet met dominerende echtgenoot en afhankelijke vrouw, de enige aanvaardbare manier van samenleven voor een volwassen man en vrouw is. Doe je het toch dan kan je er blindelings op rekenen dat je de oren gewassen worden. In de jaren vijftig hoefde je je daarvoor niet te schamen. Ook niet in de PvdA.’ In het beginselprogramma van de PvdA uit 1959 erkende de partij nog de fundamentele waarde van het huwelijk en gezin, zowel voor de groei van de persoonlijkheid van alle gezinsleden, als voor de samenleving. Sociale, fiscale, culturele en volkshuisvestingpolitiek moesten op bescherming en verheffing van het gezin zijn gericht. Over dit artikel was destijds geen opwinding geweest. Op het moment van schrijven van de discussie nota werd hier anders over gedacht: ‘Gezien de opvatting over de rolverdeling tussen man en vrouw, zoals die zeker in 1959 nog wijd verbreid waren, zegt dit artikel, gezien in de samenhang met het beginselprogram als geheel, stilzwijgend veel over het streven naar gelijkheid voor de vrouw.’129 Ook toonaangevend feministe en PvdA lid, Joke Smit, had kritiek op het patriarchale karakter van het instituut huwelijk. Bovendien vond ze dat de socialisten al in 1959 hadden moeten protesteren tegen bovenstaande passage. In het bekend geworden stuk ‘Het onbehagen van de vrouw’ uit 1967 schreef ze:‘Voor vrouwen is er een dubbele hiërarchie. De eerste reeks wordt gevormd door de trits: ongehuwde staat – gehuwde staat – moederschap. Voor een man is het maatschappelijk irrelevant of hij getrouwd is, een oudere vrijgezel heeft zelfs iets voor: van hem wordt ongezien aangenomen dat hij een opwindend leven heeft. Van een vrouw in dezelfde positie wordt aangenomen dat ze haar bestemming heeft gemist. Het huwelijk geeft de vrouw dus extra status, hoewel ze in Nederland – derde stadium – pas helemaal gearriveerd is als ze achter de kinderwagen loopt.’ Joke Smit zelf was getrouwd met Constant Kool op 12 mei 1956, wel op huwelijkse voorwaarden. Om het echtpaar heen waren voornamelijk echtparen die zich hielden aan allerlei conventies die Joke Smit burgerlijk noemde. Toen het tussen Joke en Constant slecht ging, overwogen ze een

echtscheiding, maar dit werd niet doorgezet. Dit omdat de kosten van echtscheiding erg hoog waren en het voor alleenstaanden bovendien erg moeilijk was een huis te vinden. Uiteindelijk zijn Joke en Constant wel uit elkaar gegaan, maar nooit officieel gescheiden. Het paar had zoveel minachting voor het instituut huwelijk dat ze niet de moeite namen dat van hen te ontbinden. Bovendien waren er voor Joke ook financiële overwegingen. Als gescheiden vrouw zou ze een deel van het inkomen kwijt raken waar ze recht op had.130 Er waren in de jaren zestig meer mensen die een minachting hadden ontwikkeld voor het instituut huwelijk. De trouwbelofte werd onzinnig gevonden.131

Joke Smit. Bron: http:// www.anno.nl

130 Marja Vuijsje, Joke Smit: biografie van een feministe (Amsterdam 2008)126- 290.

Conclusie

Rond de eeuwwisseling was het huwelijk een instituut waar over gediscussieerd werd. Binnen bepaalde groepen in de Nederlandse samenleving, vooral feministen en socialisten, twijfelde men aan het huwelijk. Vooral de wetgeving die gepaard ging met het huwelijk was velen een doorn in het oog, zoals het feit dat de vrouw wanneer zij trouwde, handelingsonbekwaam werd. Daarom besloten sommige stellen ongetrouwd te gaan samenwonen, zodat ze niet hoefden te buigen voor deze wetgeving. Dit samenwonen werd een vrij huwelijk genoemd, vrij van wettelijke banden. Het vrije huwelijk was niet altijd een makkelijke keus. Ook werd hiertoe vaak besloten omdat men niet anders kon, één van beiden was nog getrouwd met een ander, en kon of wilde niet scheiden. Het vrije huwelijk werd niet maatschappelijk geaccepteerd, en leidde voor de mensen die op deze manier samenleefden, vaak tot een isolement. Soms had men helemaal geen contact meer met de familie. Maatschappelijk kon het erg lastig zijn, als men bijvoorbeeld een politieke carrière nastreefde kon men eigenlijk niet ongetrouwd samenwonen. Alternatieve samenlevingsvormen werden maatschappelijk niet geaccepteerd rond de eeuwwisseling, dat is wat duidelijk blijkt uit de drie besproken casussen. Frederike van Uildriks, Aletta Jacobs en Emilie Claeys waren drie vrouwen die voor een ongebruikelijke relatie kozen. Alle drie hadden ze het hier moeilijk mee. Voor Frederike van Uildriks leidde het vrije huwelijk tot een isolement, Aletta Jacobs besloot toch te trouwen omdat haar aanstaande man een carrière wilde in de politiek, en voor Emilie Claeys leidde haar samenwonen met een getrouwde man tot een groot schandaal. Rond de eeuwwisseling was het huwelijk de enige geaccepteerde vorm van een relatie. Men was niet vrij om een andere keuze dan het huwelijk te maken, dit werd door de maatschappij niet begrepen.

De discussie die rond de eeuwwisseling over het vrije huwelijk werd gevoerd, resulteerde erin dat rond 1900 sommige geliefden ongetrouwd gingen samenwonen. Onder andere omdat ze niet achter de bestaande huwelijkswetgeving stonden. De wetgeving was in 1956 veranderd, vrouwen werden niet langer handelingsonbekwaam wanneer zij trouwden. Eén van de belangrijkste bezwaren die rondom de eeuwwisseling betreft het huwelijk naar voren was gebracht, was opgeheven. In de jaren vijftig kwamen

de normen en waarden van voor de Tweede Wereldoorlog terug, net als de bijna victoriaanse seksuele moraal. Het huwelijk legitimeerde het hebben van sex en het werd niet geaccepteerd om buiten de banden van het huwelijk sex te hebben. De ontkoppeling van het huwelijk en sex was een belangrijke stap op weg naar alternatieve relatievormen. In de jaren zestig was het huwelijk een instituut dat aan verandering onderhevig was. Vooral het monogame karakter van het huwelijk lag onder vuur. Er werden vraagtekens gezet bij het huwelijk maar tegelijkertijd werd het huwelijk nog geromantiseerd. Vooral voor een vrouw was het sluiten van een huwelijk belangrijk, anders telde je maatschappelijk niet mee. Een koppel dat ongetrouwd ging samenwonen aan het eind van de jaren zestig, begin jaren zeventig deed dit omdat ze dit graag wilden. Ook hadden velen een minachting voor het instituut huwelijk ontwikkeld. Het ongetrouwd samenwonen werd steeds meer iets dat normaal was en het werd langzamerhand geaccepteerd. Toch was het samenwonen nog een marginaal verschijnsel en was het de progressieve elite die ermee begon. Aan het eind van de jaren zestig trouwde negen op de tien vrouwen zonder eerst te hebben samengewoond. De redenen om ongetrouwd samen te gaan wonen rondom de eeuwwisseling en aan het eind van de jaren zestig, begin jaren zeventig waren anders. Eind jaren zestig werd nagedacht over alternatieven voor het