• No results found

Aanwezigheid implementatiecondities bij de SED organisatie

In document Al doende leert men (pagina 53-64)

In totaal zijn vijf interviews met medewerkers van de SED organisatie afgenomen. Alle interviews zijn op 2 juli 2019 in Hoogkarspel gehouden. Het aantal van vijf respondenten is tot stand gekomen vanwege de omvang van de interne projectgroep laaggeletterdheid. De projectgroep is medio juni 2019 gestart en bevat leden die verschillende verbindingen hebben met de gemeentelijke laaggeletterdheidwerkzaamheden. De groep bestaat uit personen die dagelijks werken met de voor- en vroegschoolse educatie, bibliotheek Stede Broec, het onderwijsachterstandenbeleid en de werklozen-ondersteuningsorganisatie ‘Werksaam’.

Het doel van de interviews was om te testen of de in figuur 9 vermelde implementatiecondities van effectieve laaggeletterdheidprogramma’s al dan niet bij de SED organisatie aanwezig zijn. In figuur 10 valt in één oogopslag te zien welke implementatiecondities wel ( V ) en niet ( X ) bij de SED organisatie aanwezig bleken te zijn. Daarnaast kan in figuur 10 worden afgelezen of de SED organisatie enkele aanpassingen dient te realiseren om aan enkele condities te kunnen voldoen (▲). Verder bevat bijlage 3 een transcript van de gehouden interviews. Voor de verwerking van de implementatiecondities is ervoor gekozen om voor elke interventie het rangschikkingsnummer te vermelden zodat de preciezere inhoud van de interventies en de bijbehorende implementatiecondities kan worden afgelezen in figuur 9 en in bijlage 1 en bijlage 2.

Bij voorbaat viel in te zien dat enkele condities punten bevatten waar in een interview geen duidelijk antwoord op gegeven kan worden. Een voorbeeld hiervan is ‘standaardmotivatie cursist’: een respondent kan lastig een voorspelling doen over de motivatie van een toekomstige interventiedeelnemer. De overduidelijke gevallen werden dan ook niet meegenomen in de interviews. Wel is ervoor gekozen om twijfelgevallen in de interviews mee te nemen en het risico te accepteren dat respondenten geen antwoord hebben op sommige ‘conditievragen’. De reden hierachter is dat respondenten mogelijk met informatie kunnen komen welke bruikbaar kan zijn voor het verschaffen van inzicht in de beleidssituatie van de SED organisatie.

Bewustwording

Om te kunnen voldoen aan de implementatieconditie van de effectieve bewustwordingsinterventie (rangschikkingsnummer 1 in de appendices) dient er bij de SED organisatie het een en ander te veranderen. Het laaggeletterdheidprogramma bestaat uit een PR-campagne omtrent laaggeletterdheid. Na één jaar leidt zo’n campagne bij mensen tot een

te gaan.

De respondenten geven aan dat sinds de fusie van de gemeenten Stede Broec, Enkhuizen en Drechterland er geen promotiecampagne is gehouden. Echter geven de respondenten wel verschillende redenen aan waarom een campagne van één jaar al dan niet realistisch is. De ondervraagden geven vooral aan dat het lastig is in te schatten hoeveel geld een PR-campagne gaat kosten. Twee respondenten geven echter aan dat er op dit moment niet echt concreet budget is voor een campagne maar er wel een aantal geldstromen zijn waar wellicht mee valt te schuiven (respondent 1 & 3, persoonlijke communicatie, 2 juli 2019). Respondent 1 denkt dat het besluit voor een één jaar durende promotie campagne politiek gevoelig ligt: “Het is de vraag is of zij het geld in zoiets willen steken” (respondent 1, persoonlijke communicatie, 2 juli 2019). Dat het eenduidig beschikbaar stellen van budget in de SED constructie lastig ligt, erkent respondent 4 ook. De organisatie bestaat namelijk uit een ambtelijke fusie die bestuurlijk nog als drie organen opteert. Hierdoor zal het geld voor een eventuele promotiecampagne per afzonderlijke gemeente beschikbaar moeten worden gesteld (respondent 4, persoonlijke communicatie, 2 juli 2019).

Mocht de SED organisatie een één jaar durende promotiecampagne willen uitvoeren blijkt het vooral een kwestie van draagvlak creëren. Naast dat het lastig is in te schatten hoeveel zo’n campagne gaat kosten, denken de meeste respondenten dat het budget geen probleem vormt. Binnen een bestuurlijke organisatie als de SED organisatie spelen echter politieke belangen waar in het geval van iets groots als een promotiecampagne van één jaar, steun verwerft dient te worden. Indien steun en budget geworven kunnen worden lijkt het realistisch om in de SED-gemeenten een promotiecampagne van één jaar omtrent laaggeletterdheid uit te kunnen voeren.

Signalering

Om te voldoen aan de implementatieconditie van de effectieve signaleringsinterventie (rangschikkingsnummer 3 in de appendices) dienen er bij de SED organisatie eveneens aanpassingen te worden gedaan. De desbetreffende interventie is gericht op het signaleren van laaggeletterden met overgewicht. Bij het interpreteren van de effecten van deze interventie dient wel rekening gehouden te worden met het feit dat het programma niveau 2 scoorde op de SMS, wat inhoudt dat de gestelde effecten ook aan iets anders zouden kunnen worden toegeschreven dan aan de interventie. Het laaggeletterdheidprogramma zorgt bij laaggeletterden met overgewicht tot een toename van het bespreekbaar maken van

laaggeletterdheid. Bovendien leidt het programma bij interventiedeelnemers tot toename van gezondheidsvaardigheden. Naast de praktijk van de diëtist blijken welzijnsorganisaties en sociale wijkteams effectieve plekken voor het opsporen van laaggeletterden van overgewicht. Enkele respondenten geven aan dat de SED organisatie zich buiten Werksaam nog niet begeeft op het beleidsterrein van laaggeletterdheidopsporing (respondent 2, 3, 4, 5, persoonlijke communicatie, 2 juli 2019). Zo geeft respondent 5 over de opsporingsplekken ‘welzijnsorganisaties en sociale wijkteams’ aan dat: “Ze zijn wel meegenomen in de politiek van laaggeletterdheid, maar er is niet vanuit de gemeente op gestuurd op dat zij bijvoorbeeld signaleren en doorverwijzen. Eigenlijk zijn wij passief deelnemer aan het Taalhuis” (respondent 5, persoonlijke communicatie, 2 juli 2019). Mocht de SED organisatie de interventie willen uitvoeren dienen de gemeenten een signalerings- en opsporingsbeleid met betrekking tot laaggeletterdheid te vormen. Wanneer binnen dit beleid een kader gevormd kan worden voor het opsporen van laaggeletterden met overgewicht, zou het mogelijk zijn om de interventie inclusief de werkende signaleringsplekken te implementeren.

Kinderkernvaardigheden

Zoals eerder aangegeven viel bij voorbaat in te zien dat op sommige ‘conditievragen’ in de interviews lastig antwoord is te geven. Bovendien kan worden gesteld dat de respondenten (nog) niet de benodigde kennis hebben om dit type vragen te beantwoorden. Slechts één respondent schat namelijk in dat hij of zij veel kennis over laaggeletterdheid heeft. Mocht de SED organisatie besluiten enkele van de effectieve laaggeletterdheidprogramma’s uit te gaan voeren, is het wellicht nuttig om de uitvoerende personen meer kennis over laaggeletterdheid te laten vergaren.

Een goed voorbeeld van een implementatieconditie die in een interview lastig is te beantwoorden, hoort bij de eerste kinderkernvaardighedeninterventie (rangschikkingsnummer 19 in de appendices). Het programma focust zich op leesstimuleringsactiviteiten voor kinderen tussen de 0 en de 4 jaar oud. De interventie leidt bij ouders en kinderen tot meer verbale interactie wat bij de kinderen leidt tot een toename van taalontwikkeling. Daarnaast zorgt het zo vroeg mogelijk voorlezen van kinderen onder aanvoering van de interventie voor een sneeuwbaleffect wat eveneens leidt tot een toename van taalontwikkeling bij kinderen. De bijbehorende implementatiecondities betreffen ‘ouderbelang’ en de grotere kans van het effect op taalontwikkeling bij ‘temperamentvolle kinderen’. Helaas zijn deze condities ten tijde van

Uit vrijwel alle gesprekken komt naar voren dat SED organisatie de tweede kinderkernvaardighedeninterventie (rangschikkingsnummer 22 in de appendices) reeds heeft uitgevoerd. De interventie bestaat uit vrijwilligers die één keer per week lansgaan bij gezinnen met één of meerdere kinderen die (een risico hebben op) een taalachterstand hebben. De interventie zorgt voor een voorlezer-effect wat bij kinderen leidt tot een toename van verhaalbegrip.

De respondenten geven aan dat de benodigde ‘voorleesfrequentie- & aanbodkwantiteitconditie’ bij de SED organisatie aanwezig is. De huidige voorleesvrijwilligers gaan namelijk niet alleen het minimum van vijftien keer per gezin langs, maar doen dit zelfs twintig keer (respondent 1, 2, 3, 5, persoonlijke communicatie, 2 juli 2019). Wanneer vijftien keer door vrijwilligers bij gezinnen wordt voorgelezen is de kans groter dat het effect op verhaalbegrip bij kinderen optreedt. In deze zin hangt dit ook samen in met het beschikbare aanbod in vrijwilligers, waar volgens de respondenten rondom de SED organisatie geen gebrek aan is. Respondent 5 geeft daarentegen aan dat de SED organisatie uit het landelijke project van de interventie is gestapt en een eigen variant is gestart. Diezelfde respondent geeft daarnaast een mogelijke verklaring voor het optreden van het voorlezer- effect: “De gezinnen hierbij zijn vooral NT2’ers waar er dus wel door de interventie meer wordt voorgelezen maar het voorleesritueel niet machtig wordt gemaakt. De deelnemende autochtone gezinnen hebben daarentegen een veel beter voorleesritueel waardoor de interventie vaak beter werkt” (respondent 5, persoonlijke communicatie, 2 juli 2019). Mocht de SED organisatie willen terugvallen op de oorspronkelijke interventie, dan is dit gezien de omstandigheden mogelijk.

De SED organisatie zou daarnaast ook aan de implementatiecondities van de derde kinderkernvaardighedeninterventie (rangschikkingsnummer 20 in de appendices) kunnen voldoen. De interventie bestaat uit leesstimuleringsactiviteiten voor kinderen op de basisschool. Bij het interpreteren van de effecten van deze interventie dient wel rekening gehouden te worden met het feit dat het programma niveau 2 scoorde op de SMS, wat inhoudt dat de gestelde effecten ook aan iets anders zouden kunnen worden toegeschreven dan aan de interventie. De interventie zorgt ervoor dat kinderen meer gaan lezen wat leidt tot een toename van de leesvaardigheid. Belangrijk bij de interventie is dat de plaatselijke bibliothecaris goed functioneert. Daarnaast zorgt de interventie bij vrouwelijke leerlingen voor meer leesmotivatie, wat leidt een extra een toename van leesvaardigheid.

Broec geen boekenkasten bijhoudt en dat de invulling van de schoolboekenkasten afhangt van hoe de school in kwestie dit heeft georganiseerd (respondent 2, 4, 5, persoonlijke communicatie, 2 juli 2019). Respondent 5 geeft bovendien wel het volgende aan: “Veel scholen hebben hun eigen bibliotheek en kopen ook zelf in, dat doen ze wel vaak in overleg met de bibliotheek. Maar naast de bibliotheek zijn er nog meer aanbieders. De bibliotheek komt wel minimaal één keer per jaar langs op alle scholen” (respondent 5, persoonlijke communicatie, 2 juli 2019). Mocht de SED organisatie de interventie willen inzetten dienen er een aantal aanpassingen gedaan te worden. Allereerst dient een samenwerking aan gegaan te worden tussen alle plaatselijke basisscholen en bibliotheek Stede Broec. Op dit moment komt de bibliotheek één keer per jaar langs maar dit dient voor de interventie vaker te gebeuren. Daarnaast dient een adequate bibliothecaris aangesteld te zijn die de werkzaamheden op de scholen uitvoert, helaas is het op dit moment niet duidelijk of hiervoor bij de bibliotheek of de SED organisatie een capabel persoon voor aanwezig is. Met betrekking tot de focus op vrouwelijke leerlingen is het wellicht nuttig als de SED organisatie voor de inzet van de interventie een inventarisatie van het percentage vrouwelijke basisschoolleerlingen maakt.

Volwassenenkernvaardigheden

De implementatiecondities van de eerste volwassenenkernvaardighedeninterventie (rangschikkingsnummer 6 in de appendices) zijn helaas niet bij de SED organisatie gevonden. Bij het interpreteren van het effect van deze interventie dient wel rekening gehouden te worden met het feit dat het programma niveau 2 scoorde op de SMS, wat inhoudt dat het gestelde effect ook aan iets anders zou kunnen worden toegeschreven dan aan de interventie. De interventie, die zich richt op het creëren van een gepast digitaal cursusaanbod voor NT1’ers, leidt bij NT1’ers tot een toename van sociale inclusie en een toename van leermotivatie. Aan het effect op sociale inclusie zijn in een eerder stadium geen implementatiecondities gevonden. Bij het effect op leermotivatie zijn deze er wel maar betreffen dit persoonlijke aspecten van de deelnemende leraren en cursisten aan de interventie.

Helaas zijn de implementatiecondities van de tweede

volwassenenkernvaardighedeninterventie (rangschikkingsnummer 11 in de appendices) eveneens niet bij de SED organisatie gesignaleerd. Het programma focust zich op leercontexten voor laagopgeleiden. Bij het interpreteren van het effect van deze interventie

de SMS, wat inhoudt dat de gestelde effecten ook aan iets anders zouden kunnen worden toegeschreven dan aan de interventie. De interventie zorgt voor meer activering, internalisering en connectie wat bij de laagopgeleiden leidt tot een toename van sociale inclusie. Om de kans op het effect van sociale inclusie te vergroten dienen de laagopgeleiden voldoende mogelijkheden te hebben om het geleerde toe te kunnen passen in de praktijk. Helaas hadden de respondenten onvoldoende inzicht in de cursussen die in het verleden zijn gehouden. De ondervraagden kwamen wel tot enkele in het verleden gehouden leerprogramma’s, maar uit de antwoorden kon niet uit worden verhaald dat in het huidige SED aanbod voldoende transfermogelijkheden zijn.

De implementatiecondities van de derde volwassenenkernvaardighedeninterventie (rangschikkingsnummer 17 in de appendices) zijn ook niet bij de SED organisatie gevonden. De interventie bestaat uit meerdere taaltrajecten in een periode van drie jaar. Bij het interpreteren van de effecten van deze interventie dient wel rekening gehouden te worden met het feit dat het programma niveau 2 scoorde op de SMS, wat inhoudt dat de gestelde effecten ook aan iets anders zouden kunnen worden toegeschreven dan aan de interventie.

Het programma leidt bij laaggeletterden tot een toename van sociale inclusie, leesvaardigheid en arbeidsmarkt positie. De eerste implementatieconditie betreft een grotere kans op het effect van sociale inclusie wanneer er goede ondersteuning bij de taalcursussen aanwezig is. Echter valt in een interview hier lastig antwoord op te geven omdat de taaltrajecten via het Taalhuis gaan en de respondenten bij de gemeente hier op dit moment te weinig zicht op hebben. De andere implementatiecondities slaan op het effect van toename op leesvaardigheid, zo blijkt dat de kans op het effect groter is bij jongeren, NT2’ers en mensen met een lange opleidingshistorie. Ondanks dat enkele respondenten aangeven meer NT2’ers dan NT1’ers in de gemeenten te zien, is hier lastig een oordeel over te vellen. Zoals eerder aangegeven bij de signaleringsinterventies zijn NT1’ers vaak verborgen, terwijl NT2’ers zichtbaarder zijn.

Tot slot geven meerdere respondenten aan dat de bibliotheek in Stede Broec aan de implementatiecondities voor de vierde volwassenenkernvaardighedeninterventie voldoet (rangschikkingsnummer 9 in de appendices). Bij het interpreteren van het effect van deze interventie dient wel rekening gehouden te worden met het feit dat het programma niveau 2 scoorde op de SMS, wat inhoudt dat het gestelde effect ook aan iets anders zou kunnen worden toegeschreven dan aan de interventie. De interventie bestaat uit een verschillend

van zelfredzaamheid. Wanneer de activiteiten gericht zijn op vele aspecten van het dagelijks leven, frequent worden georganiseerd en intensieve begeleiding hebben, is de kans groter dat het effect op zelfredzaamheid optreedt.

Enkele ondervraagden geven aan dat de plaatselijke bibliotheek regionaal actief is en frequent activiteiten met begeleiding uitvoert. Daarnaast focussen de huidige activiteiten van bibliotheek Stede Broec zich volgens de respondenten op verschillende doelgroepen en aspecten van digitale vaardigheden, leesvaardigheid en cultuur (respondent 1, 2, 5, persoonlijke communicatie, 2 juli 2019). Eén respondent geeft daarnaast het volgende aan: “We hebben binnen de SED in tegenstelling tot veel andere gemeenten nog wel mooie bibliotheek voorzieningen. Op veel andere plekken in Nederland is alles gecentraliseerd en moeten mensen naar de stadsbibliotheek” (respondent 5, persoonlijke communicatie, 2 juli 2019). Mocht de SED organisatie de interventie via de bibliotheek willen inzetten lijkt dit gezien het huidige takenpakket en capaciteiten van bibliotheek Stede Broec realistisch.

Figuur 10: (Niet) gevonden implementatiecondities van effectieve laaggeletterdheidprogramma’s bij de SED organisatie

Doel interventie Conditie(s)  Aanwezig? # Een regionale promotiecampagne gericht op het creëren

van bewustwording  Campagnelengte ▲ 1

Een interventie gericht op het signaleren en helpen van

laaggeletterden met overgewicht  Succesvolle signaleringsplekken ▲ 3

Leesstimuleringsactiviteiten bij de bibliotheek gericht op het door ouders laten verwerven van

kinderkernvaardigheden bij kinderen

 Ouderbelang

 Invloed op temperamentvolle kinderen

X

X 19

Leesstimuleringsactiviteiten in het gezin gericht op het

verwerven van kinderkernvaardigheden bij de kinderen  Voorleesfrequentie & aanbodkwantiteit V 22

Leesstimuleringsactiviteiten op de basisschool gericht op het verwerven van kinderkernvaardigheden bij de leerlingen

 Functioneren bibliothecaris  Vrouw- & motivatie

▲ ▲

20 Een digitale ‘blending-leren-methodiek’ gericht op het

motiveren- en verwerven van

volwassenenkernvaardigheden- van/bij NT1’ers

 Standaardmotivatie cursist

 Urgentiebesef digitale lesmiddelen- docent & cursist

 Zelfsturing- docent & cursist  Faciliteiten- docent & cursist

X X X X

6 Educatietrajecten gericht op het verwerven van

volwassenenkernvaardigheden bij laagopgeleiden  Transfermogelijkheden cursist X 11

Taaltrajecten gericht op het verwerven van

volwassenenkernvaardigheden bij laaggeletterden  Trajectondersteuning Leeftijd cursist  Afkomst cursist  Opleidingshistorie cursist X X X X 17 Samenhangende activiteiten bij de bibliotheek gericht op

het verwerven van volwassenenkernvaardigheden bij de laaggeletterden

 Breedte activiteitenopzet

 Traject- frequentie & ondersteuning

V V

H6. Conclusie

In het onderzoek is gekeken naar het effect van verschillend laaggeletterdheidbeleid. In dit hoofdstuk zal met behulp van de deelvragen een antwoord worden geformuleerd op de onderstaande centrale vraag:

Om zelfredzaam te kunnen zijn in de maatschappij dient

een persoon een minimumniveau van

kernvaardigheden te beheersen. Deze kernvaardigheden behelzen taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleemoplossend vermogen. Mensen zijn echter niet ongeletterd of geletterd, maar méér of minder geletterd. Een laaggeletterd persoon heeft moeite met het gebruiken van gedrukte, geschreven en digitale informatie om zelfredzaam te zijn in de maatschappij. Daarnaast heeft een laaggeletterde moeite met het bereiken van persoonlijke doelen en het ontplooien van zijn of haar eigen kennis en mogelijkheden. Bovendien zorgen recente overheidsdoelen zoals de digitalisering en de verhoging van het algemene taalniveau ervoor dat een volwassene die zichzelf voorheen goed kon redden, vandaag de dag onder de noemer ‘laaggeletterde’ wordt geschaald.

Het ingewikkelde aan het vormen van laaggeletterdheidbeleid is dat laaggeletterden geen homogene groep vormen. Laaggeletterden zijn divers zijn in leeftijd, geslacht, herkomst, maatschappelijke positie, levensstijl en werksituatie. Daarnaast verschilt per laaggeletterde de omgang met lees- en schrijftaken en zijn de lees- en schrijfdoelen per individu afwijkend. Wel zijn drie ‘oorzaakgroepen’ van laaggeletterdheid te onderscheiden.

De eerste groep bestaat vooral uit mensen met Nederlands als tweede taal, ook wel NT2’ers genoemd, die in het land van herkomst niet of nauwelijks naar school zijn gegaan. Dat deze groep geen onderwijs heeft genoten kan zijn veroorzaakt door een oorlogssituatie of sociaaleconomische-, sociaalpolitieke- en demografische factoren. Het aantal personen met Nederlands als moedertaal, met andere woorden NT1’ers, is in deze groep relatief klein omdat men in Nederland veelal basisonderwijs heeft genoten.

“Welke programma’s kan de SED organisatie

De tweede groep bevat NT1’ers en NT2’ers die wel naar school zijn geweest maar daar onvoldoende hebben leren omgaan met schriftelijke taken. In eerste instantie bevat deze groep volwassenen met leerproblemen of lichamelijke handicaps. Ondanks dat deze groep consequent leerproblemen heeft, maken maatschappelijke ontwikkelingen zoals de digitalisering deze groep nóg kwetsbaarder. Daarnaast bevat de tweede groep mensen die wel naar school zijn geweest geen leerproblemen of handicaps hebben en toch onvoldoende geletterd zijn. Hierbinnen zijn drie subgroepen te identificeren. De voornaamste oorzaak van het behouden van de laaggeletterdheid bij NT1’ers in de eerste subgroep is de schaamte van het niet kunnen lezen en schrijven. Wat betreft NT2’ers die wel Nederlands spreken maar moeite hebben met lezen en schrift kan dit zijn veroorzaakt doordat diegene geen mogelijkheid heeft gehad tot scholing, een gedateerde educatie leeftijd heeft of mogelijk met trauma’s leeft. De laatste subgroep bevat autochtone- en allochtone schoolverlaters, waarbij een reden voor laaggeletterdheid kan zijn dat zij uit sociaal lagere klassen komen.

De derde ‘oorzaakgroep’ bestaat uit NT2’ers die bezig zijn de Nederlandse taal te leren. De personen in deze groep kunnen in hun eigen taal vloeiend lezen en schrijven, maar hebben op het moment nog problemen met de Nederlandse taal.

In figuur 11 valt een overzicht te zien van de bovengenoemde ‘oorzaakgroepen’ van laaggeletterdheid.

Figuur 11: 'Oorzaakgroepen' van laaggeletterdheid

Groe p

Bevat Mogelijke oorzaken

1 Met name NT2’ers die niet of nauwelijks naar school zijn gegaan

Oorlogssituatie in land van herkomst of sociaaleconomische-, sociaalpolitieke- en demografische factoren

2

Mensen die naar school zijn geweest maar onvoldoende geletterd zijn

Leerproblemen of lichamelijke handicaps Mensen die naar school zijn geweest

In document Al doende leert men (pagina 53-64)