• No results found

Aanvullend ecologisch onderzoek bureau Schenkeveld (2004)

Ter bepaling van de hoofdbestemmingen (A, L en/of N) is het noodzakelijk verder inzicht te krijgen in de verspreiding van de natuurwaarden. Deze paragraaf geeft een analyse van de verzamelde natuurgegevens. Het merendeel hiervan is door de medewerkers van de Sector Ecologisch onderzoek en Groene regelgeving van de provincie Utrecht in 1994 en 1997verzameld.

flora

De aanwezigheid van soorten van de nationale rode lijst van met uitsterving bedreigde vaatplanten is een goede maat voor de floristische waarde van een bepaald landschapselement. De figuur hieronder geeft daar een beeld van.

In totaal zijn er in de gemeente Woerden tijdens de veldinventarisatie van 1993 en 1997 tweeëntwintig rode-lijstsoorten aangetroffen. Uit de figuur blijkt dat de meeste verspreid voorkomen en wel in de vele sloten van het

veenweidegebied. Het betreft dan waterplanten als Brede waterpest,

Waterdrieblad, Spits en Stomp fonteinkruid, Wateraardbei en Krabbenscheer.

Plaatselijk komen ook concentraties van bijzondere soorten voor. Het betreft dan meestal planten van blauwgrasland of veenmosrietland als Bevertjes, Spaanse ruiter, Gevlekte orchis, Brede orchis, Rietorchis, Kleine en Ronde zonnedauw, Klokjesgentiaan, Moeraskartelblad, Blauwe knoop of Kleine valeriaan. Deze groeien vrijwel uitsluitend in de natuurgebieden Schraallanden langs de Meije van Staatsbosbeheer en de Kamerikse Nessen van

Natuurmonumenten. Deze gebieden springen er ook uit als we naar de verspreiding van achttien minder bijzondere moeras- en waterplanten kijken (zie figuur hieronder). Deze groep bestaat o.a. uit Moerasstruisgras,

Dotterbloem, Tweerijige zegge, Sterzegge, Holpijp, Echte koekoeksbloem, Moeraswederik, Watergentiaan, Stijve waterranonkel, Grote boterbloem, Gewoon blaasjeskruid en Moerasviooltje.

Deze soorten zijn een indicator van schoon, matig voedselrijk water (mesotroof milieu). Er zijn een aantal sloten buiten de natuurreservaten die zich

onderscheiden door tenminste 6 van de genoemde soorten te herbergen. Deze sloten liggen zeer verspreid o.a. in Polder Rietveld, Polder 's-Gravensloot en polder Zuider Lagebroek. De verspreiding wordt vooral bepaald door het agrarisch beheer van de aanliggende percelen. Ook de manier van

slootschonen is van belang. Zo bestaat er een relatie tussen de aanwezigheid van Krabbenscheer (zie figuur hieronder) en het tijdstip van baggeren. Deze mag niet voor september plaatsvinden. Krabbenscheer komt nog het meest voor direct ten oosten van Kanis en ten noorden van Zegveld (hobbyboeren?).

De natuurgebieden springen er nog het scherpst uit als louter de verspreiding van achtendertig natte schraalgraslandplanten wordt getoond (zie figuur hieronder).

Deze komen in het agrarisch gebied alleen in zeer lage dichtheid in de slootkanten voor. Verder valt op dat de Kamerikse Nessen soortenrijker zijn dan de schraallanden langs de Meije. Deze onderscheiden zich weer wel als we de verspreiding van een enkele bijzondere soort als Klokjesgentiaan of Spaanse ruiter in beeld brengen (zie figuur hieronder).

fauna weidevogels

Het betreffende VHR-gebied is aangewezen vanwege de aanwezigheid van de purperreiger en de zwarte stern. Het betreft vermoedelijk de grootste kolonie zwarte sternen van Nederland. (Enkele 100-en broedparen).

Het fourageergebied van deze stern strekt zich uit tot ongeveer 10 km vanaf de Nieuwkoopse plassen. Wat nu vooral van belang is, om significant nadelige effecten te voorkomen:

Het Utrechts-Hollandse veenweidegebied is nationaal en internationaal belangrijk als broedgebied voor steltlopers als Tureluur, Kievit, Grutto, Scholekster en eenden als Slobeend en Zomertaling. De provinciale weidevogelgegevens dekken niet het hele gebied (zie figuur hierboven).

De gebieden met de beste kwaliteit liggen rond Zegveld (Zegvelderbroek, Ooster Zegveld) en in polder Teckop. Polder Kamerik-Teylingen en het oostelijk deel van polder Kamerik-Mijzijde is (vanwege bebouwing ?) van matige

overige broedvogels

Andere broedvogels van (inter)nationaal belang zijn Zwarte stern en Steenuil.

Zwarte stern (aantal ?) broedt in polders met brede sloten en Krabbenscheer zoals in polder Kamerik-Mijzijde. Steenuil broedt in lage dichtheid (3-10 broedgevallen) op en rond de erven van de bebouwingslinten. Verder is het veenweidegebied belangrijk als foerageergebied van Purperreiger en Zwarte stern, die in de Nieuwkoopse plassen broeden met respectievelijk 100-150 en 50-100 paar. De actieradius van Purperreiger is ongeveer 9 km in april/mei en 12 km in de fase met jongen (mei-juli), waarmee het hele landelijk gebied van Woerden wordt bestreken.

wintervogels

De polders worden in de winter begraasd door ganzen en zwanen. Het betreft o.a. Kleine zwaan, Wilde zwaan, Toendrarietgans, Grauwe gans, Kolgans en Smient. De aantallen zijn echter veel lager als in het rivieren- en kustgebied.

zoogdieren

Het veenweidegebied is arm aan zoogdiersoorten. (Inter)nationaal belangrijk is alleen Meervleermuis (richtlijnsoort, bijlage II). Deze foerageert boven brede watergangen zoals de Grecht en de diverse weteringen. In het naburige gebied van de Nieuwkoopse plassen komen ook Waterspitsmuis (rode-lijstsoort) en Noordse woelmuis (richtlijnsoort, bijlage II) voor. Het is niet bekend of deze ook ten zuiden van de Meije voorkomen.

herpetofauna

In het landelijk gebied van Woerden komt alleen Rugstreeppad (richtlijnsoort, bijlage IV) als bijzondere amfibiesoort voor (recentelijk alleen in natuurcentrum de Kievit en bij zandput Snel en Polanen?).

vissen

Bijzondere vissoorten van Woerden zijn Alver, Bittervoorn, Kleine

modderkruiper, Kroeskarper, Kwabaal, Paling, Rivierdonderpad, Riviergrondel, Sneep, Spiering, Vetje, Winde. De meeste hiervan zijn beperkt tot de Oude Rijn, Meije en Grecht (boezemgebied). Alleen Bittervoorn (richtlijnsoort, bijlage II), Kleine modderkruiper (richtlijnsoort, bijlage II) en Kroeskarper

(rode-lijstsoort) komen ook veelvuldig in de sloten en weteringen van de polders voor.

overige fauna

Waarnemingen van ongewervelde dieren betreffen vooral libellen, dagvlinders en sprinkhanen. Een bijzondere vertegenwoordiger hiervan is de libellesoort Groene glazenmaker (richtlijnsoort, bijlage IV). De verspreiding hiervan (zie figuur hieronder) hangt samen met de aanwezigheid van Krabbenscheer.

Andere bijzondere soorten zijn Aardbeivlinder en Zilveren Maan. Beide

dagvlindersoorten staan op de rode lijst en komen alleen in de natuurgebieden voor.

Conclusie

De floristische waarden van nationaal belang zijn geconcentreerd in de natuurgebieden Schraallanden langs de Meije en de Kamerikse Nessen. De oppervlakte hiervan is niet groter dan ca. 50 ha. Sommige sloten in het agrarisch gebied hebben floristische waarde van regionaal belang (met enkele rode-lijstsoorten en verder veel minder algemene water- en moerasplanten).

Deze sloten komen heel verspreid voor. Er is op het oog geen relatie met abiotische factoren als bodem en water (kwel). De kwaliteit hangt vooral samen met de intensiteit van het agrarisch gebruik van de aanliggende percelen, de manier van sloten en het slootkantbeheer.

De faunistische waarden van (inter)nationaal belang betreffen weidevogels, moerasvogels (Zwarte stern, Purperreiger), vissen, libellen en dagvlinders. Ook deze waarden komen heel verspreid voor. Wel is er v.w.b. de vogels een relatie met de bebouwingsdichtheid. Hoe leger hoe beter.

Net als de slootplanten zijn de vissen en libellen vooral gebaat met extensief agrarisch gebruik van de aanliggende landbouwvlakken. De bijzondere dagvlinders zijn exclusief gebonden aan de natuurgebieden.

De gebieden die zijn aangewezen ten bate van nieuwe natuur zoals polder Rietveld onderscheiden zich floristisch noch faunistisch van het overig agrarisch gebied.

Bijlage 4 Afstand tot de weg waarbinnen een geluidsbelasting hoger