• No results found

2.4.2 ‘Outline of a theory of emotional practice’

1. Evolutie van het juridisch kader

1.2. Aanloop naar de Kinderbeschermingswet: de doctrine van het Sociaal Verweer

1.2. Aanloop naar de Kinderbeschermingswet: de doctrine van het Sociaal

Verweer

Het Sociaal Verweer was een rechtsdoctrine die het Klassieke Strafrecht bekritiseerde omwille van diens benadering van het misdrijf als een abstract, louter juridisch gegeven. Het Sociaal Verweer zag het misdrijf als het gevolg van een aantal factoren die gedeeltelijk extern aan de delinquent waren, met name milieu, gezin en biogenetische factoren. Onder invloed van de positivistische wetenschappen hield het Sociaal Verweer het geloof aan dat men criminaliteit kon voorspellen –en dus ook voorkomen.106

De delinquent was dus niet langer iemand die uit vrije wil een overtreding beging, maar iemand die was gedetermineerd tot criminaliteit. Implicaties voor de bestraffing is dat deze niet langer steunde op de

schuld van de betichte, maar op het potentiële gevaar dat hij voor de maatschappij betekende. Doel van

de veroordeling werd dus vooral de bescherming van de maatschappij.107

Specifiek over jeugddelinquentie kwam er ook een andere kritiek op het Klassieke Strafrecht. Aangezien het Klassieke Strafrecht de vrije wil als uitgangspunt nam, konden mensen zonder of met een gebrekkige wil (waaronder kinderen) worden vrijgesproken of slechts aan een korte gevangenisstraf worden onderworpen. Hoewel deze ‘onverantwoordelijken’ net het gevaarlijkst zouden kunnen worden, deed het beleid binnen het Klassieke Strafrecht niets aan de oorzaken van hun gedrag.108 Het Sociaal Verweer

beschouwde strafrecht dus niet louter als een middel om de maatschappij te controleren, maar als een instrument waarmee een bepaald crimineel beleid kon worden gevoerd.109

Aan het einde van de negentiende eeuw heerste de idee dat repressie weliswaar nodig was om de maatschappij te beschermen, maar dat repressieve maatregelen en het bestaande penitentiaire systeem niet volstonden om de stijging van criminaliteit en de recidive te bevechten.110 De boeg werd omgegooid

van morele verheffing van de reeds veroordeelden, tot het preventief aanpakken van milieus die een

104 J. CHRISTIAENS, De geboorte van de jeugddelinquent…, p. 278.

105 M.-S. DUPONT-BOUCHAT, “Enfants corrigés, enfants protégés. Genèse de la protection de l’enfance en

Belgique, en France et aux Pays-Bas (1820-1914)”, in: Droit et Société, no. 32, 1996, p. 89.

106 J. CHRISTIAENS, “A History of Belgium’s Child Protection Act of 1912…”, p. 14. 107 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht …, p. 19.

108 E. DUMORTIER, “De ziel van de jeugdrechter. Een zoektocht naar de oorsprong, de essentie en de grenzen van

de jeugdrechter (België, 1912)”, in: J. CHRISTIAENS, D. DE FRAENE, I. DELENS-RAVIER, eds., Protection de la

jeunesse: formes et réformes / Jeugdbescherming: vormen en hervormen, Brussel, 2005, p. 187.

109 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht…, pp. 19-20.

26

groot risico in zich droegen om criminelen voort te brengen.111 Binnen de risicovolle milieus was de

jeugd een geliefd doelwit, aangezien jongeren de gewoontemisdadigers waren van de toekomst112 en de

toekomst van de natie representeerden: “L’intérêt de l’enfant, c’est donc l’intérêt de la nation toute entière.”113 Wederom stond niet het belang van het kind als dusdanig centraal, maar was het kind een

‘enfant-objet’ dat werd geïnstrumentaliseerd ten dienste van de natie.

De belangrijkste Belgische aanhanger van het Sociaal Verweer was Adolphe Prins, die een grote invloed zou uitoefenen op Jules Lejeune, Minister van Justitie van 1887 tot 1894. Lejeune had in 1889 een eerste ontwerp ingediend voor een wet op de kinderbescherming, maar dit had veel verzet uitgelokt en de wet geraakte niet gestemd.114 Als reactie hierop organiseerde hij niet alleen een propagandacampagne, maar

voerde ook beetje bij beetje specifieke maatregelen door.115 Sommige wetten bevatten

beschermingsregels ten voordele van minderjarigen, zoals de wet van 1888 betreffende de bescherming van kinderen tewerkgesteld in ambulante beroepen, andere bevatten specifieke bepalingen ten aanzien van minderjarigen, zoals de wet van 1891 betreffende de beteugeling van de landloperij en bedelarij.116

Met betrekking tot jeugdcriminaliteit pleitte Lejeune in een circulaire voor een nauwer contact tussen het parket en de patronagecomités om meer inlichtingen te verkrijgen over de persoonlijkheid en het milieu van de jongere. Na 1894 werden in bepaalde rechtbanken speciale zittingen gehouden waarbij alleen minderjarigen werden berecht. In 1897 werd een wet aangepast waardoor jongeren niet meer eerst een minimumperiode van zes maanden in een weldadigheidsschool moesten uitzitten vooraleer ze in leer konden worden geplaatst bij een ambachtsman. Hierdoor kon er met meer flexibiliteit worden ingespeeld op de individuele situatie van elke minderjarige.117

We zien dus hoe aan het einde van de negentiende eeuw de definities ‘schuld’ en ‘onschuld’ werden vervangen door twee definities met betrekking tot ‘gevaarlijkheid’ die een staatsinterventie mogelijk maakten of vereisten: het ‘gevaarlijke kind’ en het ‘kind in gevaar’, waarmee definitief komaf werd gemaakt met de voorgaande classificatie in ‘schuldig’ en ‘onschuldig’ op basis van het oordeel des onderscheids. Beide categorieën kinderen moesten worden ‘gered’ en heropgevoed,118 maar tegenover

111 M.-S. DUPONT-BOUCHAT, “Enfants corrigés, enfants protégés…”, p. 99.

112 J. CHRISTIAENS, “A History of Belgium’s Child Protection Act of 1912…”, p. 14. 113 M.-S. DUPONT-BOUCHAT, “L’intérêt de l’enfant. Approche historique…”, p. 467.

114 Nochtans stelt David Niget dat de hervormingen in België gunstig werden onthaald en noemt België ‘la patrie

de la défense sociale’. In: D. NIGET, “Du pénal au social. L'hybridation des politiques judiciaires et assistancielles

de protection de la jeunesse dans la première moitié du XXe siècle”, in: Histoire et sociétés. Revue européenne

d’histoire sociale, 25-26, 2008, p. 15.

115 M.-S. DUPONT-BOUCHAT, “L’intérêt de l’enfant. Approche historique…”, p. 460.

116 Deze wet bevatte bepalingen ten aanzien van jonge bedelaars en landlopers, maar ook ten aanzien van jongeren

die een als misdrijf omschreven feit hadden gepleegd. Wanneer een feit normaal gezien met politiestraffen bestraft diende te worden, kon de politierechtbank aan een min-zestienjarige geen gevangenisstraf of geldboete opleggen, maar diende de rechtbank de minderjarige ofwel van rechtsvervolging te ontslaan, of hem ter beschikking te stellen van de regering (m.a.w. plaatsing in een weldadigheidsschool) –afhankelijk van de ernst van de feiten. J. SMETS,

Jeugdbeschermingsrecht…, p. 9.

117 J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht…, p. 11.

27 de kinderen in gevaar overheerste overwegend empathie, terwijl er zich parallel een stijgende sociale angst manifesteerde ten aanzien van de ‘gevaarlijke’ jeugd.119

De twee categorieën van ‘kind in gevaar’ en ‘gevaarlijk kind’ waren aan elkaar verbonden op causale wijze: slechte opvoeding (het kind in gevaar) leidde tot jeugdcriminaliteit (gevaarlijk kind), en vanuit de gedachtegang dat de samenleving het recht heeft om zich tegen zo’n criminaliteit te beschermen, werd het ingrijpen in de opvoeding en in de private sfeer legitiem en zelfs maatschappelijk noodzakelijk,120 ook voordat er sprake was van een effectieve ‘fout’. De notie ‘fout’ werd met andere

woorden vervangen door ‘risico’.121

Naast de nadruk op preventie door heropvoeding en resocialisering, was er echter ook een andere categorie waarvoor het reeds te laat was, en waarvoor men in 1881 een nieuwe term introduceerde: de ‘onverbeterlijken’. Wegens een nijpende overbevolking van de jeugdinstellingen, werden de ‘schuldigen’ al sinds 1871 terug naar de algemene gevangenis gestuurd en werden de jeugdinstellingen voorbehouden voor de ‘onschuldigen’. In 1887 werd een disciplinaire sectie opgericht in Gent voor de onverbeterlijken. Afgaande op gedrag in andere instellingen werden zij niet meer ‘heropvoedbaar’ geacht en werden geïsoleerd.122 Vanaf 1889 konden jongeren meteen worden doorverwezen naar het

disciplinekwartier ingeval van recidive, om te vermijden dat ze de andere jongeren zouden ‘besmetten’.123 De transfer van deze ‘incorrigibles’ was gebaseerd op observatie van het gedrag en de

morele capaciteiten die de jongeren vertoonden in andere instellingen. Hierbij werd de eerste stap gezet naar een socio-psychologische meting van de jeugddelinquent.124

Het Sociaal Verweer en diens bekommernis om kinderbescherming was overigens geen geïsoleerd fenomeen maar moet geplaatst worden in de Europese context van gevangenishervormingen en penitentiaire congressen, waarop Belgische afgevaardigden trouwe aanwezigen waren.125 In

verschillende landen werden rond dezelfde periode wetten gestemd met betrekking tot kinderbescherming. Zo kende Frankrijk de ‘Loi Roussel’ (1889), was er de ‘Prevention of Cruelty to Children Act’ in Engeland (1889) die in 1908 werd gecodificeerd als de ‘Child Act’, en werd in 1901 de Nederlandse wet gestemd, die vier jaar later in de praktijk werd gesteld.126 In België was het wachten

tot 1912…

119 D. NIGET, “Du pénal au social….”, p. 17.

120 K. DE VOS, R. ROOSE, M. BOUVERNE-DE BIE, “Honderd jaar na de kinderbescherming: de institutionalisering

van een pedagogische paradox”, in: Panopticon, 33, 5, 2012, p. 454.

121 M.-S. DUPONT-BOUCHAT, “Enfants corrigés, enfants protégés…”, p. 100. 122 J. CHRISTIAENS, De geboorte van de jeugddelinquent…, p. 349

123 M.-S. DUPONT-BOUCHAT (M.-S.), “Enfants corrigés, enfants protégés. …”, p. 92. 124 J. CHRISTIAENS, “A History of Belgium’s Child Protection Act of 1912…”, p. 8 125 M.-S. DUPONT-BOUCHAT, “L’intérêt de l’enfant. Approche historique…”, p. 463.

126 J. J. H. DEKKER, ‘Punir, sauver et éduquer: la colonie agricole "Nederlandsch Mettray" et la

rééducationrésidentielle aux Pays-Bas, en France, en Allemagne et en Angleterre entre 1814 et 191’, in: Le

28