• No results found

3 Middeleeuws Friesland: vrijheid, vete en recht

4.2 De aanleiding tot een vete

Een vete begon meestal met een doodslag. Door de schaarste aan verhalende bron-nen uit middeleeuws Friesland hebben we hiervan nauwelijks beschrijvingen tot onze beschikking. Toch zijn er een paar te vinden. In het jaar 1224 bereisde de kruistochtprediker Olivier van Keulen de Friese landen om de bevolking enthou-siast te maken voor de kruistocht. Hij had in de buurt van Dokkum een vete tus-sen twee mannen – Thitard en Wigger – beëindigd. Hij was daartoe door de geza-menlijke rechters tijdelijk als bemiddelaar en officiële woordvoerder benoemd. Thitard was het klaarblijkelijk niet eens met het vonnis, want hij reisde Olivier, die al weer op weg was naar Groningen, achterna. Hij haalde het gezelschap in en deed net of hij Olivier wilde spreken over de opgelegde vrede. Maar toen ze apart van het reisgezelschap waren greep Thitard plotseling Oliviers paard. Klaarblijke-lijk – de kroniek is hier niet helemaal duideKlaarblijke-lijk – sprong er iemand tussen, want in de volgende zin wordt niet Olivier maar een ander gedood: ‘Hij [Thitard, HN] stortte zich op de doorluchtige heer Elte van Middelstum en doorkliefde diens hoofd met zijn zwaard.’ Thitard had een aantal metgezellen bij zich ‘en zij sloegen er op los, op de armen en benen van deze ridder in Christus.’82Helaas vertelt de

Kroniek van het klooster Bloemhof niet of deze doodslag een vervolg heeft

gekre-gen. We weten echter iets meer over deze Elte van Middelstum. Het was een machtige edelman, die in de vijftiende eeuw door de Ommelander

hoofdelingen-familie Van Ewsum als hun stamvader gezien werd.83Zijn doodslag moet dan ook

repercussies hebben gehad en moet gewroken zijn door zijn verwanten, maar de

Kroniek van het klooster Bloemhof zwijgt verder. 4.2.1 De dood van Einar (Hrafnkels saga I)

Voor middeleeuws Friesland missen we helaas het literaire genre van de IJslandse saga’s, waar verschillende vetes van begin tot eind met veel oog voor detail

ge-80 Sipma (ed.), Oudfriesche Oorkonden I, nr. 181. 81 Zie over onbrinze hieronder, §5.2.7.

82 Kroniek van het klooster Bloemhof, c. 64; Jansen en Janse (ed. en vert.), Kroniek van het klooster

Bloemhof te Wittewierum, 169.

volgd worden.84Vergelijk bijvoorbeeld de manier waarop het afhakken van een been wordt beschreven in respectievelijk de Oudfriese boeteregisters en in de Oudijslandse Njálssaga:

398. Jstet ben allegader of, sa istet feritste lith C scillinga. 399. Etta knibola: xxxvi scillinga.

400. Ettere fotwirst: xxiiij scillinga. 401. Anderto thi fot ene halue geld.

402. Aldus ach thet ben nene marra bote, sa hit allegader of is mitha fote.85

398. Is het been geheel afgeslagen, dan is de compensatie voor het verste lid 100 schellin-gen.

399. Bij de knie: 36 schellingen. 400. Bij de enkel: 24 schellingen.

401. En daarbij kost de voet een half weergeld.

402. Voor het been wordt dus in totaal geen hogere compensatie berekend, wanneer het geheel afgeslagen is samen met de voet.

Wie zou kunnen vermoeden dat aan deze opsomming van mogelijkheden wellicht een gevecht vooraf is gegaan zoals hieronder wordt beschreven:

Kool Egilszoon zei: ‘Laat Koolbaard aan mij over. Ik heb altijd gezegd dat wij gelijk-waardig in het gevecht zullen zijn.’ ‘Daar kunnen we meteen achterkomen,’ zei Kool-baard. Kool viel naar hem uit met zijn speer. Koolbaard had net iemand gedood en had er zijn handen vol aan zodat hij geen tijd had zijn schild op te heffen en de speer kwam te-recht aan de buitenkant van zijn dijbeen en ging er dwars doorheen. Koolbaard maakte een snelle beweging, raasde op hem af, hieuw met zijn kortzwaard naar Kools dijbeen, sloeg het been eraf en zei: ‘Is die raak of niet?’ ‘Zo boet ik ervoor,’ zei Kool, ‘dat ik geen schild heb’ – en hij bleef even op een been staan en keek omlaag naar de stomp. Koolbaard zei: ‘Je hoeft niet te kijken, want het is precies zoals je denkt: het been is eraf’.86

Natuurlijk, de IJslandse saga’s zijn een literair genre, met hun eigen regels. Daartoe behoorde zeker het stijlfiguur van het understatement dat Kool hier in de mond wordt gelegd. Maar toch: de Oudfriese boeteregisters komen in vergelijking met de IJslandse saga’s over als een skelet, terwijl de saga’s het vlees eromheen suggereren.

We weten dat er saga-achtige verhalen verteld werden in middeleeuws Fries-land. In de Vita Fretherici, eerste abt van het klooster Mariëngaarde bij Hallum, wordt verwezen naar liederen die de ronde deden over de broers Asego en Kem-po van Blija, die bijna honderd jaar eerder om het leven waren gekomen (dus in de twaalfde eeuw). De een was door de ‘Hezelinga-mannen’ in een hinderlaag gelokt, ‘Kempo evenwel viel in de bekende slag aan de Boorne’.87Significant is dat het hier

84 De IJslandse saga’s kennen een paar genres. De Hrafnkels saga die we in dit hoofdstuk zullen vol-gen, behoort tot de zogenaamde Islendingasögur, saga’s over IJslanders die zich afspelen tijdens en niet lang na de kolonisatie van IJsland in de negende eeuw. Ze zijn echter pas in de twaalfde en der-tiende eeuw gecomponeerd. Zie voor een inleiding op de saga’s: De Vries, Altnordische

Literatur-geschichte; Anderson, The Growth of the Medieval Icelandic Sagas.

85 F X,398-402 (BKJ).

86 Brennu-Njálssaga c. 63; Otten (vert.), De saga van Njal, 158-159.

het soort stof betreft dat we verwachten in een vetemaatschappij, namelijk over de strijd (en de ondergang) van beroemde krijgers die in een vete verwikkeld zijn. De opmerking over de ‘Hezelinga-mannen’ is namelijk een typische verwijzing naar een factie in een vete.

De verhalen over Asego en Kempo van Blija zijn verloren gegaan. Om deze ana-lyse toch enige body te geven, zullen we in dit hoofdstuk de verhaallijn van de

Hrafnkels saga Freysgoi in drie delen volgen. Middeleeuws IJsland en

middel-eeuws Friesland zijn vaker met elkaar vergeleken.88Beide worden gezien als vroe-ge vormen van democratie. Daar valt het nodivroe-ge op af te dinvroe-gen, maar de IJsland-se vrijstaat, waarin de inwoners van IJsland zichzelf bestierden en niet onder de heerschappij van de Noorse of Deense koning stonden (zoals later), vertoont ze-ker bepaalde overeenkomsten met de communaal bestuurde Friese landen.

Middeleeuws IJsland was verdeeld in vier kwartieren (Noorder-, Ooster-, Zui-der-, Westerkwartier), die elk een paar districten bevatten, waarbinnen een goi de

scepter zwaaide. Deze functionaris zat de lokale dingvergadering voor. Daarbo-ven was er een ding per kwartier. Heel IJsland kwam boDaarbo-vendien eens per jaar sa-men op het landelijke Allthing, zodat er een gelaagd rechtssysteem van drie ni-veaus ontstond. De IJslandse goi is wel vergeleken met de Friese hoofdeling.89Er was echter een belangrijk verschil. Elke vrije man van IJsland was namelijk expli-ciet verbonden aan een goi. Dat hoefde niet per se de goi te zijn van het gebied

waar de IJslander woonde. De goi vertegenwoordigde zijn man in een rechtszaak

en de vrije man stond de goi op zijn beurt met raad en daad bij.90Hoofdelingen speelden niet deze rol in de rechtspraak, althans, niet voor zover we weten.

Met deze achtergrondinformatie kunnen we de blik richten op de saga van Hrafnkel.91Hrafnkel was een goi in het Oosterkwartier. Hij wordt afgeschilderd

als een machtig, maar arrogant man. Hij betaalde nooit weergeld wanneer hij ie-mand had gedood en nieie-mand was in staat hem in een rechtszaak te overwinnen. Daarom wordt hij in de saga omschreven als een ójafnaar mar, letterlijk een

‘on-even man’, iemand dus bij wie zaken niet in evenwicht zijn. Niet door het do-den, maar door het daarna weigeren om een weergeld te betalen bracht hij onba-lans in de samenleving.92Thorbjorn was een boer in het district van Hrafnkel. Zijn zoon Einar trad in dienst bij Hrafnkel. Einar moest diens vee beweiden, en maak-te op een dag de fout Hrafnkels paard Freyfaxi maak-te berijden om enkele weggelopen schapen terug te kunnen vinden. Hrafnkel had Freyfaxi echter aan de god Frey ge-wijd en gezworen iedereen te doden die het paard zou berijden. Zodra Einar van Freyfaxi afgestegen was rende het paard weg en liep regelrecht naar Hrafnkel toe,

88 Schubert, ‘Die Friesische Freiheit im Europäischen Vergleich’; Stein-Wilkeshuis, ‘Wraak en ver-zoening in middeleeuwse Friese en Scandinavische rechtsbronnen’.

89 Schubert, ‘Die Friesische Freiheit im Europäischen Vergleich’, 300-302.

90 Miller, Bloodtaking and Peacemaking, 16-26; Byock, ‘Feuding in Viking-Age Iceland’s Great Vil-lage’.

91 Miller, Bloodtaking and Peacemaking, 45-51, benadrukt dat de informatie die de saga’s – een lite-rair genre – ons verschaffen over de sociale en rechthistorische situatie uit de periode waarin ze op-geschreven zijn wel degelijk betrouwbaar is. Voor de meeste saga’s is dat de dertiende eeuw, waar-mee ze dus deels contemporain zijn aan het vroege Oudfriese materiaal.

die op zijn boerderij was. Toen Hrafnkel zag hoe bezweet en modderig Freyfaxi was zei hij tegen het paard: ‘Dat bevalt me helemaal niet, dat je zo toegetakeld bent. Maar je hebt je verstand goed gebruikt door mij te komen waarschuwen. Ik

beloof je dat dit gewroken zal worden.’93De volgende dag confronteerde

Hrafn-kel zijn knecht met het vergrijp. Einar antwoordde dat hij het niet kon ontkennen en dat hij inderdaad op Freyfaxi had gereden. Hierop sprong Hrafnkel van zijn paard af en sloeg Einar dood. Hij reed daarna naar zijn boerderij terug en vertelde wat er gebeurd was. Hij liet enkele knechten Einar begraven.

Toen Thorbjorn daarop bij Hrafnkel kwam om compensatie te verkrijgen voor zijn zoon, antwoordde Hrafnkel dat het hem zeer speet dat hij Einar had moeten doden, maar dat hij dan ook niet op Freyfaxi had moeten rijden. En hoewel hij uit principe nooit weergeld betaalde, deed hij Thorbjorn een aantrekkelijk aanbod.

Ik wil nu ook tonen, dat ik deze daad meer betreur dan alle andere die ik ooit verricht heb. Ik wil je boerderij voorzien met melkvee gedurende de zomer en met slachtvee voor de winter en dat zal ik elk jaar doen, zolang je op de boerderij blijft wonen. Je zoons en doch-ters zal ik van hun betrekkingen afkopen en er voor zorgen, dat zij goed in hun levens-onderhoud kunnen voorzien. En alles wat ik bezit en dat je van nu af mocht nodig heb-ben, laat mij dat weten, want je behoeft voortaan aan niets gebrek te hebben. Je kunt blij-ven boeren, zolang je daar lust in hebt en je kunt bij mij intrekken, zodra het je verveelt, want ik zal tot aan je dood voor je zorgen. Op deze manier zullen wij toch wel met elkaar verzoend worden. Ik zou zeggen, dat de mensen zullen vinden, dat deze man mij duur te staan gekomen is.94

Thorbjorn weigerde dit aanbod echter. Hij wilde in plaats daarvan dat er scheids-lieden zouden worden aangewezen om de zaak te beslissen. Hrafnkel antwoord-de: ‘Dan zou het de schijn hebben, alsof jij mijn gelijke was; op die manier zal er van een verzoening geen sprake kunnen zijn’.95

Hrafnkel maakte met zijn aanbod duidelijk dat zijn sociale positie niet te verge-lijken was met die van Thorbjorn en dat hij het daarom uitgesloten achtte dat ze als gelijken zouden optreden in een zoenprocedure. William Miller analyseert waar het bij deze onderhandeling tussen Hrafnkel en Thorbjorn om draait:

The reason for the refusal [nl. van Thorbjorn; HN] clearly was not that Thorbjorn and Hrafnkel were disagreeing as to whether some property should be paid over; they were not even disagreeing as to amounts. What they were disputing was how to classify any property transfer that would take place: whether it was an award of sonarboetr, compen-sation for a son, which Thorbjorn considered honorable, or a gift so valuable that it could not be repaid, which he considered dishonorable.96

Hrafnkel is dus wel degelijk bereidwillig om zijn daad te compenseren. Thorbjorn weigert echter Hrafnkels voorstel omdat het geen compensatie is die de ene vrije man aan de andere betaalt, maar een geschenk dat zo waardevol was, dat Hrafnkel

93 De Vries, Zes novellen uit het oude IJsland, 296. Ik heb de vertalingen van De Vries die in dit hoofdstuk geciteerd worden waar nodig gemoderniseerd.

94 De Vries, Zes novellen uit het oude IJsland, 299. 95 Ibid., 299.

daardoor zou kunnen laten blijken hoe machtig hij was. Inderdaad zouden Thorbjorn en zijn familie als hij Hrafnkels aanbod zou aannemen voor altijd bij Hrafnkel in het krijt staan en van hem afhankelijk zijn. Thorbjorn wilde echter de rechtmatige compensatie voor zijn gedode zoon en daarmee zijn eer behouden.

We kunnen aan de hand van Hrafnkels saga Freysgoi enkele observaties doen.

Het was klaarblijkelijk mogelijk ongestraft van een doodslag weg te lopen. Hrafn-kel ging er zelfs prat op dat hij dat meermalen had gedaan. Verder benadrukt Hrafnkel zijn sociale positie ten opzichte van Thorbjorn en zijn gedode zoon, Ei-nar. Dit onderdeel van de ‘honor game’ kan zich ook hebben afgespeeld in middeleeuws Friesland, maar onttrekt zich door de gebrekkige bronnenoverle-vering grotendeels aan onze blik.97

4.2.2 Het gedroogde lijk

Terug naar het verloop van een bloedvete in middeleeuws Friesland. Na de dood-slag was het de plicht van de verwanten van de gedode om wraak te nemen op de doodslager. De Dominicaan Thomas van Cantimpré noteert in zijn encyclopedie

De naturis rerum (ca. 1223/1238) bij monde van zijn Friese ordegenoot Dodo, dat

het in Friesland gewoonte was het lijk van iemand die door geweld om het leven gekomen was boven de grond te bewaren tot zijn dood gewroken was. Het werd

in een hoek naast het haardvuur opgehangen en zo gedroogd en gerookt.98Op

deze manier werd het geconserveerd tot de dood gewroken was en het begraven kon worden.

In het verleden hebben onderzoekers van het Oudfriese recht hun vraagtekens geplaatst bij het beschrevene.99De enige passages die iets met een dergelijk gebruik te maken zouden kunnen hebben zijn te vinden in de Emsingoër Doemen van 1312 en de Brokmerbrief.100Daar staat dat als iemand dodelijk verwond is of gedood is, de rechters erbij moeten worden gehaald om de verwonde man of de gedode te schouwen. Hierdoor verkrijgen de verwanten het recht een persoon als doodslager aan te wijzen en tegen hem een klacht wegens doodslag in te dienen: thisse benethe

skel ma dua vper bere and vper benke and vper epene grewe ‘deze aanklacht moet

men doen over de baar en over de bank en over het open graf’. Rudolf His verbindt dit ‘open graf’ direct met de passage van Cantimpré en concludeert dat het graf klaarblijkelijk open bleef tot de gedode gewroken was of er weergeld betaald was.101Of het ‘open graf’ uit de Oudfriese teksten geïnterpreteerd moet worden zoals His dat doet is de vraag. Het is namelijk waarschijnlijker dat de betekenis van het ‘open graf’ veeleer is dat er onmiddellijk na de doodslag een zaakwaarnemer en een doodslager moeten worden aangewezen en niet pas later.

We mogen er echter vanuit gaan dat het boven de grond bewaren van een lijk tot de doodslag gewroken was wel degelijk voorkwam in middeleeuws Friesland en

97 Algra, Oudfries Recht 800-1256, 275.

98 Platelle, ‘Vengeance privée et reconciliations dans l’oeuvre de Thomas de Cantimpré’, 278-281. 99 Over deze discussie als laatste: Halbertsma, ‘Enige merkwaardige gebruiken’, 157-158; Vries, ‘“Ic

ontsidse jemme ende jemme onderseten”’, 133-134.

100 E2 VI,2 (Emsingoër Doemen van 1312, App. 700); B 169 (Brokmerbrief, App. 695). 101 His, Das Strafrecht der Friesen, 204.

dat Thomas van Cantimpré het verhaal niet uit zijn duim heeft gezogen. Uit an-dere streken vinden we namelijk vergelijkbare berichten. Uit Holland en Zeeland is bekend dat het lijk van een overledene voor het gerecht getoond moest worden teneinde een zaak aanhangig te maken. In de loop van de veertiende en vijftiende eeuw werd in Holland de rechterhand van de overledene afgehakt als substituut voor het gehele lijk.102Conservering of liever de moeilijkheden rond conservering speelden hierbij een rol. Na ca. 1510 verdween zelfs het gebruik van het conserve-ren van de rechterhand in Holland en werd ter vervanging ervan geduconserve-rende het proces over de doodslag een hierover uitgevaardigde schepenakte gebruikt.103

In IJslandse saga’s zijn het vooral de vrouwen en de moeders die de herinnering aan de dode levend houden. Soms worden de bebloede kleren van een overledene door hen bewaard en getoond aan de man die aangespoord wordt de dode te wre-ken (meestal een broer, neef, of oom). In enkele gevallen worden ze deze man zelfs in het gezicht gesmeten. In de Eyrbyggja saga graaft Thorgerd het nog verse lijk van haar omgebrachte man weer op, snijdt zijn hoofd er af en brengt dat naar haar oom, aan wie ze vraagt of hij haar echtgenoot wil wreken. Als hij weigert haalt ze het afgesneden hoofd van onder haar mantel vandaan en toont het aan haar oom terwijl ze zegt dat haar echtgenoot zeker het omgekeerde voor hem zou hebben gedaan.104

Studies naar Schotse en Albanese vetes leveren een vergelijkbaar beeld op: ook daar speelden bebloede kleren van de gedode verwant een rol in het verloop van de vete.105Er werden in sommige gevallen zelfs kruiken met bloed van een overle-dene bewaard om zijn zoons eraan te herinneren dat zij wraak moesten nemen.

Bloed had een grote symbolische waarde.106 Het symboliseerde het leven en de

verwantschapsbanden. De termen bloedwraak en bloedvete impliceren dat vergo-ten bloed gewroken moet worden, maar ook dat het het bloed van de familie is, dat weggevloeid is. Er is een familieverband dus iets ontnomen dat gecompen-seerd moet worden.

De ongewroken (en onbegraven) dode maakte nog deel uit van de samenleving. Zolang zijn lichaam niet begraven was kon de dode – en daarmee zijn eer en die van zijn verwanten – nog worden aangetast. Hoe anders moeten we de Oudfriese bepalingen interpreteren die spreken van het roven van de kleding van een lijk (wanneer het naar de kerk gedragen wordt), ja zelfs van het opzettelijk mishande-len ervan door het met een speer te steken of er met een zwaard op in te hakken?107

In hetzelfde Hunsingoër Boeteregister wordt beschreven hoe een doodskist wordt opengebroken, het lijk eruit genomen en op een ladder wordt gebonden of aan de

kerkmuur opgehangen.108

102 Glaudemans, Om die wrake wille, 81-88. 103 Ibid., 87.

104 Eyrbyggja saga, c. 27. Zie verder: Miller, Bloodtaking and Peacemaking, 47; Miller, Eye for an

Eye, 91-92.

105 Lindow, ‘Bloodfeud and Scandinavian Mythology’, 60. 106 Bildhauer, Medieval Blood.

107 H XII,71 (BHu); E2 III,185 (BEm). 108 H XII,89 (BHu).

Het gedroogde lijk en het mishandelde lijk zijn uitingen van dezelfde achterlig-gende gedachte. Voor zijn dood gewroken was kon iemand niet begraven worden. De herinnering aan de doodslag moest levend blijven en zo bleef ook de dode nog onder de levenden – letterlijk en figuurlijk. Aan de andere kant trachtte een vijan-dige partij een dode persoon soms zelfs na zijn dood nog te onteren door zijn lijk