• No results found

Aandachtspunten water

interpreteren resultaten opdrachtgever specificeert

2. Doelgroepen Door te praten met landbouworganisaties, natuurorganisaties, waterschappen, recreatieschappen enz kan in beeld worden gebracht wat de

3.5 Aandachtspunten 1 Inleiding

3.5.3 Aandachtspunten water

De gewenste afname van de piekafvoeren is geformuleerd met betrekking tot de af- voer met een gemiddelde herhalingstijd van 10 jaar17. In de huidige situatie bedraagt deze piekafvoer van bijvoorbeeld de Beerze ruim 20 m3/s. Bij handhaving van het huidige landgebruik en bijbehorende waterhuishoudkundige inrichting wordt in het gekozen klimaatscenario (17% extra winterneerslag) een toename verwacht naar circa 33 m3/s. Voor het Nulscenario geven de berekeningen aan dat de piekafvoer ten opzichte van die waarde zal dalen naar 25 m3/s als gevolg van uitbreiding van buis- drainage. Om de gewenste reductie met 20% te verkrijgen moet deze afvoer echter nog verder worden gereduceerd, en wel tot circa 16 m3/s voor de Beerze. Voor de drie hoofdbeken in het gebied zijn de piekafvoeren voor de Situatie Nu, de Situatie Nu met ander klimaat, het Nulscenario, en de doelsituatie opgesomd in Tabel 28.

Tabel 28 Hoogwaterpiekafvoeren van de drie hoofdbeken in het Beerze en Reusel gebied, met de doelwaarden in de laatste kolom. De parameters hebben betrekking op een piekafvoer met een gemiddelde herhalingstijd van 10 jaar. Het gekozen klimaatscenario heeft een 17% hogere winterneerslag dan het huidige klimaat

Beek Situatie Nu (m3/s) Situatie Nu met ander klimaat (m3/s) Nulscenario (m3/s) Doelwaarde (m3/s) Beerze 20 33 25 16 Reusel 16 26 21 12,5 Rosep 2,3 3,7 3,5 1,8

Voor de doelstellingen ten aanzien van de uit- en afspoeling van nutriënten naar grond- en oppervlaktewater zijn diverse doelwaarden geformuleerd (Tabel 15 op pagina 76). Bij de beschrijving van deze waarden is al aangegeven dat het niet in alle gevallen echte doelwaarden zijn, maar veeleer een soort maatregelen. Het betreft met name de beperking van de verliezen op perceelsschaal die in de Rijks Uitgangspun- tennota (RUN, 1998) zijn geformuleerd. In Tabel 27 (pagina 102) is aangegeven dat het berekende gebiedsgemiddelde van de N-verliezen 68 kg/ha/jaar bedraagt; deze waarde overschrijdt de door de RUN aangegeven bovengrens van 60 kg/ha/jaar. Deze bovengrens is overigens voor de perceelsschaal gedefinieerd, en geldt dan ook op gebiedsschaal (alleen de landbouwgronden meegerekend). Als de gebiedswaarde de maximaal toegestane gebiedswaarde overschrijdt moet de perceelsnorm op veel plaatsen worden overschreden, hetgeen ook blijkt uit het ruimtelijk overzicht in Figuur 46. De RUN-norm wordt dus massaal overschreden, ondanks het generieke mestbeleid dat in het Nulscenario is geïmplementeerd (EU nitraatrichtlijn).

17 Zie Tabel 15 en de op pagina 76 gegeven toelichting waarom niet een herhalingstijd van 50 jaar kon

Figuur 46 Totale N-verliezen naar grond- en oppervlaktewater, per hectare landbouwgrond, in het Nulscenario voor 2020

Wat fosfaat betreft, worden de maximaal toegestane verliezen van 8,74 kg/ha/jaar (equivalent aan 20 kg P2O5/ha/jaar) daarentegen nergens overschreden: de maximaal op perceelsschaal berekende waarde bedraagt 5,6 kg/ha/jaar. Bij deze berekening is overigens wel de P-voorraad in de bodem als vaststaand gegeven aangenomen; voor uitspraken met betrekking tot een termijn van enkele tientallen jaren is dat wel ver- antwoord. Voor de ‘echt’ lange termijn moet echter rekening worden gehouden met een verdere accumulatie van fosfaat, ondanks de implementatie van diverse mestbe- perkende maatregelen (zie Aanhangsel 3). Deze accumulatie zal uiteindelijk leiden tot een stijging van de P-verliezen, en daar is in deze studie geen rekening mee gehou- den.

Met betrekking tot de stroomgebiedstotalen van de N- en P-vrachten zijn bij de doel- stellingen doelwaarden geformuleerd die gerelateerd zijn aan de situatie in 1985. Aan- gezien voor dit gebied voor de genoemde ijkdatum geen waarden beschikbaar waren is besloten de aandachtspunten te koppelen aan de algemene milieunormen die voor P en N gangbaar zijn. Voor P is dit een norm van 0,15 mg/l; zie bijvoorbeeld de Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998). In het Nulscenario wordt deze norm al gehaald. Maar zoals boven is gesteld, is aangenomen dat de P-voorraad niet verder zal toenemen. Gezien het nog steeds bestaande fos- faatoverschot is het te verwachten dat er nog een verdere accumulatie van fosfaat zal plaatsvinden. Dit zal uiteindelijk leiden tot overschrijding van de norm van 0,15 mg/l. Wat betreft de N-concentratie van uit- en afgespoeld water is de norm van 2,2 mg N/l (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998) aangehouden. Uit Tabel 27 blijkt dat die norm massaal wordt overschreden, zeker als ook de bijdrage van uittre- dend diep grondwater wordt meegenomen.

Uit het ruimtelijk beeld van de nitraatconcentratie in de ondergrond (Figuur 44; pagi- na 104) blijkt dat de doelwaarde van 5,6 mg NO3-N /l op de meest plaatsen in de tweede modellaag wordt overschreden. Aangezien de drinkwateronttrekking in Ves- sem deze laag aanspreekt is er op termijn sprake van een structureel probleem.

3.6 Maatregelen

3.6.1 Inleiding

Maatregelen zijn gericht op het doen verkleinen of verdwijnen van aandachtspunten. Hoe beter de doelstellingen worden gerealiseerd, des te minder aandachtspunten zullen resteren. In deze stap van de methodiek worden maatregelen geformuleerd en wordt besproken hoe deze maatregelen in Waterwijs worden geïmplementeerd. De modelopzet van het BEM van Waterwijs is gebaseerd op een directe koppeling tussen land- en watergebruiksopties. Bij deze koppeling wordt onderscheid gemaakt tussen lokale maatregelen die op perceelsschaal worden getroffen, en ‘nevenmaatre- gelen’ op het niveau van de beheerseenheid (hier de afwateringseenheid).

Het optimaliseren van locaties van diepe onttrekkingen valt vooralsnog buiten de mogelijkheden van het model. Eventuele wijzigingen van deze onttrekkingen moeten via randvoorwaarden worden ingebracht bij het definiëren van het Nulscenario.

3.6.2 Standaardmaatregelpakketten

Tabel 29 geeft een overzicht van de zogenaamde standaardmaatregelpakketten. In deze pakketten worden ontwerpcriteria voor sloten en drains gespecificeerd, naast infor- matie over de beregeningspraktijk. De standaardmaatregelpakketten specificeren dus de waterbeheersing op perceelsniveau (inrichting en beheer). Of voor een bepaald type landgebruik de ‘intensieve’ optie dan wel de ‘extensieve’ optie op een bepaalde

locatie het meest geschikt is hangt af van de lokale omstandigheden (kwel of wegzij- ging, bodemtype, enz.) maar ook van de wisselwerking met de omgeving en de rand- voorwaarden die daaraan worden gesteld. Met dat laatste wordt met name gedoeld op natuurgebieden. Welke keuze het meest geschikt is hangt dus van meerdere din- gen tegelijkertijd af. Gegeven de door de gebruiker opgelegde randvoorwaarden, maakt het BEM de meest optimale keuze.

Tabel 29 Standaardmaatregelpakketten voor het Beerze en Reusel gebied, i.c. beschrijvingen van de gewenste waterbeheersing; van maatregelen is pas sprake als deze (nog) niet bestaat maar wel wordt gewenst

Specificatie standaardmaatregelpakket combinatie

landgebruik + waterbeheersing

slootafstand (m) slootdiepte (m) buisdrainage draindiepte (m)

drainage-

weerstand (d) beregening uit grondwater beregening uit

oppervlaktew

ater

1 intensief grasland, intensieve

waterbeheersing ≥200 1,3 ja 1,0 70 ja nee

2 intensief grasland, extensieve

waterb eheersing ≥100 1,1 nee -- -- nee nee

3 tamelijk intensief grasland, in-

tensieve waterbeheersing ≥200 1,3 ja 1,0 70 nee nee

4 tamelijk intensief grasland, ex-

tensieve waterbeheersing ≥100 1,1 nee -- -- nee nee

5 extensief grasland, intensieve

waterbeheersing ≥100 1,3 nee -- -- nee nee

6 extensief grasland, extensieve

waterbeheersing ≥100 0,9 nee -- -- nee nee

7 akkerbouw, intensieve waterb e-

heersing ≥300 1,4 ja 1,2 70 ja nee

8 akkerbouw, extensieve waterbe-

heersing ≥200 1,2 nee -- -- nee nee

9 intensieve teelten ≥200 1,3 ja 1,1 50 ja

10 vochtig loofbos ≥100 1,2 nee -- -- nee nee

11 donker naaldbos ≥500 1,4 nee -- -- nee nee

12 nat bos ≥100 0,6 nee -- -- nee nee

13 schraalgrasland, intensieve wa-

terbeheersing ≥100 0,6 nee -- -- nee nee

14 schraalgraslanden, extensieve waterbeheersing

geen slo- ten

-- -- -- -- nee nee

15 stedelijk gebied (duurzaam

bouwen) ≥200 1,4 ja 1,2 100 nee nee

Slootafstanden worden in de maatregelpakketten niet dwingend opgelegd; er worden slechts minimumafstanden gespecificeerd. Dit betekent in dat geen van deze maatre- gelen het graven van nieuwe sloten oplegt. Een gewenste verbetering van de ontwa- tering wordt altijd bewerkstelligd door de aanleg van buisdrainage.

Bij toepassing van beregening wordt altijd uitgegaan van beregening uit grondwater en onttrekking uit de freatische laag. Deze keuze is mede ingegeven door een beper- king van technische aard: het model kan vooralsnog niet omgaan met maatregelen die in het diepere grondwater ingrijpen (dit is wel mogelijk met het hydrologische model SIMGRO, zodat eventueel gewenste evaluaties wel kunnen worden uitge- voerd). Maar er is ook een beleidsmatige overweging. In de huidige praktijk wordt vrijwel uitsluitend uit de ‘Sterksel’-laag onttrokken. Dat is een voor natuurgebieden nadelige praktijk wegens de grote ruimtelijke uitstraling van de effecten. Daarom wordt er door ‘het beleid’ nu al druk uitgeoefend om het beregeningswater uit het ondiepe grondwater te halen, desnoods door aanleg van bronbemalingen.

Wat betreft nieuwe stedelijke gebieden wordt uitgegaan van ‘duurzaam bouwen’ waarbij alle afvoer van verhard oppervlak wordt opgevangen in wadi’s en vervolgens geïnfiltreerd. Er is dus sprake van volledige ‘afkoppeling’ van het rioleringenstelsel.