• No results found

Gebaseerd op het bovenstaande zal ik een aanbeveling doen. Hierbij wordt een aantal punten behandeld, welke mijns inziens van essentieel belang zijn om de 30%-regeling als faciliteit in ons belastingsysteem te behouden.

Vooropgesteld dient te worden opgemerkt dat het mijn voorkeur geniet om de 30%- regeling te laten aansluiten bij de werkelijk gemaakt extraterritoriale kosten. De legitieme basis van de regeling is het verschil tussen buitenlandse en binnenlandse werknemers te elimineren. Dit verschil wordt gecreëerd door de extra kosten die buitenlandse werknemer moeten maken ter zake van de tewerkstelling in Nederland. Deze kosten hoeft een Nederlandse werknemer niet te maken, zo heeft deze binnenlandse werknemer een voordeel. De 30%-regeling zou moeten dienen om dit voordeel weg te nemen.

Het feit dat er voor een forfaitaire vergoeding is gekozen, is te verklaren doordat dit administratief gezien een stuk eenvoudiger, voordeliger en controleerbaarder is. Dit is op zich een toereikende rechtvaardiging. Waar de kern van mijn kritiek zich op richt, is de overcompensatie die wordt gegeven aan concernmanagers om zo internationaal georiënteerde bedrijven aan te trekken. Dit is het punt waar de schoen wringt.

Het geven van een overcompensatie is een verschijnsel dat bijdraagt aan de doelen van de regeling, namelijk het aantrekken van schaars personeel met specifieke deskundigheid. De overcompensatie is derhalve een extra prikkel om naar Nederland toe te komen.83 Deze prikkel maakt het voor bedrijven daardoor ook aantrekkelijker om zich in Nederland te vestigen, en kan in sommige gevallen net het extra zetje geven om zich in Nederland te vestigen.

Het verlenen van een dergelijke overcompensatie ligt echter niet in lijn met de achtergrond van de regeling. Er wordt namelijk niet meer aangesloten bij de daadwerkelijke kosten wanneer er sprake is van een overcompensatie.84

Een dergelijke overcompensatie ligt mijns inziens ook niet in lijn met het Europese recht. In de Sopora-zaak is expliciet uitgemaakt dat de regeling een ongerechtvaardigde belemmering is, indien er sprake is van een systematische overcompensatie.85 Vervolgens is uitgemaakt door de Hoge Raad dat er geen sprake is van systematische overcompensatie, ondanks overcompensatie die plaatsvindt bij de hogere inkomenscategorieën.86 Dit geeft aan dat de regeling als geheel misschien niet systematisch overcompenserend is. Maar het geeft wel aan dat de overcompensatie vanuit EU-perspectief niet gewenst is. En de overcompensatie is bij de hoge inkomens zelfs systematisch te noemen. Daarnaast is het maar de vraag of de Hoge Raad ook tot deze uitkomst was gekomen wanneer er ten tijde van de uitspraak al een uitgebreid onderzoek naar de regeling was gedaan.

Het is echter lastig om de regeling in zijn geheel af te schaffen en terug te stappen naar een daadwerkelijke extra kostenvergoeding. Aangezien veel omringende landen gebruikmaken van een vergelijkbare regelingen, zal het afschaffen van de 30%-regeling zeker negatieve effecten met zich meedragen. Dit zal een mokerslag zijn voor de concurrentiepositie van Nederland. Om deze reden stel ik een versobering van de regeling voor in plaats van afschaffing. De inkorting van de looptijd van de regeling is een goede eerste stap, die beter aansluit bij de het daadwerkelijk hebben van extra kosten. Verderstrekkende maatregelen zouden echter nog beter uitkomst bieden. Ik heb twee aanbevelingen die de 30%-regeling zouden verbeteren naar mijn mening.

Ten eerste zou een salarismaximum moeten worden ingesteld. Een maximum van € 100.000 zou mijn voorkeur genieten. Zodat er een maximale vergoeding van 30% van € 100.000 onbelast kan worden verstrekt. Dit zou neerkomen op een maximale vergoeding van € 30.000. Wanneer de extraterritoriale kosten meer bedragen dan dit bedrag, dan kan er altijd nog een beroep worden gedaan op de regeling om de daadwerkelijk gemaakte kosten te vergoeden.87

84 Heithuis, 2017, p. 14.

85 Sopora-arrest, HvJ EU 24-02-2015, ECLI:EU:C:2015:108 86 Sopora-arrest, HvJ EU 24-02-2015, ECLI:EU:C:2015:108 87 Art. 31a lid 2 sub e wet LB 1964.

De tweede wijziging die ik voorstel is het afschaffen van de partiële buitenlandse belastingplicht die is geregeld in art. 2.6 wet IB 2001. Dit is een regeling die mijns inziens niks te maken heeft met het hebben extra kosten in verband met een tewerkstelling buiten het land van herkomst. Terwijl enkel belastingplichtigen die in aanmerking komen voor de 30%- regeling ook de partiële buitenlandse belastingplicht kunnen toepassen. Dit levert een extra voordeel op ten opzichte van Nederlandse werknemers en buitenlandse werknemers die niet in aanmerking komen voor de 30%-regeling. Dit is een voordeel dat niet te verklaren is en enkel gericht lijkt op het bevoordelen van buitenlandse werknemers, om zo wederom de concurrentiepositie te verstevigen.88

Wanneer deze twee aanpassingen worden gedaan, zal de 30%-regeling een stuk beter te rechtvaardigen zijn. Het zijn wel twee maatregelen die ten koste gaan van het vestigingsklimaat van Nederland.

Verder zou het zeer wenselijk zijn als op dit gebied vanuit de EU zou worden geharmoniseerd. Pas vanaf dat moment kunnen dergelijke regelingen op grote schaal worden aangepakt en kampt een individuele staat ook niet met het dilemma tussen wat rechtens juist is en wat het best voor de concurrentiepositie is. Dergelijk harmonisatie laat echter nog op zich wachten.

Literatuurlijst

Boeken, artikelen en rapporten:

- Algemene rekenkamer, 2016.

Algemene Rekenkamer, “Fiscale tegemoetkoming voor experts uit het buitenland: de 30%-regeling”. Den Haag: Algemene Rekenkamer 2016.

- Dialogics, 2017.

Dialogic, “Evaluatie 30%-regeling”, Utrecht: Dialogic 2017. - FEI BV, 2017.

Fiscaal Economisch Instituut BV, “Onderzoek naar de toepassing van de 30%- regeling”, Rotterdam: Fiscaal Economisch Instituut BV 2017.

- Heithuis, 2017.

Position paper Heithuis, E., namens UvA – FEB van 31 augustus 2017 t.b.v.

schriftelijk commentaar gericht op het evaluatierapport over de 30%-regeling d.d. 7 september 2017, nr. 2017D23798.

- Kavelaars, 2017.

Position paper Kavelaars, P., namens FEI - EUR van 4 september 2017 t.b.v. schriftelijk commentaar gericht op het evaluatierapport over de 30%-regeling d.d. 7 september 2017, nr. 2017D24278.

- Mertens, 2017.

Position paper Mertens, A.L., van 7 september 2017 t.b.v. schriftelijk commentaar gericht op het evaluatierapport over de 30%-regeling d.d. 7 september 2017, nr. 2017D24448.

- Molenaar, 2010

Molenaar, D., “Belanghebbende maakt specifieke schaarse deskundigheid niet aannemelijk”, NTFR 2010/2421.

- NOB, 2017.

Position paper NOB, namens de Kerngroep Nederland Investeringsland, van 1 september 2017 t.b.v. schriftelijk commentaar gericht op het evaluatierapport over de 30%-regeling d.d. 7 september 2017, nr. 2017D23722.

- RB, 2017

Position paper RB van 31 augustus 2017 t.b.v. schriftelijk commentaar gericht op het evaluatierapport over de 30%-regeling d.d. 7 september 2017, nr. 2017D23797.

- Schendel, 2010.

Schendel, van, Th.J.M., “Wat zijn extraterritoriale kosten?”, NTFR Beschouwingen 2010/7.

- Stevens, 2017

Position paper Stevens, L., van 28 augustus 2017 t.b.v. schriftelijk commentaar gericht op het evaluatierapport over de 30%-regeling d.d. 7 september 2017, nr. 2017D23224. - Weerepas, 2007.

Weerepas, M.J.G.A.M., “De 30%-regeling, nadere duidelijkheid over het begrip inkomende werknemer en zijn inhoudingsplichtige”, NTFR 2007/15.

- Weerepas e.a. 2013.

Weerepas, M.J.G.A.M., Vries, de, H. & Hurk, van den, H.T.P.M., De 30%-regeling, Deventer: Kluwer 2013.

Jurisprudentie:

- Hof ’s-Gravenhage, 26 juli 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR5462. - Hof Amsterdam, 07 februari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ1507. - HR 21 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6257.

- HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6532.

- HR 5 juni 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BG9868, m.nt. J.W. Zwemmer. - HR 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1127.

- HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:360

- HvJ EU 24-02-2015, ECLI:EU:C:2015:108 (Sopora).

Parlementaire stukken:

- Handelingen II, vergaderjaar 2011-2012, nr. 24,

- Kamerstukken II, vergaderjaar 2017-2018, 34 785, nr. 83. - Kamerstuk II, vergaderjaar 2018-2019, 35026, nr. 22.

- Kamerstukken II, vergaderjaar 1985/86, 19 200, hfdst. IXB, nr. 7. - Kamerstukken II, vergaderjaar 2012-2013, 25 087, nr. 34

Ambtsberichten en andere beleidsdocumenten:

- Besluit Staatssecretaris van Financiën, 26 november 2001, nr. CPP2001/2970 - Besluit Staatssecretaris van Financiën, 11 februari 2004, nr. CPP2003/641M. - Brief Staatssecretaris van Financiën, 2 september 1992, nr. WDB92/203. - Brief Staatssecretaris van Financiën, 20 maart 2013, nr. AFP/2013/62 - Resolutie van 4 juni 1992, nr. DB92/922, BNB 1992/284

Websites:

- Commentaar van het Financieel Dagblad, “Versobering ‘expatsubsidie’ levert schatkist meer op dan verwacht”, Het Financieel Dagblad, 9 juli 2018, https://fd.nl/economie- politiek/1261204/kosten-expatsubsidie-veel-hoger-dan-geraamd.

- Het RB, “Pakket belastingplan 2019 bevat volgens het RB opmerkelijke keuzes”, Register Belasting Adviseurs, 4 oktober 2018,

https://www.rb.nl/wetscommentaren/bericht/18/pakket-belastingplan-2019-bevat- volgens-het-rb-opmerkelijke-keuzes.