• No results found

Ten behoeve van de analyse van de interviews zijn de 14 slotinterviews woordelijk getranscribeerd. De transcripten zijn terug gestuurd naar de schoolleiders zodat zij door middel van member check de mogelijkheid hadden om hun antwoorden terug te lezen teneinde te controleren of dat wat zij wilden zeggen ook op de juiste wijze was overgekomen (Krefting, 1991).

Voor elk afzonderlijk interview is vervolgens een inhoudsanalyse uitgevoerd waarbij de stappen van datareductie, dataweergave en conclusies trekken gevolgd werden (Miles & Huberman, 1994). Concreet hield de stap ‘datareductie’ in dat data met betrekking tot de achtergrond van de deelnemers werd gescheiden van data welke betrekking had op het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Een voorbeeld van dit onderscheid was het antwoord op de vraag ‘Wat is de omvang van de school waar u nu werkzaam bent als schoolleider?’ welke werd gekwalificeerd als achtergrondinformatie van de individuele schoolleider en antwoorden op inhoudelijke vragen als ‘ Kunt u drie typische kenmerken noemen van een goed

functionerend strategisch leider?’

De inhoudelijke informatie die de deelnemers verstrekten werd vervolgens gesloten gecodeerd. Hierbij werd gebruik gemaakt van een basiscode lijst welke was afgeleid uit het theoretisch kader (zie Appendix D). De basiscodes die hierbij werden gebruikt waren begrip

van onderwijskundig leiderschap, begrip van strategisch leiderschap, gedeeld leiderschap, actoren en persoonlijk leiderschap. Zodoende ontstond een verticale analyse per deelnemer

waarbij tekstfragmenten gekoppeld werden aan de structuur van de hoofdcodes.

Nadat alle interviews een eerste codering hadden ondergaan ontstond de behoefte om op basis van de door de deelnemers versterkte data de hoofdcodes verder te specificeren in subcodes. Het uitgangspunt was daarbij de inhoud van de tekstfragmenten die leidde tot een specificering van de hoofdcodes. Hierdoor was ruimte voor een verdere nuancering van de data waardoor een beter antwoord kon worden verkregen op de onderzoeksvragen. Een voorbeeld van een hoofdcode met bijbehorende subcode is persoonlijk leiderschap – zelf leren van de

schoolleider (voor een volledig overzicht van hoofdcodes en subcodes zie Appendix E). Voor

elk van de 14 interviews is deze tweede verticale analyseslag uitgevoerd.

Doordat de data gedetailleerd gecodeerd was ontstond een eerste indruk voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. Per onderzoeksvraag is een schema gemaakt waarbij

de subcodes per kolom werden weergegeven. Daaronder werden in de rijen de 14 deelnemers weergegeven (zie Appendix F). De coderingen uit de verticale analyses werden hierin ondergebracht. Zodoende bood het schema inzicht in de uitspraken van de verschillende deelnemers per subcode. Daardoor ontstond de mogelijkheid om per subcode de data van alle deelnemers met elkaar te vergelijken: de eerste horizontale analyse. Gedurende dit proces is regelmatig terug gegrepen naar originele transcripten om zodoende zorgvuldigheid te betrachten ten aanzien van de context van de data. Doordat de subcodes gerangschikt waren ten aanzien van de onderzoeksvragen ontstond hieruit ook de mogelijkheid om stapsgewijs, per subcode, een antwoord te formuleren op de onderzoeksvragen. Gedurende deze eerste horizontale analyse werd de aandacht getrokken naar verschillen tussen de groep schoolleiders die deel hebben genomen aan het volledige leertraject en de groep deelnemers voor wie dit niet geldt. Van daaruit is besloten tot een tweede horizontale analyse. Per subcode werden de schoolleiders ingedeeld in de groep ‘volledig’ en ‘onvolledig’ waardoor per onderzoeksvraag systematisch werd onderzocht of beide groepen van elkaar verschilden. Het gebruik van geanonimiseerde, fictieve namen voor de deelnemers is hier vervolgens op afgestemd door gebruik te maken van fictieve namen beginnend met een V voor de groep schoolleiders met een volledige deelname aan het leertraject en te kiezen voor fictieve namen beginnend met een O voor de groep schoolleiders met een onvolledige deelname aan het leertraject.

Tot slot zijn de analyses van de observaties en de interviews met elkaar vergeleken zodat door middel van methodische triangulatie de betrouwbaarheid van de data verhoogd werd (Atkinson & Hammersley, 2007). De interviewanalyse werd vervolgens vergeleken met de observatiedata. Aandachtspunt was hierbij opnieuw of er een verschil zichtbaar werd tussen de groep ‘volledige’ schoolleiders en de groep ‘onvolledige’ schoolleiders. Om dit te bereiken zijn wederom eerst verticale analyses uitgevoerd waarbij naar alle informatie van één schoolleider werd gekeken. Opvallendheden werden daarbij per individu apart genoteerd. Nadat alle veertien verticale triangulaties waren voltooid zijn de opvallendheden per groep ‘volledig’ en ‘onvolledig’ geclusterd zodat een overkoepelend beeld ontstond van beide groepen, op grond waarvan de onderzoeksvragen verder beantwoord kon worden.

4. RESULTATEN

In dit hoofdstuk wordt de resultaten van onderhavige studie weergegeven. Daarbij worden de deelvragen als uitgangspunt genomen In paragraaf 4.1 staat deelvraag 1 centraal: Wat verstaan

schoolleiders onder onderwijskundig leiderschap en strategisch leiderschap? De antwoorden van de schoolleiders worden eerst per afzonderlijk perspectief weergegeven. Vervolgens wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze schoolleiders invulling geven aan het gecombineerde perspectief van strategisch onderwijskundig leiderschap. Paragraaf 4.2 toont de resultaten behorende bij deelvraag 2: Welke onderwijskundige vraagstukken en welke strategische

vraagstukken hebben invloed op het leiderschap van de schoolleider? Wederom worden de

vraagstukken behorende bij de perspectieven eerst afzonderlijk beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de wijze waarop deze vraagstukken een rol spelen binnen het gecombineerde perspectief van strategisch onderwijskundig leiderschap. In paragraaf 4.3 wordt deelvraag 3 behandeld: Op welke wijze is de externe omgeving van de school betrokken bij het strategisch

onderwijskundig leiderschap van de schoolleider? Per perspectief worden de afzonderlijke

actoren weergegeven in een tabel. Vervolgens wordt inhoud gegeven aan de wijze waarop deze actoren invloed uitoefenen. Paragraaf 4.4 heeft betrekking op deelvraag 4: Op welke wijze is er

sprake van gedeeld leiderschap in de school? Tot slot geeft paragraaf 4.5 antwoord op

deelvraag 5: Op welke wijze spreken schoolleiders over hun persoonlijk leiderschap en hoe zien

zij de verbintenis met strategisch onderwijskundig leiderschap?

De data die vanuit de interviews is verkregen is de leidraad voor het weergeven van de resultaten. De data vanuit de observaties wordt gebruikt om inzichtelijk te maken waar de schoolleiders anders zijn gaan nadenken over strategisch onderwijskundig leiderschap gedurende het leertraject. In de weergave van de resultaten wordt onderscheid gemaakt tussen de schoolleiders die de volledige vijf dagen van het leertraject aanwezig zijn geweest en de schoolleiders die twee á drie bijeenkomsten hebben bijgewoond. De groep schoolleiders met een volledige deelname worden aangemerkt met een V (volledig). De groep schoolleiders die niet het volledige leertraject heeft gevolgd wordt aangemerkt met een O (onvolledig).

4.1 P

ERCEPTIE VAN STRATEGISCH ONDERWIJSKUNDIG