• No results found

A LGEMEEN BEELD GIA IN RELATIE TOT DE W MO

3. M ETHODOLOGIE

4.1 A LGEMEEN BEELD GIA IN RELATIE TOT DE W MO

Een van de vragen die voortkomt uit de GIA is of er sprake is van een scheve machtsverhouding op het gebied van de informele zorg, arbeidsverdeling en genderspecifieke kenmerken. Vooropgesteld: de algemene verdeling tussen mannen en vrouwen van betaald werk en onbetaalde taken is onevenwichtig verdeeld. De onbetaalde arbeid in het onderzoek van het SCP bestaat onder andere uit het huishouden, zorg voor kinderen en informele hulp. Mannen zijn gemiddeld genomen namelijk ongeveer 51 uur per week bezig met betaald werk en onbetaalde taken. Hierbij wordt ruim 32 uur besteed aan betaalde arbeid en bijna 19 uur aan onbetaalde arbeid. Vrouwen verrichten bijna 48 uur aan betaalde en onbetaalde arbeid, waarvan bijna 18 uur aan betaalde arbeid en bijna 30 uur aan onbetaalde arbeid (SCP 2014: 89-90). In totaal zijn mannen en vrouwen dus beiden ongeveer evenveel bezig met onbetaalde en betaalde arbeid. Echter de invulling hiervan zorgt voor een ongelijke verhouding. Vrouwen besteden dus 18 uur per week aan betaalde arbeid, tegenover ruim 32 uur per week bij mannen. Daarnaast besteden vrouwen bijna 30 uur per week aan onbetaalde arbeid, tegenover

37 19 uur bij de mannen. Mannen werken dus ongeveer evenveel betaald als dat vrouwen onbetaald werken per week.

Naast de reële arbeidsverdeling, is er ook een verschil in opvatting over de arbeidsduur van mannen en vrouwen. Volgens de Nederlandse bevolking werken vrouwen idealiter twee tot drie dagen per week bij gezinnen met kinderen jonger dan vier jaar, terwijl dit voor mannen op vier dagen per week ligt. Zodra kinderen oud genoeg zijn om naar school te gaan, verandert deze opvatting voor vrouwen naar drie tot vier dagen werk per week en voor mannen naar vijf dagen per week (SCP 2014: 100-102). Hieruit is af te leiden dat het traditionele beeld blijft bestaan. Volgens dit beeld zou de vrouw geschikter zijn als opvoeder en daarom ook de zorgtaken meer op zich nemen en dus geen fulltime baan. Het is dan ook algemeen meer geaccepteerd dat een man fulltime werkt (85% van de vrouwen tegenover 80% van de mannen), dan dat een vrouw fulltime werkt (67% van de vrouwen en mannen) (Ibid.). Bij het bestuderen van deze gegevens is het opvallend dat vrouwen en mannen het hier met elkaar over eens te zijn. Hierbij kan worden afgevraagd wat de achterliggende reden is. Wordt er meer begrip opgebracht voor mannen die fulltime werken doordat dit het traditionele beeld is of vinden vrouwen zelf dat zij minder dan mannen horen te werken?

Behalve de tijdsverdeling tussen betaalde en onbetaalde taken werken meer mannen dan vrouwen en werken mannen ook vaker fulltime dan vrouwen. Ongeveer 78% van de mannen tussen de 20 en 65 jaar had een baan in 2013, tegenover 64% van de vrouwen in Nederland (SCP 2014: 62). Dit verschil is op zich niet zo groot, maar als wordt gekeken naar een fulltime of parttime baan is het verschil wel heel groot. 74% van de vrouwen werkte in 2013 namelijk parttime en 26% fulltime. In tegenstelling tot vrouwen werkte 20% van de mannen in Nederland parttime en 80% fulltime (SCP 2014: 68). Daarnaast bestaat er ook nog een kloof in het aandeel vrouwen in de top van bestuursfuncties, waardoor in combinatie met de arbeidsparticipatie en arbeidsduur van mannen en vrouwen gesproken kan worden over een ongelijke machtsverhouding.

Het emancipatiebeleid wil deze ongelijke machtsverhouding tegengaan. De drie kernwaarden van het emancipatiebeleid, autonomie, weerbaarheid en gelijkwaardigheid (Ministerie van OCW 2013: 6) moeten hieraan bijdragen. In het licht van economische onafhankelijkheid is het ook van belang dat vrouwen betaald werk hebben. Op dit moment is ongeveer de helft van de vrouwen economisch zelfstandig (Rijksoverheid z.d.). De overheid streeft ernaar dat meer vrouwen economisch zelfstandig worden (Ministerie van OCW 2013: 8-9). In het emancipatiebeleid wordt bijvoorbeeld genoemd dat mannen kunnen bijdragen door bijvoorbeeld meer voor kinderen te zorgen zodat vrouwen meer kunnen participeren op

38 de arbeidsmarkt (Ibid.: 9). Dit zijn voorbeelden waardoor de scheve machtsverhouding rechter kan worden getrokken.

Behalve ongelijke machtsverhoudingen zijn in sommige sectoren ook meer mannen of meer vrouwen werkzaam. De zorgsector, bijvoorbeeld, is een sector waarin meer vrouwen dan mannen werkzaam zijn (SCP 2014: 77). Uit de Emancipatiemonitor 2014 blijkt dat bij voorkeur de taakverdeling van arbeid, zorg en het huishouden tussen mannen en vrouwen gelijk is. Deze gelijke taakverdeling komt echter niet over met de realiteit. Een verklaring hiervoor is dat burgers in de maatschappij nog niet vaak genoeg worden opgevoed met de opvatting van een gelijke verdeling van de taken. Het stereotype beeld waar eerder over is gesproken blijft hierdoor bestaan en is daardoor ook moeilijk te veranderen (SCP 2014: 100- 103).

Als er wordt gekeken naar de verdeling van arbeid en mantelzorg, leveren mantelzorgers in eerste instantie vrije tijd in om zorgtaken uit te voeren. Pas in tweede instantie wordt er ingeleverd op werk. Mannen geven hierbij meer aan dat mantelzorg ten koste gaat van werk. Vrouwen leveren meer tijd in die anders besteed zou worden aan het huishouden en zorg voor kinderen. Een belangrijke kanttekening hierbij is doordat vrouwen vaker parttime werken, hoeft mantelzorg minder vaak ten koste te gaan van het huishouden (SCP 2014: 105-109).

De verdeling van arbeid tussen man en vrouw is in die zin wel genderspecifiek doordat de verzorgende beroepen veelal worden uitgevoerd door vrouwen. Zorgzaamheid is uit traditioneel oogpunt een vrouwelijke eigenschap. Vrouwen zouden ook geschikter zijn dan mannen om zorg te verlenen. De informele zorgverlening is om die reden uit traditionele opvattingen dan ook meer een vrouwelijkere sector (Movisie 2016a: 14-18; SCP 2015c: 9- 11).

Binnen de informele zorg zijn er echter wel verschillende soorten taken. De informele zorg is op te delen in zorgtaken, zoals lichamelijke verzorging en meegaan naar de arts, en de praktische en administratieve taken, zoals boodschappen doen. Mannen voeren over het algemeen iets vaker de praktische en administratieve taken uit (SCP 2015c: 9-11).

Voorafgaand aan de invoering van de Wmo in 2007 is er een emancipatie- effectrapportage uitgebracht voor de Wet maatschappelijke ondersteuning door het NIZW. Het NIZW stelt correct dat door de invoering van de Wmo een groter beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de burger. Daarnaast verlenen vrouwen meer informele zorg en werken ook vaker parttime. Het NIZW stelde dan ook dat de druk op informele zorg uit de Wmo vooral op vrouwen komt te liggen (NIZW 2005). Daarnaast verwachtte het

39 NIZW dat de invoering van de Wmo niet ten goede zou komen aan de economische zelfstandigheid van vrouwen (NIZW 2005). Het NIZW voorzag in 2005 dat de Wmo negatieve effecten zou hebben op de emancipatie. Om deze effecten zoveel mogelijk te voorkomen is aanbevolen om gegevens rondom mantelzorg en vrijwilligerswerk te verzamelen vanuit een emancipatie-invalshoek. Hiermee wordt onder andere bedoeld hoeveel vrouwen en mannen mantelzorg geven in plaats van het totale aantal mantelzorgers in de gemeente. Daarnaast werd geadviseerd rekening te houden met de combinatie van werk en zorg met het opstellen van het Wmo-beleid. Bovendien is aanbevolen dat jongens voorbereid horen te zijn op een bepaalde zorgverantwoordelijkheid (NIZW 2005). Dit laatste zou kunnen bijdragen in het veranderen van het maatschappelijk beeld over traditionele genderrollen.

Uit de emancipatie-effectrapportage wordt duidelijk dat de Wmo een negatieve invloed kan hebben op de emancipatie. Daarnaast blijkt uit onderzoeken van het SCP dat er een ongelijkheid bestaat tussen mannen en vrouwen op het gebied van werk en zorg. Hierdoor is het van belang om, in lijn met het emancipatiebeleid, te kijken hoe deze ongelijkheid recht kan worden getrokken.