• No results found

A. HIJMANS VAN ANROOY

In document Oostkust van Sumatra VERZAMELING (pagina 32-46)

DE AFDEELINGSRAAD VAN DELI.

(Voor het Land.) Stelt vast de volgende verordening:

BRANDWEERKEUR.

Art. 1. Bij brand in de hoofdplaats Medan zal de blussching daarvan opgedragen zijn aan de brandweer, aan welker hoofd staat een commandant.

Art. 2. De afdeelingsraad benoemt en ontslaat den commandant der brandweer.

Bij brand neemt en gelast de commandant alle maat-regelen, welke hij tot stuiting van den brand noodig acht.

Art. 3. De afdeelingsraad benoemd uit een voordracht van twee personen, op te maken door den commandant der brandweer, de brandmeesters en ontslaat hen.

Art. 4. Commandant en brandmeesters vormen het college van brandmeesters.

In dat college bekleedt de commandant het voorzitterschap.

Hij wordt bij ontstentenis of ziekte vervangen in alles door den brandmeester, die de oudste in dienstjaren is ; zoolang alle brandmeesters een gelijk aantal dienstjaren tellen, zal door het college van brandmeesters vooruit bepaald worden, welke brandmeesters den commandant bij ontstentenis of ziekte zal vervangen. Het college van brandmeesters benoemt, uit zijn midden een secretaris.

Het college van brandmeesters benoemt en ontslaat de andjunct-brandmeesters.

Art. 5. De commandant heeft de leiding der zaken.

Hij belegt de vergaderingen, zoo hij dit noodig acht en voorts binnen acht dagen, wanneer twee of meer leden van het college hem daartoe het verlangen schriftelijk te kennen geven.

Het college van brandmeesters vergadert minstens zesmaal per jaar. Bij staking van stemmen over personen beslist het lot ; hij staking van stemmen over zaken de stem van den voorzitter.

Art. 6. Het college van brandmeesters stelt een reglement van orde vast voor zijne vergaderingen en een speciaal reglement voor wat betreft den huishoudelijken dienst en den dienst bij brand en bij oefeningen, welke beide regle-menten aan de goedkeuring van den afdeelingsraad onderworpen zijn.

24

Art. 7. Het college van brandmeesters zal den afdeelings-raad en commissies uit dien afdeelings-raad in alles, wat het brandwezen betreft, van bericht en raad dienen, en alle voorstellen doen, welke het college in het belang der brand weer noodig acht.

Art. 8. Het college van brandmeesters zorgt, dat een nauwkeurige staat van het bij de brandweer in gebruik zijnde materiaal wordt opgemaakt en bijgehouden. Een afschrift van dezen staat wordt aan den afdeelingsraad ingezonden.

Telken jare vóór den 1 sten Februari, wordt aan den afdeelingsraad mcdedeeling gedaan van de daarin gebrachte wijzigingen; jaarlijks vóór den lsten Februari levert het college van brandmeesters aan den afdeelingsraad een algemeen verslag in van den toestand der brandblusch-middelen en van het verder materiaal. In dat verslag wordt mede opgave gedaan van de in het vorige jaar plaats gehad hebbende branden, het vermoedelijk bedrag der daardoor veroorzaakte schade en van al hetgeen verder in het belang der brandweer dienstig wordt geacht.

Art. 9. Jaarlijks vóór den lsten Juni zendt het college van brandmeesters aan den afdeelingsraad eene begrooting in van de uitgaven voor het volgend dienstjaar. Deze begrooting is ingericht volgens het door den afdeelingsraad daarvoor vast te stellen model.

Art. 10. Na afloop van eiken brand zendt het college van brandmeesters aan den afdeelingsraad een kort verslag in van de werking der brandweer. Ook na gehouden oefening wordt een gelijk verslag ingezonden.

Art. 1 I. Minstens viermaal 's jaars zal eene oefening gehouden worden met het geheele brandspuit-personeel.

Minstens eenmaal 's maands zal de commandant inspectie houden over het brandblusch-materiaal.

Art. 12. De commandant en brandmeesters worden met een brandschel aan het centraal-bureau van politie verbonden.

Voor het woonhuis of op het erf van den commandant, de brandmeesters en de andjunct-brandmeesters wordt duidelijk zichtbaar een bord geplaatst waarop naam en kwaliteit duidelijk worden vermeld.

Art. 13. Het teeken van onderscheiding voor den com-mandant der brandweer is een zilveren penning, waarop staat

„Commandant Medansche Brandweer" en wordt gedragen

25

op de linkerborst, bovendien een oranjeband ter breedte van 10 c.M. om den linker bovenarm ; voor de brandmeesters een zilveren penning met het opschrift: „Brandmeester der Medansche Brandweer" te dragen op de linkerborst en bovendien een rood, wit en blauwen band ter breedte van 10 c.M. om den linker bovenarm; voor de adjunct-brand-meesters een rood, wit en blauwen band ter breedte van 5 c.M. om den linker bovenarm.

Art. 14. Op voordracht van het ïnlandsch bestuur en het hoofd der Chineezen en dat der Klingaleezen en na overleg met den commandant der brandweer wijst het Hoofd van paatselijk bestuur het noodige aantal brandweermannen voor elk der brandspuiten aan.

Voor de bediening van de stoombrandspuiten worden door het Hoofd van plaatselijk bestuur in overleg met den commandant der brandweer bovendien nog zooveel Euro-peanen aangewezen, als daarvoor noodig v/orden geacht.

Alle brandweermannen worden gerekend voor den tijd van één jaar te zijn aangesteld, voor de eerste maal tot

1 Januari 1908.

Vóór 1 December van elk jaar wordt hun kennis gegeven van de verlenging der aanstelling of hun ontslag met

I Januari daaropvolgende.

Tusschentijdsch ontslag wordt door het Hoofd van plaat-selijk bestuur verleend. t

Zij kunnen door den commandant onmiddelijk worden ontslagen onder nadere goedkeuring van het Hoofd van plaatselijk bestuur. De redenen van zulk een ontslag worden aan den afdeelingsraad binnen 2 X 24 uren rnede-deeld.

Zij mogen niet ouder zijn dan 45 jaren.

Bij verhuizing buiten de hoofdplaats Medan of bij 't verlaten dier plaats voor langer dan drie maanden houden zij op brandweermannen te zijn.

Art. 15. Zij zijn verplicht de oefeningen en de overige diensten in 't belang der brandweer te verrichten, welke hun door den commandant, de brandmeesters en adjunct-brandmeesters worden bevolen.

Art. 16. Zij zijn verplicht in alles de instructies en bevelen op te volgen, welke door de brandmeesters en worden gegeven.

Art. 17. Zij dragen in dienst een rooden band ter breedte van 5 c.M. om den linker bovenarm.

26

Art. 18. Ieder ingezetene, wien door de bevoegde macht een betrekking bij de brandweer wordt opgedragen, is verplicht haar aan te nemen en te vervullen. Bezwaren tegen gedane benoemingen worden ingediend bij het Hoofd van gewestelijk bestuur, welke beslist over de al of niet geldigheid dier bezwaren.

Art. 19. De eigenaar van elk woonerf is verplicht er voor zorg te dragen, dat op het erf minstens één in goeden staat verkeerenden waterput zich bevindt.

Wegens plaatselijke omstandigheden kan de afdeelings-raad van deze verplichting geheele of tijdelijke ontheffing verleenen.

Art. 20. Wie brand ontdekt, is verplicht onmiddelijk alarm te maken en intusschen niets te verzuimen om den brand te blusschen of te beperken.

Art. 21. Op het vernemen of zien van brand moeten de politiedienaren en de bewoners der nabij gelegen erven terstond brandalarm maken en de in die buurt wonende brandmeesters en adjunct-brandmeesters

waarsschuwen-Art. 22. Zoodra zij het brandalrm vernemen, begeven zich de commandant en zijn vervanger onverwijld naai-de plaats van naai-den brand, terwijl naai-de brandmeesters en adjunct-brandmeesters zorgen voor het uitkomen der

spuiten-De Chineesche officieren en wijkmeesters ; zoomede de hoofden der andere Oostersche stammen doen terstond het tot hun landaard behoorend brandweer-personeel uitkomen tot het spoedig verrichten van hunnen dienst.

Art. 23. Tijdens den brand staat het water van alle putten, regenbakken, badkamers of andere vergaarbakken ter beschikking van het brandweer-personeel.

Art. 24. Tot alle erven en woningen, tot welke de com-mandant, brandmeesters en adjunct-brandmeesters wegens den brand den toegang vermeenen noodig te hebben, staat hun en op hunnen last ook het overige brandweer-personeel, de toegang vrij.

Op vordering van den commandant, de brandmeesters of adjunct-brandmeesters is ieder verplicht toe te laten, dat de slangen of andere brandbluschmiddelen worden gelegd of gesteld op, door of over zijn erf of woning.

n

Art. 25. Tijdens den brand zijn op vordering van den commandant of brandmeesters alle personen, die bij den brand ledig staan, verplicht tot het verleenen van dadelijke hulp en tot stipte opvolging van bevelen.

Art. 26. Niemand mag den geregelden gang der werk-zaamheden van het brandweer-personeel verstoren.

Art. 27. Op het vernemen van brand moeten alle per-sonen bij een brandspuit behoorende :

Ie. zich ten spoedigste ieder met zijn onderscheidings-teeken begeven naar het huisje der spuit, bij welke zij behooren,

2e. die brandbluschmaterialen naar de plaats van den brand voeren.

Buiten de hoofdplaats doen de spuiten alleen dienst, wanneer de commandant der brandweer daartoe last geeft.

Art. 28. Tijdens den brand mag niemand van het brand-weer-personeel zich van zijnen post verwijderen, zonder de toestemming van den commandant of van een der brand-meesters.

De brandspuiten en het daarbij behoorend personeel blijven ter plaatse van den brand, totdat de commandant het sein tot inrukken heeft gegeven.

Dit verlof wordt voor elke spuit en het daarbij behoorend personeel in het bijzonder gegeven.

Art. 29. De commandant der brandweer bepaalt in overleg met de brandmeesters de premiën en belooningen.

Aan het personeel van de brandspuit, welke het eerst water geeft, kan een premie van hoogstens ƒ 7 5 . — worden gegeven. Voorts kan bij eiken brand aan ieder der spuit-en pijpgastspuit-en espuit-ene belooning van hoogstspuit-ens twee guldspuit-en en vijftig cents worden toegekend.

Art. 30. Hij, die in strijd met vorenstaande bepalingen een hem opgedragen functie niet aanneemt of hem opge-dragen dienst niet behoorlijk vervult of op eenige andere wijze een overtreding begaat, wordt gestraft met een geld-boete van één tot honderd gulden, bij niet betaling te vervangen naar den landaard door gevangenisstraf van één tot veertien dagen dan wel ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van zeven tot twintig dagen.

28

Art. 3 1 . D e z e v e r o r d e n i n g t r e e d t in w e r k i n g dertig d a g e n n a d e a f k o n d i g i n g d a a r v a n in d e J a v a s c h e C o u r a n t .

D e z e v e r o r d e n i n g k a n v/orden a a n g e h a a l d als d e „ B r a n d -w e e r k e u r " .

D e V o o r z i t t e r

MEDAN, v a n d e n A f d e e l i n g s r a a d v a n Deli 5 M a a r t 1907. E. M A I E R .

Oprichting van Fabrieken en Neringen.

DE PLAATSELIJKE RAAD VAN HET CULTUUR-GEBIED DER OOSTKUST VAN SUMATRA.

Stelt vast de volgende verordening :

VERORDENING houdende aanwijzing van de plaatsen of gedeelten daarvan waarop de „Bepalingen omtrent de oprichting van fabrieken en neringen in Nederlandsch-Indië," vastge-steld bij de resolutie van 3 Februari 1836 No. 11 (Staatsblad No. 10), zooals die zijn gewijzigd bij de ordonnantiën van 10 November 1906 (Staatsblad No. 464) en

18 April 1909 (Staatsblad No. 242), mede van toepassing zijn.

Art. I. De „Bepalingen omtrent de oprichting van fa-brieken en neringen in Nederlandsch-Indië," vastgesteld bij de resolutie van 3 Februari 1836 No. II (Staatsblad No. 10), zooals die voorschriften zijn gewijzigd bij de ordonnantiën van 10 November 1906 (Staatsblad No. 464) en 18 April 1909 (Staatsblad No. 242) zijn, behalve op de in laatstge-noemde ordonnantie gelaatstge-noemde plaatsen, mede van toepassing op alle andere binnen het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra gelegen plaatsen.

Art. 2. (1). Onder plaatsen aan het slot van het voor-gaand artikel genoemd worden voor de toepassing dezer bepalingen verstaan alle onderafdeelingshoofdplaatsen, dor-pen, gehuchten, nederzettingen, wijken, koelieloodsen en bewoonde buurten (kampongs), zoomede een strook gronds daaromheen ter breedte van één Kilometer, tenzij voor zoover de dorpen, gehuchten, nederzettingen, wijken, koelie-loodsen en bewoonde buurten (kampongs) betreft, deze uit-sluitend bewoond Worden door personen en hunne gezinnen bij den oprichter in loondienst werkzaam.

(2). Mede wordt daaronder verstaan een strook gronds van gelijke breedte buiten en langs de grenzen van de hoofd-plaats van het gewest en van de afdeelingshoofdhoofd-plaatsen-

afdeelingshoofdplaatsen-30

Art. 3. Deze verordening treedt in werking op den der-tigsten dag, nadat zij voor de tweede maal in de Javasche Courant zal zijn afgekondigd.

Zij kan worden aangehaald onder den naam van ,.Ver-ordening op fabrieken en neringen".

MEDAN, den 15den Juni 1910.

De Voorzitter

van den Plaatselijken Raad van het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra,

W. J. RAHDER.

I

Jachtkeur.

DE RESIDENT DER O O S T K U S T VAN SUMATRA.

(Voor het Land). Overwegende dat het thans voorkomt, dat jagers door hen gedood groot wild onbegraven of on-vernietigd laten liggen en daardoor overlast veroorzaken aan omwonenden en personen, die in de nabijheid hun werk moeten verrichten en dat het derhalve wenschelijk is om zulks onder strafbedreiging te verbieden ;

Maakt aan de ingezetenen van dat gewest bekend : Dat door hem is vastgesteld de navolgende

VERORDENING.

KEUR tot tegengang van het onbegraven of onvernietigd laten liggen van gedood groot wild.

Art. 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste één honderd gulden, voor zoover zij Europeanen of met hen gelijkgestelden zijn en met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon gedurende ten hoogste één maad of met geldboete van ten hoogste één honderd gulden, voor zoover zij Inlanders of daarmede gelijkgestelden zijn,

worden gestraft zij, die door hen gedood groot wild on-begraven of onvernietigd laten liggen.

Art. 2. Deze keur is toepasselijk voor het geheele gewest met uitzondering van de afdeeling Deli.

Art. 3. Deze keur kan worden aangehaald onder den titel van „jachtkeur".

Art. 4. Deze keur treedt in werking dertig dagen n a hare afkondiging, voor de eerste maal in de Javasche Courant.

En opdat niemand, wiens zulks aangaat, hiervan onwe-tendheid voorwende, zal deze in het officieel nieuwsblad worden geplaatst en voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen worden aangeplakt.

Gedaan te MEDAN, den 5den Augustus 1908.

De Resident voornoemd, J. BALLOT.

De Secretaris.

F. C. FORSTMAN.

Klapper verordening.

DE PLAATSELIJKE RAAD VAN H E T GULTUURGE-BIED DER O O S T K U S T VAN SUMATRA.

Stelt vast de volgende vorordening:

VERORDENING tot bescherming der klapperaanplantingen in het cultuurgebied der Oostkust van Sumatra.

Art. 1. Ieder eigenaar, huurder, houder of gebruiker van gronden is verplicht eiken zich daarop bevindenden doo-den klapperboom om te Kouwen en daarna met wortel en al te verbranden dan wel minstens drie voet diep in den grond in te graven of onder water te houden of op andere wijze onschadelijk te maken.

Art. 2. In streken waar naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur de klappercultuur van voldoende beteekenis is om zoodanige maatregelen te rechtvaardigen, welke streken bij ter algemeene kennisse te brengen besluit van genoemd bestuurshoofd worden aangewezen, is ieder bewerker van nipahbladeren verplicht aan het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur mede te deelen, waar zich zijne werkplaats bevindt zoomede zorg te dragen dat aldaar de afval geregeld wordt verbrand.

Art. 3. (1) Overtreding van een der bepalingen dezer verordening wordt gestraft met een geldboete van één tot vijf en twintig gulden.

(2) In geval van herhaling binnen het jaar kan de in de vorige alinea bedreigde boete worden verdubbeld.

(3) Op kosten van den wegens overtreding dezer ver-ordening veroordeelde kan door het Hoofd van plaatselijk bestuur het noodige worden verricht tot herstel van het in strijd met deze verordening begane verzuim.

Art. 4. Behalve de ambtenaren en beambten van politie genoemd in Hoofdstuk III, titel I, afdeeling I van het reglement op het rechtswezen in de residentie Oostkust van Sumatra ^Staatsblad 1908 No. 554) zijn met de handhaving dezer verordening en met de opsporing van hare overtredingen mede belast de door of vanwege den plaatselijken raad van het cultuurgebied der Oostkust van Sumatra aan te stellen mantrie's voor de klappercultuur.

33

Art. 5. De bij het voorgaand artikel bedoelde ambtenaren en beambten der politie zoomede de daarin genoemde mantrie's voor de klappercultuur zijn bevoegd tusschen zonsopgang en zonsondergang de erven, plantages, tuinen sawahs, aanplantingen en nipahwerkplaatsen te betreden, ten einde zich te overtuigen of de voorschriften dezer verordening behoorlijk worden nageleefd.

Art. 6. (1) Geen vervolging wegens overtreding der bepalingen dezer verordening wordt ingesteld tenzij na voorafgaande waarschuwing van dengeen die in overtreding is.

(2) Deze waarschuwing geschiedt schriftelijk door of namens het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur, dat zon? draagt dat de in overtreding zijnde persoon de waar-schuwing ontvangt. Zij bevat den last om binnen een bepaalden termijn het verzuimde te herstellen of alsnog te verrichten hetgeen werd nagelaten.

(3) Indien b i n n e n d e n g e s t e l d e n tijd a a n d i e n last niet is v o l d a a n , zal e e n e v e r v o l g i n g k u n n e n w o r d e n ingesteld.

A r t . 7. D e z e v e r o r d e n i n g k a n w o r d e n a a n g e h a a l d als d e

„ k l a p p e r v e r o r d e n i n g " .

Zij t r e e d t in w e r k i n g t w e e m a a n d e n n a d e n d a g w a a r o p zij voor d e e e r s t e m a a l in d e J a v a s c h e C o u r a n t w o r d t a f g e k o n d i g d .

D e V o o r z i t t e r v a n d e n P l a a t s e l i j k e n R a a d v a n h e t C u l t u u r g e b i e d d e r

MEDAN, O o s t k u s t v a n S u m a t r a , 24 J a n u a r i 1 9 1 1 . W . J. R A H D E R .

Logementen, herbergen enz.

DE RESIDENT DER OOSTKUST VAN SUMATRA.

(Voor het Land). Overwegende, dat het in het belang der openbare orde in dit gewest noodzakelijk is, bepalingen vast te stellen op logementen, herbergen, koffiehuizen, tap-perijen, spijshuizen en andere dergelijke openbare inrich-tingen, en dat die vaststelling naar het oordeel der Regeering kan geschieden bij gewestelijke verordening;

Maakt aan de ingezetenen van dat gewest bekend : Dat door hem is vastgesteld de navolgende verordening:

VERORDENING op de logementen, herbergen, koffiehuizen, tapperijen, spijshuizen en andere derge-lijke openbare inrichtingen in het gewest Oostkust van Sumatra.

Art. 1- Hij, die een logement, herberg, koffiehuis, tapperij, spijshuis of andere dergelijke openbare inrichting, bestemd voor huisvesting, vermaak of den verkoop van spijzen of van sterke dranken voor dadelijk gebruik binnen de inrich-ting wil houden, vraagt daartoe vooraf vergunning van het Hoofd van plaatselijk bestuur.

De vergunning is noodig voor elke der genoemde inrich-tingen afzonderlijk, ook al zijn twee of meer daarvan in hetzelfde gebouw vereenigd.

De vergunning wordt schriftelijk verleend en geldt alleen voor den persoon en het gebouw daarin vermeld.

Zij wordt niet geweigerd dan om redenen van openbare orde, welke in het besluit van weigering worden vermeld.

De eens verleende vergunning kan worden ingetrokken om redenen van openbare orde, welke in het besluit van intrekking worden vermeld.

Art. 2. Hij, die vergunning heeft gekregen tot het houden van eene der in het vorig artikel bedoelde inrichtingen, geeft onmiddellijk na hare opening, onder overlegging der hem uitgereikte vergunning, van de opening kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, dat van die kennisgeving melding maakt op de vergunning.

Art. 3. Hij, die, ten behoeve van eene der in art. 1 bedoelde inrichtingen, Europeanen en daarmede gelijkge-stelde personen in dienst neemt, geeft hiervan — onder

35

opgave hunner namen en herkomst — onmiddellijk kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur.

Art. 4. Het Hoofd van plaatselijk bestuur geeft, zoo noodig, voor de logementen de noodige voorschriften, om aan reizigers zoowel des nachts als bij dag eene goede ontvangst en bejegening en eene zindelijke verpleging te verzekeren.

Hij is bevoegd zich van de nakoming dier voorschriften te overtuigen.

Art. 5. In ieder logement moet aanwezig zijn een vreem-delingenboek, waarin de gasten, zoodra mogelijk na hunne aankomst, zullen inschrijven hunne namen, hunne beroepen en bedrijven, de plaats hunner herkomst, en den dag van hunne aankomst in het logement.

Dit boek wordt door beheerders van logementen op plaatsen, waar besturende ambtenaren gevestigd zijn, dagelijks aan dezen ter viseering aangeboden.

Op andere plaatsen geschiedt die aanbieding minstens eenmaal per week aan den besturenden ambtenaar, binnen wiens ressort het logement gelegen is.

Art. 6. Deze verordening wordt in elk der in art. 1 bedoelde inrichtingen — in de logementen daarenboven de in art. 4 bedoelde voorschriften — duidelijk geschreven of gedrukt, opgehangen op eene door het Hoofd van plaatselijk bestuur goedgekeurde plaats en wijze.

Hetzelfde geschiedt ten aanzien van de herinneringen van bestuurswege uitgevaardigd aangaande de naleving der op deze inrichtingen toepasselijke wetsbepalingen.

De in dit artikel bedoelde verordening, voorschriften en herinneringen worden op verlangen van het Hoofd van plaatselijk bestuur behalve in de Nederlandsche taal ook opgehangen in de Engeische, Duitsche, Maleische of Chi-neesche talen.

Art. 7. Geene uithangborden mogen voor de in art. 1 bedoelde inrichtingen worden geplaatst, zonder dat de daarop geplaatste afbeeldingen en opschriften door het Hoofd van plaatselijk bestuur zijn goedgekeurd.

Strafbaar is de houder van een tapperij, spijshuis of andere dergelijke openbare inrichting wanneer hij zonder speciale vergunning van het Hoofd van plaatselijk bestuur

Strafbaar is de houder van een tapperij, spijshuis of andere dergelijke openbare inrichting wanneer hij zonder speciale vergunning van het Hoofd van plaatselijk bestuur

In document Oostkust van Sumatra VERZAMELING (pagina 32-46)