• No results found

Stofwisseling, water- en zouthuishouding 22 Juli 2014

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stofwisseling, water- en zouthuishouding 22 Juli 2014 "

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I

Faculteit der -

Medische Wetenschappen

Bloktoets

Datum Aanvang

50102 Stofwisseling en Water-zout-huishouding 1 *herhaaltoets*

22 juli 2014 10.00 uur

Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE:

Dit tentamen bestaat uit 81 meerkeuzevragen.

De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur.

Controleer of uw tentamenset compleet is.

Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer.

Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste.

U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen .

Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of

meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden.

Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS}

zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier.

Als u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken"?" in.

De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje.

Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd.

Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier.

Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als

fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel.

Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening.

De vragen worden als volgt gescoord:

tw d G d F t

an oor en: oe OU open

2 keuze-vraag 1 -1 0 Punten

3 keuze-vraag 1 0 Punten

4 keuze-vraag 1 - 1/3 0 Punten

5 keuze-vraag 1 - V. 0 Punten

Lever na afloop het antwoordformulier in. Indien u commentaar heeft op de vragen, verwijzen

we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in uw webdossier t.b.v. het digitaal studentcommentaarformulier voor deze toets.

LET OP!!

ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER!

VEEL SUCCES!

Voorblad _MC/15·4-20 14

(2)

hertoets 50102

Vraag 1.

··.

' ' I • • •

I '

I \ ' :,

. '

.. "

:: .\ . . :

I, ' .. .. "" 'y ' ·; · ... . . ... ,

• • '! , ·

·. ' : .

. . . . .

l : :

. . ·:.

c • . . . . . .. ' . . .

. . . . .. : ' ...

. . ,• : ·.

•• . . 'Y .:, • . ••

.. :.

.. . . . .

:::::-.. :.

. :

... ·. .

. . ..

.. '• ' . ·/.

.... . ' . . . : .

aan

Stofwisseling, water- en zouthuishouding 22 Juli 2014

... . ... ! ....

i :l . ... .... ....s. ""':

.._ .... ... ·'á" ""l\ '.''·'

-

. .; :.,J

· ....

, . .. : .

... .:.

'" ..

Blz. 1 van 18

' '

, , . ·-... , ... ..

// ' .,,""'-

'

'

'

...

. • 'H •

' ;.b, ..

. .

.

.

..

. :.

. :. .

L.

pi

I I

-- .;

·•· . . . '

\._

·. '

. . ' .·. .

.. .. .

. . . . . ..

. . . -

. · .

. -:

-. .

(3)

hertoets 50102 Stofwisseling, water- en zouthuishouding 22 Juli 2014

Vraag 2.

Welk type cel is aanwezig in de crypten van de dunne darm?

--:\ _ 1. cellen van Paneth

., 2.

sere-mukeuze kliercellen

3.

slijmnapcellen

.. 4-:--

wandcellen Vraag 3.

Het

.-., colon mucosa bevat:

(1)

crypten

2.

hoofdcellen

kupffercellen { (l .

/

.4:--

vitli a_-. .. . \ •. ,( <. r - ' · ,-.

Vraag 4.

Het enzym glucose-6-fosfatase zet glucose-6-fosfaat om in glucose. Wanneer dit enzym niet goed werkt zal zich glycogeen ophopen in de:

darmepitheelcellen

-'®

levercellen

3.

spiercellen

4.

vetcel

Ie n

Vraag 5.

Verouderde en beschadigde rode bloedcellen worden gefagocyteerd door

monocyten van de milt, het beenmerg en de lever. Binnen in deze monocyten

wordt

vervolgens de heemgroep van het hemoglobine afgebroken tot:

CD

Bilirubine

2.

stereobiline

3.

stereobilinegeen Vraag 6.

Een man van middelbare leeftijd komt bij de huisarts met een geelverkleuring van huid en ogen. De kleur van de ontlasting is normaal, maar een bloedtest toont de aanwezigheid van geconjugeerd bilirubine. Op grond van deze

waarnemingen stelt de arts als diagnose:

'"' 1.

intrahepatische geelzucht

2.

prehepatisch geelzucht

/J-; ·· posthepatische geelzucht

Vraag 7.

Een verlengde protrombinetijd is een kenmerk

van

leverfalen.

Dit

komt omdat slecht functionerende levercellen minder goed in staat zijn tot de gamma-

carboxylering van:

G).

acute fase-eiwitten

2.

stolli ngsfactoren

2 ·:···"

transperte iwitten

Blz. 2 van 18

(4)

\ . ·. .

hertoets

ó01 02 Stotw;sseung, water- en zouthuishouding 22 Ju U 2014

Vraag 8.

Gal bestaat uit meerdere bestanddelen, waaronder de secundaire galzuren.

tJ})ze galzuren worden gevormd in de:

darm

2. galblaas

)':/ lever

Vraag 9.

Hypercholesterolemie wordt met drie soorten van geneesmiddelen bestreden . Het meest effectieve van deze drie middelen remt:

1. de opname van cholesterol door de darmcellen

2. de opname van galzouten door de darmcellen

® de productie van cholesterol door

de

lichaamscellen

Vraag 10.

Welke verteringsproducten worden in de maag gevormd en spelen daar een belangrijke rol bij de eerste verkleining van de vetbolletjes?

1.

aminozuren

2 . monosacchariden

® vetzuren

Vraag 11.

Het enzym lipoproteïne-lipase (LPL) hydrolyseert de triacylglycerolen die aanwezig zijn in VLDLende chylomicronen . Elk orgaan/weefsel heeft een

eigen LPL met een eigen affiniteit voor het substraat. Het LPL is voornamelijk vlak

na de maaltijd, en niet tussen de maaltijden, actief in:

1. de lever

2. de spier

- Y, het vetweefsel

.)käag 12.

Tal van hormonen, groeifactoren en ontstekingsmediatoren spelen een rol bij

de regulatie van de vetopslag in ons lichaam. Op welke regulator reageren de

vetcellen?

1. glucagon - 2. insuline

A-:' interleukin 6

-@ leptine

Vraag 13.

De LOL-receptor kan chylomicron remnants, I DL en LOL binden voor opname door de cel. Voor welk van deze lipoproteïnes heeft de LOL-receptor

de

laagste affiniteit?

· (j) chylomicron remnants

2. IDL

@LOL

Blz. 3 van 18

(5)

./), ' . . . .

hertoets

50102

Stofwisseling, water- en zouthuishouding 22 Juli 2014

Vraag 14.

Cellen die steraidhormonen produceren (bijnier, ovarium, testis) brengen

vooral de scavenger-receptor

2

tot expressie. Dit geeft aan dat de cholesterol die zij nodig hebben voor de steraidproductie vooral wordt aangevoerd via:

•· 1. HDL

- 2. lOL

3.

LDL

Vraag 15.

Bij een persoon wordt een hypercholesterolemie geconstateerd die

geassocieerd is met een toename van de hoeveelheid LDL in het plasma. De

oorzaak is gelegen in een verlies-van-functie mutatie in een gen

dat

codeert

voor een van de apolipoproteïnes.

Om

welk apolipoproteïne

gaat

het?

,.-1-:--· a po A

apo 848 apo 8100 apo

E

Vraag 16.

Cholesterol dat in de cel wordt gemaakt of door de cel wordt opgenomen kan in de cel worden omgezet in cholesterolesters. Bij remming van deze

omzetting zal het aantal LOL receptoren op het oppervlak van de cel:

1.

afnemen

- 2.

onveranderd blijven

.2-.

toenemen

Vraag 17.

Een hoge concentratie LDL is een risicofactor voor het ontstaan van atherosclerose. De opname van LOL door cellen in de inti ma van de

vaatwand leidt tot de vorming van de 'foam cells'. Welke cellen zijn dit?

1.

endotheelcellen

Z

fibroblasten

3. gladde spiercellen

,:'_4)

macrofagen

' " '"

Vraag 18.

De aktiepotentiaal in een gladde spier wordt bepaald door het openen en sluiten van ionkanalen. Hierbij wordt de afsluitende hyperpolarisatie fase verzorgd door:

1.

calciumkanalen

{%i

kaliumkanalen natriumkanalen

Vraag 19.

De intracellulaire calcium sensor in gladde spieren wordt gevormd door het eiw it:

...

.. " cafmoduline

Z:

calsequestrine

3.

troponine

Blz. 4 van 18

(6)

hertoets 50102 Stofwisseling, water- en zouthuishouding 22 Juli 2014

Vraag 20.

De aktiepotentiaal in een gladde spier kent verschillende vormen met ieder

een eigen naam. Welke curve in het navolgende figuur beschrijft een ''spike"?

Dat is curve:

- (j)

A

2. B

, Î : C

rnV

+ 10

A

r -50 .

- 90

. .

.. ..

j ••

[

t

.. :

c

:. •'!r ...

.. .

.

·••u•"' .

""

...

l.f 00 0oooo oooo; • . . . H O H . . · -0 . . 0"' 0 00 0 0 . . . ' . . . . . _ H . . . _ . . . 0 ' 0 ' 0 • 0 . . . ' 0 ' o o o o- o , _..., " , . . _ _ . . . 0 ' ' • , ,, , , ._. ' ' ,_. . . . ' - - · _ ", 0 0 ' , 0 ' , , ..,., _ _ H._. '"' ... 0 0 ,,,(,.\!;.._, ,_..,._ ... ._ .... " " U \1 \ 0 oo "'' ' ' ' ... _ ... _..,._,.,.,,:• ••, :, ', .. , • - . ... " H H . . . ' , :

Vraag 21.

0

Time

(mseG)

0 200 400

Time

(msec)

0

s

Ttmê (Seè)

In de maag wordt elke

dag

maagsap

geproduceerd. De totale productie aan

maagsap is gemiddeld:

-1. 2 L/dag

2. 4 L/dag

, .. 3. 6 L/dag 4. 8

L/dag

Vraag 22.

In de maag wordt onder andere maagzuur geproduceerd. Indien de productie van H+ ionen maximaal is zal de secretie geremd zijn van:

1. er

ionen

2. K+

ionen

· Na+

ionen

Blz. 5 van 18

(7)

. '

hertoets 50102 Stofwisseling, water- en zouthuishouding 22 Juli 2014

Vraag 24.

Tijdens de diverse voedingstasen kan de maag zijn volume aanpassen. Een van de processen die ten grondslag ligt aan deze aanpassing wordt de maag

accomodatie genoemd. Deze accomodatie treedt met name op tijdens de:

1. esofagale fase ' ( \_ \ ç I \.::\ <-·-..: ( . '(.

- {6.)

gastrische fase 3. intestinale fase

4.

orale fase

Vraag 25.

De wanden van de oesofagus liggen tegen elkaar aan tijdens rust.

Dit

komt

doordat in deze rustperiode:

CD

beide sfincters gesloten zijn

..2:·

de druk in de oesofagus lager is dan in de omringende weefsels

% de

spierwand van de oesofagus gerelaxeerd is

4.

de wanden door adhesie op elkaar worden gehouden

Vraag 26.

In de maag wordt maagzuur geproduceerd via een secretie mechanisme. Bij dit proces is het volgende eiwit betrokken:

1. een carboanhydrase

(t)

een

K+

-geactiveerde ATPase t1} een Na+ -geactiveerde ATPase

A

een omeprazole-geactiveerde ATPase r- · C , ., c.l..

Vraag 27.

Bij patiënten met cystische fibrose werkt het CFTR kanaal in de luminale

membraan van de pancreasafvoergang niet naar behoren. Hierdoor zal het ancraassecreet een lage concentratie bevatten aan:

- 1 ""; HC03- -

2. K+

3. Na+

Vraag 28.

De cryptcellen in de darmen zijn met name betrokken bij:

1 . absorptie processen

· 2. proliferatie processen

cr...:

secretie processen

' .

..

Blz. 6 van 18

: .·· ,.,. ··, ... '!" . f ( "\ ·. ( :

•'

(8)

'

(

' ' I

' ;

-

hertoets

50102

Stofwisseling, water- en zouthuishouding

22

Juli

2014

Vraag 29.

In de dunne darmcellen wordt glucose via een transcellulair proces

geabsorbeerd. De efflux van glucose over de baselaterale membraan wordt

hierbij gedreven door de lokale:

1

glucose gradiënt

... Na+ gradiënt

3. voltage gradiënt

Vraag 30.

De transportprocessen van elektrolyten in de dikke darm en de verzamelbuis

van de nier hebben diverse overeenkomsten. In beide epithelia:

1.

bevindtzichCFTR 'c"" <J • I \ ·:>•··- , •·r l\_·,.

@

heeft aldosteron een effect

3. komen intercalaire cellen voor

:.---4-:'

wordt glucose geabsorbeerd f , o -, \> • · • , ,

Vraag 31.

De transporteur PepT1 absorbeert peptiden

in

de dunne darm. Dit absorptieproces is onder meer afhankelijk van:

1. er

ionen

2. HC03-

ionen

crJ H+

ionen

4.

Na+ ionen

Vraag 32.

Het

begrip "Solvent drag" betekent dat het:

k paracellulaire transport van zouten wordt gevolgd door het transport van water

.. 2-.

transcellulaire transport van zouten wordt gevolgd door het transport van water

,..'.1• ••

transport van water wordt gevolgd door het paracellulaire transport van zouten

- 4.

transport van water wordt gevolgd door het transcellulaire transport van zouten

Vraag 33.

De afbraak van eiwitten in het maag-darmsysteem wordt verdeeld in

verschillende fases, afhankelijk van de bron van de eiwitsplitsende enzymen.

De pancreasfase wordt onder andere gekenmerkt door het enzym:

1 . dipeptidase

,Z.

pepsine

@

trypsine

Blz. 7 van 18

(9)

...

' '

\.

. \

(

,..._

: \

-

hertoets ó0102 Stofwisseling, water- en zouthuishouding 22 Juli 2014

Vraag 34.

De meeste eiwitsplitsende enzymen in het maag-darmsysteem ontstaan uit inactieve precursors. Hoe wordt het enzym pepsinegeen geactiveerd? Dat gebeurt door:

1._. chymotrypsine

2:

een

hoge

calciumconcentratie

· ) een lage pH

A.

trypsine

Vraag 35.

Tijdens langdurig vasten wordt in verhoogde mate spiereiwit afgebroken. Dit

afbraakproces dient om de lever van substraat te voorzien voor de aanmaak

van glucose. Voor het vervoer naar de lever worden de afbraakproducten omgezet in:

1.

alanine

. glutamine

3.

glycerol

4.

lactaat

Vraag 36.

Bij een van de enzymatische reacties die onderdeel vormen van de ureumcyclus komt

NH3

vrij. Dit

NH3

wordt:

1. afgegeven aan het bloed

2.

gebruikt voor de productie van glutamine uit glutamaat

@geïncorporeerd in carbamoylfosfaat

Vraag 37.

Bij de ureumcyclus zijn verschillende aminozuren betrokken die niet in eiwitten voorkomen. Een van deze aminozuren is:

1.

arginine

• 2 . isoleucine

r ..

j'}

. ornithine

4. valine

Vraag 38.

Kinderen die leiden aan fenylketonurie hebben een probleem met de

enzymatische afbraak van het aminozuur fenylalanine. In tegenstelling tot gezonde kinderen moeten deze kinderen een dieet volgen dat rijk is aan:

1. methionine

2.

tryptofaan

· \1)

tyrosi ne

Vraag 39.

Wanneer insuline bindt aan zijn receptor dan is het eerste intracellulaire proces dat optreedt de:

1. activatie van een GTP-bindend eiwit

. ®

autofosforilering van de insuline receptor

3.

opening van een Ca2+-kanaal in de celmembraan

Blz. 8 van 18

(10)

hertoets 50102 Stofwisseling, water- en zouthuishouding

22

Juli

2014

Vraag 40.

Wanneer in de levercel de gluconeogenese gestimuleerd is dan zal tegelijkertijd een remming plaatsvinden van de:

-CD

glycogenolyse

2.

vetverbranding

@ VL DL

afgifte

Vraag 41.

De opname van aminozuren uit de darm en de afgifte aan het bloed gebeuren op verschillende manieren. Welk mechanisme is verantwoordelijk voor de

afgifte

van aminozuren door de darmepitheelcellen aan het bloed?

Dat

is:

1.

exocytose

gefaciliteerde diffusie

· secundair actief transport Vraag 42.-

De

eiwitten in de spieren kunnen gebruikt worden voor de vorming van

glucose (gluconeogenese) in de lever. Welk proces speelt hierbij een cruciale r

I?

Dat is de:

1. Cori cyclus

oxidatieve deaminering transaminering

ureumcyclus Vraag

43.

Een klinisch-chemische methode voor het meten van de concentratie ureum in het bloed maakt gebruik van het enzym urease. Urease converteert ureum tot ammonia en:

CD co2

2. 02

3. NO

4. N2

Vraag 44.

De ureumcyclus verwerkt de stikstof die ontstaat bij het katabolisme van aminozuren. Dit stikstof komt de ureumcyclus in als onderdeel van twee .. 2-..r:ninozuren.

Dat

zijn glutaminezuur en:

(J)

asparaginezuur

2.

citrulline 3. ornithine Vraag 45.

In de ureumcyclus wordt het stikstof dat vrijkomt bij de afbraak van

glutaminezuur gebonden in de vorm van carbamoylfosfaat. De bouwstenen van carbamoylfosfaat zijn ammonia, bicarbonaat en:

I@ ATP .

- (6.)

ornithine

3. ureum

Blz. 9 van 18

(11)

-

hertoets 50102 Stofwisseling,

water-

en zouthuishouding

22 Juli 2014

Vraag 46.

De ureumcyclus wordt gekatalyseerd door een aantal enzymen. Een

deficiëntie in het enzym arginase leidt tot een verhoogde concentratie in het

bloed van arginine en van:

n

.• ammonia

·-· citrulline 3. ornithine

Vraag 47.

Een van de componenten van de ureumcyclus is

C02.

In de ureumcyclus

wordt COf -

geproduceerd : verbruikt

Vraag 48.

De

ureumcyclus is een van de man ieren waarop het lichaam de balans regelt tussen de opname en het gebruik van stikstof. Onder welke omstandigheden

is de stikstofbalans negatief? Dat is:

· bij diabetes

tijdens de puberteit

Vraag 49.

Geef aan wat de correcte volgorde is van de verschillende niertubulus onderdelen, beginnend vanaf de glomerulus.

K distale tubulus rechte deel, distaal convoluut, proximaal convoluut,

proximale tubulus rechte deel

.2:"'

lis van Henle, proximaal convoluut, distale tubulus rechte deel, urine verzamelbuis

@

proximaal convoluut, proximale tubulus rechte deel, distale tubulus rechte deel, distaal convoluut

4.

proximale tubulus rechte deel, proximaal convoluut, lis van Henle, distaal convoluut

Vraag 50.

Welk type epitheel is kenmerkend voor de distale niertubulus?

(Î)

kub isch epitheel

2.

meeriagig epitheel 3. overgangs epitheel

4. plat

epitheel

Blz. 10 van 18

(12)

hertoets 50102

Stofwisseting,

water-

en zouthuishouding 22 Juli 2014

. . .. ' ... .

BB

Vraag 51.

®

Aff

. . : L.: .. , . . ...

' .

. . r . .

.· ,.r ... ·.

·.',;: .-:.

TS

Bestudeer bovenstaande tekening.

CD

\ . .

I . :.

I ' .

! ! ••

'

I . . . .

'·. I •

·:·

. '

Eff

100pm

..

'

.

.. . .

. . . .

·.. . . ' .

. . \ . .

.

• • •• t • . , . . ,,, .. } . '.·

. . . ·. . .. · .

20pm

I ·i

Welke van onderstaande combinaties is niet correct?

r.··

Aff = afferente a rteriole

(]) BL = bloedvat van het peritubulaire netwerk

Z.

G = glomerulus

4. PT

=

proximale (convoluted) tubulus

Blz. 11 van 18

(13)

hertoets 50102 Stofwisseling, water- en zouthuishouding 22 Juli 2014

Vraag 52.

In de nieren wordt het bloedplasma gefiltreerd. Het gaat hierbij om grote hoeveelheden. Per dag bedraagt het gefiltreerde volume ongeveer:

1. 90 L 180 L

3. 270 L

4. 360 L

Vraag

53.

Een proefpersoon krijgt een infuus met inuline. De inulineconcentratie in het bloed wordt langzaam verhoogd met het infuus en vervolgens wordt de

inulineconcentratie in de urine bepaald. Welke lijn in onderstaande figuur geeft de bepaalde relatie tussen de plasma inulineconcentratie en de urine inulineconcentratie weer? Dit is lijn:

. A 1eo

r--:::.. \ B

,/

'----"

. C

A

• s> .. <>

. '

"'

...

.. .

.;-; ..

120 :; . .. _... ... ,.. ... "• >): ... .. •lHi)J .. ... ·•• ,, ... ,.,,,.,,,..,_ ... < \ HHH . . .... ... •""'' " ' •· .. ·• ,.t ... , , • ..,,. .. ... ... ... .. ,. · ,.;.HHHh ... ... ... __... .. ,, •• .. ::,...:.·;;,,.,, · .... .. · · .. ... .. ... , ... .::· . , .. _ - ,,, "'' "' ... .. ... ... .

Vraag 54.

-

..

- -

:5 ,..

- ..

0>

. s 80 . . . . . .. . . ... .. .

...

-

(il

·-

- .,

-

c 40 . - ' .. . . . . . .. . . . . . ... .•. '

,. ••

..

... . :

.... ... .. B

... ..

..

<> •

••• '> •

·< • .,. ..

.. . .

.... .,.

...

.n···. . ...

0 ,ë';;;:--... ·· - - - - - - --·- --

0 4 8 12

Plasrna lnul,ne (mgidl)

c

- - - .---

16 20

De filtratie van een stof in de nier wordt onder andere bepaald door de grootte en de lading van het molecuul. Welke van onderstaande stoffen heeft moeite om het glomerulaire filter te passeren?

(1) .. 2: ·-

Albumine Glucose

3.

Myoglobine

K

Natrium ion Vraag 55.

Het filtratieproces wordt bepaald door een aantal krachten. Welke kracht is het grootst? Dat is de:

-"J)

hydrostatische druk in het glomerulaire capillair

2.

hydrostatische druk in de ruimte van Bowman 3. oncotische druk in het glomerulaire capillair

,At( oncotische druk in de ruimte van Bowman

Blz. 12 van 18

(14)

hertoets 50102 Stofwisseling , water- en zouthuishouding 22 Juli 2014

Vraag 56.

De n ier is opgebouwd uit een groot aantal verschillende epitheelcellen. In onderstaande afbeelding wordt een epitheelcel weergegeven uit:

.

.. ·· .. "·.;,, ... '

- (i)

de proximale tubulus 2. de lus van Henle

3. het distaal convoluut 4. de verzamelbuis

Vraag 57.

Een patiënt wordt opgenomen in het ziekenhuis en na genetische analyse blijkt er een activerende mutatie aanwezig in het gen caderend voor de thiazide-gevoelige natrium-chloride cotransporteur waardoor dit transport een

verhoogde activiteit heeft. Dit verklaard waarom de patiënt:

1. een verhoogde aldosteron concentratie in het bloed heeft

(?)

een verhoogde bloeddruk heeft

3. een verhoogde renins-concentratie in het bloed heeft

Vraag

58.

Als de klaring van een stof X groter is dan de klaring van inuline dan is het zeer waarschijnlijk dat stof X:

1.

niet wordt geresorbeerd of gesecreteerd 2. wordt geresorbeerd

( 3'; wordt gesecreteerd -·

--

W

! . 1':· 'c I . . . ' f •

'. I

·-

Vraag 59.

De hoeveelheid natrium in het dieet heeft direct gevolgen voor het lichaam.

Een persoon neemt gedurende een aantal dagen een grotere hoeveelheid natrium via het dieet tot zich dan normaal. Hierdoor zal de

natriumÇQncentratie.in zijn bloed:

1. geleidelijk afnemen - 2. geleidelijk toenemen

@.

niet veranderen

Blz. 13 van 18

(15)

hertoets 50102 Stofwisseling, water- en zouthuishouding 22 Juli 2014

Vraag 60.

In onderstaande afbeelding ziet u hoe

4

verschillende verbindingen (substance

A,B,C

en

D) het

nefron passeren.

Bij

welke situatie

hoort het

antibioticum streptomycine?

A

SubshH·,çv A

1. A

2. B

3.

c

_@o

Vraag 61.

1 !

i i

.

Urm a

B

i

l

.·....- ·

.... :.:--

c

D

Uri r'>è Uo in1J

In onderstaande afbeelding is een niercel weergegeven met daarin een aantal transporteiwitten (genummerd met 1, 2 en 3 ). Welke transporteiwit geeft een secundair actief transport weer?

Acetaat

1 (1) 2 (2) 3. (3)

Vraag 62.

. . . . . .. ... .

Bij een

daling

in

het effectief circulerend

volume komen een

aantal

fysiologische reacties op gang. Wat zal er als gevolg hiervan afnemen?

1. Aldosteron

@ANP

3. Renine

4.

Vasopressine

Blz. 14 van 18

(16)

r .. '•

. '

hertoets 50102 StofwisseHng, water- en zouthuishouding 22 Juli 2014

Vraag 63.

Door de toediening van een infuus kan het intracellulaire volume in het lichaam veranderen. Wat is het effect van een infuus van 1 L hypotonische vloeistof op het intracellulaire volume?

1 . blijft gelijk 2. neemt af

neemt toe Vraag 64.

·'" '• . ' I

'

Een patiënt heeft een plasma glucoseconcentratie van

10

mg/ml. De concentratie glucose in de urine bedraagt 75 mg/ml en de urineflow is 10 mi/min. De glucoseklaring bedraagt:

1. 1 mi/min

2. 7,5

mi/min

3. 10 mi/min

€} 75

milmin

Vraag 65.

• ' . . ·t Ç<'• t •• 11" t i ' 't ' '

1 . ' t"'' '•'· ., .. .! • ' c "l. • (', t ' ' . : ' ... ' ,

" ' •, I . ; '' ' ' '

'

·.

. ; ,. ..

... ·. '

'

... \. ,)> .. ' \ ' . .

Wat gebeurt er met kreatinineklaring wanneer een gezonde persoon intraveneus kreatinine krijgt toegediend waardoor de plasmaconcentratie verdubbelt? Dan zal de kreatinineklaring:

. .._?,)

met veranderen

3.

verdubbelen Vraag

66.

Verhoogde afgifte van aldosteron leidt tot verhoogde bloedspiegels van:

G)

angiotensine

11 .2:"'

ANP

3.

renine

vasopressine Vraag

67.

Aldosteron wordt gemaakt in de:

- (Ï)

bijnieren

;2:-:AI- hersenen

3.

niercortex 4. niermedulla Vraag

68.

Welke van de onderstaande geneesmiddelen is sterk af te raden bij primaire hyperaldosteron isme?

.,. 1. ACE

remmers

,2:"'

Am

i

loride

\ ·: ,

.. \

Angiotensine

11

receptor blokkers

4.

Thiazide

Blz. 15 van 18

. l .

•• ..

(17)

-

hertoets 501

02

Stofwisseling, water- en zouthuishouding 22 Juli

2014

Vraag 69.

Mevrouw van Dippen heeft chronisch last van polydipsia. Dit kan verklaard worden met de navolgende bloedwaarden :

Hypervalemie en een verhoogd plasma vasopressine niveau

,.H_ ,,

·. L· • ' " · ·(

_ Hypervalemie en een verlaagd plasma vasopressine niveau

. . Normovalemie en een verhoogd plasma vasopressine niveau .. , ·' · · · ··· ·, t

@

Normovalemie en een verlaagd plasma vasopressine niveau

Vraag 70.-

Het Liddie syndroom wordt veroorzaakt door een activerende mutatie in het

ENaC

natriumkanaaL

Dit

zalleiden tot:

1.

Hyperkalemie Hyponatrem ie Hypertensie

Vraag 71.

I . . ,

"-··: ..

. . '

·. · .... "' ., :

C) Arteriële

ondervulling zoals bij

hartfalen en

levercirrose leidt tot:

,.. 1. hypernatremie

®

hyponatremie

'

Vraag 72.

Het atriaal natriuretisch peptide (ANP) zorgt voor verlaagde natriumresorptie in de:

1. de

proximale tubulus

(PT)

2> de verzamelbuis (CD)

het dikke opstijgende deel van de lus van Henle (TAL) 4. het distaal convoluut (DCT)

Vraag 73.

Secretie van K+ in de hoofdcellen van de verzamelbuis gaat gepaard met:

1.

K+

secretie via een basolateraal kalium kanaal

< 1>

Na+ reabsorptie via ENaC 3. water resorptie via AQP2

Vraag 74.

Een metabool gecompenseerde respiratoire acidose wordt gekenmerkt door:

1

verhoogde pC02, verlaagde

[H

C03 -] _ . . . ( 6

:. · · \ · . ;' < .. .

2.

verhoogde pC02 , verlaagde pH ... , · · 1 · · .. "; <. ?.

.. . verlaagde pC02, verhoogde [HC03-] . "''· ·,r.!

verlaagde pC02, verhoogde pH o ·. '· •

'

Vraag 75. -

Een patiënt wordt opgenomen in het ziekenhuis en na genetische analyse blijkt er een mutatie aanwezig in het gen caderend voor het epitheliale natriumkanaal

(ENaC)

waardoor

het

kanaal niet functioneel is. Hierdoor

kan

verklaard worden dat de patiënt een:

1.

·l hyperkalemie heeft

verhoogde aldosteron concentratie in het bloed heeft

3.

verhoogde bicarbonaat concentratie in het bloed heeft

- @)

verhoogde bloeddruk heeft

Blz. 16 van 18

ll<

' ·.i '

•.

; . ;

. I .

"'. .

I '

I

(18)

-

hertoets 50102 Stofwisseling, water- en zouthuishouding 22 Juli 2014

Vraag 76.

Kalium wordt net als natrium in het bloed zoveel mogelijk constant gehouden.

Welk geneesmiddel zal leiden tot een verhoogde kaliumuitsche iding in de urine?

x,--·

ACE-remmer 2. Amiloride

\2)

Furosemide Vraag

77.

' . t. ..

De verzamelbuis

in

het nefron speelt een

cruciale rol bij de kal iumhuishouding.

In welke cellen wordt kalium opgenomen als respons op een kaliumtekort?

G)

Alpha-intercalated cellen

2 .

Bèta-intercalated cellen 3. Hoofdcellen

Vraag 78.

Een elektrolyt heeft een nierklaring van 1 mi/min. Welk proces heeft deze stof in de nier ondergaan?

Filtratie en resorptie 2. Filtratie

en

secretie Vraag 79.

Een vrouw van 76 jaar wordt opgenomen en maakt een sterk verwarde indruk.

Bij

lichamelijk onderzoek wordt geconstateerd dat

haar

bloeddruk erg laag

is.

Bij bloedonderzoek in het laboratorium worden de volgende waarden gemeten:

1

Kalium

5.2

mmoliL

[3.5-4.8]

Natrium 140 mmoliL [136-144]

Ureum

5.8 mmoliL [2.5-7.5]

Kreatinine 60 mieromaliL [70-130] . ... ,\-.

·"' .. , ·. ·.

7.30 , .... ,..

,_"c, " < ·· \

•··. - \

pC02

3.2 kPa [4.5-6.0]

HC03- 16

mmoliL

[22-29]

Tussen haakjes vindt u de referentiewaarden.

e primaire stoornis in het zuur-base evenwicht bij deze patiënt is een:

1. ·

Metabole acidose . Metabole alkalose

®

Respiratoire acidose

K

Respiratoire alkalose Vraag 80.

De nieren zijn in staat om zuren en basen te transporteren zodat de zuur- base balans niet wordt verstoord. Aanwezigheid van grote hoeveelheden ammonium

(NH4 +)

in de urine is een renale respons die past bij een:

.-1-:-

metabole alkalose door overgeven (?)respiratoire acidose

,3:

respiratoire alkalose

4. verhoogde afbraak van ammoniak

Blz. 17 van 18

(19)

- hertoets 50102 Stofwisseling, water- en zouthuishouding 22 Juli 2014

Vraag 81.

Bestudeer onderstaand regelschema waarin een relatie wordt weergegeven tussen de zuur-base balans en de kaliumsecretie in de urine . Wat gebeurt er met de kaliumsecretie bij 2?

1. Blijft onveranderd 2. Is geremd

- @ Is gestimuleerd

·: ';• .. :· ::" :·... • , ',• , , .. .. ".

·. . . . . :: " . . .. . . :. :. : .. : :: ··.: . .. :

. . ... .. : ... · ". ,: :: .. ':: ... .. : . .. . ::' . ' . ' .: .... .. . " '

....

. ..

EINDE VAN DE BLOKTOETS

Blz. 18 van 18

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de hiervoor beschreven studies kan ge- concludeerd worden dat het belangrijk is om bij groepsinterventies voor ouders met kanker niet alleen aandacht te besteden aan

27 Ulrich, D., Human Resource Champions, Harvard Business School Press, 1997... &amp; Paauwe, J., Human Resource Management en firm performance, Master’s

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

Bloktoets 50102 Stofwisseling, water- en zouthuishouding juli 2013 Blz1. Bekijk de onderstaande tekening goed, en bepaal dan wat u

©Bram van der Steen, 24-06-2013 32 In eerste instantie wordt de koliekpijn bestreden met NSAIDs en gewacht tot de steen uitgeplast wordt, gebeurt dit niet kan gebruik gemaakt

Hypertensie wordt niet voortgeleid naar het capillair-veneuze systeem door autoregulate, waardoor er geen verhoogde hydrostatische druk daar is en dus ook geen oedeem bij

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de