LEVENSBESCI{RI'YING EN BEKERING
van
ANNA KATHARINA MERKS
Een getrouw verhaal
van
al
hetgeen met haar is voorgevallenin de
gevangenis,van
de 5e juni 1763
al,tot zij
opde 19e
vandie
maanddoor
de Justitie te Rotterdam is terechtgesteld.nleuwe uitgave
W. M. den Hertog - Uitgeyer - Utrecht
OP DE
I,EVENSBESCIIBIJVING
EN
BEKERINGS\ilEGVAN
ANNA KATHASINA
MEBKSJedidjah, Gods gekruiste Zoon,
Ik zal van Uw triomf
gewagen.Ik durf, in
dienstvan Uwe
kroon,Uw
statie-banderollen dragen,Een knecht schaamt
zich
zijns Meesters niet;Waar hij Zijn
eerverheerlijkt
ziet,Zwaaít hij de blijde
zegevanen.'k Zie
Uwe roem, ImrnanuëI,' Verheerlijkt
boven dooden
hel..'k Zal u de
gloriewegen banen.Rijd toe,
gezalfde Vredevorst ! R$d toe, gekruiste Wonderkoning !Uw
wapenrok,met
bloed bemorst,Toont ons de
schoonste heilsbetoning,Ri;d
toe,de
Satanis
vermand !Door
onweêrstaanb're tegenstand,Hebt gij Uw' vijand om
doen komen.Vaár
voort: it volg U,
metmijn
zang.Gij hebt de Sterke zijn
gevangApollion zijn prooi
ontnomen !i'
1r',i
',il\l
,,}
"i.:
L
ir.j'
]:.
t"
;$;
O Striidperk,
schoon ge eenKerker
waart,En daarin
een zeer droeve kamer,'lVaar
Gods Genadewond'reu
baart,Is
ons eenTofet
aangenamer,Dan 't Hof van grole
Salomon;Die
eeuwigglinsterende ZonMaakt, door haar
onbevlekte glansen,Van't
treurtoneel een zegekoets,Als
ze een vrorneziel, vol
moeds,Leidt in de
hoogste hemeltransen.God, onafhankelijk en vrij, Verantwoordt
geenvan Zdn
daden;Maar
makendede
droevenblij,
Wil hij de
hoogmoed steeds versmaden,Wat
doethij wèl, die in zijn
jeugd,Zich
zijne Schepperwijdt met
vreugd',En
reedsin zijne
lentedagen,Naàr
God-Jehova's rijkspaleis Zdin grootstetocht
en zielereÍs,Op
Christusdierblaar
bloeddurft
wagen !Maar is die tijd
verwaarloosd, Hoe zeer hem ookdie Kruisvorst
lokte,Wat is 't
dan nog een grote troost,- Eer
nog.de
dood aande
asspil schokteVan 't dierlijk
leven,- tot
de HeerBekeerd
te
worden,en ter
eerZijns
Scheppersde
overige stondenZijns tijds te
mogenleven;
ja,Tot heerlijkheid van
Gods genáMet
zijnen Godte ziin
verbonden !En hoe gelukkig leeft die
man, ïViens wandel Godzó wil
besturen,Dat hij het
hemels KanaánVooruit ziet in zijn
uiterste uren ?Gelukkig, wie
Gods MajesteitZelf of
de hoge Nebo leidt,Om
Kanaàn's betere landouwen,'Waar
's
LevensVorst
deKoning
is,Al
juichende, op de hoge spitsVan 't zalig Heilgeloof te
aanschouwen !. Katharina Merks, - een
wangedrocht,Om hare
'ïV'erd, gruwelenen
zonden,-
daar
zij 't minst
haar Schepper zocht, DoorHeui, als 't
dwalend schaap gevonden,Zd,
reeds gedoemd'door 's Rechters mond,Vloekt in haar hart, die
bange stond,Die haar 't jonge leven af
zou snijden:Ze is
aanhaar gruw'len te verkleefd,
.. ,ph wil,
hoe snoodzij heeft
geleefd,'t
Verhuizenharer ziel niet
lijden.Daar
treurt,
daar zucht, daar klaagt, daar kermtZij, in
de diepste nood, verstoten.Daar 's
niemanddie zich
haars ontfermt,De
doodkomt
reedshet
zwaard ontbloten !Samaritaan noch
Jood om
haar Bekommerd,in het groot
gevaar, ïVaarinzij
staat, om strakste
sterven,Z{n
mededogend,met
een wicht,Dat onder 's
Hemels toorneligt,
En
nergenstroost weet te
verwerven.Zij kent
geen God,zij weet
geen hel, Onkundigis zij van 't
geweten,Zulk
een zoektGij,
Immanuël,En,
door eenliefdevuur
bezeten,'t
Geenin
geen schepselvallen
kan,Wilt
GU haarrukken uit
de ban Ja,uit
de bander
helse boeien.Die
zondares ooktrekt gij
nog,En
overreedthaar, om't
bedrogEn
hare gruw'Iente
verfoeien.n
Ge ontdekthaar
aan haar boze daán,'t
Geweten geselthaar met
roeden.De wreker volgt op
hare paán, -En
niemand,die haar wil
behoeden !O, Allerijs'lijkst
schouwtoneel !Zii
ziet de hel, met open keel;Reeds Eapen,
om haar
strakste
ontvangen,\il'aar zal zij
henenin die
nood ?Zij
vreestminst voor de
eerste dood;Dat
,,Eeuwig"kan de ziel haar
prangen.Ja: eeuwige, eeuwige Eeuwigheid,
Te
schaars gdrendvan de
Adamijten,Te laat zo jammerlijk
besehreid !AIs 't
kwaad de schuld onskomt
verwijten, Staatgd
zo heilloos onsin 't
oog !Dat
eeuwig, eeuwig gaatte
hoog !Dat
eeuwig, eeuwig onder toren,Dat
eeuwig onder vloekte
zijn,Is de
allerijsetijkste pijn,Als 't
schepselniet is
weêrgeboren.De
dood,de
schand'lijke manier, Waaropzij voor
haarkwaad zal
boeten,Zijn nu
degenenníet, die
hierHaar in die nare
angst ontmoeten;Maar de
eeuwigheidis haar
een beql.Helaas
!
waarvindt zij
troostof
heul ?'Waar zal zij voor die wreker w{ken
?Hij heeft
haarhalf
reedsbij
de strot;Ontvangt zij nu
geenhulp van
God,Zij
moetin
deze noodbezwijken....
Crod
ziet haar heilig
hopeloos,H{j wit Zich
overhaar
ontfermen;Hij
draagt,-
hoe snood, hoe heilloos boosZij
wezen moog'-
haarop Zijn
armen,En
openbaarthaar Zijnen
ZoonzDie treedt voor 's
Opperrechters troon,In 't
hoogst Gerechtshof,voor haar
binnen.Hij heeft
op Golgotha betaald,Daar heeft
geenmijt
zelfs aan gefaald.Hii buigt haar'J hart,
om Hèmte
minnen.Hij lonkt, Hij
spreekthaar lieflijk
toe,Zii
ís de 'Wreker reeds ontkomen.Zij is ontvlucht
aanzijne
foê, Dnvoor
een Godskind aangenomen.-
Hoe juicht zij, om dat
zoet onthaal;Hoe
dankt zij,
(maarmet
ànd're taalDan eertijds)
Hem,Die 't hart haar
griefde.Hoe
drukt zij
thans zichzelf eensuit
?Zij is niet
meer des Satansbuit
!Hoe
zinkt
zeweg in zuiv're
liefde !' t:'t
. ,. ,r'l ,',1#
,; .rji
;:;,,lir!ro, ', i^:
Dáar leeft, ten roem Uws lVonderwerks,
-
Schoon't
lichaam is gestraft geworden,-
De
ziel van Katharina
Merks,Als
Priesteresin
's Hemels orden.God
lof
! deAarts lïeiland triomfeert
!Ztln
hoge Naamzij
steeds geêerd,Zo wordt
des Satansrijk
gebrokenDr
Jezus' hoogste MensenminUit
een trotse, verwaten zin,Niet
doorzijn
schepsel we{ersproken.fireophrastus.
I, ir:,i! ï.ï;i1 '' :''':!-:"í1.í
'',;,ï
' ,t :"1í1
'' ri;
t::
'l l"li'
,
Í
t:$"
,'"':i.' '.'ri'i
. .
j,,:i.'i i
i. ,.it
''..1 ;
.,
:.']:i,l, ,ll
. , f 't,
:\
als de krankenbezoekèrs verzocht worden derwaarts te .gaan, en dat 4iegenen,
tot
wiézij
dan komen, niet anders verwachten moeten,dan dat hun of haar leeftijd
nog slechtskort
wezen zal.. ,,O!"
riepzij uit,
,,zalik
danmijn
longe leven moeten laten ?"Van
't Hof
maakte daar geen verdere aanmetking oP (latende haar evenwel een ogenbliktijds
om te wenen), . en zei haar alleen,dat zij dat
jonge leven zou moetenlaten,
omdatzij het niet behoorlijk had
doorgebracht, vragende haar tevens, waarmeezij
tevoren de kost had gewonnen ?- Haar
antwoord was:met
dienen.-
Hebtgij dat
altoos gedaan?
wasde
vraagvan Van 't
Hof,waarop
zij
zeide:had ik dat maar
altoos gedaan, dan zouik
nuhier niet zitten.
De droeftreid, welke de mens altoosuit
de staat,waarin hij
was, toenzij
hem over-kwam, uitvoert en
overbrengtèf 'tot
eenstilzwijgen, '
'èf tot
een meer losse tong,werkte in
haarhet
laatste, enzij
verhaalde hem geboren tezijn
tur onecht.Zij
had haar moeder vroeg verloren, en zonder enige besturingen
opvoedingaan zichzelf
overgelatenzijnde,
trmge- zworven waarzij
wilde.Te Dordrecht had
nl
zích verhuurd om te Amsterdamte
wonen,bij
een galanteriekramer.Zij
had vervolgens ookzelf met
een dergelijkekraam
gereisd, en toen zij zag, dat daar een goedewinst
op was, waszij dit in
hetklein zelf
begonnen,'en daarinniet
ongelukkig geweest,zodat zíi
al iets
had overgespaard.Een soldaat
had
toenhet
oogop haar laten
vallen, doch"was, zonder haarte
trouwen, van haar weer weg- gelopen.Niet in
dietijd,
maar enige dagen naderhand, heeftzij
omtrent die soldaat nog verhaald, dathij
door menigvuldige schone beloften en betuigingen vantrouw en
standvastigheid,haar zover
had ,wetente
krijgen,dat zij zich aan hem had
overgegeven,en van
hem zwanger $/as geworden en naderhand te Leiden was be-l7
\
haar
woeg, of zij
ookwist, wat de
oorsprongvan
het kwaad was, endat
zíj ten antwoord gaf: de kwade, ver- staande daardoor de Satan.Van 't Hof,
onderrichtte haar,dat dit wel
een alge- mene waarheid was, maar vroeg tevens,of zij
dan dat kwaadzèlf niet
gedaan hafl? Zij
zei,dat z{ het
wel had gerlaan, maar deDuivel
hadhet
haar ingegeven-
Van 't Hof zei
daarop:'ofschoonde Duivel dat
mogegedaan hebben, zo zult
gij
echter erom gestraft worden;maar dat hij, in àlle
mensen zoiets
kwaads ontdekte, zelfs van hun jeugdaf
aan, en zo iets boosachtigs; w&êrde Duivel vat op
scheente
hebben,om
daardoor de mensal
verdertot
boosheidte
brengen.Dus tevoren gezegd hebbende,
dat er
zo iets kwaadsin
de mens was, zelfsvan zijn jeugd af
aan, zo wo€ghii haar
DUrof zij ook dacht, dat God de
menskwaad
geschapen had? - Anders kan ik het niet legrijpen,
was haarantwoord. Gij
doetwèl,
zeide Van't Hof, met ronduit te
zeggen, zoalsgij het
begrijpt;maar neem eens aan: indien God de mens zo geschapen had, dan zou
Hij
oorzaak van het kwade zijn, maar God,,Die de goedheid zelve is, kan immers geen kwaad voorÈ brengen, zomin als een goede boom kwade vruchten.kan voortbrengen.
Hii
vroeghaar verder, oÍ zij (als zij
gezondigd, en enig kwaad stuk bedreven had)niet
enige benauwdheiden
kloppingen $ras gerilaar geworden? Zii
zeide: ja.IIli
onderzochtiru
ofzij
ook wist, vanwaar die kwamen, en gehoord hebbende van: neen,-
beduiddehij
haar, datdit
kwarn,door
een geweten,hetwelk in
ons,als tot
een stadhouderder
hoogste rechtvaardigheid,van
God is ingeschapen en vroeg haar vervolgens ofzij
ook wist,dal er
eenGod
was?
Gehoordhad zij het wel
eens,volgens haar antwoord, maar verder
wist zij
het niet.Gij begrijpt wel,
4ogine
h1ivoort, dat gij uzelf
niethebt
geschapen.Dit erkende zij. Gij zijt
-nochtans,19
menÍren
dus zondig en met
boosheid besmet \ilaren.Hij
beweesdit
verderuit
Mattheus 15 vs 19:Uit
hethart
komenvoort
boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen,valse
getuigenissen, lasteringen.Van lt Hof
zei,dat zij in het
gelezene haar beeld klaar kon zien, en na haar hetzelve nog wat nader omschrevenen
opgehelderd hebbende,vroeg hij háar, of zij
zichnlet
verwonderde,dat in dat
Boekhaar
dadenen
ge- dachtenzo juist
getroffenen uitgedrukt
waren,en
oÍzij niet
bekende,dat het waarlijk
haar beeld was? Zij
antwoordde:ja. Hii
ging vragende voort, ofzij
ook niet toestond,dat God de
mens goeden reeht
geschapen had,maar dat hij door de
zondeen
door moedwillige' ongehoorzaamheid aanZijn
Schepper en Weldoeneruit de staat der rechtheid gevallen en verdorven
was ?lVant indien God de mens niet recht had geschapen, dat dan God de Oorzaak van de zonde zou we1en, ên aat zil
zojuist het
tegendeeluit
Genesis2
gehoordhad. Zij
stemde
dit
geheel toe en Van't
HoÍ vervolgde te vragen,of
zdi deTien
Geboden ook kende?
Ja, washaar
ant- woord,en zij zei
dezeop in rijm,
dochop z'n
Rooms, sluitendehet
2dein het
eerste,en het
10de achter- latende.Zonder zich
uit te
laten overdat
verkeerd opzeggenin
aanmerkingte
nemen, zeiVan 't
Hof,dat
de HeiligeSchrift
een Wonderboek was,alzo
(hoevelejaren dit
ook ouder ware danzíj) zij
nochtans, en ook rnèt haaràlle
mensenzo
duideliJkdaarin
$raren afgebeeld.Hij
zei haar nu, dat
hij
de Tien Geboden haaruit
de Bijbelzelf
eens zou voorlezen, en begon met de voorrede. van Mozes, om haar goed te doen horen dat het de Wet van God was, gaandehet
eersteen
tweede Gebod voorbij, ommet
de Roomse gevoelensin
geen woordentwist te komen, lashet
derde, en vroeg haar,of zíj
neh aan dat Gebodniet
schuldig kende?
of.zij
Gods allerheiligste Naamin
haar leventot
hiertoeniet
duizend ennper-
:- j
;t:,Ï t. .:!
2t
r'...è j
legen,
en zei: Ja, doch men moet de reden
daarvan hieraan toesehrijvendat zij
opdie tijd
aangaande haar beide bevallingen nog niets had beleden.Omtrent
het
achtste Gebodviel
geen verschil,zii
zet hierop volmondig schuldig te zijn.Hij
las haar toenhet
negende Gebod voor, en zei datzij ook
daaraanwel
schuldig zoustaan. Want dat
zijin het gericht noch omtrent zichzelf, noch
omtrent anderenniet
altoos oprecht gesproken.en
beleden zou hebben, en datdit
een valse getuigenis was; datzij
ookniet vrij
zou zijnvan
de woorden van haar naasteniet
eens verdraaid,of
hem achterzijn rug
belogente
heb-ben. Zij
deed belijdenis,ook omtrent dàt stuk
geheel melaatste
wezen, zowelomtrent
haarzelf, als omtrent haar naasten.Over het
tiende Gebodzei de
krankenbezoeker, dat daarinniet
alleen verboden werden de daden, maar ook zelfs de begeertentot
's naastens goed; endaaruit
dusbleek, dat.deze
'Wet een Goddelijke W'et was, omdatniet
alleen de zondige daden maar ook zelfs de zondige begeerten daarin verboden werden, en dat het met haar leven was toegegaangelijk
er staatin
Josua 7 z2L.Nadat
Van't
Hof haar alzo de ganse'Wet voorgelezen, en zij zich aan ieder Gebod schuldig belede4 had, voegdehij
nog daarbij, datzij
(bekend hebbende aan het schen- denvan àIle
Gèboden schuldigte zijn) weten
moest,dat
zelfshet
schendenvan
één Gebod detijdelijke
èn eeuwige dood verdient, en dus nog veel méér het schen- den van àlle tezamen, lezende vervolgens voor haar Ga- laten 3 : 10, en bewees haaruit
die plaats; datzij
onder devloek lag. Hij
verklaardehaar
ook,waar
die vloekin
bestond,te
weten:1. In
afgescheidente zijn van
God, endat zij,
aldus 'blijvende,nooit
enige hoopkon
hebbenzalig te
zullen worden,maar buiten
gemeenschapmet, -'en
aandeel?A
aan
Go{
voor eeuwig rampzalig wezen en het aànschijn van God voor immer zou moeten missen.2. In
een venrreemdingvan
de beloftenen
verbon- den, datzij
namelijk aanniet
één beloftein
Gods W'oord beloofd,hier of
hiernamaals, deel zou hebben, en buiten een verbond met God,tot in àlle
eeuwigheidhet
eigen- dom zoirzijn en blijven van.dien, met wie zij in
eenverbond stond.
3. In het
dood-zijnin
de zonden en misdaden, en al- dus het eeuwige leven niette
zullen genieten, alzo nietsdat bevlekt of
onrein is,ten
hemel ingaat.4. In
eenkind
des toornsvan
Godte zijn,
waardoor dan die allerhoogste en allervreselijkste Majesteit tegen haar eeuwig zou toornen, haar vanZijn
aangezicht ver- stoten en onder een eeuwig gewicht van toorn brengen èn laten zou.IÍij woeg haar
vert'olgensof zij
ook meende, als zij dood was,dat
dan àllesmèt haar
dood lvas,en dat
er niet iets van haar zouoverblijven? Zij
antwoordde, datniet te
denken, maar doorVan 't Hof
gewaagd zijnde,of zdi het onderscheid wist tussen een mens en een beest, zeízíj: neen.
Hij
toonde haar het onderscheid aan tussen een mens en een beest, en vervolgdemet te
vragen, ofzij niet wist dat er nà
de dood eenziel vaïl
ons ovêr-btijft ?
Ja,gaf zij tot
besgheid, enhij
beweeshet
haar nog verderuit Matth.
10 :28.Deze Schriftplaats door he'm
nog wat
aangedrongen zijnde, begeerdehij van
haarte
weten, hoeveel $regenzij
geloofde dat er ná de dood waren.Zij zeí
de eeuwige glorie; maar vermeldde (wat aanmerking verdlent) nietsvan een vagevuur. Naderhand heeÍt zij,
daarover sprekende, gezegd,wel in de kerk van het
vagevuur gehoord te hebben, maar datzij
nooit, ofschoonzii
daar wel eens over had gedacht, enig begrip van hetzelve had kunnen maken.Daar is, zo gaf
Van't Hof tot
uitlegging ten antwoord 26op zijn
eigen vraag,niet
alleen eeu$rigeglorie,
maar óók eenhel,
de plaatswaar
de verdoemelingenin
een eeuwig en onuitblusbaar vuur geworpeá zijn; maar..
als grj.nu eensuw
eigen leven nagaat,-
waar denktgij
dan te zullen komen? Zij
hoopte, zeizij
omdat God genadig en barmhartig was,dat Hij, uit
hoofde van-haarjonk-
heid, haar genadig zou wgzeri en haar hare zonden ver- geven.Van 't Hof woeg haar nu, of de
wereldse Rechterhaar, om haar jonkheid verschonen zou
? Zii
zei: neen.-
Hoeveelminder
dan, vervolgdehij, de
àllerhoogste Rechter, God,Die
de reehtvaardigheidZelf
is ? waar-om zij. daarop niet hopen mocht. Dat het wel waar was,
dat
God barmhartig is,ja
ook gaarne vergevende, dochdat Hij
tevensook is de
rechtvaardige God,Die
het kwaad niet ongestraft kan en zal laten, en dat de godde- lozenhet
levennooit zullen
zien; tonende haar verder aan, dat er, indien zíj zó stiertf., voor haar géén hoop was, en datzii
anders niet verwachten kon, dan ná haar doodin het
eeuwigevuur te
zullen geworpen worden,in
dehet bij al
de rampzaligenen de duivel; want dat God' véél te rechtvaardig is, om het kwaad
ongestraft telaten.
Maar is er, woeg Van't
Hof, dan geen middeltot
verlossing
? -
Bidden, $rashaar antwgord. Hij.
woeghaar wat zij
biddenkon, en zij bad het
Onze Vader.Het
gebedder
goddelozen,ging hij voort, is
de Heere een gruwel; hoe kan een onreine bidden, en grj hebt.be- ledenen
erkend, geheel een onrdinete
wezen; maarkent
g{
ook deTwaalf Artikelen
des Geloofs? Zíj
ant- woordde:ja,
en zei diebij
stukken en brokken op.Van't
Hof, om haar langs de Geloofs-artikelentot
de Ieerder
Verlossiàg opte
leiden, vroeg, hoeveel Godener
waren?
Drie, was haar antwoord, voegende daarbij,dat zij in haar Kerk het
altooszo
gehoordhad.
De RoomseKerk,
zeiVan 't Hof, belijdt
daaromtrent mèt .onshetzelfde, en zegt
dat
er één God, éénin
'Wezen, drie26
in
Personen, namelijk Vader, Zoon en Heilige Geest, en daaromtrent, hebbenwij met
haar geen versehil; maarweet gij
ook,wie
Jezus Christusis
geweest? Zij
zeil.neert-
-
Van''t Hof
zei haar toendat Die
gekend moest worden, omdatHij
alléénde
enige Zaligmakqris.
H$woeg, of die
Jezus Christus een mens geweest was ?en, zei
hij, Hij is zekerlijk
een mens geweest omdatHij
anders geenBorg had
kunnenzijn,
omdatde
betalingvan 's
mensen onmetelijke schuld moest gesehiedenin
dezelfde natuur, waarin de sehuld gemaakt was, en dat
was de
menselijke geweest,maar óók
moestHij
Godziin, want
eenbloot
schepsel zounimmer in
staatzijn
geweestde toorn
des rechtvaardigenen
vergramdenfus te
dragen,en
beweesdit
aldus,dat hij
God èn menstegelijk
moestzijn; maar
een niet-zondig mens, die géén zonde zelÍs gekend had, en niet nodig had voorzijn
eigen zonden eerstte
offeren, én die dus alléénin ,
staat was om aan God
het
rantsoente
kunnen betalen, als hebbendeZelf
géénschuld. Hij
toonde haar verder aan, dat die Jezus Christusniet
alleen had kànnen vol- doen, maar ook voldaan hàd aan Gods reehtvaardigheid,door
eenbittere
kruisdood,en dat
Godnu
alleen om Dienswll de
zondenvergeeft. Hij
toondehierop
nogverder
aan,dat die
Jezus Christus, .gestorven zijnde, ook begraven was en datHij al
de verschrikkingen der Gqdverlatenheiden al de
hqlsepijnen Ín Zijn ziel in
Gethsemaé's
hof en
aanhet kruis
geleden had, en datHij
daarnaten
derden dageuit
de dood \Mas verrezen, erl, na nog veertig dagen op aarde te hebben gewandeld, ten Hemel opgevaren was, om daar voor al diegenen, die Hem aannemen zouden alshun
Eeuwige Hogepriester, gedurig te bidden, en in hen, als ledenZijner
Kerk,Zijn
Heilige
Geestuit te
storten, en hen, doorZijn
macht, tegenàlle
vdianden, zowellichamelijke als
geestelijke, altooste
beschermen;dat Hij
daarzit ter
rechterhandvan
God, omdat God, de Vader, door Hemàlle
dingen 27.
regeert,en dat Hij van
daar zal wederkomén, om àlle levenden en dodente
oordelen, en danal
diegenen, die. in Hem
geloofdzullen
hebben,en door Hem
gerecht- vaardigden
geheiligdzijn, in Zijn
wederopvaring ten Hemel,met Zich in die
plaats meete
nemen, om daarin
eeuwigheidte
leven, en verzadigingvan
weugde te genietentot in
.àlle eeuwigheid;terwijl Hij
alsdan de àngelovigen veroordelenzou om
geworpente
wordenin de poel die van vuur en sulfer brandt, welke
de Duivel en zijn engelen bereidis, En\it
dat alles maaktehij
toen nogmaals dat groot slotgevolg op, dat die Jezus Christus moest worden gekend, omdater
géén Naam, dan die Enein
Hemelof
op aarde gegeven is, om zaligte kunnen
worden! Dit alles
hebbende besloten met een weru; dat God het gesprokene haar toch op hethart
drukken en aan haar ziel heiligen mocht, gafhij,
nadathd met haar de Heere
gebedenhad,
de navolgende Kapittelen op en woeg dat die voor haar zouden gelezen worden: Rom. 1 en 3, 1 Cor. 6, Jos. 7 en Zach. 5.Des.woensdagsmorgens na deze, vervoegden de beide krankenbezoekers,
Van 't Hof en
Goedhart,zich bij
haar, en
Van 't Hof
vroeg, haarof zij wèl
gerust had ?Zij
antwoordde:neen. Van 't Hof
begeerdede
redendaarvan te horen, en die was, zei zij, omdat
hij
de avond tevoren haar zoveel had ge.zegd, hetgeenzlj
al tobbende, de gehele nacht overdachthad. Hij
hield haar voor, dathet
ongelukkig ïvasvoor
haar,dat zij niet
had gerust, want datzij in
die toestand, waarinzij
was,bij
dag zich-zelf met
ongerust-zijnwel kon
afsloven, en alszij
dan 's nachtsniet
rustte, dat zulks zekerlijk veel nadeel aan haar gezondheid zou moeten toebrengen, en het overigevan
haar leven, hetgeen slechtskort
stondte zijn,
nog zeer smarteliJk door haar zou kunnen worden beleefd;doch
dat het
evenwel zeker was,dat de
zaken, welkehij met
haar had verhandeld, zeernuttige, ja,
ook vol-28
\
{:strekt noodzakelijke dingen behelsden" welke
in
de staat waarin zij was, tiendubbel haar aandacht en overdenking verdie-nden.Hij
herhaalde daarop nog eensin het kort al dat
verhandelde, en zei,dat het
haar een zonderling voorrecht rryezen zou,indien
Godhet
haar ophet hart drukte en haar ontdekking van haar
toestand mochtgeven. Van ft Hof
vroeghaar of zij
bidden kon?
enhaar antwoord was: Ja,
en
zilj zei de Tien Geboden op, evenalsde
avond tevoren, achtendedit
een gebed tezijn,
en bad daarnahet
volmaaktste gebed, besluitende hetzelve opzijn
Rooms.Van 't Hof woeg, of zij ook
geloofdedat
God haarVader was
? Zíj
zeiz Ja, en opzijn
tweede vraag, vtaar- omzij
dat geloofde ? antwoorddezij:
omdatHij m[j
ge- schapen heeft.Oát
is wel'u/aar,
zoging hij voort;
maarwat
dunkt u ? wanneer eens een ènechtkind tot
eeneerlijk
manzei: gij zijt mtjn
vader,-
meentgij, dat hij u dat
welzou
afnemen? -
Neen,was haar
antwoord.-
Tffelnudan,
zei Van 't Hof,
hoekunt gij
God danuw
Vader noemen,daar gij uzelf
tegenHern
gedragenhebt
als een bastaard?
Dus onteertgrj
God,en
spotmet
Hem uw Vader te noemeq; want een gehoorzaarn kind zal alleachting, liefde en
toegenegenheid aatrzijn vader
be- wijzen; dochgij hebt
(integendeel)àlle
gehoorzaamheidniet
aan God, maar aande
Duive1 gegeven,en u
dus aan hèm onderworpen als aanulv
heer enuw
vader.Goedhart vatte
nu het
woord op, en zei:gij bidt:
Uw Naam worde geheiligd; doch hoekunt gij
zulks bidden ?want
daarmeebetuigt gij, dat gij
onderindrukken
van Godsheiligheid staat, en dus
bevreesdzijt, God,
de Heilige, te onteren; maar datHij
door u,verheerlijkt
engtoot
gemaakt mag worden-Het
tégendeelhebt gij
ge- daan,Zijn'heilige
Naam hebt ge ontheiligd, en inplaatsvan
Hemte
verheerlijkenen groot te
maken,hebt gij
Hem steeds oneer aangedaan en Hem veracht.Gii
bidt, dat GodsKoninkrijk
kome, maar inplaats van dat,hebt gij àl uw
machtin het werk
gesteld om hetKoninkrijk
des Setans op te bouwen en GodsKoninkriik afbreuk te
doen,met uzelf
onderde
heerschappij des Satanste
stellen, en, alszijn
getrouwe onderdaan, zijnkoninkrijk te
helpen bevorderen.Dus
spotgij óók in
die bede met God.Gij bidt: dat
Godswil zrl
geschieden,gelijk in
de Hemel, alzo ook op de aarde; maar, mens, hoekànt
gijdat bidden, daar
gij
Gods heilige Naam gedurig zo sndod 'hebtmisbruikt
enZijn Koninkrijk,
zoveelgij kon
ont-heiligd
hebt,en dat Koninkrijk hebt'helpen
afbreken;daar
gij, met
deze bede, aán Godbetuigt, dat uw wil
met de. Zijne verenigd is, en datgij al
hetgeen Godwil, van harte
gehoorzaamt,- terwijl gij uzelf
tegen Godstrril
zo schandelijk verzet,en
dewil van
Satan en vanuw
bozehart,
opgevolgd hebt,ja
zelfsmet uw
daden tegen God gezegd hebt:niet Uw wil,
maar de mijne ge- schiede.Ziei
gSj dusniet,
mens,dat gij
God bespot, endat Hij
(volgensuw
eigen bede),Zijn wil, dat is:
het kwaad.en het spotten niet ongestraft te laten, over u kan brengerltot uw
eeuwig verderf ?G{ bidt:
Geef ons heden ons dagelijksbrood.
IIoekÈnt gij dat
bidden? want gij zijt niet teweden
ge- weest, toen Godu
op een eerlijke wijze een stuk broodsgaf;
maar hebt, tégen Gods gebod en tegendit
gebed,en, met
list
en geweld, een ander het zijne ontroofd, daarhet
Godswil
was,dat gij
metuw
eigen handen de kost zoudt verdienen. Daarvan ondervindtglj nu al
de ge- volgen,want de Rechter zal u daar wel billijk
overstraÍien; en meent gij dan, dat gij de straf van
de , Rechter van Hemel en aardezult
ontgaan, daarHij
ge-wild
heeft,dat gij met uw
bezoldiging zoudt tevreden zijn?
en dusis zulk
bidden alweerniet
anders als met God spotten.30
"
Gij bidt:
vergeef ons onze schulde:qgelijk ook wij
vergeven aan onze schuldenaren.
Ziet gij niet, dat
gii dat immers evenminkunt
bidden alshet
vorige ? wantgij
hebt ogenblikkelijkuw
schuld zeer vergroot, en datwel met
een voornemen,om verder in uw
gruwelenvoort
te
gaan;ja
zelfs, inplaats van degenen, dieu
mis- daan hebben, dat te vergeven, hebt gij metlist
en bedrog aan anderen, dieuw
schuldenaars zelfsniet
waren, het hunne ontroofd.Gij bidt: leid
ons nietin
bekoring (verzoeking), maar verlos onsvan
dekwade
(boze), maarhier is het
wel zo melaats gesteld als nog met een enige bede;gij
bidt,op Éw
w$ze,dat God u niet in bekoring zal
leiden"maar van de kwade verlossen. Hebt
gij
nooit overdacht, datgij hierbij
met God spot, daar gij,-
inplaats van meternstige pogingen àlles
te
vermijdenwat u
verlokkenen
in
de slavernij van den boze kan voeren,-
het tegen=deel
gedaanhebt, en uzelf
dagelijksin bekoring
ge- bracht, en de verzoeker, de Duivel,in al zijn
aanporrin-gen
gehoorzaamd? Dus hebt g{ met uw eigen
ge- dachten, woorden en werken betoond, dathet uw
leven\pas, de verzoeking van de
Duivel
en vanuw
eigen bozehart op te
volgen,en
inplaatsvan
daarvanverlost
te raken, daaraan meer en meerÍe
worden vastgekluisterd.\ffel,
Katharina, is hetgeenwij u uit uw
eigen bidden aangetoond hebben, zoalswii
hebben gezegd,of is
het anders ?Zij
stemde toe, dathij
recht gesproken had, en dat zijzich ook in dat stulg
grootel$kshad
bezondigd.-
Ja,mens, zei Goedhart daarop: als God
u
eenste
zien gaf,welk
een grote zondaresgij zijt, - gij
zoudtvoor
Godin de schuld vallen, en
erkennende grootheid
uwer ongerechtigheden.Het ziet er
rondom ellendigmet u
uit. Gii staat ogenblikkelijk in
gevaar,dat
God Zijne rechtvaardige gramschap.ovef,u zal
uitstorten, en. danis het voor
eeuwig metu gedaan...
31
I .r)... r,/.;i.;1.,i.ïqlr.È|il,i ii.:r,,:;l;i:l
Zij wefd
thans zeer beangst en benauwd. Van't Hof
en
Goedhart vroegen,of zíi
ook begeerdedat zij
voor haar eens bidden zouden? Zij
zeí:ja;
enzij
ba{en Godvoor
haar,en
vêrmaanden haar,na het
gebed,dat
zij(hoe
schuldigzij ook was), zelf God om
ontdekking bidden zou.Over het besluiten van het
gebedop z'n
Rooms, sprakenzii
niets, en vertrokken nu van haar.Des avonds ging Van
't Hof
alleentot
haar, en vroeg hoezij
zichbevond? Zii
zeí, zeer benauwd en bevreesdte z$n voor
een eeuwigerampzaligheid. Zij
besloot,dat zij
zekerlijk binnenkorte tijd het
leven zou moeten verliezen en als zij stierf, dat zij voor eeuwig ongelukkig zijn moest. Dat de redenen van hem enzijn
ambtgenoot, tegenhaar
gesproken,haar als
een zwaarpak op
hethart
lagen; dat zrlklaar
zag,dat zij àl
de Geboden van Godhad
geschonden,en
bovendien telkensals zij
ge-beden had,
met
God de spot had gedreven, enzij
wist nu, dat zij niet bidden kon, omdat zij door en door zondig was, en haar bidden haar zelfstot
zonde moestzíjn. Zij wist
derhalveniet, vanwaar zij vergiffenis zou
ver-weryen van haar
zonden,en
zonderdie was de
ver- doemenisvoor
haaronvermijdelijk: dit
prangde en be- nauwde haar, zonderte
weten, waarheenzij
haar toe-vlucht
nemen zou.Van
't
Hof, nain
hetkort
herhaald te hebben hetgeen 's morgens breedvoerig was verhandeld, vroeg aan haar:of er
dan geen Engelen waren die haar konden helpen,of
itoor haar zouden kunnen bidden? Zij
zeí:ja;
en datzij
aan God gebeden had,of
die haar een bewaarêngel zendenwilde.
'Wel, vervolgdeVan 't Hof,
kunnen diedan voor ons bidden
? Zij
meende: ja.-
Maar Van't
Hofbeweerde haar
het
tegendeel.Hij
toonde haar,dat
deEngelen ook
schepselenwaren,
ofschoonzeer
voor- 32'treffelijke, en
aldusminder dan God. Dat
God alléénde
Overal-tegenwoordigeis, en dat de
Engelen niet overal-tegenwoordigziin. Dat
God alléén alwetend is,en niet de
Engelen, en.dus,dat het wel
zeer onzeker was,of
dat verzoek, en haar ellende en haar smart. welooit tot
wetenschapder
Engelen zouden komen,en
zo neen,dat het dan met haar
eenramilzalig
einde zou nemen.-
Maar, zo vroeghij,
kan Maria niet bidden voor ons? Zij
immersis de
moedervan de
Heere Jezus ?Zou haar gebed geen ingang
bij
haar Zoon vinden? Zij
meende: ja, dat Maria voor haar bidden kon. Van
't
Hof onderrichtte haar van neen, en toonde haar aan, behalve de redenen, hierboven omtrent de Engelen aangehaald,dat Maria
zowel alswij
allen"uit Adam
was geboren, en alzo eèn zondares was geweest, welke evenzo alswij
had moetenmet
God verzoend worden,en dat zij
dusvoor
àndere mensenniet kon bidden. Hij
onderzocht danbij
haar,of er
dan geen Heiligen Jvaren,die
voor ons kondenintreden. Zij
antwoordde alweer:ja.
Maar de krankenbezoeker zei: neenlwant
dat ook die mensen zondaars'geweestwareï\ en zelf
verzoening hadden nodig gehad, en zozij al
van haar wisten en haar zaak zoudenwillen
opnemen, dat zS dan nog éérstverloÍ
aanhet HoÍ
des Hemels zouden moeten vragen,om
vooriemand (en
bijzondervoor zó
egngrole
zondares) te mogen binnentredenen hun
smekingenvoor de
troonder
Opperste Rechtvaardigheid neerte leggen Dat
deuitslag van dat
verzoek,om daar binnen
gelaten te mogen worden, óók onzeker $ras, en veel méér nog die van het verzoek zelf, irldien het eersteal
mocht worden toegestaan.Dat
ondertussen haartijd kort
was, vermits diein
nog maar enige dagen best<ind.Dat
de zaak van eenàl te
groot, envan
een àllerzwaarstgewicht
was, en die opzulk
een enkel ,,misschien"niet
gewaagd kon worden, endat zij
toch behoorde beter beradente
ziin,dan op zulk
een lossegrond het te laten
aankomen,33
waarvan een eeuwige rampzaligheid
àf
eeuwige geluk- zaligheid aflring.Hij
stetae haár een gelijkenis voor: Indienzij
een reis naar eêir stad doen moest, waarzij
(alszij
daarintijds
aankwam) een
grote
schat zoukunnen vinden,
maar door het te laat komen,in
een groot gevaar zou geraken,of zij dan
om\^/egen gebruiken zou,of de kortste
weg nemèn? Zq
zou dan, zo was haar antwoord, de kortste weg inslaan.-
Goed, zeihij,
volguw
zeggen dan ookin
dit-gevalvooral.
Indiengij
vóóruw
dood van God'i'er-giffenis
ontvangt,zult gij
de schatvan
een eeuwig ge-íi"trt van
zatigheid vinden; maar alsgij
vóóruw
doodmet
Godniet
verzoendzijt,
looptgij niet
alleen gevaar van eeuwig verloren te gaan; maar uw verderf is zéker ! 'lV'aartoe góUtuitt gij
dan de langste weg door Engele.n, Maria,oflot
heiligen te bidden, van welke allenu
nietblijken
kan,of zij
wel iets vanu
en uïY toestand weten,of zij u
horen,of zij
medeliidenmet u
hebben'voor
uwillÀ
bidden,voor u
mogen binnentreden, en indien eensdit
alles zo opzijn
bestvoor u uitvièl, of zij
dà':onog verhoord zouden worden.
\4raarom
niet de kortste weg
ingeslagen?
JezusChristus is toch alléén de weg, de waarheid en
het leven!
Bulten Hem is er geen verzoening. Zonder Hemis
er geen zaligheid.Hij is
de zaligheid Zelve, en waar- om dan uzelfin het
uiterste gevaar gesteld ?Zij
stemdedit
toe,en
nadathij m9t haar de
Heere had gebeden, datHij
haarin
ontferqringwilde
aanzienen háar voor het
besprokenevatbaar
maken,vertrok hij
die avond.Des
donderdagsmorgenskwam Goedhart weer bij
haar, en vroeg,of zij
geslapen had ?-
O, neen, zei zii, en toenhij vrolg
wat daarvan de reden was, antwoorddezij:
O! ik
hebheel wát
ànderste
doenals te
slapen' Oifrt
it<lig
ondertoorn
en vloek, en1ls
ik
sterf, gaik
34
eeuwig verloren. IIet
stervenis niets, maar
eeuwig, eeuwig verloren te zijn, is wat te zeggen! Zij
brachtdit
alles zeernadrukkelijk uit, en de
angsten
vrêês Ver- toondenzich in
geheelhaar
wezen. Goedhart geliefdeniet
te geloven, dat haar bekommering ontstonduit
een ïTeesvoor de
tweede,maar wel voor de
eerste dood, en vroeg haarof
de wees voor de dood, en de schande waarmededie
vergezeld zouden gaan,haar tot
zulke woorden drongen ? maarzij
verzekerde herrqdat
haar niet zozeer dat, maar de vrees van eeuwig te zullenver- loren
gaan, zwaatop het hart
woog.Hij
vroeg,of
zij reeds gebeden had ? enzij
antwoordde, dat er voor haar gelezen was, maardat zij
echterhad
gebeden,of
Godhaar hare
zondenrecht wilde laten
àen.- ïVel,
zeiGoedhart,
begrijpt gij
dan,dat er voor u
nog redding u/ezenzou? Zíj
antwoordde:ik
weethet niet, ik
hoop slechts vanwel
Was
zij
(vervolgdezij),
maar alleenvoor
de wereld schuldig, haar vreeszoqniet
zo groot, noch haar angst zo menigvuldigzijn;
maarzij
zagnu klaar, dat zij
aan ieder der Geboden van God schuldig stond,en
(zobl{-
vende) eeuwig verloren zou moeten gaan, en dat eeuwig
verloren
washaar àl te zwaar.
Goedhart zaguit
dat,
alles, dat'zij zeer bekommerd was, en vroeg, ofzij
samen God eens bidden zouden? Zij
bad eerst alleen, en het voornaamstevan haar
gebed was een smekenof
God haar hare zonden eens rechtwilde
doen overzien, en of zd genadein Zijn
ogen mocht vinden, omin
deze haarplaats en
toestandook nog
bekeerden
veranderd teworden.
Goedhart,na vóór
enmèt haar
Godvurig
te hebben gebeden, sprak nog eentijd
met haar, en toonde dathet ja zekerlijk
waar was,dat er
voor haar,ja
óókvoor de
grootsteder
zondaren nogredding
was, doch andersniet dan door de enige borgtocht van
Jezus Christus, en dat er buiten Hem géén zaligheid was.. Deze morgen daarmede geêindigd zijnde,
kwam
Van35
't Hof
vroeghaar
de reden hienranen wel op zó
een manier, alsofhii het nu niet
goedkeurde, maarzij
ant- woordde,dat het
slot,hetwelk zij
daar altoos hadbii-
gevoegd,niet
recht was, or4datzij
betwijfelde, of Maria,of
enige der Heiligen ons wel horenof
voor ons biddenkunnen. Hij
naderde God mèt en vóór haar, en besloot aldus die bijeenkomst.'s Zaterdagsmorgerui bezocht Goedhart haar weer, en woeg, hoe
zij
zich bgvond?
O!
zei zij,ik
ben zo ellen- dig! Ik lig
onder de.toorn van God, en onder de vloek.Ik
moet voor eeuw'ig verloren gaan !-'lVel,
vroeg Goed- hart, waaromzijt
grj zo? -
O!
(antwoorddezij) ik
heb nog geen Borg!
Hebtgij
die nodig, zeihij:
kunnen de Engelenniet voor u
bidden? Zij twijfelde, of die
nog wel iets zouden kunnen doen, dochhij
onderrichtte haar,met al de
reeds verhaalde bewijzen,dat bij hèn
geenhulp
noch steunte
wachten uras; maar, zeihij,
zouden de Heiligen nogniet
iets vooru
kunnen doen ?Zij
wasvan die
inbeelding nogniet
geheel gezuiverd,ei twii-
felde ook,of die
nog-weliets
zouden vermogen; maar Goedhart beweerde en bewees het tégendeel haar zonne- klaar, en hebbende vóór en mèt haar Godin het
gebed aangelopen, besloothij
wederom die bijeenkomst.DÍe
avondkwam Van rt Hof bij haar, en zij
door hem Sevraagd zijnde hoezij
zich gevoelde, antwo-ordde:nu wat
bèterte zijn. VÍat
beter, zeiVan 't Hof, dat
is goed;maar
vanwaarkomt
dat? -
God,zei
zttr,was rechtvaardig; maar tevens barmhartig, en zij hoopte
nu dat Hij
haar hare zondenwel
vergeven en omtrent haar barmhartig handelen zou, enal
ware het,dat
Godhaar in de
gevangenisniet
bekeerde,dan
zouHij
hetop het
eindevan haar leven nog
doen kunnen:.wantHij had ook met de
moordenaar aanhet kruis za
ge-handeld.
Wel,
Katharinar'zei Van 't Hof, wat'dunkt u:
alsgii
eens een meilr waart, die vele schulden hadn en naar uw
37
schuldheer ging en zei: vergeef
mii
mrin schulden, wantik
kan ze niet betalen,- dunkt
u, datdit tot
voldoeningvan
uw
schuld zouzrln?
Zouniet
de schuldheerbilliik tot u
zeggen:gij
móétuw
schuld betalen,of
anders een borg stellen, opdatik
ten volle betaaldworde. Nu
dan,gij kunt
hem niet,betalen, noch een borg brengen; moetáij u
dàn troosten,.dathij
het.u
vergeven ofkwijt
sch9fl. áà"
zou?-
Neen, tochniet,
antwoordde zij.- Met
véélmindet recht, zei Van 't Hof, kunt gij dan
besluiten,dat God zulks zou
doen, omdatgij noch zelf
betalenkunt,
noch een borghebt. Hij
gevoelde,dat zij
opeel
bedrieglijke grond zat, en onderzocht
of er'ook
iemand.geweeit
was? Men twijfelde
daaraan,dat wellicht
iemand haarmet
Gods barmhartigheidbuiten
Christus getroeteld,en
haar ophet
vatsedrijfzand van
schuld- vergevingen
verzoening zènder voldoening gezet zou hebben.Van 't Hof zei
derhalve:wat betrof, wat God
kondoen
fiaar de
oneindigheidvan Zijri
genade,dat
dàtgeenszins een bewijs was,
dat
Goddat
ook doen zou endat het
voorbeeldvan de
moordenaarwel waar
was, maar ook het enigstein
de gehele Bijbel' tegen een over-groot
getalvan
andere; en ofschoondie
zaak zó wale, àathet
echter Gods algemene handelwijze, veel minderZijn
stelregelis, en dat
deze zaak eenmirakel
was:want
dat diegene die aan de linkerhand van Jezus was, geen genade verkreeg,maar naar de hel
ging,en hij
bewees haar dat
uit Luk.
23.Hij
kondigde haar ook aan, aangezienhaar tijd zo kort
was,dat zii
zichzelÍ zeerhad te beklagen over het verlies van die dag, welke.
zij'
zonder enige vordering, oruruthad
doorgebracht, voe- gendedaar nog bij, dat de
moordenaar verscheidene dingen had gehad bóven haar.Zij
barsttehierop
klagenêeuit over het verlies Ían
die dag, enVan 't
Hof, voortgaandein zijn
redenering, beweeshaar dat de
moordenaarvoor
Godè'.
mensen 38openbaar
in
de schuld was gevallen, enhet
vonnis dat over hem gestreken en uitgevoerd was,billijkte,
dathij
Jezus' onschuld openlijkuitriep,
en Hem daarmee ver- klaarde voorhet
vlekkeloos Offerlam, hetgeenvoor
de zonde der uitverkore4 wereld geslachtwerd.
Dóch dat géénvan
die dingenbij
haar nog plaats hadden, en zijdus op geen barmhartigheid van God mocht
hopen zènder Christus,indien zij
z6 een eeuwigheid instapte.Hij
verklaarde haar nogmaals, dat zij,-
zo zíj geen borgkon vinden, * verloren zou
moeten gaan,en'dat
er nochin
de hemel nochop
aarde een àndereBorg ter
zaligheidis of
wezenkan,
dan Jezus;dat
Gods barm- hartigheid zonder meer nog géén Jezus was, endat in al die
zaken,hoe fraai haar die ook
zpuden mogenvoorkomen, niettemin deze Christus ontbrak.
Datondertussen, gelijk
hij
haar pas tevoren gezegd, engel{k zij
erkend had, haartijd kort
was, en, van die kortetiid
was
nu
deze dag nog afgesneden en verloren gegaan.Zij
had. daar zeerveel
aandoening over, geraaktein veel
verlegenheiden
benauwdheid,en werd
klagende, vrenende, kermend en uitroepende, datzij
(indien zdj niet meer kreeg) verloren zou moeten gaan.O ja
(zeiVan 't Hof), dàt is
zeker, en daaris
geenreden, dat
gij u
met Gods barmhartigheid buiten Chris-tus
nroogtvleien.
Godis
evenvolmaakt en
oneindigin Zíjn
rechtvaardigheid alsin Zijn
barmhartigheid. De Iaatsteis in
Godin
geen meerderetrap als de
eerste, englj kunt
niets doen, o mens, hetgeen God zou kunnen bewegen omvan Zijn
rechtvaardigheidaf te
zien en u genadigte
zijn.Hij"vroeg haar,
of zij
bidden wilde? Zij
knielde neer en klaagdein het
gebed z€er overhet
verliesvan
die dag, en smeekteof
God haar hare zondenrecht
mocht doen overzien en haar deBorg
ontdekken.'Van 't Hof
bad vervolgens met haar envertrok
toen.39
l',t'
iï.
1,.i.
1i:l;.;r1-$..,::.; I'i
De
volgende dag, dat.is de
rustdagmorgen,de
10dejuni,
kwam de krankenbezoekér Goedhart, en vroeg hoezij
zich bevond, en ofzij
wèI had gerust?
Rusten?
(zei.
zij)
zouik
gerust hebben, daarik
ziedat ik voor
God.zo .schuldig
en
verdoemelijk men? daar ik de
gehele nachi tussen God enmijn ziel werk
gehad heb ?Goedhart, ha.ar
in
de schuld vindende, bepaalde haar daarbij en bemerltewel
datzij
die nacht zeer verzwakt wasen
degenendie haar
bewaakt hadden, getuigdendat zij in
die nacht\ilel
tienmaalin het
gebed geweestwas. Hij
vergeleekhaar bij
eenverloren
schaap, en vroeghaar of zij
ziehwel
een begnpkon
maken van Gods oneindige goedheid, Die haar (daar zij door al haar zonden van Hern was afgedwaald, met Hem gespot had,en de Duivel had
gehoorzaamden hulde
gedaan, met stelen zich de mond opengehouden, Gods heilige Rustdag veracht,àlles wat God
verbood gedaan,en àlles
watH{
geboden had, nagelatenhad) haar nu in
-een ake-lige
gevangenis, nogkwam
opzoeken,als
een verloren schaapje, om,als dat
schaapjeHem
volgenwilde,
dat weertot Zijn
kudde toe te brengen?
Of zijniet
zag, datzij,
evenals de verloren zoontot
God moest komen, ge-liik hij haar
voorlasuit Lukas
15,en met
schande en schaamte moest, bekennen,dat zij
gezondigdhad
en ànwaardig wasZijn kind
genaamd te worden ?-
Goedhart, die
niet
onkundig was datbij
dezulken die het vonnis des doods reeds hebben ontvangen,wel
eens eenberouw valt,
hetgeenmen
gewoonis
een galgen- berouw te noemen" en evenwelin
haar iets zag, dat hembéter
scheenvoor te
komen dan een zodanig berouw, begonin
bedenkingte
komen:of
Godniet
mocht voor- hebben, Ziehin
haar als een Godvan wije
ontfe-rmingte
verheerlijken,en zei haar, dat het niet
streed met Gods weg, dat de Heerein
de nacht, warlneer de mensrust
zoekt,hem dàn zijn
schulden openbaart,en
hemwerk geeft met
dezelve, brengendete dien
eindebij:
{o
Job 33 : 15,
16. In
de droom,in het
gezicht des nachts, als een diepe slaap op de liedenvalt, in
de sluimering 'ophun
leger, dan openbaartHlj het voor
de oren derlieden, en
Hij
verzegelthun
kastijding.Gedurende
de tijd dat
Goedhart deze plaatsuit
Jobtot
haar zei, luisterdezij
zeer aandachtig en verhaalde aanstonds daarop een ópmerkelijke geschiedenis. Dat zijin
de nacht vóór haar laatste.diefstal,in
een droom zeerklaar
gezien had: de plaats waarzij
enhet
goed dat zij had gestolen, de boeren diehaar
gegtepen hadden, die dienaarvan het
gerecht,. die haarvan
de boeren over- genomen en weggebracht had, dekar
rpaaropzij
weg- gevoerd was, de weg welke zij had gereden, de rechters,voor wie zij
had terechtgestaan, de gevangenis waarinzij
gezeten had, en ook die, waarzij ní
zat, het schavot,waarop
zij
zou moeten sterven, en de manier van dood, waarmeezij ha4r leven zou eindigen. N{r geloof
ik,zei
zij,dat dit
een waarschuwingvan
Godis
geweest;maar helaas,
ik
heb dieniet opgemerkt....
Goedhart,
dit
met zoveel verwondering als ontzetting hebbende aangehoord,onderrichtte haar, dat dit
van God was.geweest, en andersniet
dan een waarschuwing voor haar was om haar nog vanhet
kwaadaf te trek-
ken" en woeg haarof zij (dit
alles nagaande)niet
hon- derdduizend redenenhad om zich over
Gods. mensen-liefde te
verwonderen,dat Hij Zich
aanzÈlk
eenver-
stokte en vervloekte zondaresseals zri
zelf. bekende te wezen, nogliet
gelegenliggen, en haar
waarschuwde,in welk
een gevaarzij
we1 verkeerde enwat
haar des- wege zou wedervarenVervolgens.
ook de
gelegenheidwillende
nemen pmiets te
zeggen aangaandede
dagwelke het
toen was,namelijk
Gods Rustdag,zei hij, dat het
heden Godsheilige
dagwas. Dat
Godsvolk nu in Zijn
bedehuis vergaderdlvas en daar de
Heere zochtmet
gebeden,aankzeggingen en lofgezangen, Gods \ffoord hoorde ver-
klaren en toepassen, en voedsel voor de onsterfelijke ziel zochl,, doeh dat
zii
dooral
hare zonden en menigvuldigeovertredingen in het
algemeen,zich de
menselijke samenleving en ookdie
gunstvan
God, welke anderennu
genoterr, ènwaardig had gemaakt, en bijzonder doorhet
altoos verzuimen vanhet
kerkgaan,in
detijd
toenzij
nog opvrije
voeten was,.en de Godsdienstwel
had kunnen bijgewoond hebben.'
Doch dat het
echter,in
deze omstandigheden, voorhaar nog
een bijzonder voorrecht was,dat zijn
ambt- genoot enhij,
als middelen van God,tot
haar gezonden werden,om haar
ooknir
nogte
waarschuwen,eer
zij sterven zou.Hij
vroeg hàar,of zij
hem als haarvriend
of als haar vijand zou aanmerken, indienhij
die gevangenis, waarinzij
was, van bovenin
brand ziende staan, haar die bood- schapkwam
brengen ?- Zij
antwoordde: als vriend.-
Hij
vervolgde, dat zijn ambtgenoot enhij
haar inderdaad en wezenlijk die boodschap brachten;want
dat de toorn des eeuwigen Gods bovenhaar hoofd
reeds brandde, endat
die zekerlijk,indien zij
zích door devlucht
niet redde,binnen weinige
dagenzou
neerstorten,en
zij daaronder verpletterd zou worden; endat zij
zijn ambt- genooten hem niet
anders moest aanmerkendan
als gezanten,die haar uit naam van God
daarvoor nog kwamen waarschuwen; opdatzij
toch mocht zoeken be- houden te #orden en diebrandende toorn, eer die neer- stortende, haar zou vermorzelen, mocht ontkomen.Zij
begon daarop zeerhard te
wenen,te
klagen enuit te
roepen,dat de
eeuwigheiden het
gezicht vandaarin verloren te
moetengaan,.haar zo
benauw{e;zelfs ging
het
met haar op die morgenvrij wat
verder dan nog ooit voorheen.Hdi
vroeg
haar,of
zdjniet
eensbidden
wilde? Zij
knielde toen en bad, al hikkende, zijnde het voornaamste
van haar
gebed:o
God!
bekeermij
eerïÈ! Dat
he--42
.:
haalde
zij dikwijls en
daar drongzij met
steeds meernadruk
opaan....
Hij
gebood, dat voor haar gelezen zou worden: Job 33, Jeremia 31, en Lukas 15.' Die
avondkwam
de krankenbezoekerVan 't Hàf bii
haar,
en
gewaagd hebbende, hoezij het
madkte, ant- woorddezij
hem: Ja, mijnheer, hoe zouik het
maken?Ik
ben zeer benauwd en aangedaan overmijn
zonden.- Van 't Hof zei
daarop: Wel, Katharina, meentgij
niet,dat ik u
zeerhard heb
behandeld, omdatik
gedurigspreek
over de
grootheiden
veelheidvan uvr
zonden enhet
gevaarwaarin gij zijt ? Zou het u niet
aange- namerzijn, dat ik u
troostte en zei: schep maar moed;want
Godis
immers barmhartig en genadig? Hij
zal u trw zonden wel vergeven, omdatHij
ziet datgij
over de- zelvenu
zo bedroefdzijt ? , '
(Van 't Hof,
menende,dat er
de avond tevoren nogiets van de
valse grondenbij haar
wasblijven
zitten, sprak aldus, omhaar te
toetsen.)Zij
antwoordde:neen. Gij hebt mij
aangetoond,uit mijn
eigen woorden,dat ik bij dat
alles,de Borg,
de Heere Jezus, nog mistetot
betaling vanmijn
schuld, zo-dat mijn
zondenmij nog niet
vergevenwaren,'en ik
daarom ook
niet
kon getroost worden.Van't Hof
zei: mens,ik
ziedat gij
zeer beklemd, be- naurnrden
aangedaanzijt.
Zegmij toch
eens, waaruit dat voortvloeit ?Is
het ook door de-vrees voor de dood, èn de schande welkegij zult
moeten ondergaan ?Ik
ben voor de dood als dood, antwoorddezij
daarop,niet
benauwd,want ik
heb op aarde geen goed kunnen doen.Ik
bente
Vianen wegensmijn
begane misdaden gestraft,en dat heeft mij van mijn
zondenniet
afge- bracht, ett, zoik al in het
leven bleef, zouik het
moge-lijk
nàg erger maken.Ik
ben zelfs niet waardig de lucht nogte
aanschouwen.Dàm zal mogelijk, ging
Van 't Hof
voort,uw
bekom-43