• No results found

TIJD BUITEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "TIJD BUITEN"

Copied!
115
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

VRIJE TIJD BUITEN

, ..

r

(3)

SOCIOLOGISCH INSTITUUT VAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE GRONINGEN

R. Wippier

vrije tijd bui ten

DE BEHOEFTEN

OP HET GEBIED VAN DE OPENLUCHTRECREATIE IN DE PROVINCIE GRONINGEN

UITGEVERIJ J. NIEMEIJER- GRONINGEN 1966

(4)

De bewerking van het omvangrijke onderzoekmateriaal was slechts mogelijk door .de aanwezigheid van een moderne elektronische rekeninstallatie bij de Rijksuniversiteit te Groningen.

N.V. DIJKSTRA'S DRUKKERIJ V/H BOEKDRUKKERIJ GEBROEDERS HOITSEMA- GRONINGEN

Voorwoord

Op het gebied van de recreatie worden door het rijk, de provincie, de gemeenten en particuliere instellingen in Nederland vele plannen opgesteld en uitgevoerd. Dit is ook voor de provincie Groningen het geval. Het bedrijfsleven van Groningen heeft zich daarvoor actief geïnteresseerd, om- dat goede gelegenheden tot openluchtrecreatie het woonklimaat en het wel- zijn ten goede komen en deze beide factoren kunnen bijdragen tot een grotere arbeidsvreugde, tot de verdere industrialisatie en daarmee tot een hogere welvaart van dit gewest. ln'bijeenkomsten van de Groningse depar- tementen van de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel, gehouden in het begin van rg6g waarin inleidingen over openluchtrecreatie aanleiding gaven tot intensieve gedachten wisselingen, kwam naar voren, dat velen het gemis voelen van een inzicht in de wensen van degenen voor wie de recreatieplannen worden gemaakt. Besloten werd daarom de mogelijk- heden te bestuderen voor een onderzoek naar de behoeften welke er onder de bevolking van de provincie Groningen leven op het gebied van de openluchtrecreatie.

In overleg en samenwerking met de kort daarop geïnstalleerde Provinciale Recreatieraad werd contact gezocht met Prof. Dr. I. Gadourek, directeur van het Sociologisch Instituut te Groningen, die zich bereid verklaarde het bedoelde sociologische onderzoek door zijn Instituut te doen verrichten.

Gezamenlijk werd de opdracht aan dit Instituut opgesteld. De Departemen- ten Groningen, Stadskanaal, Veendam en Winschoten van de Ned. Maat- schappij voor Nijverheid en Handel hebben vervolgens tot het verstrekken van deze opdracht en tot het beschikbaar stellen van een deel der benodigde geldmiddelen besloten. Provinciale Staten van Groningen achtten inzicht in de wensen en motieven van de bevolking van belang voor een verant- woord beleid inzake de openluchtrecreatie en stelden een subsidie tot

f 7-soo,...:. ter beschikking. De gegevens, waarover wij in Nederland uit onderzoekingen naar vrijetijdsbesteding en recreatie tot dusver beschikken, zijn voornamelijk van statistisch-descriptieve, resp. planologische aard. De initiatiefnemers meenden dan Ook, dat het in te stellen sociologisch onder- zoek niet alleen van provinciaal, doch ook van landelijk belang kon zijn.

Met erkentelijkheid vermeld ik, dat de Heer Staatssecretaris van Onder- wijs, Kunsten en Wetenschappen op 28 juli rg64 op een desbetreffend ver- zoek een subsidie toekende van f 5.ooo,-. Verder stelde het Hoofdbestuur

V

(5)

van de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel een bedrag van f 3.ooo,- beschikbaar.

De sociologische studie, waarvan de uitkomsten in dit boekwerk zijn neergelegd heeft dus een veelzijdige erkenning van het belang ervan tot achtergrond. Ik meen, dat de Heer Drs. R. Wippler, wetenschappelijk medewerker aan het Sociologisch Instituut, die de enquête bij ruim I ooo inwoners van de provincie Groningen heeft laten verrichten, de resultaten daarvan heeft verwerkt en in deze studie neergelegd, niet alleen een waarde- volle bijdrage aan de sociologische wetenschap heeft geleverd, maar ook een belangrijke praktische daad heeft gesteld. Het inzicht dat door deze studie is verkregen kan thans een leidraad zijn voor allen, die bij de open- luchtrecreatie in de provincie Groningen en daarbuiten zijn betrokken. Dit betreft niet alleen de overheid, maar ook het bedrijfsleven en allen, die het goed met onze provincie menen.

Ik spreek de wens uit, dat dit betere inzicht mag leiden tot de totstand- koming en uitbreiding van vele en goede recreatie-projecten in de provincie Groningen.

VI

De Voorzitter van het Departement Groningen van de Nederlandse Mij. voor Nijverheid en

Handel G. F. Dalenoord

Enkele bevindingen vooraf

Deze studie is gebaseerd op ruim Iooo gesprekken met mensen uit:

lagen van de bevolking in de provincie Groningen. De analyse van de 1 rijke interviewgegevens heeft o.a. to~ volgende resultaten geleid:

I. De behoefte om de vrije tijd in de buitenlucht in plaats van binner . besteden is niet in gelijke mate bij alle delen van de bevolking aan we:

Een relatief sterke behoefte aan vrijetijdsbesteding in de buitenlucht (op luchtrecreatie) blijkt te bestaan bij mannen (blz. 35), bij mensen , middelbare leeftijd (blz. 36) en bij diegenen die behalve de lagere scb geen verder onderwijs hebben gevolgd (blz. 34). Daarentegen gaat ' relatief geringe behoefte aan openluchtrecreatie gepaard met een tradi1 nele gezindheid op politiek en godsdienstig gebied (blz. 37-38).

Het verrassende onderzoekresultaat, dat er in de stad Groningen min behoefte bestaat om de vrije tijd in de buitenlucht in plaats van biru door te brengen dan in plaatsen met IO.ooo tot 50.000 inwoners en kleinere plaatsen (blz. 33), mag als een correctie op heersende opvattin1 worden beschouwd. Dit betekent echter niet dat aan de openluchtrecre<

van de stadsbevolking minder aandacht zou kunnen worden besteed;

tegendeel, door de bevolkillgsdichtheid in het stadsgebied brengt de geJ gere behoefte aan openluchtrecreatie in de stad Groningen zwaardere rui telijke consequenties met zich mee dan de sterkere behoefte aan openluc recreatie in de overige woonplaatsen van de provincie.

De aard van de werkzaamheden die men dagelijks verricht heinvlo eveneens de behoefte aan vrijetijdsbesteding in de buitenlucht. Zo is d behoefte relatief sterk bij mensen die onder strak georganiseerde arbeidsc standigheden werken (zoals nauwkeurig voorgeschreven taakhandeling strikt bepaalde tijdsindeling, door machines gedicteerd arbeidsritme en formaliseerde tussenmenselijke betrekkingen - resp. blz. 4I, 42, 4I 39), in beroepen waarin elke bevoegdheid om leiding te geven ontbre

(blz. 44) en in beroepen die geen promotiemogelijkheid bieden (blz. 4.

Ook het gevoel in het dagelijks werk niet vooruit te kunnen korr.

(blz. 50) of in onbevredigende mate verantwoordelijkheid te dragen (t 49) gaat gepaard met relatief veel behoefte aan openluchtrecreatie. Teé onze verwachting blijkt deze behoefte echter door de mnstandigheid c men altijd bij kunstlicht moet werken of dat er geen zon komt in het we

(6)

lokaal (blz. 39) evenmin te worden beïnvloed als door ongunstige aspecten van de huisvesting, zoals beperkte woonruimte, last van lawaai in de woning, geen zon in de woonkamer en beperkt uitzicht vanuit het woonvertrek

(blz. 44-45) ..

2. Er zijn voorzieningen voor de openluchtrecreatie waaraan in brede kringen van de bevolking. behoefte bestaat en andere die slechts door een klein gedeelte van de bevolking belangrijk worden geacht. De onder de bevolking het meest verbreide behoefte is die aan tuinen bij het huis, gevolgd door de behoefte aan openluchtzwembaden, recreatiegebieden en openbare speelplaatsen voor kinderen in de eigen buurt. Van de voorzieningen waar- aan slechts bij een klein gedeelte van de bevolking behoefte bestaat willen wij vermelden: tennisvelden, volkstuinen, ijsbanen en fietspaden voor kleine tochtjes (blz. 66-67).

Naar gelang de aard van de voorziening is er bij de ene bevolkings- groep meer behoefte aanwezig dan bij de andere (blz. 72-86).

Een relatief sterke behoefte aan recreatiegebieden, zwembaden, sportter- reinen en ijsbanen is geconstateerd bij de jongere generatie (35 jaar of jonger) ; daarentegen blijkt de behoefte aan plantsoenen of parken, aan wandelpaden dicht bij huis, tuinen bij het huis en volkstuinen voornamelijk aanwezig te zijn bij mensen boven 35 jaar.

De plaats die men inneemt op de maatschappelijke ladder leidt eveneens tot verschillen in behoefte aan voorzieningen: in de hogere sociale milieus (nagegaan aan de hand van inkomen, opleiding en sociaal prestige) is de behoefte aan recreatiegebieden, zwembaden en tennisvelden relatief sterk, in de lagere sociale milieus daarentegen de behoefte aan plantsoenen of parken, aan sportterreinen, ijsbanen, volkstuinen en openbare speelplaatsen voor kinderen.

Van de voorzieningen waaraan vooral de stedelijke bevolking behoefte heeft willen wij vermelden een recreatiegebied, schoolwerktuinen en een kinderboerderij; door de plattelandsbevolking worden daarentegen open- luchtzwembaden, sportterreinen, ijsbanen en tuinen bij het huis belangrijk geacht.

Het laatste verschil in behoefte aan voorzieningen dat hier zal worden vermeld betreft de mannelijke resp. de vrouwelijke bevolking. Zo bestaat aan recreatiegebieden en sportterreinen voornamelijk behoefte bij mannen en aan wandelpaden, zwembaden, tennisvelden en tuinen bij het huis vooral bij vrouwen.

3· Globaal beschouwd blijkt de openluchtrecreatie een vorm van vrije- tijdsbesteding te zijn die vaker op zondagen dan op werkdagen wordt onder- nomen (blz. I 28). Dit neemt echter niet weg, dat zich door-de-weekse

VIII

vormen van openluchtrecreatie (tuinieren en vissen) van zondagse (met c auto plezierritjes maken en naar sportwedstrijden gaan kijken) laten onde scheiden (blz. I 2 9) .

Onze gegevens suggereren verder, dat de openluchtrecreatie - in sterke mate dan de vrijetijdsbesteding die binnen plaatsvind-gemotiveerd wor' door een streven naar contrast met de alledaagse bezigheden of naar e•

genoegelijk bezig zijn (blz. I29-I32). .

- - - . /

4· De zondagse trek naar buiten waarover eveneens enkele gegevens zi:

verkregen is reeds in I956 in andere gebieden van Nederland onderzoel Met behulp van deze vergelijkingsgegevens zijn enkele tendensen geco stateerd. Zo toont de omvang van de zondagse trek een stijgende tendeD in I956 trok gemiddeld 30% van de bevolking van Zaandam, Hilversm Rotterdam en Amsterdam op zondag naar buiten, terwijl in I965 dit pe centage voor de provincie Groningen 39 % bleek te zijn (blz. I35-I37 Bij de zondagse trek naar buiten is ook een verschuiving in het gebruik vervoermiddel waar te nemen. Van de stad-Groningers maakte in I9(

59 % van de trekkers van de auto gebruik, 5 % trok met de fiets erop uit • I %te voet; in I956 waren de percentages in Amsterdam resp. 32 %, I9 ' en 5% (blz. I42).

Door de bewoners van de stad Groningen wordt bij de zondagse trek na buiten een verhoudingsgewijs grote afstand afgelegd: 5 I % van de trekke trok in I965 verder dan 30 km, tegenover 28% van de Amsterdammers

I956 (blz. I39-I4I).

62 % van de trekkers gaat in gezinsverband of met familieleden na buiten; uit de vergelijkingsgegevens van I956 blijkt dat de keuze van gez<

schap bij de trek naar buiten een opmerkelijke stabiliteit toont (blz. I4I Tenslotte een enigszins verrassende bevinding: hoewel de omvang van • trek naar buiten afhankelijk is van de weersmnstandigheden, blijkt de b schikking over een lang weekend van aanzienlijk zwaarder gewicht te zi:

dan de weersgesteldheid. Terwijl op zondagen met meerdere uren neersl<

30% en op zondagen met zonnig en droog weer 44% van de bevolkii naar buiten trekt is op de Pinksterzondag I965 (6 uren neerslag) 59 ~

van de bevolking erop uit geweest (blz. I 37-I 39).

(7)

Inhoud

Voorwoord

Enkele bevindingen v.ooraf .

1. . . . .

Lijst van tabellen, :grafieken en cartogrammen

1. Inleiding

l.I. Vrijetijdsbesteding als cultureel en historisch bepaalde categorie

I .2. Vrijetijdsbesteding als beleidsprobleem

I ·3· Openluchtrecreatie als probleem in de provincie Groningen

2. Het onderzoek

2. I. De opdrachtgevers en hun omschrijving van het probleemgebied

2.2. Algemene definities

2.3. Probleemstelling en indeling van het rapport

2 ·4· Organisatie en verloop van het onderzoek De behoefte aan openluchtrecreatie 3·I. Hypothesen .

VJ X'

3.2. Operationalisering van 'behoefte aan openluchtrecreatie' 2.

3·3· Controle op de geldigheid van de houdingschaal . 2

3+ Toetsing van de hypothesen . 3

I. De A-hypothesen: behoefte aan openluchtrecreatie als weer-

spiegeling van de heersende normen 3:

2. De B-hypothesen: behoefte aan openluchtrecreatie als reactie

op bepaalde situaties . 3:

3· DeC-hypothesen: behoefte aan openluchtrecreatie als gevolg van confrontatie met verschijnselen betreffende de openlucht-

recreatie 5!

3·5· Ordening van de onderzochte variabelen door middel van

factoranalyse 5L

3.6. Samenvatting van de bevindingen . 5~

4· De behoefte aan voorzieningen v;oor de openluchtrecreatie I. Operationalisering van 'behoefte aan voorzieningen voor de

openluchtrecreatie' 62

x:

(8)

4.2. Hetverband tussen behoefte aan voorzieningen en feitelijkgedrag als controle op de adequaatbeid van de gekozen vraagtechniek 4·3· Algemeen overzicht van de behoefte aan voorzieningen voor de

openluchtrecreatie

4+ Factoren die de behoefte aan een bepaalde voorziening beïnvloeden .

I. De behoefte aan een recreatiegebied in de omgeving 2. De behoefte aan een plantsoen of park .

3· De behoefte aan wandelpaden dicht bij huis 4· De behoefte aan fietspaden voor kleine tochtjes 5· De behoefte aan een zwembad

6. De behoefte aan een sportterrein en voetbalveld 7. De behoefte aan een ijsbaan

8. De behoefte aan een tennisveld 9· De behoefte aan een tuin bij het huis IO. De behoefte aan een volkstuin

I I. De behoefte aan een openbare speelplaats voor kinderen in de buurt

I2. De behoefte aan een schoolwerktuin I3· De behoefte aan een kinderboerderij 4·5· Samenvatting van de bevindingen

66 70 72 73 75 76 77 78 8o 8o 8I 83

Enkele aspecten van de openluchtrecreatie die de probleemstellingen aanvullen

5.1. De voornaamste vormen van openluchtrecreatie 92

I. Wandelen in de natuur 93

2. Een fietstochtje maken 97

3· Met de auto' een plezierritje maken 99

4· Kamperen of in een zomerhuisje verblijven I03 5· In de buitenlucht sport beoefenen . Io8 6. In de openlucht naar een sportwedstrijd gaan kijken I I o 7· Naar een openluchtzwembad of naar het strand gaan I I3

8. Hengelsport beoefenen I I 5

9· In de tuin werken II7

IO. Buiten rusten in de tuin of op het balkon I20 I I. Een wandelingetje maken in de eigen woonplaats I22 5.2. Voorkeursactiviteiten op werkdagen en op zondag I28

I. Het verschil tussen de vrijetijdsbesteding op werk- en

zondagen I28

2. De in verband met de openluchtrecreatie genoemde motieven I 29

3· De gebondenheid van de voorkeursactiviteiten aan weers- omstandigheden

5·3· De zondagse trek naar buiten . I. Algemeen beeld

2. De invloed van de weersgesteldheid op de trek naar buiten . 3· Afgelegde afstand en geografische spreiding van de trek

naar buiten .

4· Het sociabiliteitsaspeet v~ de trek naar buiten . . 5· Het bij de trek naar buit<JI gebruikte vervoermiddel 5+ Samenvatting van de bevindingen

6. Slotbeschouwing . Annotaties

Bijlage I: Vragenlijst en codelijst, met vermelding van frequenties Bijlage II: Introductiebrief .

Bijlage III: Steekproeftrekken en evaluatie van de steekproef Bijlage IV: Factoranalyse van schaalitems

Bijlage V: Correlatiematrijs .

Bijlage VI: Tabellen waarop de grafieken zijn gebaseerd

I4 I5 I6 I8 I8 Ig Ig Ig

XII xr:

(9)

LIJST VAN TABELLEN, GRAFIEKEN EN CARTOGRAMMEN

Tabellen \.

3.3.1. Aantal buitenluchtactiviteiten f? de vrije tijd naar houding t.o.v. de vrijetijdsbesteding in de buiterilucht . . . . . . 3.3.2. Verhouding buitenlucht/binnenac:tiviteiten in. de vrije tijd naar houding

t.o.v. de vrijetijdsbesteding in de buitenlucht

3.3.3. Het verband tussen de houding t.o.v. de vrijetijdsbesteding in de buiten- blz.

28

29

lucht en de feitelijke openluchtrecreatie 30

3.4.1. Behoefte aan openluchtrecreatie naar differentiële normen m.b.t. de

vrijetijdsbesteding . 32

3.4.2. Behoefte aan openluchtrecreatie naar grootte van de woonplaats 33 3.4.3. Behoefte aan openluchtrecreatie naar opleidingsniveau 35 3.4.4. Behoefte aan openluchtrecreatie naar geslacht 35 3.4.5. Behoefte aan openluchtrecreatie naar leeftijd 36 3.4.6. Behoefte aan openluchtrecreatie naar politieke gezindheid 37 3.4.7. Behoefte aan openluchtrecreatie naar godsdienstige gezindheid 38 3.4.8. Behoefte aan openluchtrecreatie naar aspecten van de werksituatie: gefor-

maliseerde sociale relaties 39

3.4.9. Behoefte aan openluchtrecreatie naar aspecten van de werksituatie: aan-

wezigheid van sociale contacten 40

3.4.10. Behoefte aan openluchtrecreatie naar aspecten van de arbeidstaak: nauw-

keurig voorgeschreven handelingen 41

3.4.11. Behoefte aan openluchtrecreatie naar aspecten van de arbeidstaak: be-

diening van machines 42

3.4.12. Behoefte aan openluchtrecreatie naar aspecten van de arbeidstaak: tijds-

indeling 42

3.4.13. Behoefte aan openluchtrecreatie naar beroepskenmerken: objectieve pro- motiemogelijkheid onder de mannelijke bevolking 43 3.4.14. Behoefte aan openluchtrecreatie naar beroepskenmerken: mate van lei-

dinggeven 44

3.4.15. Behoefte aan openluchtrecreatie naar sociale isolatie . 47 3.4.16. Behoefte aan openluchtrecreatie naar beleving van het werk: eentonigheid 49 3.4.17. Behoefte aan openluchtrecreatie naar beleving van het werk: mate van

verantwoordelijkheid . 49

3.4.18. Behoefte aan openluchtrecreatie naar beleving van het werk: subjectieve·

promotiemogelijkheid onder de mannelijke bevolking 50 3.4.19. Behoefte aan openluchtrecreatie naar beleving van het werk: piekeren

over het werk 51

3.4.20. Behoefte aan openluchtrecreatie naar tevredenheid met eigen financiële

situatie 52

4.2.1. Behoefte aan voorzieningen voor de openluchtrecreatie en feitelijk gedrag 65

XV

(10)

5.1.1a. Wandelen in de natuur naar leeftijd 93 lb. Wandelen in de natuur naar opleidingsniveau 94 lc. Wandelen in de natuur naar inkomensniveau 94 1d. Wandelen in de natuur naar grootte van de woonplaats 94

1e. Wandelen in de natuur naar geslacht 95

lf. Wandelen in de natuur naar godsdienst 95

5.1.2a. Fietstochtje maken naar leeftijd . 97

2b. Fietstochtje maken naar opleidingsniveau 97

2c. Fietstochtje maken naar inkomensniveau 98

2d. Fietstochtje maken naar grootte van de woonplaats 98

2e. Fietstochtje maken naar geslacht 98

2f. Fietstochtje maken naar godsdienst 99

5.1.3a. Plezierritjes met de auto naar leeftijd 101 3b. Plezierritjes met de auto naar opleidingsniveau 101 3c. Plezierritjes met de auto naar inkomensniveau 101 3d. Plezierritjes met de auto naar grootte van de woonplaats 102

3e. Plezierritjes met de auto naar geslacht 102

3f. Plezierritjes met de auto naar godsdienst 102

5.1.4a. Kamperen naar leeftijd . 103

4b. Kamperen naar opleidingsniveau 105

4c. Kamperen naar inkomensniveau 105

4d. Kamperen naar grootte van de woonplaats 105

4e. Kamperen naar geslacht 106

4f. Kamperen naar godsdienst 106

5.1.5a. Sportbeoefening buiten naar leeftijd 108

5b. Sportbeoefening buiten naar opleidingsniveau 108 5c. Sportbeoefening buiten naar inkomensniveau 109 5d. Sportbeoefening buiten naar grootte van de woonplaats 109

5e. Sportbeoefening buiten naar geslacht 109

5f. Sportbeoefening buiten naar godsdienst llO

5.1.6a. Bezoek aan sportwedstrijden naar leeftijd lll 6b. Bezoek aan sportwedstrijden naar opleidingsniveau lll 6c. Bezoek aan sportwedstrijden naar inkomensniveau 111 6d. Bezoek aan sportwedstrijden naar grootte van de woonplaats 112

6e. Bezoek aan sportwedstrijden naar geslacht ll2

6f. Bezoek aan sportwedstrijden naar godsdienst ll2 5.1.7a. Bezoek aan openluchtzwembad of strand naar leeftijd 113 7b. Bezoek aan openluchtzwembad of strand naar opleidingsniveau 113 7 c. Bezoek aan openluchtzwembad of strand naar inkomensniveau 114 7d. Bezoek aan openluchtzwembad of strand naar grootte van de woonplaats ll4 7e. Bezoek aan openluchtzwembad of strand naar geslacht . ll4 7f. Bezoek aan openluchtzwembad of strand naar godsdienst ll5

5.1.8a. Beoefenen van hengelsport naar leeftijd ll5

8b. Beoefenen van hengelsport naar opleidingsniveau 116

XVI

Be. Beoefenen van hengelsport naar inkomensniveau 116 8d. Beoefenen van hengelsport naar grootte van de woonplaats 116 8e. Beoefenen van hengelsport naar geslacht . 117 8f. Beoefenen van hengelsport naar godsdienst~---.... 117

5.1.9a. Tuinieren naar leeftijd 118

9b. Tuinieren naar opleidingsniveau 118

9c. Tuinieren naar inkomensniveau 118

9d. Tuinieren naar grootte van de woonplaats 119

9e. Tuinieren naar geslacht 119

9f. Tuinieren naar godsdienst 119

5.1.10a. Buiten rusten in tuin of op balkon naar leeftijd 120 lOb. Buiten rusten in tuin of op balkon naar opleidingsniveau 120 lOc. Buiten rusten in tuin of op balkon naar inkomensniveau 121 lOd. Buiten rusten in tuin of op balkon naar grootte van de woonplaats 121 lOe. Buiten rusten in tuin of op balkon naar geslacht 121 lOf. Buiten rusten in tuin of op balkon naar godsdienst . 122 5.1.11a. Wandelingetje in de woonplaats naar leeftijd 122 llb. Wandelingetje in de woonplaats naar opleidingsniveau 123 11c. Wandelingetje in de woonplaats naar inkomensniveau 123 11d. Wandelingetje in de woonplaats naar grootte van de woonplaats 123 11e. Wandelingetje in de woonplaats naar geslacht . 124 llf. Wandelingetje in de woonplaats naar godsdienst 124 5.2.1. Relatieve voorkeur voor div. buitenluchtactiviteiten op werk- en zondagen 129 5.2.2. Vrijetijdsbesteding op werkdagen, naar motieven 130 5.2.3. Vrijetijdsbesteding op zondagen, naar motieven . 131 5.3.1. Omvang van de zondagse trek naar buiten 136 5.3.2. De zondagse trek, naar weersgesteldheid (zonder Pinksterzondag) 138 5.3.3. De trek naar buiten op Pinksterzondag (slecht weer) en op zondagen met

mooi weer 139

5.3.4. Afgelegde afstand van de zondagse trek naar buiten naar plaats en jaar

van onderzoek 139

5.3.5. Keuze van gezelschap bij de zondagse trek naar buiten 141 5.3.6. Bij de trek naar buiten gebruikte vervoermiddelen . 142

III.l. Bij de steekproef betrokken gemeenten . 186

III.2. Percentage jeugdigen in de steekproef en in de totale bevolking 187

III.3. Indeling van de reden voor weigeren 187

III.4. Indeling van de reden voor uitvallen 188

III.5. Weigeringen en uitvallers naar beroep 188

III.6. Respondenten en weigeraars/uitvallers naar geslacht, gemeentegrootte

en leeftijd 18 9

III.7. Totale bevolking provincie Groningen en respondenten naar geslacht,

gemeentegrootte en leeftijd 189

III.8. Percentage jeugdigen van de Groninger stadsbevolking en in de steekproef 190 VI. I. Aantallen en percentages waarop de grafieken 4.3.1. en 4.3.2. zijn gebaseerd 197 VI.2. Percentages waarop de cartogrammen 5.1.1. t/m 5.1.8. zijn gebaseerd 198 VI.3. Aantallen waarop de cartogrammen 5.3.1. en 5.3.2. zijn gebaseerd . 199

XVII

(11)

VI.4. De weersgesteldheid op de zondagen gedurende de interviewcampagne 1965 (opgave KNMI in De Bilt m.b.t. Eelde) . . . 199 Grafieken

4.3.1. De mate waarin bij de bevolking van de provincie Groningen behoefte bestaat aan verschillende voorzieningen voor de openluchtrecreatie . . 67 4.3.2. Behoefte aan een voorziening wanneer die aanwezig is vergeleken met de

behoefte aan dezelf.de voorziening wanneer die ontbreekt . . . . . 69 5.1.1. Percentage deelnemers aan verschillende vormen van openluchtrecreatie

naar leeftijd . . . 125 5.1.2. Percentage deelnemers aan verschillende vormen van openluchtrecreatie

naar geslacht . . . . . . . 125 5.1.3. Percentage deelnemers aan verschillende vormen van openluchtrecreatie

naar opleiding . . . 126 5.1.4. Percentage deelnemers aan verschillende vormen van openluchtrecreatie

naar inkomen . . . 126 5.1.5. Percentage deelnemers aan verschillende vormen van openluchtrecreatie

naar woonplaats . . . 127 5.1.6. Percentage deelnemers aan verschillende vormen van openluchtrecreatie

naar godsdienst . . · . . . 127 Cartogrammen

5.1.1. Waar de Stad-Groninger wandelingen maakt . . . . 96 5.1.2. Waar de Groninger van buiten de stad wandelingen maakt 96 5.1.3. Waar de Stad-G;oninger fietstochten maakt . . . . 100 5.1.4. Waar de Groninger van buiten de stad fietstochten maakt 100 5.1.5. Waar de Stad-Groninger autotochten maakt . . . . . 104 5.1.6. Waar de Groninger van buiten de stad autotochten maakt 104 5.1.7. Waar de Stad-Groninger kampeert . . . . 107 5.1.8. Waar de Groninger van buiten de stad kampeert . . . 107 5.3.1. Geografische spreiding van de trek naar buiten op zondag: Stad-Groningers 140 5.3.2. Geografische spreiding van de trek naar buiten op zondag: Groningers

van buiten de stad . . . 140

r. Inleiding

1.1. Vrij>etijdsbesteding als cultureel en historisch bepaal~e categori{

Wij zijn gewend de vrije dagen of uren naar onze zin te besteden en W{

voelen deze toestand als natuurlijk en vanzelfsprekend aan. Vrije tijd er vrijetijdsbesteding zijn heden gangbare termen die door hun alledaag1 karakter nauwelijks kenbaar worden als aan een bepaalde samenlevings- vorm gebonden begrippen. Zij duiden echter op verschijnselen die slecht te vinden zijn in een maatschappij waar industriële arbeidsvormen bestaan De categorie 'vrijetijdsbesteding' is cultureel bepaald omdat in de huidigf tijd nog traditionele samenlevingsvormen aanwezig zijn waar de bij oru gangbare indeling van gedragingen in werk en vrijetijdsbesteding ont·

breekt (I). Zo is bijv. bij de Trobrianders in Oceanië de voor het bestaar noodzakelijke veldarbeid zo sterk verweven met rituele handelingen er slechts gedeeltelijk economisch gemotiveerd ( 2), dat de vraag naar d(

vrijetijdsbesteding van deze bevolking zinloos wordt. Andere onderschei·

dingen dan die tussen werk en niet-werk structureren het dagelijks bestaan zoals bij bepaalde Indianenstammen van Noordwest-Amerika, waar he·

onderscheid tussen oorlogs- en vredeshandelingen het meest belangrijk is ( 3) Uit onze eigen Westeuropese geschiedenis blijkt dat de categorie 'vrije·

tijdsbesteding' ook historisch bepaald is. In de middeleeuwen stond tegen·

over de werkende stand een maatschappelijke bovenlaag die wij vandaaf 'leisure class' zouden noemen. Haar leden hoefden meestal niet rechtstreek voor eigen onderhoud te werken; de basis van deze bevoorrechte positie werc gevormd door erfelijke privileges of inkomen uit grondbezit en kapitaal Waar bij de werkende stand een duidelijke scheiding tussen werktijd er niet-werktijd aanwezig was had de niet aan arbeid gewijde tijd een anden betekenis dan in onze dagen. Arbeidsvrije dagen waren feestdagen van vaal religieuze oorsprong; iedere feestdag bezat een eigen traditie door welke d(

besteding van de arbeidsvrije tijd bindend was voorgeschreven. Als wij oru hierbij voor ogen houden dat men nog in de late middeleeuwen 120 jaarlijksf feestdagen vierde ( 4) dan wordt duidelijk dat de indeling van ons huidig leven in de van elkaar gescheiden sferen van arbeid en vrijetijdsbesteding in het leven van onze voorouders niet in onze zin aanwezig was.

Met de opkomst van industrieën wordt de arbeid geleidelijk tot een zelf- standig terrein in de samenleving. De door de concentratie van mensen in grote bedrijfseenheden noodzakelijke rationele organisatie van tussenmense-

I

(12)

lijke relaties laat geen plaats meer voor traditionele gedragingen in de werk- sfeer. Een duidelijke scheiding treedt op tussen de wereld van de arbeid met haar waarden van rationaliteit, efficiency en plicht en het terrein van ar- beidsvrije tijd waar andere waarden dan die uit de arbeidswereld richting- gevend zijn.

Hoewel door de opkOir!St van industriële arbeidsvormen een scheidslijn tussen werk en arbeidsvrije tijd werd getrokken, kan men in de negentiende eeuw nog nauwelijks over vrijetijdsbesteding in Nederland spreken. Afge- zien van een maatschappelijke bovenlaag was voor de arbeidende bevolking de na het werk overgebleven tijd zo gering en leidde de arbeid tot zulke vermoeienis, dat de overblijvende vrije tijd slechts tot regeneratie van de fysieke arbeidskracht kon dienen. Nog honderd jaar geleden behoorden immers in Nederland werkdagen van r6 en meer uren niet tot de zeldzaam- heden (5) zodat nauwelijks voldoende tijd voor de benodigde slaap over- bleef.

Als wij heden ten dage onze dagelijkse verplichte werkzaamheden gedaan hebben staan ons daarentegen tal van mogelijkheden open hoe wij de vrije tijd kunnen besteden. Wij kunnen gezelligheid opzoeken of ons teruggetrok- ken aan een hobby wijden, uitgaan of thuisblijven, actief bezig zijn of uit- rusten - kortom een grote verscheidenheid van mogelijkheden biedt zich aan waaruit iedereen zijn keuze doet. 'Na gedane arbeid moet men kiezen' zouden wij in variatie op een oud spreekwoord kunnen zeggen. De ervaring van alledag leert ons echter dat we van de noodzaak van keuze meestal zijn ontheven; we doen in onze vrije tijd voor een groot deel wat 'men' doet, d.w.z. onze vrienden, onze leeftijds- of standsgenoten, en de in onze woon- plaats niet aanwezige voorzieningen als ook de meestal beperkte financiële middelen verminderen eveneens het aantal mogelijkheden voor onze keuze.

Hoewel in de praktijk de keuze uit een grote verscheidenheid van moge- lijke vrijetijdsbezigheden uitmondt in min of meer duurzame gewoonten van vrijetijdsbesteding met een vaak groeps-specifiek karakter, blijft het kiezen tussen alternatieve vormen van vrijetijdsbesteding als mogelijkheid bestaan.

Samenvattend kunnen wij zeggen dat het verschijnsel vrijetijdsbesteding gebonden is aan een maatschappijstructuur waarin industriële arbeidsvor- men bestaan. In onze eigen geschiedenis verloopt de ontwikkeling van een door de tradities in de vorm van feestdagen voorgeschreven besteding van de arbeidsvrije tijd in de middeleeuwen naar een gebruik van de vrije tijd voor herstel van de fysieke arbeidskracht in de beginperiode van opkomende in- dustrieën; met de voortgaande verkorting van de werktijd en met stijgende welvaart biedt tenslotte onze hedendaagse maatschappij de mogelijkheid om gedurende de vrije tijd te kiezen uit een grote verscheidenheid van activiteiten.

2

1.2. Vrijetijdsbesteding als he~eidsprobleem \

Sommige vormen van vrijetijdsbesteding staan als mogelijkheid voor iedereen open. Gezelligheid met vrienden, kaartspelen of gewoon uitrusten is niet aan bepaalde voorzieningen gebonden. Ook een stedeling die van een wandelingetje houdt kan desnoods in de buurt een ommetje maken als er geen park aanwezig is. Daarentegen veronderstellen andere activiteiten - zoals naar een bioscoop gaan, voetballen of zwemmen- de aanwezigheid of tenminste de bereikbaarheid van een bioscoop resp. een voetbalveld of zwembad. Wij kunnen dus een onderscheid maken tussen die vormen van vrijetijdsbesteding, die bepaalde voorzieningen eisen, en die, welke daarvan onafhankelijk zijn.

De aan alle bevolkingsgroepen min of meer ten goede gekomen werk- tijdsverkortingen alsmede de gestegen welvaart hebben de vrijetijdsbeste- ding tot een massaal verschijnsel gemaakt. De massale vraag naar mogelijk- heden de vrije tijd te besteden eist voorzieningen op grote schaal, die niet meer alleen door particulier initiatief tot stand kunnen worden gebracht.

Hier is voor de overheid een nieuwe taak ontstaan, en de recente afsplitsing van de afdelingen cultuur en recreatie van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen getuigt van de importantie die men aan deze taak toekent.

Onder de te scheppen voorzieningen ten behoeve van de vrijetijdsbeste- ding nemen in Nederland die voorzieningen een bijzondere plaats in die ruimtelijke implicaties met zich mee brengen. In ons land met zijn uit- zonderlijk grote bevolkingsdichtheid vergt de ruimtelijke ordening een actief beleid, en het is dan ook juist de meest ruimte-eisende vorm van vrijetijdsbesteding - de openluchtrecreatie - die in beleidskringen zo sterk de aandacht trekt ( 6) .

1.3. Openluchtrecreatie als probleem in de provincie Groningen In 1963 werd door de Rijksdienst voor het Nationale Plan een studie gepubliceerd waarin o.a. een inventarisatie van de in Nederland bestaande recreatieruimten is opgenomen ( 7) . Uit een overzicht van het aantal m2 recreatiegebied per hoofd van de bevolking blijkt dat de provincie Gronin- gen het slechtst van alle provincies niet recreatiemogelijkheden bedeeld is:

tegenover het landelijk gemiddelde van298m2 recreatiegebied per inwoner staat in Gronin,gen slechts29m2 ter beschikking (8). Als men het inwoner- aantal van de provincies buiten beschouwing laat wordt het beeld nog ongunstiger: terwijl in geheel Nederland ro,3 % van de oppervlakte land recreatiegebied is, bedraagt dit in de provincie Groningen slechts o,6 % ( 9) . Hoewel het aangrenzende Drente de provincie met de meeste recreatie- ruimte is ( 967 m 2 recreatiegebied per inwoner), en ook de W adderreilanden

3

(13)

Samenvattend kunnen wij zeggen, dat de factoranalyse geleid heeft tot -een grotere overzichtelijkheid van de vele afzonderlijke bevindingen, die de toetsing van de hypothesen had opgeleverd. Het sterkst wordt de behoefte aan openluchtrecreatie beïnvloed door differentiële normen op het gebied van de vrijetijdsbesteding die van hun kant samenhangen met de bestaande mogelijkheden voor çpenluchtrecreatie in het eigen woongebied. Een posi- tieve houding ten opzichte van de openluchtrecreatie kan verder deel uit- maken van een actieve of zelfs drukke levensstijl. Tenslotte stimuleren ook industriële arbeidsvormen en moeilijke omstandigheden in de beroepssfeer- zij het in geringe mate- de behoefte aan openluchtrecreatie.

3.6. Samenvatting van de bevindingen

r. In de opzet van het onderzoek zijn twee probleemstellingen onderschei- den. Aan dit hoofdstuk ligt probleemstelling I ten grondslag waarin de 'behoefte aan openluchtrecreatie' aan de orde wordt gesteid.

2. Om het complexe begrip 'behoefte aan openluchtrecreatie' voor sociaal- wetenschappelijk onderzoek vatbaar te maken, is behoefte aan open- luchtrecreatie omschreven als positieve houding ten aanzien van de vrijetijdsbesteding in de buitenlucht. Aan de hand van de resultaten van het vooronderzoek is een meetinstrument geconstrueerd (houding- schaal) teneinde deze houding te kunnen vaststellen.

3· Het buitenlucht-aspect, d.w.z. de behoefte om zijn vrije tijd in de buiten- lucht in plaats van binnen door te brengen, is het voornaamste aspect, dat met behulp van dit meetinstrument wordt gemeten.

4· In probleemstelling I is de vraag gesteld welke sociale omstandigheden de behoefte aan openluchtrecreatie bevorderen resp. belemmeren. Voor- afgaand aan het onderzoek zijn als veronderstelde antwoorden op deze vraag een aantal hypothesen geformuleerd; de juistheid van de hypothe- sen is statistisch getoetst aan de hand van de door de enquête verkregen gegevens.

5· Enkele bevindingen van het onderzoek zijn tegenstrijdig met de in de hypothesen geformuleerde voorspellingen. Zo bestaat er relatief veel behoefte aan openluchtrecreatie

<;8

a. bij mensen woonachtig in plaatsen tussen ro.ooo en 50.000 inwoners alsmede in zekere mate ook bij de plattelandsbevolking en niet - zoals voorspeld- bij de stadsbevolking;

b. bij mensen met een laag opleidingsniveau en niet - zoals voorspeld- bij mensen die een langdurige opleiding hebben gevolgd;

c. bij mensen van middelbare leeftijd (35--65 jaar) en niet - zoals voorspeld- bij de jeugd; de jongeren (beneden 35 jaar) zijn relatief indifferent wat de behoefte aan openluchtrecreatie betreft terwijl mensen boven 65 jaar óf relatief veel óf relatief weinig behoefte aan openluchtrecreatie hebben.

6. De juistheid van een aantal in de hypothesen geformuleerde voorspel- lingen wordt door de onderzoekgegevens bevestigd. Overeenkomstig de verwachtingen bestaat er relatief veel behoefte aan openluchtrecreatie a. als de in eigen kring heersende normen op het gebied van de vrije-

tijdsbesteding voornamelijk buitenluchtactiviteiten bevorderen;

b. bij de mannelijke bevolking;

c. bij de politiek zgn. links georiënteerden;

d." bij de onkerkelijken;

e. bij mensen die hun dagelijkse werkzaamheden verrichten in een situatie waar de tussenmenselijke betrekkingen formeel zijn vast- gelegd;

f. bij mensen die als dagelijkse werkzaamheden een taak verrichten die uit de bediening ~an machines bestaat resp. waarbij de taakhande- lingen nauwkeurig zijn voorgeschreven of de tijdsindeling strikt is bepaald;

g. bij mensen wier dagelijkse werkzaamheden gekenmerkt zijn door het ontbreken van elke bevoegdheid om zelf leiding te geven; voor de mannelijke bevolking geldt tevens dat er relatief veel behoefte aan openluchtrecreatie bestaat als het werk objectief geen mogelijkheid biedt om vooruit te kolflen;

h. bij mensen die in hun dagelijkse werkzaamheden als negatief bele- ven, dat zij te weinig of te veel verantwoordelijkheid dragen; van de mannelijke bevolking ook bij degenen, die het gevoel hebben dat in hun werk promotiemogelijkheid ontbreekt;

1. bij mensen, die ontevreden zijn met de financiële situatie waarin zij verkeren.

7. De onderstaande factoren blijken geen invloed uit te oefenen op de behoefte aan openluchtrecreatie:

a. beroepsprestige en inkomensniveau als indicatoren voor de sociaal- economische status;

-''iQ

(14)

en het Duitse Oost-Friesland met Eemsland enige uitwijkmogelijkheden bieden, blijven de geringe mogelijkheden voor de openluchtrecreatie in de provincie Groningen een uitdaging voor het provinciaal beleid. Mede hier- door ontstond bij het Provinciaal Bestuur de behoefte aan de instelling van een provinciale recreatieraad; deze is dan ook in mei rg63 tot stand gekomen. Enige resultaten van de werkzaamheden van de recreatieraad zijn in december I g64 in de vorm van een rapport aan een breder publiek voorgelegd ( I o) .

Aan de afsluiting van de Lauwerszee en de toekomstige bestemming van deze over IO à I5 jaar beschikbare gronden heeft vooral ook de plaatselijke pers ruime aandacht geschonken. Het alternatief 'defensie of recreatie' of de combinatie van beide hebben aanleiding gegeven tot discussie en com- mentaren. De voor dit specifieke probleem van de openluchtrecreatie gevormde 'Fries-Groningse Recreatiecommissie voor het Lauwerszeege- bied' heeft een schetsplan voor de recreatieve bestemming van de nieuwe gebieden uitgewerkt, dat in I g64 gereed is gekomen.

Ook van andere zijde dan van de overheid bestaat er belangstelling voor een op goede voorzieningen ten behoeve van de vrijetijdsbesteding gericht beleid. In de kringen van industrie en handel die bij de economische ontwik- keling van het Noorden van Nederland betrokken zijn, leeft het besef, dat een goed woon- en leefklimaat in onze provincie een voorwaarde vormt voor verdere industrialisatie.

4

"Van Lauwerszee tot Dollard tou, van Drente tot aan 't Wad, Daar gruit, doar bluit ain wonderlaand rondom ain wondre stad".

(15)

De Menkemaborgh - een historische bezienswaardigheid in het Noorden.

z. Het onderzoek

2.1. De opdrachtgevers en hun omschrijving van het probleemgebied De aandacht die in de provincie Groningen zowel door de overheid als ook door het bedrijfsleven aan het probleem van de vrijetijdsbesteding en met name aan de openluchtrecreatie wordt geschonken, heeft tot plannen geleid om op het gebied van de openluchtrecreatie sociaal-wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten. Op initiatief van het plaatselijke bestuur van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel en in samenwerking. met de provinciale recreatieraad werd eind rg63 contact gezocht methet Sociolo- gisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Groningen, teneinde de mogelijk- heid te verkennen een· onderzoek in te stellen naar de behoefte aan open-:

luchtrecreatie bij de bevolking van de provincie Groningen.

De gevoerde onderhandelingen hebben er toe geleid dat aan het Sociolo- gisch Instituut eind januari 1964 een opdracht tot onderzoek werd verstrekt.

Tevens werd overeengekomen tot instelling van een begeleidingscommissie over te gaan, bestaande uit vertegenwoordigers van de . departementen Groningen en Stadskanaal van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel en leden van de provinciale recreatieraad.

Door de opdrachtgevers is het te onderzoeken probleemgebied als volgt omschreven:

Doel '1/'an het onderzoek is na te gaan welke behoeften er onder de bevol- king van de provincie Groningen leven op het terrein van de openlucht- recreatie en welke factoren op de aard en de intensiteit van deze behoeften van invloed zijn.

Terwille van een sterkere gerichtheid van het onderzoek werd met de opdrachtgevers overeengekomen de openluchtrecreatie tijdens de vakantie buiten beschouwing te laten en de aandacht te richten op de dag- en week-

endrecreatie. Eveneens werd overeengekomen de jeugd met de haar eigen vormen van vrijetijdsbesteding niet rechtstreeks bij het onderzoek te betrekken; in de steekproef voor de mondelijke enquête zouden derhalve slechts personen van r6 jaar of ouder opgenomen worden. Tenslotte werd door de opdrachtgevers de wens geuit aan het onderzoek een meer toetsend dan explorerend karakter te geven.

2.2. Algemene definities

Enkele begrippen uit de omschrijving van het probleemgebied hebben in 5

(16)

ons dagelijks taalgebruik geen eenduidige betekenis en eisen derhalve voor ons onderzoek een nadere definiëring. Dit is geen eenvoudige taak gezien de uiteenlopende interpretaties van begrippen op het gebied van de vrije- tijdsbesteding zowel in de Nederlandse als ook in de buitenlandse literatuur.

Met het oog op onze eigen definities zullen wij -naast de in de omschrijving van het probleemgebied voorkomende begrippen 'openluchtrecreatie' en 'behoefte op het terrein van de openluchtrecreatie' - ook 'de termen 'vrije tijd', 'vrijetijdsbesteding' en 'recreatie' aan een kritische analyse onder- werpen.

In de Angelsaksische literatuur worden de termen 'leisure' en 'recreation' door sommigen als synoniemen gebruikt ( I I ) , terwijl anderen 'leisure' gelijk- stellen met 'free time' en deze beide begrippen willen afgrenzen tegenover 'recreation' ( I 2). In het Frans wordt in het dagelijk taalgebruik met 'récréation' aangeduid het speeluur van scholieren (I 3). De Duitse term 'Musze' impliceert wel eens een heel wereld- en mensbeeld ( I4) en zelfs het woord 'Freizeit' draagt nog een andere betekenis dan een letterlijke vertaling in het Nederlands zou doen vermoeden (I 5).

In ons eigen taalgebied is het gebruik van bepaalde termen eveneens tegenstrijdig. Wèl bestaat er min of meer de overeenstemming dat 'vrije tijd' gelijk te stellen iS met arbeidsvrije tijd, waarbij meestal nog een onder- scheid wordt gemaakt tussen bruto en netto vrije tijd: "Bruto vrije tijd

(BVT) is de tijd, na aftrek van de arbeidstijd overblijvend. Netto vrije tijd (NVT) is de BVT verminderd met tijd besteed aan min of meer nood- zakelijke tijdvullingen: r. slapen, eten, rusten, wassen, baden, kleden, enz.;

2. gaan naar en komen van het werk; 3· besparen van uitgaven resp. vergro- ten van het inkomen: reparaties aan huis en kleren; nevenverdiensten als bijv. kranten bezorgen enz." ( I6). Het lijkt ons echter een punt van discus- sie of de onder 3 vermelde activiteiten niet ook vormen van vrijetijdsbeste- ding mogen worden genoemd: aan de hand van welke criteria kunnen wij het 'min of meer noodzakelijk' karakter van een bezigheid vaststellen?

Zo zijn bijv. voor de uitvoering van 'reparaties aan huis en kleren' andere motieven denkbaar dan het motief 'vergroten van het inkomen'.

Wij raken hier een meer algemeen probleem. In sommige studies over vrijetijdsbesteding worden aan bepaalde vrijetijdsactiviteiten vaste motive- ringen verbonden; in andere studies worden- vanuit een objectief gezichts- punt - aan bepaalde bezigheden functies toegeschreven, die zij voor het individu zouden vervullen (I 7). In beide gevallen wordt de slechts empi- risch te beantwoorden vraag naar het verband tussen motivering en gedrag of naar de functie van bepaalde gedragingen voor het individu door een aprioristisch antwoord uitgeschakeld. Eenzelfde vrijetijdsbezigheid kan echter door verschillende personen uit verschillende motieven worden ge- kozen: men kan de televisie aanzetten uit verveling, maar ook om zijn kennis 6

te vermeerderen of terwille van artistieke vorming; iemand kan in zijn tuil werken uit economische overwegingen, maar tuinieren kan ook om eei plezierig contrast :met het dagelijks werk gekozen worden, en ook het motie 'conformeren aan de verwachtingen van de buren' zou een rol kunnel spelen.

Wij komen tot de conclusie,. dat op het gebied van de vrijetijdsbestedin1 de aan bepaalde gedragsvormen a priori toegekende motieven geen bruik bare criteria zijn voor definities, omdat het verband tussen gedrag en motie juist een object van empirisch onderzoek vormt. Maar ook indien wi bepaalde gedragsvormen als grondslag voor onze definities nemen komeJ wij voor moeilijkheden te staan. Wij citeren met instemming de Amerikaans socioloog B. M. Berger: "Leisure has been difficult to conceptualize ...

conceptualization in sociology requires the abstraction of a comrnon propert or properties from a relatively wide range of events or social behavim Leisure activities include such a colosally varied assortiment of behavior ...

that is has been virtually impossible to conceptualize it on a behaviora basis. Instead, a circumstance of that behavier ( that it goes on in time na given over to paid occupations) has typically been made the sole criterioj of leisure. Such a definition tells us nothing about the normative content c leisure, . . . it characterizes only the time in which leisure activiti~

occur" ( I8).

De moeilijkheden echter die optreden als men tracht de begrippen 'vrij tijd' en 'vrijetijdsbesteding' op basis van motiveringen of van bepaald gedragsvormen te definiëren hebben ons genoodzaakt voor het onderzoek d volgende definities te hanteren:

Onder 'vrije tijd' verstaan wij alle tijd die niet gebruikt wordt voor d dagelijkse werkzaamheden, gaan naar en komen van het werk, slaper eten en lichamelijke verzorging.

Onder 'vrijetijdsbesteding' verstaan wij alle gedragingen die in d vrije tijd plaatsvinden.

De uitdrukking 'dagelijkse werkzaamheden' in plaats van 'werken' a 'arbeid' in onze definitie van vrije tijd is met opzet gekozen, aangezien bi ons onderzoek naast de beroepsbevolking ook huisvrouwen, scholieren, stu denten en gepensioneerden zijn betrokken.

Ook bij het hanteren van de termen 'recreatie' en 'openluchtrecreatie blijkt het taalgebruik heel tegenstrijdig te zijn, waarbij het opmerkelijk is ÏI

hoe vele studies over openluchtrecreatie wij vergeefs naar een definiti1 hebben gezocht (I g). Door het C.B.S. worden "de termen recreatiepatrooi en vrijetijdsbesteding als synoniemen gebruikt" ( 20). Anderen noemei slechts dat gedeelte van de vrijetijdsbesteding recreatie waar de ondernoroei

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland heeft aan het opstellen van deze voorbeeld arbeidsovereenkomst de nodige zorg besteed. Desondanks is het mogelijk dat deze

Voor iedere overtreding van een verplichting uit deze huurovereenkomst en bijbehorende algemene bepalingen, voor zover niet reeds hiervoor in artikel 11.1 genoemd, is huurder

 binnen de proeftijd (maximaal 2 maanden, waarin zowel de werkgever als de werknemer de overeenkomst zonder meer mogen beëindigen..  door ontslag op staande voet (bijv. omdat

concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd slechts geldig is, indien uit dat beding opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat

Wat gaat het kabinet doen om op korte termijn afspraken te maken met woningbouwcorporaties om ervoor te zorgen dat ze snel meer betaalbaar gaan bouwen.. Een zelfde vraag heb ik

Geslachtsnaam Voorna(a)m(en) Geboortedatum Adres, postcode, woonplaats en land BSN (indien bekend) Relatie partner 1 of 2. Geslachtsnaam Voorna(a)m(en) Geboortedatum

Het Besluit bevat procedurebepalingen betreffende de benoeming van de leden van de Sociaal- Economische Raad en bevat bepalingen omtrent de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van

• Andere (harde) plastic verpakkingen en voorwerpen, bijvoorbeeld plastic potjes en vlootjes, plastic zakken, folie.. • Verpakkingen met veiligheidsdop of van