• No results found

Flexicurity onderhandelingen binnen de ICT sector: Een werknemersperspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Flexicurity onderhandelingen binnen de ICT sector: Een werknemersperspectief"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Flexicurity onderhandelingen binnen de ICT sector

Een werknemersperspectief

Gijs Heikamp

Januari 2010

(2)

Datum: 27 januari 2010

Versie: Bachelordefv1 – Openbaar

Student

Naam: Gijs Heikamp

Studie: Bedrijfskunde Studentnummer: 0153079 Telefoonnummer: 06-47210593

E-mailadres: g.heikamp@student.utwente.nl

Begeleidingscommissie

Eerste begeleider: Dr. M.J.T. van Velzen Tweede begeleider: Dr. D.L.M. Faems Bachelorscriptie

Flexicurity onderhandelingen binnen de ICT sector

Een werknemersperspectief

(3)

Voorwoord

De afgelopen maanden heb ik mij bezig gehouden met het afronden van mijn Bachelor Bedrijfskunde aan de Universiteit Twente middels het doen van onderzoek naar flexicurity onderhandelingen binnen de ICT sector. Deze onderzoeksopdracht heb ik in samenspraak met mijn eerste begeleider, Martijn van Velzen, vastgesteld en had een vrij karakter. Naar eigen inzicht mocht ik de kaders en richting van mijn onderzoek bepalen. Deze manier van onderzoeken is met recht een uitdaging gebleken. Het is een zwaar traject maar met een voldaan gevoel kan ik terug kijken op een mooie periode. Dit was een bijzonder leerzame ervaring voor mij en met het oog op mijn naderende masterthesis denk ik de nodige ervaring te hebben opgedaan om ook dit tot een succes te brengen.

Graag wil ik mijn begeleiders Martijn van Velzen en Dries Faems hartelijk danken voor hun adviezen, kritiek en steun die zij mij hebben gegeven gedurende mijn onderzoek.

Gijs Heikamp

Enschede, 5 januari 2010

(4)

Abstract

In dit rapport wordt een onderzoek beschreven over de invloed van conjunctuur op het concept flexicurity. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of de flexicurity onderhandelingen binnen de ICT sector worden beïnvloed middels het optreden van verschillende conjuncturele omstandigheden. Middels een multilevel analyse wordt deze conjuncturele invloed op drie niveaus binnen de ICT sector onderzocht.

De onderzoeksvraag die centraal staat binnen dit onderzoek luidt: “In welke mate varieert de inzet van werknemers en werkgevers in de ICT sector bij de flexicurity onderhandelingen van de sector- cao, een ondernemings-cao en het individuele arbeidscontract wanneer er sprake is van verschillende conjuncturele omstandigheden binnen de ICT sector?” De beantwoording van deze centrale onderzoeksvraag zal voornamelijk gericht op de werknemerszijde van de onderhandelingen. De diverse werkgevers waren wel benaderd, maar waren niet geïnteresseerd in deelname aan dit onderzoek. De werkgeverszijde zal binnen dit onderzoek worden beschreven aan de hand van werknemerszijde. De data voor dit onderzoek is verzameld aan de hand van interviews die hebben plaatsgevonden met vakbondsbestuurders van de drie vakbonden, te weten FNV, CNV en De Unie.

De flexicurity onderhandelingen binnen de ICT sector worden geschetst aan de hand van de flexicurity matrix van Wilthagen en Tros. Middels deze matrix, die een viertal zekerheidswensen en flexibiliteitbehoeften omvat, worden de flexicurity onderhandelingen inzichtelijk gemaakt. De analyse van de data vindt plaats aan de hand van de Speltheorie.

Na de analyse blijkt dat de invloed van conjuncturele schommelingen op flexicurity miniem is. De vakbonden geven aan dat er een gebrek aan mogelijkheden is aan beide kanten van de onderhandelingstafel om daadwerkelijk gebruik te maken van het flexicurity model. De oorzaken hiervan liggen aan de kant van de werknemersorganisaties (vakbonden), voornamelijk aan het gebrek aan mandaat en het minimum karakter van de zogenaamde raamwerk cao. De Werkgeversorganisatie ICT aan de andere kant heeft ook te maken met een gebrek aan mandaat en heeft wat betreft flexibiliteitbehoeften een conservatieve houding, aldus de vakbonden. Het gebrek aan achterban speelt beide partijen parten, waardoor ze moeilijk met hun vuist kunnen maken bij de onderhandelingen. Dit maakt optimaal gebruik van het flexicurity model op zijn zachtst gezegd moeilijk, beide partijen zullen, totdat ze een vuist kunnen maken, de status quo willen handhaven.

Dit in het belang van het behoud van de sector-cao die zij vormen, ook al is dit slechts een minimum cao.

Daarnaast zijn er een aantal trends in de ICT sector in opkomst, waardoor de kracht van het flexicurity model voor de cao-onderhandelingen deels teloor gaat. De voornaamste trend is de opkomst van de zzp’er als speler aan de onderhandelingstafel. Bij deze onderhandelingen treden er geen werknemersorganisaties op, wel kan de zzp’er ondersteunt worden door bijvoorbeeld de FNV- zelfstandigen. Daarnaast creëren vaststellingsovereenkomsten een mogelijkheid voor werkgevers om gebruik te maken van flexibiliteit, die niet overlegd is met de werknemersorganisaties.

Dit betekent dat het effect van schommelingen in de conjunctuur, respectievelijk recessie en

hoogconjunctuur, in de onderzochte ICT sector weinig tot geen invloed heeft op de

zekerheidswensen en flexibiliteitbehoeften die tijdens ICK-cao onderhandelingen worden besproken.

(5)

Inhoudsopgave

Lijst van tabellen ...7

Lijst van figuren ...7

Hoofdstuk 1 – Inleiding ...8

1.1 Achtergrond ...8

1.2 Aanleiding ...8

1.3 Doel ... 10

1.4 Onderzoeksvragen... 10

1.5 Maatschappelijke relevantie ... 12

1.6 Wetenschappelijke relevantie ... 12

Hoofdstuk 2 – Theoretische verkenning ... 14

2.1 Flexicurity ... 14

2.2 De ICT sector ... 17

2.2.1 Definiëring ICT sector ... 17

2.2.2 Achtergrondschets ... 18

2.2.3 Tijdseenheden ... 19

2.2.4 CAO ... 21

2.2.5 Arbeidsmarkt ... 21

2.3 Speltheorie ... 24

Hoofdstuk 3 – Methodologie ... 26

3.1 Onderzoeksopzet ... 26

3.2 Dataverzameling... 28

3.3 Data-analyse ... 29

Hoofdstuk 4 – Resultaten ... 31

4.1 ICK-cao ... 31

4.1.1 ICK-cao zekerheden ... 32

4.1.2 ICK-cao flexibiliteitbehoeften ... 34

4.1.3 Samenwerkingsdilemma’s ICK-cao ... 36

4.2 Ondernemings-cao ... 39

4.2.1 Samenvatting en bespreking ... 39

4.3 Het individuele arbeidscontract ... 40

4.3.1 Samenvatting en bespreking ... 40

(6)

Hoofdstuk 5 – Discussie ... 42

5.1 Discussie ICK-cao ... 42

5.2 Visie vakbonden ... 42

5.3 Falend collectief bewustzijn ... 44

5.4 Raam cao met een minimum karakter ... 44

5.5 Conservatieve houding werkgevers ... 46

5.6 Paritaire stichting ... 46

Hoofdstuk 6 – Conclusie ... 48

6.1 Conclusie ... 48

6.2 Onderzoeksbeperkingen ... 52

6.3 Suggesties voor verder onderzoek ... 52

Literatuurlijst ... 54

Appendices ... 57

Appendix A: SBI 2008 ... 57

Appendix B: Resultaten ten aanzien van de ondernemings-cao ... 58

Appendix C: Resultaten ten aanzien van het individueel arbeidscontract ... 63

(7)

Lijst van tabellen

Tabel 1 – Flexicurity matrix (Wilthagen en Tros, 2004, p. 171) ... 15

Tabel 2 – Overzicht typen flexibiliteit (Furåker et al., 2007, p.2) ... 16

Tabel 3 – Overzicht arbeidsrelatievormen (Bouwman, 2008, p. 25) ... 22

Tabel 4 – Overzicht geïnterviewden ... 28

Tabel 5 – Flexicurity uitkomst ICK-cao onderhandelingen gedurende hoogconjunctuur... 37

Tabel 6 – Flexicurity uitkomst ICK-cao onderhandelingen gedurende recessie ... 38

Tabel 7 – Flexicurity uitkomst ondernemings-cao onderhandelingen gedurende hoogconjunctuur ... 61

Tabel 8 – Flexicurity uitkomst ondernemings-cao onderhandelingen gedurende recessie ... 62

Tabel 9 – Flexicurity uitkomst van de onderhandelingen van het individuele arbeidscontract gedurende hoogconjunctuur ... 65

Tabel 10 – Flexicurity uitkomst van de onderhandelingen van het individuele arbeidscontract gedurende recessie ... 66

Lijst van figuren Figuur 1 – Conjunctuurtest ICT sector ... 20

Figuur 2 – Banen en vacatures in de ICT 1997-2005 (CBS, 2009) ... 20

Figuur 3 – Onderzoeksopzet ... 28

(8)

Hoofdstuk 1 – Inleiding

1.1 Achtergrond

Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de afsluiting van de bachelorfase van de opleiding Bedrijfswetenschappen aan de Universiteit Twente. Dit onderzoek is uitgevoerd onder de begeleiding van Dr. Martijn van Velzen en Dr. Dries Faems vanuit de Universiteit Twente.

Allereerst is het raadzaam om een kleine toelichting en inleiding te geven ten aanzien van het woord flexicurity, om vervolgens tot de aanleiding van dit onderzoek te komen. Het woord flexicurity is een samentrekking van de woorden flexibility en security. Deze twee woorden vormen de belangrijkste ingrediënten van het concept flexicurity. Bij het concept flexicurity draait het enerzijds om de behoeften van organisaties om flexibel te zijn en anderzijds om de wensen van werknemers ten aanzien van zekerheid.

Flexicurity vindt zijn oorsprong in Denemarken, dit land wordt gekenmerkt door een zeer lange overlegtraditie tussen verschillende sociale partners. In de jaren negentig werd flexicurity onder leiding van de toenmalige premier Rasmussen ingevoerd. De regering van Denemarken ziet flexicurity als een ‘gouden driehoek’ die bestaat uit een flexibele arbeidsmarkt gecombineerd met sociale zekerheden en een actief arbeidsmarktbeleid met rechten en verplichtingen ten aanzien van de werklozen (Madsen 2004, 2006). Er zijn drie beleidsinstrumenten op dit terrein die van belang zijn, namelijk inkomensbescherming, ontslag regels en activeringsbeleid.

Flexicurity strekt zich uit tot de gehele arbeidsmarkt en werkgelegenheid. Politiek gezien is flexicurity dan ook een zeer interessant onderwerp. De Nederlandse en Europese politiek heeft zich de afgelopen jaren actief bezig gehouden met het thema flexicurity. Vooral op Europees gebied zijn er diverse ontwikkelingen geweest. Aan het einde van 2007 heeft het Europese Parlement een aantal resoluties aangenomen, namelijk de ‘Common Principles of Flexicurity’ (EP, The Legislative Observatory, 2009). Deze acht principes ten aanzien van flexicurity moeten er voor zorgen dat de herziene doelstellingen van het Verdrag van Lissabon worden gehaald. In het bijzonder de doelstelling ‘more and better jobs’, maar tevens moeten deze principes ook leiden tot modernisering van de sociale stelsels binnen Europa (EP, Common Principles of Flexicurity, 2007). Sterker nog, volgens Bregaard, Larsen, Madsen en Rasmussen (2009) is flexicurity momenteel het populairste concept om hervormingen op de arbeidsmarkt tot stand te brengen.

Verdere uitleg van het concept flexicurity zal plaatsvinden in hoofdstuk twee, het theoretisch kader van dit onderzoek.

1.2 Aanleiding

De aanleiding van dit onderzoek komt onder meer voort uit een artikel dat ik gelezen heb over

flexicurity. In het artikel van Ton Wilthagen en Frank Tros wordt gesteld (2004, p. 172) dat het

concept flexicurity vooral een beleidsconcept en een beleidsstrategie is en dat het ook als zodanig

bestudeerd dient te worden. Een belangrijke vraag die Wilthagen en Tros zich afvragen in het artikel

(2004, p. 181) is in hoeverre het concept flexicurity afhangt van zowel gunstige economische

omstandigheden als gunstige omstandigheden op de arbeidsmarkt. Deze vraag is tot op heden nog

niet uitgebreid onderzocht, wel worden er een aantal verwachtingen vanuit de literatuur naar voren

(9)

geschoven ten aanzien van dit vraagstuk maar een eenduidig antwoord is tot op heden nog niet gegeven.

Het is interessant om te kijken hoe de balans tussen flexibiliteit en zekerheid is en of deze wisselwerking moeilijk tot stand komt in tijden van economische neergang. Ligt de nadruk tijdens een economische neergang juist bij de flexibiliteitbehoefte van een organisatie of worden de zekerheidswensen van de werknemers zorgvuldig meegenomen. De financiële crisis die zich momenteel afspeelt heeft zich niet alleen weten te beperken tot de financiële instellingen in ons land maar heeft ook de reële economie aangetast en daarmee ook grote veranderingen op de arbeidsmarkt teweeggebracht. Een periode van economische neergang, zoals de huidige situatie waarin Nederland zich bevindt, omvat alle factoren die relevant zijn om de vraag die Wilthagen en Tros zich hebben afgevraagd nader te gaan onderzoeken.

Om dit verder te gaan onderzoeken is mijn oog gevallen op de ICT sector. Deze dynamische sector die alsmaar lijkt te groeien is een interessant speelterrein om eventuele flexicurity ontwikkelingen in kaart te brengen. De keuze voor de ICT sector is niet alleen interessant vanwege de ontwikkelingen in de sector zelf, maar ook als trendsetter voor ontwikkelingen op de arbeidsmarkt als geheel. Zo zijn er een aantal zaken die de ICT sector op de kaart zetten. Zo was het de ICT sector die historisch gezien de eerste sector was die met uitzendkrachten ging werken. Daarnaast liep de ICT sector ook voorop met de hele constructie van het verstevigen van de secundaire arbeidsvoorwaarden, lease auto, mobiele telefoon en laptop. Ook wat betreft de invoering van de bonuscultuur liep de ICT sector voorop, vaak zijn het zaken die uit Amerika worden overgenomen.

Nadat het thema van de bachelorthesis was vastgesteld, namelijk de conjuncturele invloed op het concept flexicurity, heeft er een gesprek plaatsgevonden met professor Ton Wilthagen. Wat zou een goede insteek zijn om deze conjuncturele invloed eens verder te gaan onderzoeken. Tijdens dit vraaggesprek kwam het volgende naar voren. Het stadium waar flexicurity zich nu bevindt is dat er op Europees niveau een duidelijk policy framework (beleidskader) ligt. Deze is nu uitgerold naar nationaal niveau, waarbij lidstaten van de EU aan het werk worden gezet om dit te gaan toepassen.

Echter op sectorniveau is er nog volop discussie in de wetenschap over indicatoren van flexicurity. Er is voor zover nog geen onderzoek bekend over de indicatoren en de evaluatiekaders .

Flexicurity is een zeer populaire term geworden zowel binnen de wetenschap als binnen de politiek.

Dit heeft ertoe geleid dat de term flexicurity vaak op een hoop wordt geveegd en te pas en te oppas wordt gebruikt. Terwijl er wel degelijk verschillende niveaus van flexicurity te onderscheiden zijn met verscheidene indicatoren. Deze niveaus en indicatoren worden vaak door elkaar gebruikt. Om hiervoor te waarschuwen heeft Ton Wilthagen een andere model ontworpen waarbij er als volgt geredeneerd wordt: Er zijn zogenaamde flexicurity efforts (bijv. cao onderhandelingen), die leiden tot een bepaalde flexicurity state (toestand van flexicurity). Deze state heeft als gevolg dat er bepaalde flexicurity effects (gevolgen van een bepaalde flexicurity toestand) waar te nemen zijn. Deze effecten leiden weer tot nieuwe challenges (uitdagingen ten aanzien van het flexicurity beleid), die weer tot gevolg hebben dat er nieuwe efforts worden ondernomen. Ton Wilthagen gaf als suggestie om binnen dit onderzoek de focus te leggen op een van deze vier aspecten.

Momenteel zijn er nog geen resultaten beschikbaar van onderzoek dat zich op sectorniveau

concentreert. Omdat de aspecten state, effects en challenges nogal abstract zijn en daardoor

moeilijker te operationaliseren en te onderzoeken zijn zal de focus binnen dit onderzoek komen te

(10)

liggen bij de flexicurity efforts. Wat is er destijds aan zogenoemde flexicurity ‘efforts’ ondernomen.

Welke inspanningen hebben tot een bepaalde flexicurity state geleid. Een flexicurity effort, zoals cao onderhandelingen, kunnen worden gezien als een onderhandelingsproces waarbij de werknemers inzetten op bepaalde zekerheden en organisaties (werkgevers) op zoek zijn naar bepaalde behoeften tot flexibiliteit. Deze uitruil van zekerheden en flexibiliteitbehoeften wordt dan vastgelegd in de vorm van een (collectieve) arbeidsovereenkomst die kan worden aangemerkt als een flexicurity uitkomst.

Deze inspanningen zijn zichtbaar en voor het onderzoek toegankelijker dan de overige aspecten.

1.3 Doel

Dit onderzoek heeft als doel om vast te stellen wat de invloed van verschillende conjuncturele condities zijn op flexicurity. Waarbij flexicurity wordt gezien als een onderhandelingsresultaat tussen werknemers en werkgevers binnen de ICT sector. De verschillende conjuncturele condities die binnen dit onderzoek aan bod komen zijn onder te verdelen in hoogconjunctuur en een recessie.

Binnen de ICT sector, eigenlijk alle sectoren, zijn er drie onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden waarbij er sprake is van een flexicurity onderhandelingsresultaat. Te weten een sector-cao, een ondernemings-cao en een individueel arbeidscontract. Doel is om deze drie niveaus van flexicurity onderhandelingen in het licht van wisselende conjuncturele condities te analyseren. De focus van dit onderzoek is komen te liggen op het niveau van de sector-cao. De overige twee niveaus, ondernemings-cao en een individueel arbeidscontract zijn illustrerend en vormen een ondersteuning van de gevonden resultaten op het niveau van de sector-cao.

In de loop van dit onderzoek is gebleken dat de resultaten op het niveau van de sector-cao het meest interessant zijn. De reden hiervan is dat deze resultaten enerzijds het beste in staat zijn om een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van de ICT sector. Anderzijds omdat de data van de sector-cao het meest interessant is om eerst op generiek niveau van een sector te kijken naar de werking van flexicurity, alvorens verder te kijken naar individuele en specifieke gevallen binnen de sector. Dit bevordert ook de vergelijkbaarheid van flexicurity tussen verschillende sectoren. Dit biedt mogelijkheden voor eventuele vervolgstudies, in andere sectoren, deze meerwaarde zou in mindere mate aanwezig zijn wanneer er binnen dit onderzoek sterker zou worden gekeken naar de ondernemings-cao en het individueel arbeidscontract.

1.4 Onderzoeksvragen

Nu de aanleiding en het doel van het onderzoek zijn weergegeven kan de centrale onderzoeksvraag worden geformuleerd. De vraagstelling vormt de afbakening van het onderzoek (Geurts, 1999, p. 27).

Bovenstaande aspecten hebben geleid tot de volgende centrale onderzoeksvraag:

“In welke mate varieert de inzet van werknemers en werkgevers in de ICT sector bij de flexicurity onderhandelingen van de sector-cao, een ondernemings-cao en het individuele arbeidscontract wanneer er sprake is van verschillende conjuncturele omstandigheden binnen de ICT sector?”

Om de centrale onderzoeksvraag zo nauwkeurig mogelijk te kunnen beantwoorden zijn er een aantal

deelvragen geformuleerd. Deze deelvragen hebben betrekking op de verschillende aspecten binnen

de centrale onderzoeksvraag. Zo zijn er een aantal aspecten te ontdekken binnen de centrale

onderzoeksvraag. Namelijk inzet van werknemers en werkgevers, ICK-cao onderhandelingen,

ondernemings-cao onderhandelingen, onderhandelingen over het individuele arbeidscontract,

(11)

verschillende conjuncturele omstandigheden en als laatste aspect de ICT sector. Deze vier aspecten zullen nu nader worden toegelicht.

De inzet van werknemers en werkgevers zal binnen dit onderzoek verder worden ingekaderd. Zo bestaan er natuurlijk allerlei mogelijke manieren van inzetten tijdens onderhandelingen. Echter om een uitspraak te kunnen doen over flexicurity worden deze mogelijke inzetten beperkt tot een maximum van acht. Aan de hand van de flexicurity matrix van Wilthagen en Tros (2004) kunnen er vier inzetten worden onderscheiden voor de werknemers. Namelijk de inzet van het hebben van zekerheid ten aanzien van een baan, werk, inkomen en als laatste combinatie zekerheid. De mogelijke inzetten van de werkgevers zullen bestaan uit vier vormen van flexibiliteitbehoeften. Deze vier zijn intern numerieke, extern numerieke, functionele en loon flexibiliteit. De flexicurity matrix met de bijbehorende inzetten van werknemers en werkgevers zal verder uitgebreid aan bod komen in hoofdstuk twee. Echter een belangrijke kanttekening die moet worden geplaatst ten aanzien van dit onderzoek is dat het hier draait om een zogenaamd werknemersperspectief. Oftewel de vakbonden komen aan bod, zij vertegenwoordigen immers de positie van de werknemers, maar zij zullen binnen dit onderzoek ook reflecteren op de positie van de werkgevers. Aangezien de werkgevers in de persoon van de Werkgeversvereniging ICT niet bereid waren deel te nemen aan dit onderzoek. Derhalve is er dus sprake van een eenzijdige benadering van het onderzoek, zowel het werknemersperspectief als het werkgeversperspectief wordt beschreven vanuit de positie van de vakbonden.

De onderhandelingen over de diverse arbeidscontracten zullen tegen elkaar worden afgezet. Hoe verliepen de onderhandelingen van de algemene cao binnen de ICT sector, wat was de uitkomst? Dit zal ook bekeken worden bij de ondernemings-cao onderhandelingen en bij het individuele arbeidscontract. Tevens zal er gekeken worden waarom beide partijen zich destijds zo hebben opgesteld, wat was de reden. Mogelijke verschillen en overeenkomsten tussen de drie niveaus van onderhandelen zullen worden geanalyseerd.

De verschillende conjuncturele omstandigheden zijn noodzakelijk om de vraag van Wilthagen en Tros (2004, p. 181) te kunnen beantwoorden. Feitelijk zal er een reconstructie plaatsvinden van de onderhandelingen, tussen werknemers en werkgevers, zoals die destijds hebben plaatsgevonden ten tijde van één periode van economische hoogconjunctuur en één periode van recessie binnen de ICT sector. Deze twee momenten zullen dan tegen elkaar worden afgezet om mogelijke verschillen in inzet en uitkomst te kunnen zien. Het is dus van belang om een tijdslijn van de conjunctuur binnen de ICT sector weer te geven om zodoende twee tijdmetingen te kiezen. Waarbij T1 een periode van economische hoogconjunctuur is en T2 een periode van recessie binnen de ICT sector.

De ICT sector is het laatste deelaspect waar aandacht aan zal worden besteed. Door het in kaart brengen van de ICT sector wordt een beeld gegeven van de omgeving waar de onderhandelingen plaatsvinden. Sectoren verschillen onderling, zo zijn er binnen de ICT sector andere zaken die een rol spelen dan bijvoorbeeld bij de sector Industrie. Dit schetst een kader waarbinnen de onderhandelingen zich afspelen en zodoende kunnen de onderhandelingsresultaten in een breder perspectief worden gezien.

Aan de hand van de hierboven gegeven toelichting op de aspecten kan de centrale onderzoeksvraag

worden onderverdeeld in een aantal deelvragen. Deze deelvragen luiden als volgt:

(12)

o Welke zekerheidswensen en flexibiliteitbehoeften hadden prioriteit tijdens de ICK-cao onderhandelingen ten tijde van economische hoogconjunctuur?

o Welke zekerheidswensen en flexibiliteitbehoeften hadden prioriteit tijdens de ICK-cao onderhandelingen ten tijde van een recessie?

o Welke zekerheidswensen en flexibiliteitbehoeften hadden prioriteit tijdens de ondernemings-cao onderhandelingen ten tijde van economische hoogconjunctuur?

o Welke zekerheidswensen en flexibiliteitbehoeften hadden prioriteit tijdens de ondernemings-cao onderhandelingen ten tijde van een recessie?

o Welke zekerheidswensen en flexibiliteitbehoeften hadden prioriteit tijdens de onderhandelingen van het individuele arbeidscontract ten tijde van economische hoogconjunctuur?

o Welke zekerheidswensen en flexibiliteitbehoeften hadden prioriteit tijdens de onderhandelingen van het individuele arbeidscontract ten tijde van een recessie?

Het vervolg van deze bachelorthesis ziet er als volgt uit. In hoofdstuk twee zal er een theoretische verkenning plaatsvinden van de sleutelbegrippen die relevant zijn voor dit onderzoek. Hoofdstuk drie omvat de methodologie van het onderzoek, hier wordt verder ingegaan op de onderzoeksstrategie.

Deze omvat onder andere de waarnemingsmethode, dataverzamelingstechniek, operationalisering en de analysetechniek. Daarna zal het empirisch verzamelde materiaal gepresenteerd worden in hoofdstuk vier. In het laatste hoofdstuk zal de centrale onderzoeksvraag met bijbehorende deelvragen worden beantwoord, op basis van deze beantwoording kunnen de conclusies van dit onderzoek worden getrokken. Tevens komt er een korte reflectie van dit onderzoek aan de orde in dit laatste hoofdstuk middels het bespreken van de beperkingen van dit onderzoek. Ook zullen er een aantal suggesties worden gedaan voor eventueel verder onderzoek.

1.5 Maatschappelijke relevantie

De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek richt zich voornamelijk op de vakbonden en de werkgevers. Dit onderzoek naar flexicurity onderhandelingen van de ICK-cao, een ondernemings-cao en een individueel arbeidscontract, kan de bij de cao-onderhandelingen betrokken partijen helpen met het interpreteren van de resultaten zoals die gedurende twee periodes, hoogconjunctuur en recessie, tot stand zijn gekomen. Zodoende kunnen de partijen beter hun belangen afwegen en worden zijn instaat gesteld om te leren. Zo kan er in de toekomst wanneer een van beide periodes, hoogconjunctuur of recessie, zich weer aandient beter worden geanticipeerd op een dergelijke situatie.

Daarnaast kan dit onderzoek bijdragen aan een beter beeld van flexicurity zoals die in de praktijk bestaat. Middels dit onderzoek wordt het concept flexicurity verder uitgediept en zodoende kan het besef ten aanzien van dit concept worden vergroot bij een groot deel van de mensen die kennis heeft genomen van de term flexicurity.

1.6 Wetenschappelijke relevantie

Dit onderzoek kan een bijdrage leveren aan de discussie rondom het concept flexicurity en dan met name op ICT sector niveau. Middels het onderzoek naar zekerheid en flexibiliteit op sector niveau en de balans tussen beide wordt er hopelijk een beter beeld geschetst ten aanzien van beide zaken.

Daarnaast wordt getracht de invloed van conjunctuur op beide te onderzoeken, de resultaten van

dit onderzoek kunnen een bijdrage leveren aan de discussie rondom dit thema. Tot op heden is de

(13)

wetenschappelijke literatuur zeer summier ten aanzien van flexicurity op sector niveau. Veelal wordt het concept flexicurity besproken aan de hand van een hoger aggregatie niveau, op macro niveau waarbij de focus meer ligt op een (inter)nationaal beleidsconcept. Derhalve is dit onderzoek interessant aangezien het een beeld van flexicurity geeft zoals die zich op sector niveau afspeelt.

Tevens zou dit onderzoek als een interessant vergelijkingsmateriaal kunnen dienen voor de

werkgroep die is opgericht om de onderhandelingsresultaten van de afgelopen tien jaar ICK-cao te

evalueren. Dit onderzoek zal niet geschieden aan de hand van conjuncturele invloed op flexicurity en

daarom zou dit onderzoek wellicht een aanvulling kunnen zijn op het huidige onderzoek van deze

werkgroep.

(14)

Hoofdstuk 2 – Theoretische verkenning

In dit hoofdstuk zullen de sleutelbegrippen die binnen het kader van dit onderzoek relevant zijn verder worden bestudeerd. Aan bod komen de volgende begrippen: flexicurity, de ICT sector en de Speltheorie.

2.1 Flexicurity

Centraal binnen dit onderzoek staat het concept flexicurity. De term flexicurity lijkt uit een tweetal tegenstrijdige componenten te bestaan, namelijk ‘flexibility’ en ‘security’ (flexibiliteit en zekerheid).

Opmerkelijk is dat de het begrip flexicurity deze twee componenten niet als tegenstrijdig beschouwt maar eerder als een aanvulling op elkaar ziet. De term flexicurity wordt door Wilthagen en Rogowski (2002) als volgt gedefinieerd:

“Flexicurity probeert om aan de ene kant op een synchrone en weloverwogen manier de flexibiliteit van de arbeidsmarkt, organisaties en arbeidsovereenkomsten te vergroten, terwijl aan de andere kant het probeert om de werk- en sociale zekerheid van groepen op de arbeidsmarkt te vergroten”.

Uit de bovenstaande definitie komt naar voren dat flexicurity meer als een beleidsstrategie kan worden aangemerkt. Deze beleidsstrategie heeft als doel om de arbeidsmarkt te flexibiliseren zonder verder afbreuk te doen aan de sociale zekerheden.

Deze beleidsstrategie, die meer flexibiliteit aan de werkgevers en tegelijkertijd voldoende zekerheid aan de werknemers moet bieden, richt zich dus op de twee partijen die aanwezig zijn op de arbeidsmarkt. Toch is deze beleidsstrategie in de praktijk niet zo zwart-wit als de bovenstaande definitie doet vermoeden. Zo zijn de werkgevers niet alleen op zoek naar flexibiliteit in het gebruik van arbeid, maar speelt de behoefte naar een bepaalde zekerheid ook een rol. Een werkgever heeft wel degelijk baat bij een vaste schare gemotiveerde werknemers zonder al te veel fluctuaties in het personeelsbestand. De operationele activiteiten van een bedrijf ondervinden hier voordeel aan.

Omgekeerd geldt hetzelfde, werknemers zijn niet alleen maar opzoek naar zekerheden. Ook zij zullen bepaalde vormen van flexibele arbeid niet schuwen. Mogelijkheden om werk en privé optimaal te kunnen combineren vraagt nu eenmaal flexibiliteit. Hieruit wordt duidelijk dat de beleidsstrategie flexicurity moet leiden tot een bevredigend resultaat tussen werkgever en werknemer ten aanzien van de zekerheidswensen en flexibiliteitbehoeften.

Afgezien van deze wisselwerking tussen flexibiliteit en zekerheid is er volgens Per Madsen (2005) nog een derde variabele die een eventuele uitkomst tussen beide beïnvloedt. En dat zijn de zogenoemde institutionele afspraken. Deze overheidsafspraken kunnen van invloed zijn op zowel de werkgevers als werknemers. Zo kan een (lagere) overheid verplichtingen opstellen die betrekking hebben op de flexibiliteitbehoeften en/of zekerheidswensen. Deze verplichtingen kunnen worden teruggevonden in opgestelde documenten zoals bijvoorbeeld een cao, waar contractuele verplichten mede ten aanzien van flexicurity zijn vastgelegd.

Deze institutionele afspraken zijn een belangrijke uitgangspunt binnen dit onderzoek. Een dergelijke

afspraak als een cao of de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (Flexwet) zijn van invloed op een flexicurity

uitkomst tussen werkgever en werknemer. Dergelijke documenten reguleren de verhoudingen

tussen flexibiliteit en zekerheid in Nederland. Een cao, waar binnen dit onderzoek de nadruk op zal

komen te liggen, is een belangrijk document waar afspraken tussen werkgever en werknemer

(15)

contractueel zijn vastgelegd en gelden als een vertrekpunt ten aanzien flexicurity. Een belangrijke opmerking ten aanzien van dit onderzoeksgebied is dat er tot op heden nog vrij weinig onderzoek heeft plaatsgevonden naar flexicurity (en de effecten daarvan) binnen een cao. Oftewel op sectorniveau is er nog weinig bekend en dit geldt nog sterker voor flexicurity binnen de ICT sector.

Het recente onderzoek van Houwing en Schils (2009) geldt als een van de weinige onderzoeken naar flexicurity binnen cao’s. In dit onderzoek trachten zij de balans tussen flexibiliteit en zekerheid in de diverse cao’s, met name de verschillen in deze balans, te verklaren aan de hand van economische indicatoren. Het onderzoek dat door Houwing en Schils (2009) is uitgevoerd omvat een tweetal interessante punten. Ten eerste stellen zij dat de balans tussen flexibiliteit en zekerheid per sector verschilt, deze verschillen hangen samen met de verschillende participatieniveaus. Daarnaast zien Houwing en Schils dat het flexicurity beleid per sector verschilt door afwijkmogelijkheden in de diverse cao’s. Deze afwijkmogelijkheden sluiten aan bij de behoeften om mee te ademen met de economische omstandigheden (Houwing en Schils, 2009).

Dit onderzoek streeft maar ten dele een dergelijk resultaat na als dat van Houwing en Schils (2009).

Dit onderzoek richt zich niet op de verschillen, ten aanzien van de flexicurity balans, tussen de diverse cao’s, als wel op de verschillende niveaus binnen een specifieke sector met bijbehorende cao.

Wel wordt er geprobeerd om de flexicurity binnen een cao en arbeidscontract te duiden. Dit zal gebeuren aan de hand van de flexicurity matrix van Wilthagen Tros (2004).

Deze matrix van Wilthagen en Tros bevat een viertal flexibiliteitbehoeften, te weten, intern numerieke flexibiliteit, extern numerieke flexibiliteit, functionele flexibiliteit en loon flexibiliteit.

Tevens bevat de matrix een viertal zekerheidswensen, te weten, baan zekerheid, werkzekerheid, inkomenszekerheid en combinatiezekerheid. Zoals Wilthagen en Tros aangeven kan deze matrix dienen als een heuristisch instrument om een bepaalde flexicurity strategie vast te stellen aan de hand van specifieke trade-off tussen de vier flexibiliteitbehoeften en zekerheidswensen. Zo kan bijvoorbeeld een flexicurity strategie binnen de ICT sector worden vastgesteld en onderzocht. In de figuur hieronder is de matrix van Wilthagen en Tros weergegeven.

Flexibility/security Job security Employment security Income security Combination security External-numerical

Internal-numerical Functional Variable pay

Tabel 1 – Flexicurity matrix (Wilthagen en Tros, 2004, p. 171)

De matrix heeft zo zijn tekortkomingen. Zo wordt de flexibiliteitbehoeften in zijn geheel neergelegd bij de werkgevers en zekerheidswensen bij de werknemers, terwijl dit onderscheid in de praktijk niet zo scherp kan worden gemaakt. Daarnaast omvat deze matrix lang niet alle vormen van flexibiliteit die zich voor doen. Kijkende naar de literatuur omtrent flexibiliteit dan zijn er veel meer vormen van flexibiliteitbehoefte te ontdekken dan de vier die Wilthagen en Tros gebruiken voor hun model.

Furåker, Hakånsson en Karlsson geven in hun werk, flexibility and stability in working life (2007), aan

dat de term flexibiliteit breed interpretabel is en dat er vanuit de verschillende vakgebieden een

andere betekenis aan de term flexibiliteit wordt gegeven. Furåker et al. geven een overzicht van de

(16)

verschillende typologieën van flexibiliteit. Zo ontstaat er een helder beeld van de heersende typen van flexibiliteit die binnen de literatuur te ontdekken zijn.

Auteurs Type Flexibiliteit Atkinson and Meager Functional flexibility

Numerical flexibility Financial or pay flexibility Distancing

Boyer Adaptability of productive organization

Propensity of workers to accept a variety of tasks Weak legal constraints on the employment contract

Sensitivity of wages to the situation of the firm or the market

Elimination of state regulations that restrict freedom of management

Furåker Employment flexibility

Work process flexibility Working time flexibility Workplace or spatial flexibility Wage flexibility

Sayer en Walker Flexibility in output volume Product flexibility

Flexible employment Flexible working practices Flexible machinery Flexibility in restructuring

Flexibility in organizational forms Standing Organizational flexibility

Numerical flexibility Functional flexibility Job structure flexibility Working time flexibility Wage system flexibility Labour force flexibility

Tabel 2 – Overzicht typen flexibiliteit (Furåker et al., 2007, p.2)

Toch omvat de matrix van Wilthagen en Tros (2004) de meest voorkomende vormen van flexibiliteit en zekerheid. Deze vier vormen van flexibiliteit en zekerheid zullen nu kort worden toegelicht zodat er een helder beeld ontstaat van de componenten van flexicurity.

Intern numerieke flexibiliteit omvat de mogelijkheid van een organisatie om de werkuren dusdanig aan te passen zo dat er een optimale situatie plaatsvindt. De term intern duidt op het eigen personeelsbestand van de organisatie. Eventuele aanpassing van de werkuren door bijvoorbeeld werktijdverkorting, wordt gedragen door het eigen personeel. Bij deze vorm van flexibiliteit is er geen sprake van verlies van banen (Keller en Seifert, 2004).

Extern numerieke flexibiliteit omvat de mogelijkheid van een organisatie om het aantal

personeelsleden aan te passen aan de huidige behoefte van een organisatie. Zo wordt er gekeken

naar personen die zich buiten de eigen organisatie bevinden. Zo kunnen er overeenkomsten worden

afgesloten voor bepaalde tijd, tijdelijke contracten en het in dienst nemen van uitzendkrachten. Deze

vorm van flexibiliteit gaat vaak gepaard met het verlies van banen in economisch mindere tijden

(Standing, 1999).

(17)

Functionele flexibiliteit duidt op de multi-inzetbaarheid van personeel. Personeel kan bij deze vorm binnen of tussen afdelingen worden ingezet. Het doel van het vergroten van de multi-inzetbaarheid van het personeel is om op lange termijn de situatie te verbeteren (Atkinson, 1985).

Loon flexibiliteit betreft de mogelijkheid van een werkgever om de lonen of beloning van een werknemer aan te passen in reactie op een veranderende arbeidsmarkt of concurrentie krachten.

Veelal wordt het loon aan de individuele prestatie van een werknemer gekoppeld (Wilthagen en Tros, 2004).

Baanzekerheid betreft de mogelijkheid om een specifieke baan bij een specifieke werknemer te behouden. Zo worden werknemers behoedt tegen verandering in werkomstandigheden (Standing, 1999).

Werkzekerheid omvat de zekerheid om aan het werk te blijven, dit hoeft niet perse bij dezelfde werkgever te zijn. Het gaat om de beschikbaarheid van banen voor ontslagen mensen. De employability van werkzoekenden kan vergroot worden middels een leven lang leren (Standing, 1999).

Inkomenszekerheid De zekerheid van het hebben van een inkomen mocht het werk tijdelijk onderbroken worden. Hierbij draait het om de bescherming van het inkomen middels het minimum en een sociaal vangnet (Keller en Seifert, 2004).

Combinatiezekerheid Omvat de mogelijkheid om werk te kunnen combineren met sociale verantwoordelijkheden en verplichtingen. Hierbij draait het om de zogenoemde ‘work-life balance’

en flexibele werkuren (Wilthagen en Tros, 2004).

De flexicurity matrix omvat dus een viertal flexibiliteitbehoeften en een viertal zekerheden. Om een flexicurity strategie te kunnen vaststellen kan er afzonderlijk gekeken worden naar de vier vormen van flexibiliteit en zekerheid en de zo gehete trade-off (uitruil) tussen beide. De mogelijke vormen van flexibiliteit en zekerheid kunnen worden gezien als een manier van inzetten tijdens de onderhandelingen. Zo kunnen de vakbonden bepaalde zekerheidswensen aangaande werknemers op tafel leggen en kan de werkgeversvereniging ICT daar bepaalde flexibiliteitbehoeften tegenover stellen. De onderhandelingsstrategieën van beide partijen worden duidelijk wanneer er gekeken wordt naar de inzet van beide partijen. Wat levert de grootste opbrengst voor beide partijen, op welk punt wordt hun ‘nut’ geoptimaliseerd. De uitkomst van de onderhandelingen komt tot uitdrukking in een cao zoals die tussen deze twee partijen wordt afgesloten.

2.2 De ICT sector

Voor belang van het onderzoek is een precieze definiëring van de ICT sector gewenst, tevens zal er een korte achtergrondschets van deze sector worden gegeven. Aangezien het onderzoek zich richt op verschillende momenten zoals die zich voor hebben gedaan binnen de ICT sector zullen deze tijdsfragmenten nader besproken worden. Verder zal er een beschrijving van de sector, in het licht van het concept flexicurity, worden gegeven.

2.2.1 Definiëring ICT sector

De begrippen IT en ICT worden apart geduid toch wordt er vaak hetzelfde mee bedoeld. Dat wil niet

zeggen dat er geen onderscheid valt te maken tussen beide begrippen. IT staat voor

informatietechnologie terwijl ICT voor informatie en communicatie technologie staat. In de praktijk is

(18)

goed te zien dat beide begrippen elkaar niet uitsluiten maar dat er wel degelijk onderscheid wordt gemaakt tussen beide. Zo bestaan er bij diverse onderwijsinstellingen IT opleidingen en ICT opleidingen. Hetzelfde geldt voor banen deze worden door verschillende vacaturesites uitgesplitst in banen in de IT en ICT banen. Toch vallen beide begrippen in Nederland onder de sector Informatie Communicatie en Technologie. In de onderzoeken en definities van het Ministerie van Economische Zaken en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) worden ook activiteiten met betrekking tot post en telecommunicatie meegenomen wanneer er gesproken wordt over ICT (Bouwman, 2008, p.

12).

Zoals van Liempt aangeeft (2006, p. 43) is het vrij lastig om de ICT sector precies te definiëren. Een van de karakteristieken is dat de ICT industrie over het vermogen beschikt om te integreren en te convergeren met andere sectoren. Dit maakt het lastig om tot een eenduidige afbakening van deze sector te komen. De belangrijkste bron om tot een precieze definiëring van de ICT sector te komen is het CBS. Zij scharen de ICT dienstverlening onder de sector zakelijke en financiële dienstverlening.

Het CBS maakt onderscheid op basis van de zogenoemde Standaard Bedrijfsindeling (SBI). Deze SBI is, zoals het CBS omschrijft, een hiërarchische indeling van economische activiteiten (CBS, 2009). De classificatie wordt gebruikt om bedrijven in te delen naar hoofdactiviteit. De SBI, die door het CBS wordt gehanteerd, berust op twee internationale classificatie systemen. Namelijk op die van de Europese Unie, bekend onder de naam ‘Nomenclature statistique des activités économiques dans la Communauté Européene’ (NACE). En op de classificatie van de Verenigde Naties, bekend onder de naam ‘International Standard Industrial Classification of All Economic Activities’ (ISIC) (CBS, 2009).

Om nu vast te stellen welke activiteiten onder de noemer Informatie en Communicatie Technologie vallen is er gekeken naar de indeling die het CBS hier omtrent hanteert. De hoofdactiviteiten die als zodanig worden aangeduid met bijbehorende code zijn, het vervaardiging van computers en van elektronische en optische apparatuur (26), dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie (62) en dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie (63). In de bijlage (Appendix A) is een schematische weergave opgenomen van de hoofdactiviteiten met verdere uitsplitsing en bijbehorende SBI 2008 code. Uit het onderscheid dat het CBS maakt valt af te leiden dat de belangrijkste segmenten binnen de ICT sector zijn, de hardware, software en diensten branche.

2.2.2 Achtergrondschets

Van Oost, Alberts, Van den Ende en Lintsen (1998) geven een uitgebreide beschrijving van de opkomst van de informatietechnologie in Nederland. Tezamen met Van Liempt (2006), die onder andere deze opkomst verder heeft beschreven en geanalyseerd, kan een gedegen achtergrond schets van de Nederlandse ICT industrie worden gegeven.

Vanaf het jaar 1956, op dat moment waren er vier computers in Nederland, heeft een enorme groei

plaatsgevonden van het gebruik van computers. Vijftien jaar later, het jaar 1971, was dit aantal

gegroeid tot 1.544 computers. Een kenmerk die vandaag de dag nog steeds geldt is dat computers

steeds goedkoper en kleiner worden en meer taken kunnen uitvoeren. Echter in die tijd kostte een

computer een vermogen en was alleen weggelegd voor de grotere bedrijven. Door deze hoge

aanschaf- en onderhoudskosten van computers ontstonden de zogenoemde service centres. Deze

service centres werden vaak geëxploiteerd door computer fabrikanten en leverden administratieve

en andere computer diensten aan de kleinere bedrijven die niet over voldoende middelen beschikten

(19)

om een computer aan te schaffen. In het jaar 1960 bestonden er vijf van zulke service centres, zeven jaar later waren er zesenveertig dergelijke service centres. Volgens Van Oost et al. (1998, p. 140) is dit een van de eerste expansies van de ICT industrie.

In de jaren ’70 en ’80 werd de ICT industrie alsmaar groter en groter. Nu computers beter betaalbaar werden gingen ook de kleinere bedrijven aan de slag met het implementeren van informatie technologie. Een andere belangrijke gebeurtenis die zich in deze periode voordeed was de introductie van de personal computer. De ICT sector bleef niet alleen groeien in omvang maar ook in de vorm van nieuwe branches. Zo werden computers eerst aangeboden door de fabrikanten zelf, later ontstonden er ook computer dealers die de verkoop voor hun rekening namen. Verdere ontwikkeling van software leidde tot groei bij zowel de software branche als de ICT dienstverlening (Van Liempt, 2006, pp. 46-49).

2.2.3 Tijdseenheden

Dit onderzoek concentreert zich op een tweetal tijdseenheden. Om de invloed van de conjunctuur op flexicurity vast te stellen is het van belang om zowel een periode van hoogconjunctuur als een periode van recessie tegen elkaar af te zetten.

In figuur 1 zijn een tweetal indicatoren van de conjunctuur binnen de ICT sector weergegeven. Te weten het saldo van de omzetontwikkeling en het saldo van de personeelssterkte. Het personeelsterkte saldo wordt als volgt gedefinieerd door het CBS: “Het gewogen percentage ondernemers met een toename van de personeelsterkte in de afgelopen maand minus het gewogen percentage ondernemers met een afname. Dit saldo geeft inzicht in de ontwikkeling van de personeelsterkte in de afgelopen maand”.

De saldo van de omzetontwikkeling wordt als volgt gedefinieerd door het CBS: “Het gewogen percentage ondernemers met de melding toegenomen minus het percentage ondernemers met de melding afgenomen. Dit saldo geeft inzicht in de ontwikkeling van de waarde van de gerealiseerde omzet in de voorgaande verslagmaand vergeleken met de maand daarvoor”.

Beide indicatoren laten een goed beeld zien van de conjunctuur binnen de ICT sector. Uit figuur 1 wordt duidelijk dat er een duidelijke piek is in de omzet in januari 1999, namelijk een percentage van 75. Tevens ligt de piek van het saldo personeelssterkte ook in januari 1999, namelijk een percentage van 74. De periode van 1999 mag worden aangemerkt als een periode van hoogconjunctuur.

Als er gekeken wordt naar het dieptepunt binnen de ICT sector, dan wordt het volgende duidelijk.

Voor de omzetontwikkeling ligt dit dieptepunt in oktober 2002, dan bedraagt de omzetontwikkeling

een negatief percentage van maar liefst -36. Voor het saldo personeelssterkte ligt het dieptepunt in

april 2003, dan bedraagt het saldo maar liefst een negatief percentage van -62. In de maanden

daarvoor, januari 2003, is het percentage -59 en in oktober 2002 is het percentage -50. De periode

van oktober 2002 tot april 2003 mag worden aangemerkt als een periode van recessie.

(20)

Figuur 1 – Conjunctuurtest ICT sector

Een andere interessante indicator van de conjunctuur is het aantal vacatures en banen binnen de sector. Deze zijn in het figuur hieronder weergegeven. Hierin is af te lezen dat het aantal openstaande vacatures binnen de ICT sector in 1999 op zijn hoogtepunt was, iets meer dan 15.000.

Begin 2002 was het aantal openstaande vacatures zo rond de 2.000.

Figuur 2 – Banen en vacatures in de ICT 1997-2005 (CBS, 2009)

Als aanvulling geeft het CBS een korte omschrijving van de conjunctuurgevoeligheid van de ICT sector. In de Digitale Economie, een jaarlijks verslag van het CBS over digitalisering van de Nederlandse samenleving waarbij het gebruik van informatie- en communicatietechnologie centraal staat, wordt aangegeven dat de ICT sector de afgelopen twintig jaar gevoelig bleek voor conjunctuur.

Deze sector reageert in vergelijking met andere bedrijfstakken heftiger op macro-economische

ontwikkelingen. De pieken van de conjunctuur zijn hoger en de dalen van de conjunctuur zijn dieper.

(21)

Oorzaken hiervan zijn de automatiseringsgolf en de millenniumwisseling. Wel wordt aangegeven door het CBS dat de ICT sector sinds de millenniumwisseling minder cyclisch is geworden. Dit komt doordat IT een steeds groter wordend onderdeel van het primaire bedrijfsproces vormt, met de nodige investeringen (De Digitale Economie, 2008).

2.2.4 CAO

Het bestuderen van een collectieve arbeidsovereenkomst is interessant aangezien deze informatie bevat ten aanzien van flexicurity. Het analyseren van een cao naar flexibiliteitbehoefte en zekerheid is lastig, ter meer omdat er vanuit de literatuur nog onvoldoende bekend is welke punten binnen een cao onder de noemer flexibiliteitbehoefte geschaard kunnen worden en welke onder de noemer zekerheid. Vaak is voor beide wat te zeggen maar een precieze definiëring is vaak moeilijk vast te stellen. Toch wil dit niet zeggen dat er geen algemeen beeld te ontrafelen valt aan een cao, het karakter kan wel degelijk worden geschetst in het licht van de onderhandelingen zoals die hebben plaatsgevonden. Zoals Wilthagen en Tros (2004) reeds aangaven is flexicurity ook het gevolg van onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers.

Binnen de ICT sector zijn momenteel ongeveer 240.000 werknemers werkzaam. Zoals bij elke sector ontwikkelen de arbeidsverhoudingen zich voortdurend maar verschillen ook sterk per bedrijf binnen de ICT sector. Voor de ICT sector bestaat er ook een zogenaamde sector-cao, namelijk de ICK-cao.

Deze afkorting staat voor Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Informatie-, Communicatie- en Kantoortechnologiebranche. De ICK-cao is tot stand gekomen door de Werkgeversvereniging ICT enerzijds en de vakbonden CNV Dienstenbond, FNV Bondgenoten en De Unie anderzijds. De ICK-cao heeft een looptijd van twee jaar, en de huidige cao loopt vanaf 1 januari 2008 tot 31 december 2009 (FNV Bondgenoten, 2009).

Deze cao is niet algemeen bindend verklaard en geldt alleen voor bedrijven die lid zijn van de werkgeversvereniging ICT. Het is dus niet mogelijk om sectorale afspraken aan alle werkgevers en werknemers binnen de sector op te leggen. De reden dat deze cao niet algemeen bindend is verklaard is dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vindt dat de gesprekspartners van de vakbond niet representatief zijn voor de ICT sector, oftewel een groot deel van de werkgevers is niet aangesloten bij de ICK-cao (Computable, 2009). Naast deze sector-cao bestaan er enkele ICT bedrijfs-cao’s die veelal bij de grotere bedrijven zijn te vinden zoals Capgemini en LogicaCMG. Echter de meeste bedrijven, die niet deelnemen aan een van deze twee vormen, werken met individuele arbeidsovereenkomsten of bepalen deze in samenspraak met de ondernemingsraad. (FNV Bondgenoten, 2009)

Opmerkelijk is dus dat ICK-cao niet algemeen bindend is verklaard terwijl vrijwel alle andere bedrijfstak-cao’s dat wel zijn. Een groot aantal bedrijven binnen de sector ICT dienstverlening hanteren dus geen cao geen.

2.2.5 Arbeidsmarkt

Het opleidingsniveau van werknemers in de ICT sector is over het algemeen vrij hoog te noemen.

Meer dan de helft van het totaal aantal personen die werkzaam is binnen de ICT sector is HBO of WO

geschoold. Voor de totale beroepsbevolking ligt dit percentage een stuk lager, namelijk zo rond de 30

procent.

(22)

Het aantal HBO en WO studenten die een ICT-opleiding volgen nog verder gedaald in 2008 (De Digitale Economie, 2008). Twee belangrijke aandachtspunten voor de ICT sector zijn het verbeteren van de instroom van studenten die een ICT-opleiding volgen en de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Er blijkt nog steeds sprake te zijn van een discrepantie tussen wat het bedrijfsleven vraagt aan competenties en hetgeen dat de studenten meekrijgen tijdens de opleiding. Toch ziet de toekomst er rooskleurig uit voor de Nederlandse ICT sector. Zo heeft het onderzoekscentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt van de Universiteit van Maastricht becijfert dat er een groei van de werkgelegenheid voor ICT’ers van 4,9 procent plaatsvindt (De Digitale Economie, 2008).

Een ander probleem waar de sector al sinds jaar en dag mee kampt is het tekort aan hoogopgeleid personeel. Er was voor het eerst sprake van dit tekort in de jaren zestig. Destijds was er een onderzoek uitgevoerd om te kijken of Nederland in staat was een bepaald percentage hoogopgeleide IT professionals te leveren. Dit bleek niet haalbaar in verband met een tekort aan scholingsfaciliteiten (Van Liempt, 2006). Ook vandaag de dag blijft dit probleem de sector parten spelen. Sylvia Roelofs, algemeen directeur van ICT~Office, geeft aan dat de arbeidsmarkt nog steeds een groot probleem is.

“Er is een chronisch tekort aan hoog opgeleide mensen. Je ziet in het worse-case scenario dat we toch nog tussen de vijf- en zevenduizend mensen nodig hebben. Dit tekort is er omdat de instroom bij universiteiten en hogescholen echt bedroevend laag is” (Visie op Media en Technologie ABN-AMRO, sectorrapport 2009).

Naast vraag en aanbod van werknemers is in het kader van dit onderzoek interessant om de diverse arbeidsrelaties die zich voordoen binnen de ICT sector nader te onderzoeken. Dennis Bouwman (2008) geeft in ‘Digitale Cowboys’ een dergelijk overzicht van gangbare vormen van arbeidsrelaties binnen de ICT sector. Dit overzicht is in tabel 3 weergegeven.

Arbeidsrelatievorm Juridische contractpartij Werkgever in de praktijk Arbeidscontract bij werkgever Werkgever Werkgever

Payroll contract Payroll bedrijf Werkgever (blijft meestal gelijk)

Detacheringcontract Detacheringbureau Werkgever (wisselt bij nieuwe opdrachten)

Zelfstandige Opdrachtgever Opdrachtgever

Zelfstandige via bemiddeling Bemiddelingsbureau Opdrachtgever Constructies als ZZP Oké en

Uniforce

Opdrachtgever via eigen BV Opdrachtgever Constructie als FreeICT Opdrachtgever via eigen

Maatschap

Opdrachtgever

Tabel 3 – Overzicht arbeidsrelatievormen (Bouwman, 2008, p. 25)

De laatste twee arbeidsrelatievormen verdienen extra uitleg. De organisaties ZZP Oké en Uniforce hebben een constructie bedacht waarbij de zzp’er via een eigen opgerichte BV werkzaam is. De organisatie richt dan voor iedere zzp’er een detacheringbureau op. De organisatie FreeICT gebruikt in plaats van een BV een Maatschap waarbij alle onderhandelingen via dit Maatschap verlopen (Digitale cowboys, 2008).

Afgezien van de werknemers die een vastcontract voor onbepaalde tijd hebben, richt dit onderzoek

zich ook op de positie van de zzp’er. Nu zal er een verdere verdieping plaatsvinden ten aanzien van

de zzp’er.

(23)

Een belangrijke vraag die zich meteen aandient is: ‘wat is een zzp’er?’ Volgens Vroonhof, Overweel en Muijnck (2001) doelt de term zelfstandigen zonder personeel, kortweg zzp’er, eigenlijk meer op een soort schemerzone die zich bevindt tussen zelfstandigheid en werknemerschap. Het is moeilijk om een concrete definitie van de term zzp’er in de literatuur te vinden. Volgens Vroonhof, Overweel en Muijnck (2001) zijn er wel kenmerken te onderscheiden van een zzp’er. Namelijk, een zzp’er heeft geen werknemers in dienst, een of meerdere opdrachtgevers waarbij de nadruk op een werkgever ligt en een zzp’er heeft geen of slechts een beperkte bedrijfsruimte. Tevens blijkt uit onderzoek (Evers, 2000) dat een zzp’er vaak meerdere opdrachten en daarmee meerdere werkgevers heeft.

Overige kenmerken die vanuit de literatuur naar voren worden geschoven ten aanzien van zzp’ers luiden als volgt: zzp’ers worden per opdracht betaald, dragen verantwoordelijkheid voor de verrichte werkzaamheden, zzp’ers verrichten werkzaamheden die normaal onder een arbeidsovereenkomst vallen en zzp’ers houden zich vaak enkel bezig met het inbrengen van kennis en vaardigheden (RZO, 1999).

Een ander opmerkelijk punt is dat een zzp’er zelf onderdeel uit maakt van flexicurity. Middels de vaak kortlopende contracten bevinden zij zich in de zogenoemde flexibele schil van een bedrijf. Deze flexibele schil (periferie), zoals die door Atkinson is beschreven in de ‘flexible firm’ (1984) bevindt zich rondom een vaste kern van werknemers, ook wel de core genoemd. Deze flexibele schil, waar zzp’ers ook toebehoren, bieden werkgevers meer flexibiliteit in vergelijking met werknemers die een vastcontract hebben. De zzp’er draagt middels zijn vorm bij aan een verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt. Deze arbeidsvorm is namelijk zeer flexibel van aard. Doordat organisaties werkzaamheden uitbesteden aan de groep worden niet alleen de werkzaamheden flexibeler maar ook de arbeidsmarkt als geheel. Zzp’ers worden gezien als ‘vrije beroepsbeoefenaars’ en eigen ondernemer. Toch bestaat er geen wijd verbreide consensus over de juridische status van een zzp’er.

Ondanks dat deze arbeidsvorm al geruime tijd bestaat heeft de titel zzp nog geen juridische status verworven. De Sociaal Economische Raad (SER) buigt zich momenteel over deze kwestie en is bezig met het formuleren van een advies. Dit is nodig aangezien het aantal zzp’ers momenteel zo rond de 700.000 wordt geschat en het aantal zzp’ers is de afgelopen jaren flink toegenomen. Het Kabinet heeft daarom de SER om advies gevraagd aangezien een dergelijke omvang van deze groep naar alle waarschijnlijkheid gevolgen heeft voor de arbeidsmarkt en de arbeidsverhoudingen in zijn geheel (SER, 2010). Veel zzp’ers zijn werkzaam als consultant waarbij zij hun kennis en vaardigheden verhuren aan een organisatie. Het aantal zzp’ers binnen de ICT sector ligt onder de 10 procent, dit percentage is lager dan gemiddeld maar neemt wel toe (FNV-zelfstandigen, 2009).

Ondanks dat een zzp’er momenteel nog geen erkende juridische status heeft is het wel tot een populaire arbeidsvorm gegroeid. Een zzp’er is in die zin populair bij een werkgever aangezien zij een werkgever van meer flexibiliteit kunnen voorzien. Zoals reeds aangehaald heeft een zzp’er geen vastcontract, maar een kortlopend contract. Zodoende kunnen zij voor grote klussen bij een organisatie worden ingezet die van korte duur zijn. Een werkgever kan zo ook weer gemakkelijk van een zzp’er af wanneer de klus is volbracht of de duur van het contract is verstreken. De flexibiliteit die een zzp’er biedt aan een organisatie heeft ook een keerzijde. Namelijk een zzp’er heeft geen vastcontract en kan zodoende dus vaak ook geen aanspraak maken op bepaalde sociale zekerheden die wel in een cao zijn opgenomen. Daarnaast betaalt een zzp’er ook mee aan collectieve voorzieningen maar kan ook daar in mindere mate gebruik van maken dan een gewone werknemer.

Zo heeft een zzp’er geen recht op WAO of WW maar alleen recht op een bijstandsuitkering, terwijl

een vaste werknemer wel op alle drie de regelingen een beroep kan doen. Tevens dient een zzp’er

(24)

zelf geld vrij te maken voor een eventuele opleiding of scholing, terwijl dergelijke scholingsgelden vaak wel collectief zijn geregeld voor werknemers. Er kan dus worden gesteld dat een zzp’er een bepaald ondernemersrisico draagt.

Met het oog op flexicurity is er dus sprake van een andere spreiding van flexibiliteit en zekerheid bij een zzp’er dan bij een werknemer met een vast arbeidscontract.

2.3 Speltheorie

Voor de analyse van de data zal gebruik worden gemaakt van de Speltheorie. Deze ‘Theory of Games and Economic Behaviour’ die in 1944 door John von Neumann en Oskar Mogernstern is gepubliceerd probeert resultaten te voorspellen. Het voorspellen van resultaten gebeurt aan de hand van interactieve modellen waarin de besluiten van elke afzonderlijke partij de besluiten van andere partijen weer beïnvloeden. Bewegingen van een partij, lees bijvoorbeeld de vakbonden, zullen weer resulteren in bewegingen bij andere partijen, in dat geval de Werkgeversverenging ICT. Het begrip speltheorie kan als volgt worden gedefinieerd: “The framework within which interactive decisions are modeled. This is a mathematical theory, applicable to any social interaction involving two or more decision makers (players), each with two or more ways of acting (strategies), so that the outcome depends on the strategy choices of all the players, each player having well-defined preferences among the possible outcomes, enabling corresponding von Neumann-Morgenstern utilities (payoffs) to be assigned” (Coleman, 2003, p.3).

Bosch, Balduk, Dam, Veeneklaas en Vreke (2004) geven in hun onderzoek ‘Speltheorie en complexe besluiten, een zoektocht naar een methode voor onderzoek en analyse van besluitvormingsprocessen’ een zeer uitgebreide analyse van de toepasbaarheid van de Speltheorie.

Bosch et. al. (2004) beginnen met een korte uiteenzetting van de Speltheorie. Hierin komt naar voren dat de Speltheorie zijn naam ontleent aan zogenaamde gezelschapsspellen. Gezelschapsspellen bezitten tal van aspecten die ook van toepassing zijn op de Speltheorie. Zo bestudeert de Speltheorie optimaliseringproblemen waarbij er sprake is van meer dan een beslisser. De terminologie die bij de Speltheorie wordt gebruikt is dan ook voor een groot deel overgenomen van dergelijke spellen.

De basis veronderstellingen van de Speltheorie luiden:

o Er sprake is van meer dan een speler.

o Iedere speler heeft een aantal mogelijke zetten (keuzemogelijkheden). Deze mogelijke zetten worden middels de spelregels bepaald.

o De zet van een speler zal de opbrengst van elke andere speler beïnvloeden.

o Een speler handelt rationeel, hetgeen betekent dat de speler altijd die zet kiest waarvoor de verwachte opbrengst maximaal is (Bosch et. al., p. 20, 2004).

Deze basis veronderstelling zijn goed te herleiden naar de onderhandelingen zoals die tussen werknemers en werkgevers plaatsvinden. De keuzemogelijkheden waarover een speler beschikt wordt in dit onderzoek onderverdeelt in vier keuzes in flexibiliteit voor de werkgever en vier keuzes in zekerheid voor de werknemer.

Naast de wiskundige toepassing van de Speltheorie kan deze ook gebruikt worden bij zogenaamde

vakoverschrijdende gebieden, zo is er een behoorlijke overlapping met de economie. Onderwerpen

als samenwerken en onderhandelen kunnen ook in een niet wiskundige context worden bezien.

(25)

De Speltheorie zal worden gebruikt voor het analyseren welke samenwerkingsdilemma’s zich voordoen bij het collectieve overleg tussen de vakbonden en de Werkgeversvereniging ICT ten aanzien van flexicurity. De ICK-cao is een tweejaarlijks terugkerend overleg, in feite een herhaald spel dat gespeeld wordt. De vakbonden en de Werkgeversvereniging ICT weten heel goed dat hun eigen belangen gekoppeld zijn aan die van een de andere partij. Samenwerking tussen beide partijen is eigenlijk een voorwaarde om de onderhandelingen tot een succes te brengen. Deze mogelijke samenwerkingsdilemma’s worden inzichtelijk gemaakt door de eisen van de Werkgeversvereniging ICT en de die van de vakbonden naast elkaar te leggen. Tijdens de diverse onderhandelingsronden zullen bepaalde eisen onverenigbaar zijn. Op mogelijke vlakken zoals bijvoorbeeld loonsverhoging of scholingsgeld zullen dan zogenoemde dilemma’s ontstaan ten aanzien van de samenwerking tussen Werkgeversvereniging ICT en de vakbonden. Vakbonden eisen een loonsverhoging echter de Werkgeversvereniging gaat niet akkoord met deze eis, in dat geval is er sprake van een samenwerkingsdilemma.

Het analyseren van deze samenwerkingsdilemma’s zal beschrijvend van aard zijn omdat het

uitvoeren van een multicriteria-analyse zeer lastig wordt aangezien de informatie bijzonder lastig te

kwantificeren is. De informatie die tijdens de diepte-interviews naar voren is gekomen laat zich

moeilijk uitdrukken in een bepaalde waarde. Zou er toch een bepaalde waarde worden toegekend

voor een handeling dan is deze nauwelijks op wetenschappelijke gronden te verklaren.

(26)

Hoofdstuk 3 Methodologie

In de voorgaande hoofdstukken zijn de aanleiding en de theoretische achtergrond van dit onderzoek besproken. In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksmethodologie van het onderzoek besproken.

Allereerst wordt er ingegaan op de onderzoeksopzet. Vervolgens zal de dataverzameling en data- analyse aan bod komen.

3.1 Onderzoeksopzet

Dit onderzoek heeft als doel om een beeld te krijgen van de invloed van de conjunctuur op het concept flexicurity. En dan specifiek om de invloed van hoogconjunctuur, respectievelijk een recessie, op de onderhandelingen zoals die tussen werknemer en werkgever plaatsvinden vast te stellen. Dit zal vanuit het perspectief van de werknemer worden bekeken. Bij aanvang van dit onderzoek bleek dat de Werkgeversvereniging ICT niet geïnteresseerd was om enige medewerking te verlenen aan dit onderzoek. De consequentie voor het onderzoek is dat flexibiliteitbehoeften aan de werkgeverszijde moeilijk in kaart te brengen zijn. Toch zal dit niet onderbelicht blijven binnen dit onderzoek. De vakbonden die met de Werkgeversvereniging ICT hebben onderhandeld over de diverse ICK-cao’s zullen meer inzicht bieden hoe zij deze onderhandelingen ervaren hebben en wat precies de positie van de werkgevers destijds was. Zodoende kan er toch een beeld worden geschetst van de flexibiliteitbehoeften van werkgevers.

Deze manier van onderzoek doen kan een aantal problemen met zich mee brengen. Allereerst zal de mening van de vakbonden ten aanzien van de positie van de Werkgeversvereniging ICT behoorlijk gekleurd zijn. Het is niet mogelijk om uit te gaan van objectieve verslaggeving ten aanzien van de Werkgeversvereniging ICT. Daarnaast zullen de vakbonden op hun eigen positie gaan reflecteren, zodoende bestaat ook hier de mogelijkheid dat de objectiviteit moeilijk kan worden gewaarborgd.

Zoals in de inleiding reeds is aangegeven vormt het onderzoek naar de onderhandelingen van de sector-cao, ICK-cao, het zwaartepunt binnen dit onderzoek. Echter naast de sector-cao wordt er tevens gekeken naar de onderhandelingen bij een ondernemings-cao van een ICT dienstverlenende organisatie en de onderhandelingen bij een individueel arbeidscontract van een zzp’er. Ook hierbij geldt dat de werkgever in beide gevallen niet geïnteresseerd was om enige medewerking te verlenen aan dit onderzoek. Toch zullen ook hier in beide gevallen de flexibiliteitbehoeften van de werkgever zo nauwkeurig als mogelijk worden beschreven. Wat betreft de flexibiliteitbehoeften van de werkgever bij de ondernemings-cao, deze zullen aan de hand van een interview met een COR lid van de desbetreffende organisatie worden beschreven. De flexibiliteitbehoeften aan werkgeverszijde bij het individueel arbeidscontract, deze zullen worden beschreven aan de hand van een interview met een zzp’er. Tevens zal een interview met de vicevoorzitter van de vakbond FNV-zelfstandigen meer inzicht bieden in de flexibiliteitbehoeften van werkgevers. Beide niveaus, de ondernemings-cao en de zzp’er zijn in de bijlage opgenomen , respectievelijk Appendix B en C, aangezien zij illustrerend zijn en een ondersteuning vormen van de gevonden resultaten op het niveau van de sector-cao.

Om de gestelde onderzoeksvragen van een passend antwoord te kunnen voorzien zal er nu een concrete invulling van het onderzoek worden gegeven.

Het onderzoek is kwalitatief verkennend van aard, ook wel “explorative research” genoemd (Babbie,

2004). Explorative research is er op gericht om bepaalde fenomenen of onderzoeksproblemen verder

in kaart te brengen. De centrale onderzoeksvraag binnen dit onderzoek begint met ‘in welke mate

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Jonge ICT-bedrijven hebben ten opzichte van oudere bedrijven door de nabijheid van bedrijven uit andere sectoren een extra reden om zich in Groningen te vestigen.. De bereikbaarheid

– Veilig verbonden: Een beoogd gezamenlijk programma op het raakvlak van big data en cyber security over Veilig Data Delen(zie ook het afzonderlijk benoemde initiatief ‘Cyber

We gebruiken vier indicatoren om het nomadisch gehalte van de formele of fysieke loopbaan te construeren: het aantal bedrijven waar men gewerkt heeft, het aantal veranderingen

– Intern nomadisch: een aantal respondenten heeft een carrière uitgebouwd binnen een be- perkt aantal bedrijven, maar de carrièrestappen binnen elk bedrijf zijn niet beperkt

Bij de personeelsmanagers en de financieel mana- gers krijgen we een heel ander beeld: bij de beide functies is er een relatief evenwicht tussen mannen en vrouwen, wat betekent

De kansen van vrouwen verkleinen meer dan propor- tioneel wanneer de kandidaten voor een manage- mentfunctie voor het merendeel mannen zijn.. Kie- zen voor een vrouwelijke manager is

The main payment method in Brazil is credit cards, issued by local banks and limited to national payments in Brazilian Real.. Though, the credit cards carry the international

Daarom stelde de Algemene Rekenkamer dat het parlement er de komende jaren rekening mee zou moeten houden dat ingrijpende wijzigingen in de belastingwetgeving of