• No results found

Masterthesis. Trouwen in de beperkte gemeenschap met een eenvoudige gemeenschap: zeker niet eenvoudig. Simone van Bree SNR

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Masterthesis. Trouwen in de beperkte gemeenschap met een eenvoudige gemeenschap: zeker niet eenvoudig. Simone van Bree SNR"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthesis

Trouwen in de beperkte gemeenschap met een eenvoudige gemeenschap:

zeker niet eenvoudig

Simone van Bree SNR 1262249

14 oktober 2018 Begeleider: I. Sumner

(2)

1

Voorwoord

Voor u ligt het eindresultaat van een rechtsvergelijkend onderzoek naar omzetting van de vóórhuwelijkse eenvoudige gemeenschap naar de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Aanleiding voor deze scriptie was wetsvoorstel 33987, dat per 1 januari 2018 in werking is getreden. Met deze scriptie sluit ik mijn Master Rechtsgeleerdheid aan Tilburg University af. De actualiteit van mijn onderwerp maakt dat het niet altijd eenvoudig is geweest om voldoende relevante literatuur en jurisprudentie te vinden. Desondanks zorgde het er tevens wordt dat mijn nieuwsgierigheid werd gevoed, waardoor ik met veel interesse en plezier aan het onderzoek heb gewerkt.

Ik wil graag prof.mr.dr. Ian Sumner bedanken voor de goede begeleiding in dit proces en voor de benodigde bijsturing en bijschaving van de scriptie. Voorts gaat mijn dank uit naar mr. Dirk Hendrikx, notaris te Brugge, die de tijd en de moeite heeft genomen om enkele vragen te beantwoorden. Tot slot wil ik graag mijn familie en vrienden, en in het bijzonder mijn vriend bedanken, voor het geduld en begrip dat zij tijdens dit traject hebben opgebracht, voor het meermalen nalezen van de scriptie en voor hun onvoorwaardelijke steun.

Ik wens u veel leesplezier toe.

Simone van Bree

Tilburg, 14 oktober 2018.

(3)

2

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 1

Lijst van gebruikte afkortingen ... 4

Hoofdstuk 1: Inleiding en probleemstelling ... 5

1.1 Introductie ... 5

1.2 Onderzoeksdoel en theoretisch kader ... 7

1.3 Leeswijzer en methodologie ... 8

Hoofdstuk 2: De Nederlandse eenvoudige gemeenschap... 9

2.1 Inleiding... 9

2.2 Het samenwoningsrecht: wat dient te worden verstaan onder ‘ongehuwd samenwonen’? ... 9

2.2.1 Inleiding ... 9

2.2.2 Ongehuwd samenwonen ... 9

2.3 Het huwelijksvermogensregime: de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen ... 11

2.3.1 Aanleiding wetswijziging ... 11

2.3.2 Ratio ... 11

2.3.3 Omvang huwelijksgemeenschap ... 13

2.4 Gezamenlijk voorhuwelijks vermogen: de eenvoudige gemeenschap ... 15

2.4.1 Definitie ‘eenvoudige gemeenschap’ ... 15

2.4.2 Verdeling bij helfte ondanks voorhuwelijkse eigendomsverhouding ... 16

2.4.3 Literatuur ... 17

2.5 Tussenconclusie ... 19

Hoofdstuk 3: De Belgische ‘eenvoudige gemeenschap’ ... 20

3.1 Inleiding... 20

3.2 Het samenwoningsrecht: wettelijke en feitelijke samenwoning ... 20

3.3 Het huwelijksvermogensregime: de gemeenschap van aanwinsten ... 21

3.3.1 Inleiding ... 21

3.3.2 Ratio ... 22

3.3.3 Inhoud ... 22

3.3.4 Wetswijziging ... 23

(4)

3

3.4 Gezamenlijk voorhuwelijks vermogen: de koopwoning ... 24

3.5 Tussenconclusie ... 26

Hoofdstuk 4: De rechtsvergelijking... 28

4.1 Inleiding... 28

4.2 Rechtszekerheid ... 28

4.3 Partijautonomie ... 29

4.4 Vergelijking ... 30

4.4.1 Ongehuwd samenwonen ... 30

4.4.2 Wettelijk huwelijksregime ... 32

4.4.3 Eenvoudige gemeenschap ... 35

4.5 Tussenconclusie ... 39

Hoofdstuk 5: Conclusie en aanbevelingen ... 41

5.1 Inleiding... 41

5.2 Samenvatting ... 41

5.3 Conclusie en aanbevelingen ... 42

Literatuurlijst ... 44

Literatuur ... 44

Parlementaire stukken ... 49

Jurisprudentie Nederland ... 49

Jurisprudentie België ... 50

(5)

4

Lijst van gebruikte afkortingen

AA Ars Aequi

art. artikel(en)

BBW Belgisch Burgerlijk Wetboek

BW Burgerlijk Wetboek

CBS Centraal Bureau voor de Statistiek CEFL Commission on European Family Law

e.a. en andere(n)

EB Tijdschrift voor scheidingsrecht ECLI European Case Law Identifier

e.v. en volgende

FJR Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht

GS Groene Serie

HR Hoge Raad

m.nt. met noot

MvT Memorie van Toelichting

NFM Notarieel en Fiscaal Maandblad (België)

NL Nederland

nr. nummer(s)

o.a. onder andere(n)

p. pagina(‘s)

RBAMS rechtbank Amsterdam

RBLIM rechtbank Limburg

TPR Tijdschrift voor Privaatrecht (België)

WPNR Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie

(6)

5

Hoofdstuk 1: Inleiding en probleemstelling

1.1 Introductie

Door de jaren heen is de mentaliteit van stellen met betrekking tot te nemen stappen binnen hun relatie drastisch gewijzigd. Voor twintigers en dertigers is het gebruikelijk geworden om eerst een langere periode ongehuwd samen te wonen en pas later, of helemaal niet, te trouwen.1 Ongehuwd samenwonen wint steeds meer aan populariteit. Uit cijfers van het CBS blijkt dat het aantal ongehuwd samenwonenden tussen 1995 en 2013 met maar liefst 72 procent is gestegen tot bijna 893.000 stellen.2 Naar verwachting zal dit aantal de komende jaren alleen maar verder stijgen. Niet alleen is ongehuwd samenwonen bij meer stellen in trek, ze doen dat ook tevens gedurende een langere tijd.3 Uit het onderzoek blijkt onder andere dat stellen later of helemaal niet trouwen doordat het krijgen van kinderen niet meer wordt beschouwd als reden om te trouwen.

Steeds meer Nederlanders wonen dus eerst ongehuwd samen. Het instituut huwelijk verloor in de jaren zestig van de vorige eeuw aan waardering.4 Derhalve is in de jaren zeventig het ongehuwd samenwonen exponentieel gaan groeien. Volgens Latten is deze ontwikkeling volledig in lijn met de ‘’diffusietheorie’’.5 De diffusietheorie gaat uit van de beweging dat aanvankelijk de hoogopgeleide, progressieve en niet-religieuze jongeren de keuze maakten ongehuwd samen te gaan wonen, waarna het ongehuwd samenwonen zich in de jaren daarna is gaan verspreiden onder de rest van de bevolking. Het klassieke beeld van trouwen voor men kon samenwonen verdwijnt langzaam.

Indien stellen besluiten om toch te gaan trouwen vallen zij sinds 1 januari 2018 in het nieuwe huwelijksvermogensrecht: de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. De wetgever heeft geprobeerd in te spelen op de veranderende sociale werkelijkheid en met de beperkte gemeenschap van goederen zou aangesloten worden bij hetgeen de meerderheid van de bevolking als wenselijk beschouwd.6 Bovendien sluit het Nederlandse

1 ‘Twintigers en dertigers trouwen minder’, CBS, 2 mei 2018, https://www.cbs.nl/nl- nl/nieuws/2018/18/twintigers-en-dertigers-trouwen-minder.

2 ‘Ongehuwd samenwonen neemt grote vlucht’, CBS, 12 maart 2001, https://www.cbs.nl/nl- nl/nieuws/2001/11/ongehuwd-samenwonen-neemt-grote-vlucht.

3 ‘Ongehuwd samenwonen neemt grote vlucht’, CBS, 12 maart 2001, https://www.cbs.nl/nl- nl/nieuws/2001/11/ongehuwd-samenwonen-neemt-grote-vlucht.

4 Quispel, FJR 2005/2, p. 40.

5 Latten 2005, p. 26.

6 Kamerstukken II 2014/15, 33987, 3.

(7)

6 huwelijksvermogensrecht zo beter aan bij internationale rechtsstelsel, nu Nederland met de algehele gemeenschap van goederen altijd de vreemde eend in de bijt was.

De wettelijke beperkte gemeenschap heeft als uitgangspunt dat enkel hetgeen gedurende het huwelijk is opgebouwd standaard in de gemeenschap van goederen zal vallen.7 Voorhuwelijks vermogen, giften en erfenissen blijven voortaan privévermogen. Er ontstaan drie vermogens:

het eigen vermogen, het vermogen van de partner en het gezamenlijke vermogen. De goederen die partijen reeds vóór het huwelijk gezamenlijk hebben opgebouwd, waaronder een eenvoudige gemeenschap, vallen wel in de huwelijksgemeenschap.8 In het eerste opzicht lijkt dit niet problematisch. Wat gemeenschappelijk was tijdens het samenwonen blijft ook gemeenschappelijk tijdens het huwelijk. Echter, een gezamenlijke voorhuwelijkse koopwoning, zijnde een eenvoudige gemeenschap, valt in de huwelijksgemeenschap ongeacht de eigendomsverhouding zoals deze gold vóór het aangaan van het huwelijk. Deze problematiek kan het beste worden geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld.

Bram en Sara wonen al sinds 2012 ongehuwd samen. In 2016 hebben zij een woning gekocht voor € 400.000,-. Bram is voor 75% eigenaar van de woning, Sara voor 25%. Omdat Sara een studieschuld heeft, hebben zij en Bram besloten dat Bram alleen de hypotheek zal afsluiten.

Bram heeft voor zijn aandeel een hypotheek afgesloten van € 150.000,-. De overige € 150.000,- heeft hij voldaan uit eigen middelen. Sara heeft tijdens haar studie veel gewerkt en heeft haar aandeel á € 100.000,- volledig voldaan uit eigen middelen. De hypotheek á € 150.000,- staat op naam van Bram. Bram en Sara trouwen op 31 augustus 2018 in beperkte gemeenschap van goederen. Vanaf 31 augustus 2018 valt de gezamenlijke woning, zijnde een eenvoudige gemeenschap, in de huwelijksgemeenschap. De woning wordt verdeeld naar de verhouding 50- 50%. Er wordt hierbij geen rekening gehouden met de eigendomsverhouding zoals deze was vóór de huwelijksvoltrekking.

Voornoemde situatie kan tot ongewenste en complexe situaties leiden, waar Bram en Sara op het moment van het aangaan van een huwelijk niet bij stil staan. Ook speelt in dit geval het punt dat Bram een vordering op Sara krijgt, omdat hij een deel van zijn eigendomsrecht in de woning ongewild heeft moeten overdragen aan Sara.

7 Kamerstukken II 2014/15, 33987, 3.

8 Kamerstukken II 2014/15, 33987, 3.

(8)

7

1.2 Onderzoeksdoel en theoretisch kader

Uit voorgaande situatieschets blijkt dat er een aantal moeilijkheden verbonden zijn aan de eenvoudige gemeenschap. Ongehuwde samenwoners met een gezamenlijke voorhuwelijkse koopwoning kunnen in lastige situaties verzeild raken wanneer zij uiteindelijk besluiten te trouwen in beperkte gemeenschap van goederen. De genoemde problematiek met betrekking tot de eenvoudige gemeenschap is door enkele auteurs reeds aangekaart.9 Zeker met het oog op de toenemende groep ongehuwd samenwonenden is het van belang kritisch naar de huidige systematiek omtrent de eenvoudige gemeenschap te kijken. Het onderzoek zal daarom onder andere ingaan op het feit of bovenstaande problematiek in lijn is met het doel van het huidige huwelijksvermogensrecht. Hierbij zal mogelijke aanpassing dan wel uitbreiding van het Nederlandse huwelijksvermogensrecht centraal staan.

Dit onderzoek zal dan ook de volgende vraag als hoofdvraag stellen:

In hoeverre is vanuit een rechtsvergelijkend perspectief met het Belgische huwelijksvermogensrecht, de huidige plaatsing van de eenvoudige gemeenschap in de beperkte gemeenschap van goederen binnen Nederland wenselijk?

De wettelijke beperkte gemeenschap kan resulteren in een nadeel voor één van de echtgenoten als bij het sluiten van het huwelijk sprake is van een gezamenlijke, in ongelijke eigendomsverhouding, aangekochte woning. Iedere eigendomsverhouding wordt in de huwelijksgemeenschap door zaaksvervanging bijgesteld naar een 50-50%-verhouding.

Enerzijds dient dit de voorzienbaarheid, nu voor alle getrouwde stellen eenzelfde aandeel geldt.

Vanaf de huwelijksvoltrekking zijn altijd alle partners voor een gelijk deel eigenaar en dus gerechtigd tot de onverdeelde helft. Elk echtpaar dat trouwt in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen kent deze eigendomsverhouding, in beginsel zonder uitzonderingen. Kortom: partijen weten waar ze aan toe zijn. Anderzijds bestaat de mogelijkheid tot onrechtvaardigheid. Een echtgenoot die 80% van de aankoopprijs uit eigen middelen heeft voldaan en derhalve vóór het huwelijk ook voor 80% eigenaar van de woning was, is na de huwelijkssluiting slechts gerechtigd tot de helft van de onverdeelde huwelijksgemeenschap. Om dit tegen te gaan dienen huwelijkse voorwaarden opgemaakt te worden. Het opmaken van huwelijkse voorwaarden lijkt echter in strijd te zijn met de ratio van

9 Zie o.a. Vink, AA 2017/11 en Schrama, FJR 2016/54.

(9)

8 de beperkte gemeenschap, nu de beperkte tracht te voorkomen dat huwelijkse voorwaarden opgesteld dienen te worden door beter aan te sluiten bij de praktijk.

Aan de hand van de begrippen rechtszekerheid en rechtvaardigheid zal de inhoud van het begrip

‘wenselijk’ bepaald worden, waarbij rechtvaardigheid invulling zal krijgen door partijautonomie.

Naast Nederland kent ook België een beperkte gemeenschap van goederen, namelijk de gemeenschap van aanwinsten. Deze aanzienlijke overeenkomst in wettelijke huwelijksregimes, evenals de geografische ligging en de kans dat internationale stellen bestaan uit een Nederlandse en Belgische partner hebben ertoe geleid bij de rechtsvergelijking te kiezen voor België.

1.3 Leeswijzer en methodologie

Om tot beantwoording van de onderzoeksvraag te kunnen komen, zal eerst ingegaan worden op een aantal deelvragen, welke in een drietal hoofdstukken beantwoord zullen worden.

In het tweede hoofdstuk zullen de relevante onderdelen van het Nederlandse huwelijksvermogensrecht uiteengezet worden, te weten: de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen en de eenvoudige gemeenschap. Vervolgens zal kritiek uit de literatuur aangehaald worden. Afgesloten zal worden met een korte tussenconclusie over het Nederlandse wettelijk huwelijksvermogensrecht.

In hoofdstuk 3 zal dezelfde volgorde aangehouden worden als in het tweede hoofdstuk, maar nu met betrekking tot het huwelijksvermogensrecht van België. In een rechtsvergelijking (hoofdstuk 4) zullen de twee rechtsstelsels besproken worden en zal er een analyse plaatsvinden van deze stelsels in het kader van rechtszekerheid en rechtvaardigheid, waarbij mogelijke aanvullingen voor het Nederlandse huwelijksvermogensrecht geopperd worden.

Tot slot zal dit onderzoek worden afgesloten met een conclusie, bestaande uit het beantwoorden van de onderzoeksvraag evenals het formuleren van aanbevelingen. Dit laatste hoofdstuk zal de rode draad van de thesis samenvatten, een antwoord op de hoofdvraag formuleren en eventuele aanbevelingen of verwachtingen uitwerken.

(10)

9

Hoofdstuk 2: De Nederlandse eenvoudige gemeenschap

2.1 Inleiding

Op 1 januari 2018 is het huwelijksvermogensrecht van Nederland drastisch gewijzigd.

Voorheen kende Nederland de wettelijke algemene gemeenschap van goederen. Dit hield in dat, bij het ontbreken van huwelijkse voorwaarden, echtgenoten van rechtswege huwden in algehele gemeenschap, waarbij alle goederen en schulden (ook voorhuwelijkse), in de gemeenschap vielen. Elk van de echtgenoten was gerechtigd tot, of schuldenaar van de helft van alle goederen en schulden van de gemeenschap. Recent is het huwelijksregime gewijzigd.

Vanaf 1 januari 2018 trouwen echtgenoten niet meer in algemene gemeenschap van goederen, maar in een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.

2.2 Het samenwoningsrecht: wat dient te worden verstaan onder ‘ongehuwd samenwonen’?

2.2.1 Inleiding

Alvorens het huwelijksvermogensrecht en de eenvoudige gemeenschap worden uitgewerkt, dient nader te worden geanalyseerd wat het geldend recht is waaronder stellen een eenvoudige gemeenschap aan kunnen gaan. Op grond van artikel 3:166 BW, waarin de eenvoudige gemeenschap wordt gedefinieerd, dient een eenvoudige gemeenschap te worden aangegaan door deelgenoten. Dit impliceert dat er geen samenleving of zelfs relatie vereist is. Een eenvoudige gemeenschap kan bijvoorbeeld dus tevens ontstaan tussen familieleden.10 Ondanks dat samenwonen geen vereiste is zal in dit onderzoek een korte uiteenzetting volgen van zowel het Nederlandse als het Belgische samenwoningsrecht. In beide landen is het samenwoningsrecht op een andere manier ingedeeld, wat invloed zou kunnen hebben op de uitwerking van de eenvoudige gemeenschap, waardoor dit relevant zou kunnen zijn in de rechtsvergelijking. Derhalve is besloten in dit onderzoek tevens het samenwoningsrecht uit te werken.

2.2.2 Ongehuwd samenwonen

De definitie en inhoud van ongehuwd samenwonen is in Nederland in zijn volledigheid niet wettelijk vastgelegd, hetgeen bij menig auteur voor kritiek zorgt.11 Derhalve bestaat er geen

10 Zie bijvoorbeeld Van Mourik, WPNR 2018/7190.

11 Zie o.a. Quispel, FJR 2005/2 en Breederveld, FJR 2015/41.

(11)

10 vaste omschrijving van het begrip. Ook de Hoge Raad heeft nog geen concrete definitie voor het ongehuwd samenwonen gegeven.12 In een poging om het begrip te definiëren zou iets afgeleid kunnen worden van de invulling van het begrip ‘samenleven’ uit artikel 1:160 BW.

Hierbij geldt als uitgangspunt dat sprake dient te zijn van ‘samenleven met een ander als waren zij gehuwd’.13 Aan dit criterium is in jurisprudentie nadere invulling gegeven: tussen de samenwonenden dient ten eerste een affectieve relatie van duurzame aard te bestaan, waarbij sprake is van wederzijdse verzorging.14 Daarnaast dienen partijen met elkaar samen te wonen en een gemeenschappelijke huishouding te voeren. Op basis van het bovenstaande zal in dit onderzoek de volgende definitie van ongehuwd samenwonen gehanteerd worden.

Er is sprake ongehuwde samenwoning indien:

1. Er tussen de samenwonenden een affectieve relatie van duurzame aard bestaat;

2. Sprake is van wederzijdse verzorging;

3. Partijen daadwerkelijk samenwonen;

4. Partijen een gemeenschappelijke huishouding voeren.

Samenwonenden hebben in beginsel twee keuzes: samenwonen zonder of samenwonen met samenlevingscontract. In het verleden is gebleken dat de meerderheid van de stellen het samenleven niet contractueel vastlegt.15 In een dergelijke situatie kan de vraag rijzen welke vermogensrechtelijke positie van toepassing is op partijen. In beginsel zal het huwelijksvermogensrecht namelijk niet analoog van toepassing verklaard mogen worden, nu samenleving niet gelijk is gesteld met het huwelijk. Het opstellen van een samenlevingscontract doet daar niets aan af. Vermogensrechtelijk zijn er geen gevolgen verbonden aan het al dan niet opstellen van een samenlevingscontract. Dit houdt in dat van enige vorm van gemeenschap van goederen in beginsel geen sprake is. De eenvoudige gemeenschap vormt hierop een uitzondering, nu een voorhuwelijkse gezamenlijke koopwoning als gemeenschap wordt gezien.

12 Zie o.a. HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4844, HR 13 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3603 en HR 25 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1557.

13 Van den Anker, EB 2009/ 32.

14 Zie o.a. HR 3 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5961, m.nt. Wortmann; HR 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5303; HR 13 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3603, m.nt. Wortmann en HR 25 november 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC6112.

15 De Bruijn 2012, p. 381. Zie daarover: Nieuwsbrief KNB 1990, nr. 12. Uit de daar gepubliceerde gegevens blijkt dat van de samenlevers slechts 24% een schriftelijk samenlevingscontract had.

(12)

11

2.3 Het huwelijksvermogensregime: de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen

2.3.1 Aanleiding wetswijziging

Sinds 1838 kent Nederland de algehele gemeenschap van goederen.16 In een algehele gemeenschap van goederen zijn alle goederen en schulden van de echtgenoten samen, zowel goederen en schulden die tijdens het huwelijk zijn opgebouwd als vóórhuwelijkse goederen en schulden. Vanuit de Tweede Kamer zijn hier kritische geluiden op gekomen: de wet maakt namelijk ook gemeenschappelijk wat vanuit de oorsprong privé is.17 Dit kan een gevoel van onrechtvaardigheid met zich mee brengen. Bovendien kan het leiden tot ongewenste vermogensverschuivingen.18 De Tweede Kamer heeft daarnaast geconstateerd dat 70% van de gesloten huwelijken onder de algemene gemeenschap gesloten werd.19 De vraag was echter of deze keuze voor algehele gemeenschap een bewuste was, nu deze van rechtswege intreedt en dus de eenvoudigste keuze is. In 25% tot 29% van de huwelijken werden huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Een bepaling omtrent het uitsluiten van erfenissen en schenken bij testament is bijna standaard.20 Op basis van het voorgaande heeft de wetgever geconcludeerd dat het insluiten van erfenissen en schenkingen van rechtswege onwenselijk was, waardoor het wettelijk regime van algehele gemeenschap aan populariteit verloor, wat voor de wetgever het signaal was om het huwelijksvermogensregime van rechtswege aan te laten sluiten bij de praktijk. De wet diende beter aan te sluiten bij hetgeen als rechtvaardig aangemerkt kan worden.21 De wetgever was kortom van mening dat het huwelijksvermogensrecht aan modernisering toe was.22 Bovendien bleek Nederland op internationaal vlak een van de enige landen te zijn met nog een algehele gemeenschap van goederen. Op basis hiervan achtte de Tweede Kamer het derhalve extra noodzakelijk om het huidige huwelijksstelsel te moderniseren.23

2.3.2 Ratio

Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel blijkt dat met de wettelijke beperkte gemeenschap getracht is om twee doelen te bereiken. Ten eerste is volgens de wetgever de

16 Kamerstukken II 2014/15, 33987, 3, p. 2.

17 Kolkman & Verstappen 2018, p. 127.

18 Burgerhart, Schols & Schols 2016, p. 47.

19 Kamerstukken II 2014/15, 33987, 3, p. 2.

20 Kolkman & Verstappen 2018, p. 127.

21 Kolkman & Verstappen 2018, p. 127.

22 Kamerstukken II 2014/15, 33987, 3, p. 2.

23 Kolkman & Verstappen 2018, p. 128.

(13)

12 beperkte gemeenschap ingevoerd om aan te sluiten bij de werkelijkheid en zou daarom beter aansluiten bij wat de bevolking als wenselijk beschouwd.24 Zoals reeds is aangehaald moesten toekomstige echtgenoten huwelijkse voorwaarden opstellen om voorhuwelijkse schulden, erfenissen en schenkingen uit te sluiten, nu gebeurt dit van rechtswege. Daarnaast past de beperkte gemeenschap als wettelijk huwelijksregime beter in het internationale kader.

Internationaal bezien was het Nederlandse hoofdstelsel uitzonderlijk, nu het een van de enige (nog) ter wereld was. Aanpassing van Nederland naar de beperkte gemeenschap zorgt voor betere overeenstemming met andere rechtsstelsels, waardoor internationale stellen minder snel voor verrassingen komen te staan.

De Tweede Kamer heeft met name nadruk gelegd op het internationale aspect. De Commission on European Family Law (hierna: CEFL) heeft onderzoek gedaan naar de meest gebruikelijke en moderne huwelijksgoederenregimes.25 Dit onderzoek komt tot uiting in de Principles of European Family Law Regarding Property Relations Between Spouses (heirna: PEFL) dat in 2013 is verschenen. In de PEFL tracht de CEFL aan de hand van een rechtsvergelijkend onderzoek een passend Europees huwelijksvermogensrechtelijk stelsel te faciliteren.26 De beperkte gemeenschap en het verrekenstelsel bleken de meest geschikte stelsel. De huwelijksregimes van het vaste land van Europa kennen namelijk twee hoofdvarianten: de

‘community of acquisitions’ (de beperkte gemeenschap van goederen) en de ‘participation in acquisitions’ (het verrekenstelsel).27 De algehele gemeenschap van goederen van Nederland week op grond van het rapport van de CEFL dan ook sterk af.28 Met de groei van internationale huwelijken neemt de noodzaak om huwelijksregimes zo veel mogelijk te laten aansluiten toe.29 De invoering van de beperkte gemeenschap heeft ervoor gezorgd dat Nederland op internationaal vlak meer op één lijn ligt met de rest van Europa.

In de PEFL wordt gebruik gemaakt van zeven basisbeginselen, die gebaseerd zijn op algemene rechtsbeginselen uit de mensenrechtenverdragen, waaronder rechtszekerheid, solidariteit en partijautonomie.30 In dit onderzoek worden de Nederlandse en Belgische

24 Kamerstukken II 2014/15, 33987, 3, p. 1.

25 Boele-Woelki e.a. 2013.

26 Antokolskaia, FJR 2006/112.

27 Asser/Kolkman & Salomons 1-II 2016/262. Zie ook Boele-Woelki e.a. 2013, p. 12 e.v.

28 Kamerstukken II 2014/15, 33987, 6, p. 7.

29 Zie o.a. Van der Stroom-Willemsen, VFP 2015/28, p. 1 en Boele-Woelki 2003, p. 37.

30 Boele-Woelki e.a. 2013, p. 18-24. Zie ook Jonker, FJR 2013/102, p. 1-2.

(14)

13 huwelijksvermogensstelsel evenals de eenvoudige gemeenschap aan deze drie rechtsbeginselen getoetst.

Een tweede argument dat meerdere malen in de wetsvoorstellen is genoemd is dat testamenten vaak een uitsluitingsclausule bevatten. Bovendien, indien de erfenis niet werd uitgesloten in het testament, dan werd de erfenis wel bij huwelijkse voorwaarden uitgesloten. De Tweede Kamer heeft hieruit afgeleid dat het voor echtgenoten onwenselijk is dat een erfenis in de huwelijksgemeenschap valt.31 Uit een onderzoek van Netwerk Notarissen is gebleken dat van 3.000 aanstaande echtgenoten 61% voorhuwelijkse goederen niet wil delen, 74%

voorhuwelijkse schulden niet wil delen en maar liefst 91% erfenissen wil uitsluiten van de huwelijksgemeenschap.32 Voornoemde argumenten waren voor de wetgever een signaal dat de algehele gemeenschap van goederen niet meer aansloot bij de praktijk en streeft met de beperkte gemeenschap de werkelijkheid beter te benaderen.

2.3.3 Omvang huwelijksgemeenschap

Kern van de wettelijke beperkte gemeenschap is de gedachte dat slechts hetgeen dat echtgenoten door hun inspanningen tijdens het huwelijk verkrijgen in de huwelijksgemeenschap valt.33 Met de huwelijksvoltrekking ontstaat een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap, tenzij huwelijkse voorwaarden worden opgesteld.34 Bij huwelijkse voorwaarden kan de omvang van de gemeenschap, voor zover de wet zich daar niet tegen verzet, worden uitgebreid of beperkt. Indien echtgenoten niet kiezen voor huwelijkse voorwaarden trouwen zij van rechtswege onder het wettelijk stelsel. In plaats van een algehele gemeenschap, waarbij alle voorhuwelijkse en tijdens het huwelijk opgebouwde goederen en schulden, erfenissen en schenkingen van rechtswege in de huwelijksgemeenschap vallen, is gekozen voor een beperkte gemeenschap. Deze beperkte gemeenschap komt tot uiting in het nieuwe artikel 1:94 BW. Vanaf 1 januari 2018 vallen namelijk slechts alle voorhuwelijkse gezamenlijke goederen en de tijdens de gemeenschap opgebouwde goederen op grond van artikel 1:94 lid 2 BW in de huwelijksgemeenschap, behoudens de onder sub a tot en met c BW genoemde uitzonderingen. Hetzelfde geldt voor de schulden, op grond van artikel 1:94 lid 7 BW: slechts de voorhuwelijkse gezamenlijke schulden

31 Kamerstukken II 2014/15, 33987, 6, p. 3.

32 Advies Netwerk Notarissen m.b.t. beperking gemeenschap van goederen. Bijlage bij Kamerstukken II 2014/15, 33987, 8, p. 2.

33 Asser/Kolkman & Salomons 1-II 2016/261.

34 Nuytinck 2018, p. 118.

(15)

14 en de tijdens de gemeenschap opgebouwde goederen vallen in de huwelijksgemeenschap.

Kenmerkend voor de beperkte gemeenschap van goederen is dan ook dat eigen voorhuwelijkse goederen en schulden uitgesloten zijn.35 Daarnaast zijn ook erfenissen en schenkingen van rechtswege uitgesloten. Er ontstaan in beginsel dus drie vermogens: het eigen vermogen, het vermogen van de partner en het gemeenschappelijk vermogen.

Gelet op de voorgaande opsomming omvat de huwelijksgemeenschap bijvoorbeeld de gezamenlijke woning en inboedel die reeds aan partijen toebehoorden ten tijde van de huwelijksvoltrekking.36 De woning vormt vóór de huwelijksvoltrekking een eenvoudige gemeenschap waarop titel 3.7 Boek 1 BW (eerste afdeling) van toepassing is.37 Na de huwelijksvoltrekking is in beginsel sprake van een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap.

Samengevat wordt met de beperkte gemeenschap beoogd dat slechts hetgeen echtgenoten tijdens het huwelijk opbouwen aan goederen en schulden standaard in de gemeenschap valt, waarbij erfenissen en schenken zijn uitgesloten, waardoor het belang van een uitsluitingsclausule in het testament komt te vervallen.38 Alle (voorhuwelijkse) privégoederen en schulden blijven dus privé.

Bovenstaande houdt in dat in geval van een echtscheiding in beginsel slechts het gemeenschappelijk vermogen dient te worden verdeeld. Wat voor het huwelijk van een partner was, is bij echtscheiding immers nog steeds van de betreffende partner. Mits een goede administratie is bijgehouden lijkt de echtscheiding kortom simpel. Echter, de eenvoudige gemeenschap kan hier een adder onder het gras vorm. In het geval dat echtgenoten in ongelijke verhouding gerechtigd zijn tot voorhuwelijkse gemeenschappelijke goederen, zoals bijvoorbeeld de koopwoning die in 75-25% verhouding is verkregen, dan zal de gerechtigdheid tot de woning wijzigen naar gelijke delen. De gerechtigdheid wijzigt naar 50-50% doordat de woning voortaan in de huwelijksgemeenschap valt en bij echtscheiding hebben de echtgenoten ieder recht op de helft. Indien echtgenoten dit willen voorkomen is er geen andere mogelijkheid dan het op laten maken van huwelijkse voorwaarden.

35 Kamerstukken II 2014/15, 33987, 3.

36 Van Mourik & Schols 2017, p. 71.

37 Zie o.a. HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8746, HR 15 november 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:11033 en HR 16 juli 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:5440.

38 Breederveld, FJR 2014/54.

(16)

15

2.4 Gezamenlijk voorhuwelijks vermogen: de eenvoudige gemeenschap 2.4.1 Definitie ‘eenvoudige gemeenschap’

Op grond van art. 3:166 BW is sprake van een eenvoudige gemeenschap wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk. Een algemene definitie voor de eenvoudige gemeenschap bestaat niet. Echter, in de literatuur en parlementaire geschiedenis wordt het begrip wel degelijk omschreven.39 Globaal gezien omvat de eenvoudige gemeenschap één of meerdere goederen, die niet vallen in meerdere (bijzondere) gemeenschappen. Uit jurisprudentie blijkt dat een gezamenlijke, voorhuwelijkse woning aangemerkt kan worden aan eenvoudige gemeenschap.40

Een zuivere eenvoudige gemeenschap bestaat indien het zijn van gezamenlijke rechthebbenden de enige rechtsbetrekking tussen de deelgenoten is zijn.41 Doorgaans bestaat er tussen de deelgenoten echter nog een andere rechtsbetrekking, zoals een huwelijk, geregistreerd partnerschap, samenwoning of men heeft een samenwerkingsverband.

In het vorige hoofdstuk is gebleken dat al het gezamenlijk voorhuwelijks vermogen in de gemeenschap valt. In dit onderzoek zal de gezamenlijke koopwoning als zijnde de eenvoudige gemeenschap als uitgangspunt dienen. Vanaf het moment dat het ja-woord is gegeven valt de gezamenlijke woning onder een verdeling van 50-50% in de huwelijksgemeenschap. De woning valt in de beperkte gemeenschap ongeacht de eigendomsverhouding zoals deze gold vóór het aangaan van het huwelijk. Deze problematiek kan worden geïllustreerd aan de hand van onderstaand voorbeeld:

A en B hebben in 2016 een woning gekocht voor € 400.000,-. A is voor 75% eigenaar van de woning en B voor 25%. A heeft voor zijn aandeel een hypotheek afgesloten van € 150.000,-. De overige € 150.000,- heeft A voldaan uit eigen middelen. B heeft zijn aandeel á € 100.000,- volledig voldaan uit eigen middelen. De hypotheek á € 150.000,- staat op naam van A. A en B trouwen op 31 augustus 2018 in beperkte gemeenschap van goederen. Vanaf 31 augustus 2018 valt de gezamenlijke koopwoning in de beperkte gemeenschap en wordt het eigendom verdeeld naar de verhouding 50-50%. Zowel A als B hebben kortom recht op de onverdeelde helft. Er wordt dus geen rekening gehouden met de eigendomsverhouding vóór huwelijkssluiting.

39Lammers, in: GS Vermogensrecht, aant. 7.

40 Zie o.a. HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8746, HR 15 november 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:11033 en HR 16 juli 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:5440.

41 Janssen 2012, p. 23.

(17)

16 Bovenstaande situatie doet zich in elke eigendomsverhouding, zowel bij 51-49% als bij 99-1%.

Waar een eigenaar vóór het ja-woord nog voor 75% eigenaar van de woning is, is hij dat na het ja-woord nog eigenaar over de onverdeelde helft van de huwelijksgemeenschap. Dit kan tot ongewenste situaties leiden, met name als er een ongelijkheid zit in middelen waarmee de aankoopsom van de woning is voldaan.

2.4.2 Verdeling bij helfte ondanks voorhuwelijkse eigendomsverhouding

Uit het bovenstaande blijkt dat de eenvoudige gemeenschap na de huwelijksvoltrekking in de huwelijksgemeenschap valt. In het geval van een echtscheiding dient de huwelijksgemeenschap op grond van art. 1:100 BW bij helften te worden verdeeld. Voor echtgenoten die de voorhuwelijkse koopwoning reeds in een gelijke verhouding hebben aangekocht ontstaat hier geen probleem. Voor echtgenoten zoals Bram en Sara uit het voorbeeld in hoofdstuk één geldt dit ook, terwijl zij de woning in een ongelijke verhouding hebben aangekocht. Bij een eventuele echtscheiding zijn zowel Bram als Sara gerechtigd tot de helft van de waarde van de koopwoning. In een dergelijk geval is overigens de beleggingsleer van toepassing. Op 21 april 2006 heeft de Hoge Raad deze beleggingsleer geïntroduceerd en oordeelde dat iedere echtgenoot recht heeft op vergoeding uit de gemeenschap van het privévermogen dat is geïnvesteerd in de verkrijging, evenals evenredige verdeling van een waardestijging of - daling.42 Dit houdt in dat bij verdeling van de waarde van de eigen woning rekening gehouden moet worden met het resultaat van de investering, zowel positief als negatief.

Bovendien heeft Bram in verhouding meer in de gezamenlijke koopwoning geïnvesteerd. In beginsel heeft Bram derhalve een vordering op Sara, waardoor zij op haar beurt een schuld heeft. Vanaf 31 augustus 2018, na de huwelijksvoltrekking, vallen zowel de koopwoning als de schuld van Sara in de huwelijksgemeenschap, nu deze schuld een gemeenschappelijk karakter heeft door betrekking te hebben op de gezamenlijke koopwoning. De vordering van Bram blijft echter privé en valt niet in de huwelijksgemeenschap. Doordat de schuld in de huwelijksgemeenschap valt en zowel Bram als Sara bij helfte gerechtigd zijn tot deze gemeenschap, vervalt indirect de helft van de schuld van Sara aan Bram. Kortom, slechts door in het huwelijk te treden maakt Bram een flink verlies. De enige mogelijkheid om Bram te beschermen is door het opmaken van huwelijkse voorwaarden.

42 HR 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8938.

(18)

17 2.4.3 Literatuur

Nog maar weinig auteurs hebben zich uitgelaten over deze problematiek. In veel blogs van advocaten wordt de problematiek erkend, maar wordt redelijk simpel afgedaan met de oplossing af te stappen van de wettelijke beperkte gemeenschap en te trouwen met huwelijkse voorwaarden. Mijns inziens is deze conclusie juist, doch in strijd met de ratio van de beperkte gemeenschap. De wetgever heeft met invoering van de beperkte gemeenschap duidelijk beoogd beter aan te sluiten bij de praktijk. Zoals in hoofdstuk 1 reeds is aangegeven, neemt het aantal ongehuwd samenwonenden alleen maar toe. Derhalve zal ook het aantal voorhuwelijkse gezamenlijke koopwoningen toenemen. Er vanuit gaande dat de koopwoning in veel van de gevallen in een ongelijke verhouding wordt aangekocht, zal bovenstaande een veel voorkomend probleem vormen. Dit houdt in dat de beperkte gemeenschap in deze omstandigheden alsnog niet aansluit bij de werkelijkheid. In hoofdstukken 4 en 5 zal uitgebreider ingegaan worden op de vraag of de ratio van de beperkte gemeenschap wel volledig tot zijn recht komt.

Er zijn enkele auteurs die uitgebreider gewaarschuwd hebben voor de gevolgen van de huidige toepassing van de eenvoudige gemeenschap. Vink haalt de eerdere kritiek op het initiatiefwetsvoorstel aan, waarin werd gesteld dat onderscheid tussen de eenvoudige gemeenschap en de huwelijksgemeenschap ingewikkeld zou zijn en tot onnodige problemen bij de afwikkeling zouden leiden.43 Destijds was de eenvoudige gemeenschap nog wel losstaand en niet samengevoegd met de huwelijksgemeenschap. Op basis van deze kritiek is het wetsvoorstel aangepast naar het huidige systeem, waarbij de gezamenlijke voorhuwelijkse goederen wel in de huwelijksgemeenschap vallen. Ook hierop kwam echter kritiek.

Voorstanders van het initiatiefvoorstel haalden aan dat gelijkstelling van de eenvoudige gemeenschap aan de huwelijksgemeenschap afbreuk doet aan het uitsluiten van al het voorhuwelijks vermogen. Deze voorstanders signaleerden vervolgens al de problematiek van de ongelijke verdeling in eigendomsaandeel. Vink zet tevens uiteen dat er problemen worden verwacht in geval van een faillissement van een van de echtgenoten. Artikel 63 van de Faillissementswet stelt dat een faillissement van een echtgenoot die in beperkte gemeenschap is gehuwd als faillissement van de gehele gemeenschap wordt beschouwd en behandeld. Alle tot de gemeenschap behorende goederen vallen derhalve in het faillissement, zo ook de eenvoudige gemeenschap. Op een dergelijk moment worden dus niet de oorspronkelijke, voorhuwelijkse aandelen meegenomen in het faillissement.

43 Vink, AA 2017/11.

(19)

18 Ook Schrama voorziet problemen, met name in het kader van de rechtszekerheid voor ongehuwd samenwonenden.44 In tegenstelling tot Vink, die verwacht dat de afwikkeling van een echtscheiding door de beperkte gemeenschap onnodig moeilijk wordt gemaakt, stelt Schrama dat de wijziging van het initiatiefvoorstel niet diende ter bescherming van de ongehuwd samenwonenden, maar slechts is gevormd aan de hand van het idee om afwikkelen bij een echtscheiding zo eenvoudig mogelijk te maken. Ze concludeert dat er voorhuwelijks reeds een verschil in vermogensopbouw zal zijn ontstaan die direct te maken heeft met de keuzes omtrent de financiering van een gezamenlijke eigen woning. Tijdens het ongehuwd samenwonen hoeft er immers nog geen rekening gehouden te worden met gezamenlijke vermogensopbouw en verrekeningen. Schrama beargumenteerd dat stellen tijden het ongehuwd samenwonen niet bedenken welke goederen van wie zijn, er wordt hier derhalve geen administratie over bijgehouden, ook niet ten behoeve van de vermogenskeuzes die partners hebben gemaakt in het kader van de eigen woning. Net als Schrama uiten meerdere auteurs hun zorgen over mogelijke administratieproblemen. Zowel Zonneberg als Subelack en Lieber verwachten bijvoorbeeld dat de scheiding van vermogens gaat leiden tot onnodige complexiteit, omdat partners het belang van een goede administratie onderschatten.45

Van Mourik bekijkt de situatie vanuit een fiscaal perspectief en stelt dat het huidige systeem van de eenvoudige gemeenschap zorgt voor aftrekbeperkingen in box 1, nu de eigen woning en hypotheekschuld vallen onder de huwelijksgemeenschap zonder dat een eigenwoningverleden gemeenschappelijk wordt.46 Hij acht dit onredelijk, mede omdat er sprake is van een regime dat van rechtswege van toepassing is en concludeert dat de beperkte gemeenschap van goederen niet gunstig zal werken voor de uitvoerbaarheid en controleerbaarheid van de eigenwoningregeling.

In mijn visie is het met name opmerkelijk dat de wetgever met de beperkte gemeenschap de praktijk beter poogt te benaderen. Gezien het toenemende aantal ongehuwd samenwonenden zal het aantal voorhuwelijkse gezamenlijke woningen naar mijn verwachting steeds verder stijgen. Indien partners besluiten de woning in een ongelijke eigendomsverhouding aan te komen, zullen zij de verwachting hebben dat deze eigendomsverhouding na een huwelijksvoltrekking zal blijven bestaan. Niets is echter minder waar. Mijns inziens doet dit af

44 Schrama, FJR 2016/54.

45 Zonnenberg, EB 2014/92; Huijgen, JBN 2014/11 en Subelack, WPNR 2014/7043.

46 Van Mourik, WPNR 2017/7176.

(20)

19 aan de partijautonomie: de vrijheid die partijen hebben om zelf hun rechtsgevolgen te kiezen.

Juist dit zal dan ook het onderwerp zijn van het rechtsvergelijkende onderzoek in het vierde hoofdstuk.

2.5 Tussenconclusie

De beperkte gemeenschap heeft als uitgangspunt dat enkel hetgeen gedurende het huwelijk is opgebouwd standaard in de gemeenschap van goederen zal vallen. Voorhuwelijks vermogen, giften en erfenissen blijven voortaan privévermogen. De goederen die partijen reeds voor het huwelijk gezamenlijk hebben opgebouwd, de eenvoudige gemeenschap, vallen daarnaast echter wel in de beperkte gemeenschap. Echter, de eenvoudige gemeenschap valt in de beperkte gemeenschap ongeacht de eigendomsverhouding zoals deze gold vóór het aangaan van het huwelijk. Dit kan leiden tot onvoorziene problemen, met name op het gebied van bevoordeling van een van de echtgenoten. Indien een van de echtgenoten meer in de gezamenlijke woning heeft geïnvesteerd ontstaat er een vordering van deze echtgenoot op de ander, waardoor die op zijn beurt een schuld heeft. Zowel de eenvoudige gemeenschap als de schuld van de andere echtgenoot vallen in de huwelijksgemeenschap. De vordering van de investerende echtgenoot blijft echter privé en valt niet in de huwelijksgemeenschap. Doordat de schuld in de huwelijksgemeenschap valt en beide echtgenoten bij helfte gerechtigd zijn tot deze gemeenschap, vervalt indirect de helft van de schuld. De enige manier om dit momenteel te voorkomen is het opmaken van huwelijkse voorwaarden.

(21)

20

Hoofdstuk 3: De Belgische ‘eenvoudige gemeenschap’

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal het Belgische huwelijksvermogensrecht centraal staan. Het doel van dit hoofdstuk is het nader uiteenzetten van het Belgische recht om de vraag te kunnen beantwoorden hoe nu precies de gezamenlijke voorhuwelijkse koopwoning wordt behandeld bij het aangaan van een wettelijke huwelijksregime. Ter beantwoording van deze vraag zal allereerst een korte introductie van het Belgische wettelijk huwelijksvermogensstelsel worden gegeven. Vervolgens zal de ratio van de het stelsel worden uiteengezet, gevolgd door een uiteenzetting van het samenwoningsvermogensrecht. Afgesloten zal worden met de Belgische aanpak omtrent de voorhuwelijkse eigen woning.

3.2 Het samenwoningsrecht: wettelijke en feitelijke samenwoning

België kent twee vormen van samenwoning: wettelijk en het met Nederland vergelijkbare feitelijk samenwonen. Feitelijke samenwoning heeft geen wettelijk karakter en omvat slechts de omstandigheid dat twee personen samen leven en een gezamenlijke huishouding voeren.47 Omtrent feitelijke samenwoning wordt er inhoudelijk niets geregeld, waardoor er tussen feitelijk samenwonenden geen vermoeden van onverdeeldheid, ofwel een gemeenschap, bestaat.48 Het Hof van Beroep in Luik bevestigde dit beginsel in 2005.49 Het Hof van Beroep oordeelde namelijk dat “samenwoning op zich geen vermoeden van onverdeeldheid doet ontstaan, zelfs indien het vergezeld wordt van een materiële vermenging van de vermogens”.

Het enkele feiten dat men samenleeft houdt niet in dat partijen hiermee de bedoeling hadden een gemeenschap te voeren.50

In tegenstelling tot Nederland kent België sinds 23 november 1998 de wettelijke samenwoning.

Deze wettelijke vorm is in eerste instantie in het leven geroepen voor homoseksuele relaties, omdat het Belgisch recht destijds nog niet klaar was voor het homohuwelijk. De wettelijke samenwoning van toepassing zowel op personen van verschillend geslacht als op personen van hetzelfde geslacht. Tevens is wettelijk samenwonen mogelijk tussen familieleden. De basis van de wettelijke samenwoning is vastgelegd in art. 1475 tot en met 1479 van het Belgisch

47 Barbaix 2016, p. 333.

48 Casman 2015, noot 18, p. 348.

49 Luik 18 januari 2005, Rev.trim.dr.fam. 2007, afl. 2, 562, m.nt. F. Tainmont.

50 Dirix 1992, p. 211.

(22)

21 Burgerlijk Wetboek (hierna, ter voorkoming van verwarring: BBW).51 Voor het overige is het algemene verbintenissen- en vermogensrecht van toepassing. Om het samenleven als wettelijk te bestempelen dient een verklaring van wettelijke samenwoning te worden afgelegd. Indien hieraan is voldaan zijn de voornoemde bepalingen van kracht en ontstaat een onderscheid tussen het primair samenwoningsvermogensrecht en het secundair samenwoningsvermogensrecht.

Het primair samenwoningsvermogensrecht bevat een aantal dwingendrechtelijke bepalingen, zoals bescherming van de gezinswoning (art. 1477 BBW juncto 215, 220 en 224 BBW), de bijdrageverplichting en hoofdelijkheid voor huishoudelijke schulden en de opvoeding van de kinderen. Ten opzichte van de verdeling van goederen geldt het secundair wettelijk samenwoningsvermogensrecht. In beginsel uit zich dit in een zuivere scheiding van goederen.52 Op grond van art. 1478 lid 1 BBW blijft een ieder eigenaar van zijn/haar goederen, inkomsten, opbrengsten en schulden.

Barbaix is overigens van mening dat het regime van wettelijke samenwoning zo spoedig mogelijk dient te worden afgeschaft, zeker nu het grotendeels haar bestaansrecht heeft verloren sinds invoering van het homohuwelijk.53

3.3 Het huwelijksvermogensregime: de gemeenschap van aanwinsten 3.3.1 Inleiding

De tweedeling in het samenwoningsvermogensrecht is gebaseerd op de tweedeling in het huwelijksvermogensrecht en derhalve bestaat ook dit laatste uit het primair en het secundair vermogensrecht. Het primair huwelijksvermogensrecht ziet net als uiteraard het primair samenwoningsvermogensrecht met name op een beperkt aantal vermogensrechtelijke rechten en plichten, zoals de bijdrageverplichting. In dit onderzoek zal echter het secundair huwelijksvermogensrecht, die de overige vermogensrechtelijke verhoudingen omvat, centraal staan. Binnen het secundair huwelijksvermogensrecht hebben echtgenoten in beginsel drie keuzes: het wettelijk stelsel, het stelsel van (zuivere) scheiding van goederen en het stelsel van de algehele gemeenschap.54 Waar het stelsel van scheiding van goederen van een zo groot mogelijke autonomie van partijen uitgaat en het stelsel van algehele gemeenschap juist ziet op en zo groot mogelijke solidariteit, heeft de wetgever met het wettelijk stelsel getracht een

51 Barbaix 2016, p. 334..

52 Barbaix 2016, p. 339.

53 Barbaix 2016, p. 333.

54 Dekkers & Casman 2010, p. 49, nr. 70.

(23)

22 evenwicht te scheppen tussen autonomie en solidariteit: een gemeenschap van aanwinsten.

Indien echtgenoten zelf geen keuze maken of geen huwelijkscontract op laten maken, dan is van rechtswege dit wettelijk stelsel van toepassing.

3.3.2 Ratio

België heeft reeds in 1976 het huwelijksregime gemoderniseerd naar de gemeenschap van aanwinsten. Reden van deze wetswijziging was de in de destijds laatste 30 tot 40 jaren gewijzigde sociaal-economische realiteit, die maakte dat het oude huwelijksvermogensrecht niet meer paste bij de werkelijkheid.55 De gemeenschap van aanwinsten werd geacht beter aan te sluiten bij de wensen van aanstaande echtgenoten, derhalve dat de wetgever de nieuwe wet zo ruim en snel mogelijk van toepassing wilde laten zijn. Daarnaast is rechtszekerheid een kernwaarde geweest in de beoordeling te kiezen voor de gemeenschap van aanwinsten.56 Voor aanstaande echtgenoten moet duidelijk zijn welke vermogensrechtelijke gevolgen zijn verbonden aan de huwelijksvoltrekking, kortom: geen verwarring zaaien. Het huwelijksregime dient aan te sluiten bij wat partijen hebben beoogd te bereiken, met name het realiseren van vermogensrechtelijke gevolgen gedurende de duur van het huwelijk, zonder dat zij daarbij voor verrassingen komen te staan.

3.3.3 Inhoud

Het in 1976 geïntroduceerde huwelijksregime ziet enerzijds op solidariteit omdat huwelijkse aanwinsten gemeenschappelijk zijn, en anderzijds op autonomie omdat voorhuwelijks vermogen en vermogen verkregen via erfenis of schenking van gemeenschap zijn uitgesloten en persoonlijk blijven.

In de gemeenschap van aanwinsten vallen de inkomsten van de echtgenoten gedurende het huwelijk, het met deze inkomsten gespaarde vermogen en hetgeen met de inkomsten of het vermogen wordt verkregen in de huwelijksgemeenschap (art. 1405 BBW).57 Het wettelijk stelsel maakt in beginsel een driedeling in vermogens: het eigen vermogen van elk van de echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen. Voornoemde driedeling houdt in dat alle goederen en schulden die echtgenoten bezitten vóór het huwelijk in het eigen vermogen blijven.

Daarnaast blijven tevens goederen die zijn verkregen via een erfenis of schenking in het eigen

55 Heyvaert, TPR 1978, p. 591.

56 Heyvaert, TPR 1978, p. 591.

57 Dekkers & Casman 2010, p. 51, nr. 74.

(24)

23 vermogen, evenals schulden ten behoeve van erfenissen en schenkingen. Onder het gemeenschappelijk vermogen vallen alle inkomsten, zowel loon en uitkeringen als inkomsten die voortvloeien uit eigen goederen, zoals rente op effecten. Bovendien zijn gemeenschappelijk alle goederen waarvan de echtgenoten niet kunnen bewijzen dat een van hen eigenaar is.

Het gemeenschappelijk vermogen kan worden herkend aan het bestemmingsgebonden karakter en het ontbreken van rechtspersoonlijkheid.58 Ondanks de benaming ‘gemeenschappelijk vermogen’ is er geen sprake van rechtspersoonlijkheid van de gemeenschap. De huwelijksgemeenschap is geen afzonderlijk vermogen met eigen rechten, plichten en schulden.59 De goederen en schulden van de gemeenschap kennen hun oorsprong altijd bij een van de echtgenoten. Het ontbreken van rechtspersoonlijkheid brengt daarnaast met zich mee dat de echtgenoten in rechte zelf moeten worden aangesproken, de gemeenschap zelf kan dus niet worden aangesproken.60 Daarnaast is het gemeenschappelijk vermogen een bestemmingsgebonden vermogen. De gemeenschap heeft een bestemming die verband houdt met het huwelijk zelf. Men zou hier kunnen spreken van gemeenschappelijk of collectief eigendom.61 De gemeenschap ontstaat met opzet, ten behoeve van het huwelijk en kan niet verdeeld worden zolang de gemeenschap haar bestemming vervult, derhalve kan geen van de echtgenoten het vermogen laten ontbinden zonder dat het huwelijksstelsel wordt ontbonden.62

3.3.4 Wetswijziging

Voor de volledigheid zal hier kort de laatste wetswijziging besproken worden, nu de Belgische ministerraad op 1 december 2017 een hervorming van het huwelijksvermogensrecht heeft voorgesteld. Uitgangspunt bij deze wetswijziging is het feit dat scheiden op zichzelf al voldoende leed toevoegt en dat daarom de gevolgen van een echtscheiding zo duidelijk dienen te zijn dat (ex-)echtgenoten niet voor verrassingen komen te staan. De hervorming is per 1 september 2018 ingegaan en beoogd burgers meer duidelijkheid te geven, wat voor meer rechtszekerheid zorgt, zonder inbreuk te maken op de keuzevrijheid die burgers hebben.

In het wettelijk stelsel, de gemeenschap van aanwinsten, was tot 1 september niet altijd duidelijk tot welk vermogen bepaalde goederen behoorden. De verwarring of een goed behoort tot het

58 Pintens e.a. 2010, p. 152, nr. 257.

59 Dekkers & Casman 2010, p. 53, nr. 78.

60 Zie bijv. Casman, ‘Actualia huwelijksvermogensrecht’, NFM 2015, p. 241.

61 Dekkers & Casman 2010, p. 54, nr. 78.

62 Pintens e.a. 2010, p. 152, nr. 258 en Dekkers & Casman 2010, p. 54, nr. 78.

(25)

24 eigen of het gemeenschappelijk vermogen kon conflicten veroorzaken bij verdeling van de betreffende goederen. De hervorming beoogt de onduidelijkheden te voorkomen. Het betreft onder andere extra regelingen over individuele levensverzekeringen, schade- en arbeidsongevallenvergoedingen, beroepsgoederen en aandelen.

3.4 Gezamenlijk voorhuwelijks vermogen: de koopwoning

Om te kunnen bepalen welke goederen privé dan wel gemeenschappelijk zijn, dienen echtgenoten hun eigendom te bewijzen. In het geval van feitelijke samenwoning is er niets in de wet geregeld. Van alle goederen dient derhalve een eigendomsbewijs overlegd te worden.

Ook voor wettelijk samenwonenden regelt de wet niet zoveel als de omschrijving zou vermoeden. Het uitgangspunt voor wettelijk samenwonenden is dat er een ‘vermoeden van onverdeeldheid’ bestaat voor de goederen die de partners gedurende hun wettelijke samenwoning verwerven. Deze goederen zijn derhalve van rechtswege gemeenschappelijk en worden geacht in onverdeeldheid toe te behoren aan beide partners. Elk van de partners wordt geacht voor de helft van de onverdeelde goederen of schulden eigenaar zijn, tenzij anders overeengekomen. Voor het overige behoudt iedere partner de goederen waarvan hij kan bewijzen de eigenaar te zijn, evenals de inkomsten en vruchten die voortvloeien uit deze goederen.

België kent het fenomeen eenvoudige gemeenschap niet, maar uiteraard bestaat de mogelijkheid om voor de huwelijksvoltrekking gezamenlijk een woning te kopen. In bepaalde gevallen zal de aankoop bij helfte geschieden, maar net zo vaak zal dit in een ongelijke verhouding zijn. Indien partijen niet in staat zijn de woning voor gelijke delen aan te kopen, dienen zij een keuze te maken. De eerste optie is dat partijen de woning alsnog kopen in een ongelijke eigendomsverhouding, wat tot gevolg heeft dat geen beding van aanwas kan worden afgesloten. Een beding van aanwas is een clausule in een notariële akte, waarin wordt bepaald dat de langstlevende partner het eigendom van de overleden partner verkrijgt. Door een beding van aanwas valt de woning buiten het erfrecht, hetgeen fiscale voordelen met zich meebrengt, daar er geen successierechten betaald hoeven te worden over de eigendomsoverdracht. Echter, voor een beding van aanwas is een gelijke eigendomsverhouding noodzakelijk. Partijen zouden derhalve kunnen overwegen de woning toch in gelijke delen aan te kopen door de meest vermogende partner via een leningsovereenkomst een gedeelte aan de minst vermogende partner leent. Via deze constructie kunnen partijen de aankoopprijs toch in een gelijke

(26)

25 verhouding voldoen en elk vanaf het begin voor de helft eigenaar zijn. In een dergelijk geval is een beding van aanwas wel mogelijk. De leningsovereenkomst dient overigens wel zo opgesteld te zijn dat de meest vermogende partner het geleende bedrag kan vorderen van de partner in het geval de relatie wordt beëindigd. Omdat in dit geval niets is opgenomen in een notariële akte, bestaat er geen ‘uitvoerbare titel’ voor de vordering. Bij weigering om de lening af te lossen kan de partner alleen via de rechtbank een vonnis verkrijgen om de betaling af te dwingen.

De onverdeelde gezinswoning komt regelmatig voor in de Belgische rechtspraak, met name in het geval van een echtscheiding. Neem bijvoorbeeld de situatie waarin een stel een woning aankoopt onder het vermoeden van onverdeeldheid, net zoals Bram en Sara. Een van de partners bezit op dat moment meer vermogen, waardoor deze een groter, of zelfs het volledige aandeel heeft in het eigendom van de woning. Na de huwelijksvoltrekking volgt echter een echtscheiding. Nu de woning onderdeel is van het gemeenschappelijk vermogen, de onverdeeldheid, wordt de (waarde van) de woning bij helften over de twee echtgenoten verdeeld. De kans is aanwezig dat partijen in een dergelijke situatie na de echtscheiding hun investering terug wensen te krijgen. In het geval de woning volledig uit het vermogen van een van de partners is voldaan, kan deze een poging wagen de aankoop van de woning te bestempelen als een schenking. Een schenking is namelijk op grond van artikel 1096 BW op ieder moment herroepbaar.63 In de rechtspraak ontstond echter een discussie over een dergelijke schenking. Het Hof van Beroep in Brussel bepaalde in 1988 dat er inderdaad sprake is van een schenking, nu het onroerend goed zelf het voorwerp van de schenking is.64 Bovendien is er een duidelijke verband tussen het de aankoop van de woning en de schenking van het geld waarmee de aankoop plaats heeft kunnen vinden. In 1990 oordeelde het Hof van Cassatie echter niet het onroerend goed, maar het geld op zich voorwerp is van de schenking.65 Vanwege de verdeeldheid in de rechtspraak is men in de praktijk gaan zoeken naar oplossingen, als gevolg waarvan twee mogelijkheden zijn aangedragen om als alternatief te werken voor de schenking.

De eerste aangedragen mogelijkheid is om, indien de aankoop heeft plaatsgevonden in de naam van beide echtgenoten, de woning te beschouwen als een last van het huwelijk. Conform art.

221 BW kunnen echtgenoten gehouden worden bij te dragen in de lasten van het huwelijk, naar rato van zijn of haar vermogen. In het geval dat de meer vermogende echtgenoot grotendeels of volledig zelf in de woning investeert, kan de andere echtgenoot toch een (evenwaardige)

63 Vandebeek 2010, p. 365-368.

64 Brussel 13 april 1988, JLMB 1989, 10.

65 Cass. 15 november 1990, nr. 8602, T.Not. 1992, 225.

(27)

26 bijdrage leveren. Deze bijdrage zou dan kunnen bestaan uit de zorg voor het huishouden en de kinderen.66 Het Hof van Cassatie opperde dit alternatief reeds in 1976.67 Tot op de dag van vandaag volgen meerdere Hoven van Beroep deze mogelijkheid als alternatief voor de schenking.68 Nu er geen sprake meer is van herroeping zijn beide echtgenoten onherroepelijk eigenaar.69

De tweede aangedragen mogelijkheid houdt in dat de investering van de vermogende echtgenoot aangemerkt kan worden als een vergeldende schenking.70 Ondanks dat de term anders doet vermoeden is een vergeldende schenking geen schenking. Het betreft daarentegen een overeenkomst tussen de echtgenoten, die strekt tot vergoeding van de in geld waardeerbare geleverde prestaties, zoals een natuurlijke verbintenis.71 Het Hof van Luik bepaalde in 2003 dat de twee beschreven alternatieven tevens gecombineerd kunnen worden, ze sluiten elkaar niet uit.72 De investering in de woning kan dan ook zowel een last van het huwelijk als een vergeldende schenking zijn.

3.5 Tussenconclusie

In België hebben stellen, wanneer zij gaan samenwonen, de keuze om wettelijk of feitelijk samen te wonen. In het geval van feitelijke samenwoning is niets geregeld, waardoor er in beginsel geen enkele gemeenschap ontstaat. Wettelijke samenwoning wordt grotendeels gelijkgesteld met het huwelijk, waardoor er in dat geval wel degelijk een gemeenschap is. De gemeenschap van aanwinst heeft als uitgangspunt dat enkel hetgeen gedurende het huwelijk is opgebouwd in de huwelijksgemeenschap valt. Een gezamenlijke koopwoning kan in een ongelijke verhouding worden aangekocht, doch kan dit later problemen veroorzaken. De ongelijke eigendomsverhouding brengt met zich mee dat geen beding van aanwas opgemaakt kan worden, waardoor een partner niet direct gerechtigd is tot de andere helft van de woning als een van de partners overlijdt. Om dit te voorkomen zouden partners de woning, al dan niet via een leenovereenkomst, alsnog bij helfte aan kunnen kopen. Indien partners beslissen de woning toch in een ongelijke verhouding aankopen zijn er twee interpretaties mogelijk waarop

66 Vandebeek 2010, p. 365-368.

67 Cass. 22 april 1976, JT 1977, 98.

68 Zie o.a. Antwerpen 10 november 2003, RABG 2005, 726; Antwerpen 4 november 2009, T.Fam. 2010, afl. 9, 190; Gent 27 mei 2004, TBBR 2006, 372; Luik 2 juni 2004, Rev.Trim.dr.fam. 2005, 1214.

69 Vandebeek 2010, p. 365-368.

70 Vandebeek 2010, p. 365-368.

71 Puelinckx-Coene, TPR 1994, p. 1699, nr. 157.

72 Luik (1e k.) 14 januari 2003, RRD 2003, afl. 107, 135.

(28)

27 de partner die het meest heeft geïnvesteerd na echtscheiding alsnog een vergoeding krijgt: te weten de woning zijnde als een last van het huwelijk en de vergeldende schenking.

(29)

28

Hoofdstuk 4: De rechtsvergelijking

4.1 Inleiding

In de vorige twee hoofdstukken zijn respectievelijk het Nederlandse en Belgische huwelijksvermogensrecht vanuit het perspectief van de in een ongelijke eigendomsverhouding verkregen gezamenlijke koopwoning nader geanalyseerd. Het doel van deze analyse was het in kaart brengen van de probleempunten waar toekomstige echtgenoten met een eenvoudige gemeenschap tegen aan kunnen lopen wanneer zij onder het wettelijke huwelijksregime trouwen: de beperkte gemeenschap van goederen. In dit hoofdstuk staat de vraag centraal hoe de verwerking van de eenvoudige gemeenschap naar de beperkte gemeenschap zich verhoudt tot rechtszekerheid en rechtvaardigheid.

4.2 Rechtszekerheid

Een van de kernwaarden van het recht is rechtszekerheid. Ook het CEFL maakt in de PEFL gebruik van rechtszekerheid als een van de kernwaarden om een huwelijksvermogensstelsel te toetsen.73 Met name in het geval van een rechtsverhouding met een duurzaam karakter, zoals het huwelijksvermogensrecht, hebben partijen baat bij een zo groot mogelijke zekerheid en voorzienbaarheid ten aanzien van hun huidige en toekomstige rechtspositie.74 Het recht dient dus vooraf kenbaar, voldoende duidelijk en voorzienbaar te zijn.75

Rechtszekerheid houdt allereerst kenbaarheid in, het toepasselijke recht dient zo veel mogelijk vooraf kenbaar te zijn en dient niet pas bij de rechter te worden vastgesteld.76 Betrokken partijen moeten de mogelijkheid hebben rekening met het recht te kunnen of moeten houden, dit geldt ook voor situaties buiten het proces. Naast kenbaarheid eist de rechtszekerheid ook voorzienbaarheid van de inhoud van een toekomstige rechtsverhouding.77 Het is voor partijen van belang, zeker in een duurzame verhouding zoals het huwelijk, om niet steeds het veranderend recht bij hoeven te houden. Partijen moeten zich over een langere periode kunnen instellen op een bepaalde rechtssituatie aan de hand van het toepasselijk recht. Zo dienen echtgenoten bij de huwelijkssluiting te kunnen voorzien welk recht hun

73 Zie Boele-Woelki 2013.

74 Asser/Vonken 10-I 2013/93.

75 Asser/Vonken 10-I 2013/187.

76 Asser/Vonken 10-I 2013/187.

77 Asser/Vonken 10-I 2013/187.

(30)

29 huwelijksvermogensregime gedurende hun gehele huwelijk beheerst, zonder dat de tussenkomst van een rechter noodzakelijk is om achteraf het toepasselijke recht vast te stellen.

4.3 Partijautonomie

Om het begrip ‘rechtvaardigheid’ te duiden zal in dit onderzoek gebruik gemaakt worden van de rechtsbeginselen solidariteit en contractvrijheid, waarbij met name partijautonomie als overkoepelend rechtsbeginsel centraal zal staan.

Solidariteit is een ruim begrip en kent meerdere definities. Volgens Schonewille brengt solidariteit de gedachte van evenwicht en lotsverbondenheid tot uitdrukking.78 Uit de PEFL blijkt dat solidariteit in het huwelijksvermogensrecht kan worden aangemerkt als het vormen van een eenheid om een gezamenlijk doel te bereiken, onder andere door het delen van de baten en lasten in de huwelijksgemeenschap.79 Duidelijk is dat solidariteit in ieder geval ziet op de eenheid tussen echtgenoten.

In de literatuur worden de begrippen solidariteit en partijautonomie geacht directe tegenpolen te zijn, waarbij contractvrijheid als onderdeel van partijautonomie wordt gezien.80 Partijautonomie wordt als een belangrijke voorwaarde voor het over en weer binden van partijen door middel van een afspraak gezien.81 Partijautonomie is in beginsel gericht op de mogelijkheid voor partijen om zichzelf te ontplooien. In het huwelijksvermogensrecht biedt partijautonomie partijen bijvoorbeeld de mogelijkheid om af te wijken van het wettelijke huwelijksregime. In het verlengde van partijautonomie ligt het beginsel van contractsvrijheid, dat waarborgt dat het partijen vrij staat wel of niet een overeenkomst te sluiten, met wie partijen willen, en waarbij partijen de inhoud, werking en voorwaarden van de overeenkomst zelf bepalen.82 Vranken acht de partijautonomie fundamenteler dan contractvrijheid.83 Partijautonomie ziet op de vrijheid om zelf in te vullen wat men wil, wat voorafgaat aan de uitvoering van deze wil door middel van een overeenkomst. Dit maakt volgens Vranken dat partijautonomie het contractenrecht overstijgt en ziet op het gehele recht.84

78 Schonewille 2012, p. 27.

79 Tjong Tjin Tai, WPNR 2012/6939, p. 2.

80 Schonewille 2012, p. 6. Zie ook Hesselink, de Perron & Salomons 2003, p. 1.

81 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/41.

82 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/41.

83 Vranken 2000, p. 145.

84 Vranken 2000, p. 145.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De waarde van het maatschapsaandeel van moeder moet worden gesteld op de liquidatiewaarde, omdat de maatschap tussen vader en moeder door het overlijden van vader is ontbonden;

7 Bescherming van echtgenoten bij faillissement Artikel 61 Fw (huidig recht) heeft verstrekkende gevolgen voor beide echtgenoten wanneer één van hen failliet gaat, ook

Al deze nobele gedachten leiden voor Ter Beek tot de conclusie dat de krijgsmacht niet alleen moet herstructureren, maar ook zal moeten afslanken wil een en ander

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

3) Mede-erfgenamen verhuren een tot de nalatenschap behorende zaak. 5 Ook hier weer geldt: de vordering is niet gemeenschappe- lijk als gevolg van de

Voor de (pand)cessie neemt de Hoge Raad hetzelfde aan: 16 de gecedeerde vordering behoeft niet in de akte zelf te zijn gespecificeerd, voldoende is dat de akte

3:168 lid 1 bepaalt dat de deelgenoten in de gemeenschap het genot, het gebruik en het beheer van gemeenschappelijke goede- ren bij overeenkomst kunnen regelen en

Aan iedereen vroeg hij: 'Wat hebben inwoners in deze buurt samen gedaan om dingen te verbeteren?' Met de antwoorden heeft hij een aantal bouwstenen van productieve buurten in