• No results found

Ongewenste gevolgen van het 'ja-woord' : Een kritische beoordeling van het wetsvoorstel tot aanpassing van de algehele gemeenschap van goederen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ongewenste gevolgen van het 'ja-woord' : Een kritische beoordeling van het wetsvoorstel tot aanpassing van de algehele gemeenschap van goederen"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ongewenste gevolgen van het

‘ja-woord’

Een kritische beoordeling van het wetsvoorstel tot aanpassing van de

gemeenschap van goederen

Naam: Emmelie Kuijper Studentnummer: 5624835

Studierichting: Privaatrechtelijke rechtspraktijk Datum: 12 juli 2015

(2)

1

Inhoudsopgave

Inleiding 2

Hoofdstuk 1 - Het Nederlandse wettelijk huwelijksvermogensstelsel

• 1.1. Het huwelijksvermogen 4

• 1.2. Erfrechtelijke verkrijgingen en giften 5

• 1.3. Aansprakelijkheid, verhaal en draagplicht 6

Hoofdstuk 2 - Het wetsvoorstel tot aanpassing van de wettelijke gemeenschap van goederen

• 2.1. Het voorhuwelijksvermogen 8

• 2.2. De uitsluitingsclausule 9

• 2.3. Aansprakelijkheid, verhaal en draagplicht 11

Hoofdstuk 3 – Een kritische beoordeling van de voorgestelde wetswijzigingen

• 3.1. Het huwelijksvermogen 13

• 3.2. De wenselijkheid van de uitsluitingsclausule en insluitingsclausule 14

• 3.3. Aansprakelijkheid, verhaal en draagplicht 16

o 3.3.1. Schuldeisersverhaal op de goederen van de

huwelijksgemeenschap 17

o 3.3.2. De draagplicht van echtgenoten na ontbinding van de

gemeenschap 19

Hoofdstuk 4 – Het Belgisch wettelijk stelsel

• 4.1.1. De omvang van de wettelijke gemeenschap 21

• 4.1.2. Erfrechtelijke verkrijgingen en giften 23

• 4.1.3. Verhaal en draagplicht 24

Conclusie en aanbevelingen 27

Bibliografie 31

(3)

2

Inleiding

Er breekt voor mij een nieuw tijdperk aan. Deze zomer stapt het eerste stel uit mijn

vriendengroep in het huwelijksbootje. Dit nieuwe tijdperk brengt met zich mee dat mij steeds vaker wordt gevraagd: “ga jij ook ooit trouwen?”. Mijn antwoord is altijd bevestigend. Na een vaak positieve reactie van mijn gesprekspartner volgt bijna altijd de vervolgvraag: “maar niet in gemeenschap van goederen toch?” Deze vraag wordt vaak bezorgd uitgedrukt, alsof trouwen in gemeenschap van goederen zeer onverstandig is.

De initiatiefnemers van het wetsvoorstel tot aanpassing van de gemeenschap van goederen lijken deze bezorgdheid te delen. Op 11 juli 2014 dienden de Kamerleden Berndsen-Jansen, Recourt en Van Oosten wetsvoorstel 33 987 bij de Tweede Kamer in. Dit wetsvoorstel ziet op de beperking van de gemeenschap van goederen. Het doel van de initiatiefnemers is om het huwelijksgoederenrecht beter te laten aansluiten bij wat de meerderheid van de bevolking wenselijk vindt. De initiatiefnemers stellen dat in de samenleving overwegend de opvatting heerst dat wat door de inspanning van beide echtgenoten tijdens het huwelijk wordt

verworven, aan hen beiden toekomt. Ons huidige wettelijk stelsel, de gemeenschap van goederen, is juist ingegeven door de gedachte dat alles wat echtgenoten bezitten, zowel goederen als schulden, in beginsel gemeenschappelijk dient te zijn.Het

voorhuwelijksvermogen zal in dit stelsel door boedelmenging in de huwelijksgemeenschap van de echtgenoten vallen waardoor ongewenste vermogensverschuivingen kunnen ontstaan. Het voorhuwelijksvermogen omvat zowel de goederen als de schulden van de echtgenoten. Daarnaast vallen ook verkregen erfenissen en giften van rechtswege in de

huwelijksgemeenschap. De initiatiefnemers van wetsvoorstel 33 987 menen dat deze

wettelijke gemeenschappelijkheid niet langer gewenst is. In deze scriptie beperk ik mij tot de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot het voorhuwelijksvermogen van de echtgenoten, ontvangen erfenissen en giften en de aansprakelijkheid, verhaal en draagplicht van de

echtgenoten met betrekking tot hun schulden.

Wetsvoorstel 33 987 stelt voor het voorhuwelijksvermogen niet langer in de

huwelijksgemeenschap te laten vallen. De door echtgenoten ontvangen erfenissen en giften behoren volgens de initiatiefnemers eveneens niet gemeenschappelijk te zijn. Daarnaast wordt voorgesteld privéschulden van de echtgenoten alleen verhaalbaar te laten zijn op het

(4)

3

van de huwelijksgemeenschap. Tot slot wordt voorgesteld om bij ontbinding van de huwelijksgemeenschap, wanneer deze niet toereikend is om de gemeenschapsschulden te voldoen, de gemeenschapsschulden te laten dragen door de echtgenoot van wiens zijde deze in de gemeenschap zijn gevallen. In deze scriptie beperk ik mij tot deze vier voorgestelde wijzigingen. Voor een uitgebreide beschrijving van het wetsvoorstel verwijs ik naar de uiteenzetting door Breederveld in FJR 2014/54 en Huijgen in FTV 2014/10.

De volgende onderzoeksvraag zal in deze scriptie centraal staan:

In hoeverre zullen de voorgestelde wetswijzigingen uit wetsvoorstel 33 987 een oplossing kunnen bieden voor de knelpunten die volgens de initiatiefnemers voortkomen uit trouwen in gemeenschap van goederen?

Om tot een antwoord op deze onderzoeksvraag te komen, wordt in hoofdstuk 1 allereerst het wettelijk kader uiteengezet. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 wetsvoorstel 33 987 onder de loep genomen. Het zwaartepunt ligt in hoofdstuk 3, waarin een kritische beoordeling van het wetsvoorstel wordt gegeven vanuit het perspectief van verschillende critici en waarin ook ik een nieuw licht probeer te werpen op de discussie. In hoofdstuk 4 wordt een

rechtsvergelijking gemaakt met België dat al jaren een beperkte gemeenschap als wettelijk huwelijksstelsel kent. Afgesloten wordt met de conclusie en aanbeveling waarin antwoord wordt gegeven op de probleemstelling.

(5)

4

Hoofdstuk 1 – Het Nederlandse wettelijk huwelijksvermogensstelsel

Wanneer men in Nederland trouwt zonder het maken van huwelijkse voorwaarden, trouwt men van rechtswege in het stelsel van een gemeenschap van goederen. Dit wettelijk huwelijksstelsel vinden we terug in titel 1.7 van Boek 1 BW.

1.1. Het voorhuwelijksvermogen

Met de huwelijksvoltrekking ontstaat er tussen de echtgenoten een rechtsbetrekking genaamd de huwelijksgemeenschap waarin in beginsel alle vermogensbestanddelen van de echtgenoten vallen. Hiervoor is geen levering vereist omdat de vermogensbestanddelen onder de titel van boedelmenging tot de gemeenschap gaan behoren, zo stelt art. 3:80 lid 2 BW.1

Uit art. 1:94 lid 2 BW volgt dat de gemeenschap van goederen in beginsel alle goederen van de echtgenoten omvat. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen voorhuwelijkse goederen en goederen die de echtgenoten tijdens het huwelijk verkrijgen.2 Op de hoofdregel bestaan uitzonderingen. Zo zijn op grond van art 1:94 lid 3 BW goederen die aan één van de echtgenoten op bijzondere wijze zijn verknocht en deze verknochtheid zich tegen

gemeenschappelijkheid verzet, van de huwelijksgemeenschap uitgezonderd.3 De Hoge Raad heeft strenge eisen gesteld aan de voorwaarden van verknochtheid waardoor de rechter zelden goederen als verknocht aanmerkt.4 Ook bepaalde pensioenrechten en rechten op het vestigen van vruchtgebruik zullen niet tot de huwelijksgemeenschap behoren, aldus art. 1:94 lid 2 sub b en c BW. Wanneer goederen van de huwelijksgemeenschap zijn uitgezonderd vallen deze goederen in het privévermogen van de betreffende echtgenoot.

De huwelijksgemeenschap omvat naast de goederen in beginsel ook de schulden van de echtgenoten.Het betreft zowel de voorhuwelijkse schulden als schulden ontstaan tijdens het huwelijk. Net als bij gemeenschapsgoederen bestaan er enkele uitzonderingen op deze regeling.5 Art 1:94 lid 5 BW stelt dat de schulden die voortkomen uit het privévermogen van één van de echtgenoten niet gemeenschappelijk zijn. Hierbij kun je denken aan de erfbelasting die wordt geheven op een onder uitsluitingsclausule ontvangen erfenis door één van de

1

De Bruijn 2012, p. 115.

2 De Bruijn 2012, p. 107; Van Mourik en Verstappen 2014, p. 91. 3 De Bruijn 2012, p. 118; Van Mourik en Verstappen 2014, p. 114. 4 Zie bijvoorbeeld; HR 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957. 5

(6)

5

echtgenoten.6 Daarnaast stelt art. 1:94 lid 3 BW dat verknochte schulden eveneens niet in de gemeenschap vallen.7 Een voorbeeld van een verknochte schuld is de

schadevergoedingsvordering van het slachtoffer waar een echtgenoot toe is veroordeeld na bijvoorbeeld een zedendelict.8 Wanneer schulden geen gemeenschapsschulden zijn spreken we van privéschulden. De wet gaat uit van het vermoeden van gemeen zijn. Dit betekent dat zowel goederen als schulden vermoed worden gemeenschappelijk te zijn tenzij door de echtgenoten anders wordt bewezen of overeengekomen of wettelijk anders wordt bepaald, zo stelt art 1:94 lid 6 BW.9 De echtgenoot die stelt dat een goed hem of haar in privé toekomt dient dit te bewijzen. Het bewijsvermoeden werkt niet ten nadelen van schuldeisers. Wanneer een schuldeiser beslag legt op een goed, dient niet de schuldeiser te bewijzen dat hij beslag op dit goed mag leggen maar dient de echtgenoot die het beslag aanvecht te bewijzen dat het goed niet tot het vermogen behoort waartoe de schuldeiser gerechtigd is beslag op te leggen.

De gemeenschap van goederen wordt vaak omschreven als een duidelijk en overzichtelijk systeem.10 De eenvoud komt met name voort uit het ontstaan van één gemeenschappelijk vermogen. De keerzijden van dit overzichtelijke systeem zijn de nadelige

vermogensverschuivingen die de boedelmenging tot gevolg kan hebben. Een klassiek voorbeeld zijn de onbekende schulden die een echtgenoot ten huwelijk kan aanbrengen. Wanneer deze schulden in de huwelijksgemeenschap vallen zullen deze mede verhaald kunnen worden op de goederen van de gemeenschap. De gelijke draagplicht van de echtgenoten die voortkomt uit art. 1:100 BW heeft tot gevolg dat zij samen de

voorhuwelijkse schulden dienen te dragen. Dit wordt doorgaans als een ongewenst gevolg van de boedelmenging gezien.

1.2. Erfrechtelijke verkrijgingen en giften

Erflaters en schenkers kunnen door middel van een uitsluitingsclausule bepalen dat de

nalatenschap of gift niet in de huwelijksgemeenschap van de ontvanger zal vallen.11 De onder uitsluitingsclausule verkregen goederen gaan niet krachtens boedelmenging over in de

huwelijksgemeenschap maar behoren tot het privévermogen van de ontvanger. De

6 De Bruijn 2012, p. 145.

7 Van Mourik en Verstappen 2014, p. 116. 8

Zie bijvoorbeeld; Hof Den Haag 22 november 2006, ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4511.

9 De Bruijn 2012, p. 153.

10 Zie: Van der Burght, Luijten en Meijer, WPNR 2003/6545; Breedveld-De Voogd en Huijgen, WPNR

2004/6562; FJR 2003.

11

(7)

6

uitsluitingsclausule heeft zowel werking ten aanzien van bestaande als toekomstige huwelijksgemeenschappen en ziet tevens op nauw met de geclausuleerde verkrijging samenhangende schulden en lasten.12 De bevoegdheid van de erflater om een

uitsluitingsclausule aan de erfenis te verbinden wordt gezien als onderdeel van de testeervrijheid. Echtgenoten hebben niet de mogelijkheid de clausulering bij

huwelijkscontracten opzij te zetten.13 Wanneer er geen uitsluitingsclausule aan de erfenis of gift is verbonden zullen deze op grond van de hoofdregel van art. 1:94 lid 2 BW in de huwelijksgemeenschap vallen. Wanneer men getrouwd is in gemeenschap van goederen hebben de echtgenoten ieder recht op de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap, zo volgt uit art. 1:100 BW. De erfenissen en giften waar geen uitsluitingsclausule aan is verbonden zullen bij ontbinding van de gemeenschap ook tussen de echtgenoten verdeeld moeten worden. Dit is over het algemeen niet gewenst, zeker niet wanneer de gemeenschap wordt ontbonden door echtscheiding.14

1.3. Aansprakelijkheid, verhaal en draagplicht

Wie van de echtgenoten aansprakelijk is voor een schuld, wie de schuld dient te dragen, en welk vermogen door de schuldeiser kan worden uitgewonnen hangt af van de aard van de schuld. In beginsel geldt voor een gemeenschapsschuld dat de echtgenoot die de schuld is aangegaan door de schuldeiser kan worden aangesproken. Een uitzondering op deze regel betreft art. 1:85 BW waarin wordt gesteld dat wanneer een echtgenoot schulden is aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding, de andere echtgenoot voor deze schuld hoofdelijk aansprakelijk is. Hierbij kun je denken aan een echtgenoot die een wasmachine heeft gekocht op afbetaling. De wasmachineleverancier kan vervolgens beide echtgenoten voor de gehele schuld individueel aanspreken. Wanneer de schuld een privéschuld betreft kan alleen de echtgenoot die de schuld is aangegaan door de schuldeiser worden aangesproken.

Op grond van art. 1:96 BW kunnen de schuldeisers van gemeenschapsschulden zich verhalen op de goederen van de gemeenschap en op het privévermogen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan. De andere echtgenoot heeft de mogelijkheid privégoederen van de debiteur echtgenoot aan te wijzen om zo uitwinning van de huwelijksgemeenschap te voorkomen. De wasmachineleverancier kan zich dus verhalen op alle goederen van de

12 Van der Burgh 2004, p. 18.

13 Van der Burgh 2004, p. 19 en HR 21 november 1980, ECLI:NL:PHR:2008:BC1856. 14

(8)

7

gemeenschap en op de goederen uit het privévermogen van de echtgenoot die de wasmachine heeft gekocht. Er is een uitzondering op deze regel. Omdat het hier een schuld betreft welke behoort tot de gewone gang van de huishouding kan de wasmachineleverancier ook verhaal nemen op het privévermogen van de andere echtgenoot. Privéschulden zijn tevens op de huwelijksgemeenschap en het privévermogen van de debiteur echtgenoot te verhalen. Dit kan nadelig uitpakken voor de niet-debiteur echtgenoot nu privéschuldeisers van zijn of haar wederhelft verhaal kunnen nemen op de goederen van de gemeenschap. De enige

mogelijkheid die deze echtgenoot heeft om verhaal op de gemeenschap te voorkomen is door privégoederen van de debiteur-echtgenoot aan te wijzen, aldus Art. 1:96 lid 2 BW.

De echtgenoten dienen gemeenschapsschulden ieder voor de helft te dragen, ongeacht wie van de echtgenoten voor de schuld aansprakelijk is.15 Mocht een echtgenoot een

gemeenschapsschuld geheel met privégelden hebben voldaan, dan heeft deze echtgenoot een vordering op de gemeenschap ter hoogte van de schuld genaamd réprise. Anders dan bij een gemeenschapsschuld rust de draagplicht van een privéschuld geheel op de echtgenoot die de schuld is aangegaan. Wanneer een privéschuld van een echtgenoot wordt voldaan met gemeenschappelijk vermogen ontstaat er een vergoedingsrecht van de gemeenschap op de echtgenoot wiens privéschuld het betrof, aldus art. 1:95 lid 1 BW.

Op het moment dat het verzoek tot echtscheiding door de echtgenoten wordt ingediend, wordt de huwelijksgemeenschap ontbonden en vatbaar voor verdeling. De ontbonden gemeenschap is nu een afgescheiden vermogen waarin beide echtgenoten een gelijk aandeel hebben. Na ontbinding van de huwelijksgemeenschap treedt art. 1:102 BW in werking wat tot gevolg heeft dat beide echtgenoten hoofdelijk aansprakelijk worden voor de schulden van de gemeenschap.16 Na ontbinding van de huwelijksgemeenschap blijven de echtgenoten echter ieder voor de helft van de gemeenschapsschuld draagplichtig. Gemeenschapsschuldeisers kunnen zich nu verhalen op het gehele vermogen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan en op het aandeel in de ontbonden huwelijksgemeenschap van de niet-debiteur echtgenoot, aldus art. 1:100 lid 2 BW. Privéschuldeisers van de echtgenoten hebben deze mogelijkheid niet en moeten wachten tot na verdeling van de gemeenschap om verhaal te kunnen nemen op de goederen uit de ontbonden gemeenschap.17

15 De Bruijn 2012, p. 155.

16 Van Mourik en Verstappen 2014, p. 240-241. 17

(9)

8

Hoofdstuk 2 - Het wetsvoorstel tot aanpassing van de wettelijke gemeenschap van goederen

Op 11 juli 2014 dienden de Kamerleden Berndsen-Jansen (D66), Recourt (PvdA) en Van Oosten (VVD) wetsvoorstel 33 987 tot beperking van de omvang van de wettelijke

gemeenschap van goederen in.18 De initiatiefnemers werden bijgestaan door vijf adviseurs, te weten: Breederveld, Meiners, Nuytinck, Rieter en Verstappen.19 Dit voorstel komt in grote lijnen overeen met het op 7 mei 2003 ingediende wetsvoorstel 28 867.20 Dit voorstel betrof het derde en laatste deel van het moderniseringstraject van het Nederlandse

huwelijksvermogensrecht. In deze derde tranche stond de invoering van de beperkte gemeenschap als hoofdstelsel van het huwelijksvermogensrecht centraal. De eerste twee tranches waren reeds in 2001 en 2002 in werking getreden.21 Na jaren discussiëren en

wegstrepen zijn slechts een beperkt aantal voorgestelde wetswijzigingen uit de derde tranche sinds 1 januari 2012 geldend recht. De initiatiefnemers van wetsvoorstel 33 987 zijn van mening dat de destijds aangevoerde argumenten tegen de invoering van de beperkte gemeenschap onvoldoende steekhoudend zijn en stellen wederom voor om de wettelijke gemeenschap van goederen te vervangen door een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.22

2.1. Het voorhuwelijksvermogen

De initiatiefnemers van wetsvoorstel 33 987 stellen voor art. 1:94 BW volledig te vernieuwen. Dit artikel omschrijft de omvang van de huwelijksgemeenschap in het wettelijk stelsel. Naar het oordeel van de initiatiefnemers wordt als wenselijk beschouwd dat enkel hetgeen wat door inspanning van beide echtgenoten tijdens het huwelijk verworven wordt, aan hen beiden toekomt. Dit betekent dat de voorhuwelijkse goederen en schulden voortaan buiten de gemeenschap zullen blijven wat resulteert in het ontstaan van drie vermogens.23 Naast de twee privévermogens van de echtgenoten ontstaat bij aanvang van het huwelijk een derde, gemeenschappelijk vermogen. Dit derde vermogen omvat de goederen en schulden die de echtgenoten tijdens het huwelijk verkrijgen. De privévermogens van de echtgenoten omvatten

18 Kamerstukken II, 2013/14, 33 987, nr. 1-3. 19 Kamerstukken II, 2013/14, 33 987, nr. 3, p. 1. 20 Kamerstukken II, 2013/14, 28 867, nr.1-3. 21

Wet van 31 mei 2001, Stb. 2001, 275, in werking getreden op 22 juni 2001 (Wet rechten en plichten

echtgenoten en geregistreerde partners), alsmede Wet van 14 maart 2002, Stb. 2002, 152, in werking getreden op 1 september 2002 (Wet regels verrekenbedingen).

22 Kamerstukken II, 2013/14, 33 987, nr. 3, p. 5. 23

(10)

9

ieders voorhuwelijkse goederen en schulden en de tijdens het huwelijk verkregen giften en erfenissen. Daarnaast zullen ook goederen welke door zaaksvervanging voortkomen uit het privévermogen van een echtgenoot en goederen die aan één van de echtgenoten op bijzondere wijze zijn verknocht tot het privévermogen van de desbetreffende echtgenoot behoren. Op grond van art. 1:94 lid 7 BW (nieuw) zal de gemeenschap tevens alle schulden omvatten die tijdens het huwelijk ontstaan. Dit is niet zo wanneer de schuld behoort tot een van de

gemeenschap uitgezonderd goed. Deze zullen in het privévermogen van de echtgenoot vallen wiens privégoed het betreft.

Het voorstel tot uitsluiten van voorhuwelijks vermogen van de huwelijksgemeenschap vonden we ook in Wetsvoorstel 28 867.24 De Tweede Nota van Wijziging trok de regeling echter in.25 Aanleiding hiervoor was een in de juridische literatuur ontstane discussie betreffende de wenselijkheid van de voorgestelde wijziging waarbij tegenstanders wezen op de mogelijk onnodige complexiteit, onduidelijkheden en extra procedures.26 De initiatiefnemers van 33 987 zijn echter van mening dat deze aanvankelijk beoogde modernisering beter aansluit bij de hedendaagse rechtsopvattingen en de gangbare rechtspraktijk en daarom alsnog dient te worden ingevoerd.27 Met deze wetswijziging zal volgens de initiatiefnemers een einde gemaakt worden aan de ongewenste vermogensverschuivingen die de boedelmenging in een gemeenschap van goederen tot gevolg kan hebben.28 Echtgenoten zullen namelijk niet meer verrast kunnen worden door onbekende voorhuwelijkse schulden van hun wederhelft. De initiatiefnemers wijzen ook op het fenomeen “gold digging” wat met de wetswijziging wordt aangepakt. Wanneer iemand trouwt met een oudere met het oog op diens vermogen, zal niet langer het vermogen van de oudere voor de helft met deze gold digger worden gedeeld.29

2.2. De uitsluitingsclausule

Uit het voorgestelde art. 1:94 lid 2 sub a BW (nieuw) volgt dat door echtgenoten verkregen giften en erfenissen niet langer standaard in de huwelijksgemeenschap zullen vallen maar deel uit zullen maken van het privé vermogen van de verkrijgende echtgenoot. In ons huidige recht hebben erflaters en schenkers de mogelijkheid door middel van een uitsluitingsclausule te bepalen dat de erfenis of gift niet in de huwelijksgemeenschap valt. Deze uitsluitingsclausule

24 Kamerstukken II, 2013/14, 28 867, nr.1-3. 25 Kamerstukken II 2005 /06, 28867, nr. 9. 26 Kamerstukken II, 2005/06, 28 867, nr. 9, p. 8. 27 Kamerstukken II, 2013/14, 33 987, nr. 3, p. 2. 28 Kamerstukken II, 2013/14, 33 987, nr. 3, p. 7. 29 Kamerstukken II, 2013/14, 33 987, nr. 8, p.43.

(11)

10

blijft echter nodig om te voorkomen dat echtgenoten de wens van de erflater of schenker kunnen overrulen. Echtgenoten kunnen namelijk contractueel overeen komen dat door hen verkregen erfenissen en giften in de huwelijksgemeenschap zullen vallen. Daarnaast kunnen echtgenoten in hun huwelijkse voorwaarden alsnog afwijken van het wettelijk stelsel en een gemeenschap van goederen overeenkomen. De minister is van mening dat in dergelijke gevallen de testeervrijheid van de erflater dient te prevaleren boven de contractsvrijheid van de echtgenoten. Dit is de reden dat in wetsvoorstel 33 987 de uitsluitingsclausule in art. 1:94 lid 4 BW (nieuw) is opgenomen.

Zowel in wetsvoorstel 33 987 als wetsvoorstel 28 867 vinden we de tegenhanger van de uitsluitingsclausule, de insluitingclausule. Art. 1:94 lid 3 sub b (nieuw) BW stelt dat de

erflater of schenker de nalatenschap of gift in de huwelijksgemeenschap van de ontvanger kan laten vallen door een insluitingsclausule aan de nalatenschap of gift te verbinden. Naar

aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 28 augustus 201430 werd aan art. 1:94 lid 3 sub b (nieuw) BW toegevoegd dat de wil van de erflater of schenker niet zal prevaleren boven de contractsvrijheid van de echtgenoten. Dit betekent dat de echtgenoten contractueel kunnen bepalen dat giften en erfenissen, ondanks een

insluitingsclausule, in het privévermogen van de ontvangende echtgenoot zullen vallen. De testeervrijheid van de erflater prevaleert wel boven de contractvrijheid van de echtgenoten wanneer een uitsluitingsclausule aan een gift of nalatenschap is verbonden. De minister is van mening dat de erflater of schenker de mogelijkheid heeft om aan beide echtgenoten

afzonderlijk na te laten of te schenken. Hierdoor zal de nalatenschap of gift alsnog aan beide echtgenoten, weliswaar in hun privévermogen, toekomen ongeacht een contractuele

uitsluiting van de insluitingsclausule.31

In wetsvoorstel 28 867 zijn de wettelijke uitsluitingsclausule en insluitingsclausule als gevolg van het amendement Anker teruggetrokken. Anker is van mening dat erfenissen en giften in de huwelijksgemeenschap dienen te vallen omdat dit het meest heldere en correcte systeem is. De verantwoordelijkheid voor de gift of nalatenschap ligt zo namelijk bij de schenker en de erflater.32 Daarnaast betoogt Anker dat het wettelijk stelsel eenduidig en alomvattend moet

30 Kamerstukken II, 2013/14, 33 987, nr. 4. 31 Kamerstukken II, 2013/14, 33 987, nr. 5, p. 2. 32

(12)

11

zijn wat alleen haalbaar is als giften en erfenissen in de huwelijksgemeenschap vallen.33 De initiatiefnemers van wetsvoorstel 33 987 zijn juist van mening dat het niet logisch is dat een aan één van de echtgenoten geschonken of vermaakt goed van rechtswege gemeenschappelijk is. Daarnaast wordt de uitsluitingsclausule bijna standaard in schenkingsakten en testamenten opgenomen wat volgens de initiatiefnemers de onwenselijkheid van het huidige systeem aangeeft. Het meest wenselijke stelsel behoort niet bereikt te worden door het maken van huwelijkse voorwaarden of uitsluitingsclausules. Het meest wenselijke stelsel behoort van rechtswege te gelden, aldus de initiatiefnemers van wetsvoorstel 33 987.34

2.3. Aansprakelijkheid, verhaal en draagplicht

Zoals eerder in dit hoofdstuk besproken zullen op grond van art. 1:94 lid 7 BW (nieuw) voor huwelijkse schulden niet langer in de huwelijksgemeenschap vallen maar in het

privévermogen van de echtgenoot-schuldenaar. Dit geldt ook voor schulden welke behoren tot een van de gemeenschap uitgezonderd goed. Het gevolg hiervan is dat er meer privéschulden zullen zijn dan wanneer echtgenoten in gemeenschap van goederen trouwen. In ons huidige recht kan een privéschuld worden verhaald op het privévermogen van de echtgenoot én op de goederen van de huwelijksgemeenschap. Echter is het niet langer gewenst dat verhaal kan worden genomen op de goederen die van de kant van de niet-debiteur echtgenoot in de gemeenschap zijn gevallen. De gedachte van de initiatiefnemers van wetsvoorstel 33 987 is dat de echtgenoot wiens privéschuld het niet betreft beschermd, dient te worden tegen schuldeisersverhaal van zijn of haar wederhelft.35 Voorgesteld wordt het verhaal door

privéschuldeisers op de huwelijksgemeenschap te beperken. Verhaal zal slechts mogelijk zijn tot de helft van de waarde van het uit te winnen gemeenschapsgoed, aldus art. 1:96 lid 3 BW (nieuw). Wanneer een schuldeiser verhaal neemt op een goed zal de helft van de

executieopbrengst in het privévermogen van de echtgenoot terecht komen wiens schuld het niet betreft. Deze echtgenoot zal, voordat verhaal wordt genomen op een bepaald goed, de mogelijkheid hebben het goed over te nemen tegen betaling van de helft van de waarde om zo uitwinning van het goed te voorkomen. Dit bedrag dient de echtgenoot te voldoen uit zijn privévermogen met als gevolg dat het goed door hem uit de gemeenschap wordt overgenomen en tot zijn privévermogen gaat behoren. Privéschuldeisers zullen dus nooit op meer dan de helft van de gemeenschapsgoederen verhaal kunnen nemen. Deze regel geldt niet voor de

33 Kamerstukken II, 2008, 28 867, nr. 68, p. 4743. 34 Kamerstukken II, 2002/03, 28 867, nr. 3, p. 13. 35

(13)

12

gemeenschapsschuldeisers. Zij kunnen zowel verhaal uitoefenen op de goederen van de gemeenschap als op het privévermogen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan. Daarnaast vindt de regeling ook geen werking wanneer de echtgenoten vrijwillig tot betaling van privéschulden uit vermogen van de gemeenschap overgaan. In dat geval blijft de

hoofdregel gelden dat een vergoedingsrecht kan ontstaan van de gemeenschap op de debiteur-echtgenoot. De initiatiefnemers beogen met deze wetswijziging de positie van

privéschuldeisers tot normale proporties terug te brengen.36

In het oorspronkelijke voorstel uit 2003 kwam deze regeling ook al voor.37 De regeling werd echter bij tweede Nota van Wijziging ingetrokken.38 De minister was destijds van mening dat de belangen van de niet-debiteur echtgenoot al voldoende zouden worden behartigd.39 Deze echtgenoot heeft immers vergoedingsrechten wanneer ten laste van zijn vermogen een schuld van de andere echtgenoot wordt voldaan, aldus Art. 1:87 BW. De minister beoogt met

wetsvoorstel 33 987 zowel de belangen van de echtgenoten als die van de schuldeisers te behartigen.

Wetsvoorstel 33 987 kent ook een nieuwe regeling betreffende de draagplicht van de

echtgenoten. Art. 1:96 lid 7 BW (nieuw) stelt dat wanneer bij ontbinding van de gemeenschap deze niet toereikend is om de gemeenschapsschulden te voldoen, deze schulden gedragen zullen worden door de echtgenoot van wiens zijde zij in de gemeenschap zijn gevallen, voor zover de aard van die schuld niet tot een andere draagplicht leidt.40 Deze regeling betreft enkel de interne draagplicht van de echtgenoten onderling. Er wijzigt dus niets ten aan zien van de verhaalsmogelijkheden van de gemeenschapsschuldeisers en de aansprakelijkheid van de echtgenoten. De initiatiefnemers achten het onredelijk een echtgenoot te laten bijdragen aan een tekort dat hij of zij niet heeft veroorzaakt. Met deze bepaling wordt afgeweken van de hoofdregel van art. 1:100 lid 1 BW welke bepaalt dat de echtgenoten met betrekking tot de schulden van de gemeenschap in beginsel een gelijke draagplicht hebben. Zolang de gemeenschap bij ontbinding een positief saldo heeft geldt art 1:100 lid 1 BW.

36 Kamerstukken II, 2013/14, 33 987, nr. 8, p. 43. 37 Kamerstukken II 2002 /03, 28867, nr. 1-2. 38 Kamerstukken II 2005 /06, 28867, nr. 9. 39 Vegter, WPNR 2003/6545 en WPNR 2004/6568. 40 Kamerstukken II, 2013/14, 33 987, nr. 3, p. 19.

(14)

13

Hoofdstuk 3 – Een kritische beoordeling van de voorgestelde wetswijzigingen

Er wordt gemengd gereageerd op het voorstel om de beperkte gemeenschap van goederen als wettelijk stelsel in te voeren. Het wetsvoorstel heeft onder andere tot doel de knelpunten omtrent de gemeenschap van goederen aan te pakken. Het is de vraag of de voorgestelde wijzigingen deze knelpunten op de juiste wijze aanpakken.

3.1. Het voorhuwelijksvermogen

Het uitsluiten van voorhuwelijksvermogen van de huwelijksgemeenschap resulteert in het ontstaan van drie vermogens. Door het voorhuwelijksvermogen van de

huwelijksgemeenschap uit te sluitenwil de wetgever een oplossing bieden voor de

ongewenste vermogensverschuivingen die kunnen ontstaan als gevolg van de boedelmening. In vergelijking met de algehele gemeenschap van goederen, waarin doorgaans slechts één gemeenschappelijk vermogen ontstaat, kan dit stelsel als complex worden ervaren. Het in de beperkte gemeenschap ontstaan van drie vermogens zien critici als een complexiteit die naar hun idee zal leiden tot onduidelijkheid onder echtgenoten en ingewikkelde afwikkelingszaken. Dit zal volgens hen een gevolg zijn van het niet goed bijhouden van een administratie door de echtgenoten waardoor onduidelijk is welk vermogen privé dan wel gemeenschappelijk is.41 Daarnaast vermoeden critici dat echtgenoten zich in de praktijk weinig zullen aantrekken van de scheiding van vermogen. Tijdens het huwelijk zullen zij vrijelijk met vermogen ‘schuiven’ waardoor privé en gemeenschap in elkaar zullen overvloeien.42 Wanneer niet duidelijk is welk vermogen privé en welk vermogen gemeenschappelijk is zal dit zorgen voor problemen bij de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime. Dit zal resulteren in een toename van het aantal juridische conflicten.

De initiatiefnemers van wetsvoorstel 33 987 zijn van mening dat de bewijsregeling van art. 1:94 lid 6 BW deze problemen zal oplossen.43 Dit artikel stelt dat goederen en schulden vermoed worden gemeenschappelijk te zijn tenzij door echtgenoten anders wordt bewezen of overeengekomen. Het vermoeden werkt niet ten nadele van de schuldeisers van de

echtgenoten. Huijgen, Van der Burght en Subelack zijn echter bang dat het bewijsvermoeden echtgenoten juist uit zal dagen om alles in het werk te stellen alsnog te bewijzen dat vermogen

41 Van Mourik, WPNR 2003/6545; Van der Burght, Luijten en Meijer, WPNR 2003/6545; Breedveld-De Voogd

en Huijgen, WPNR 2004/6562.

42 Subelack, WPNR 2014/7043; Van der Burght, Luijten en Meijer, WPNR 2003/6545. 43

(15)

14

privé is om zo op meer vermogen aanspraak te kunnen maken.44 Hoewel het

bewijsvermoeden juist duidelijkheid dient te creëren zal het volgens deze critici in de praktijk een bron van conflicten en procedures tot gevolg hebben. Verstappen, Kolkman, en Nuytinck zijn van mening dat het aantal conflicten bij echtscheiding wel mee zal gaan vallen. Zij verwijzen naar het huidige gebruik van uitsluitingsclausules in testamenten en

schenkingsakten waardoor in het huidige systeem al geregeld drie vermogens in een huwelijk ontstaan.45 Het veelvuldig gebruik van uitsluitingsclausules heeft er eigenlijk voor gezorgd dat veel huwelijksgemeenschappen de facto beperkte gemeenschappen zijn.46

Net als Van Mourik en Reinhartz ben ik van mening dat het onmogelijk is een nieuw wettelijk stelsel in te voeren dat net zo eenvoudig zal zijn als ons huidige stelsel.47 Het is de prijs die betaald moet worden om het huwelijksvermogensrecht te kunnen moderniseren. Echter zal er naar mijn idee door de werking van de huidige bewijsregeling voorbij worden gegaan aan de bescherming van de echtgenoten zoals deze door de initiatiefnemers van het wetsvoorstel bedoeld is. De ongewenste vermogensverschuivingen zullen nog steeds plaats vinden wanneer niet duidelijk is welk vermogen privé dan wel gemeenschappelijk is. Wanneer niet bewezen kan worden dat een schuld voorhuwelijks is zal deze als gemeenschappelijk worden

aangemerkt waardoor beiden echtgenoten de schuld dienen te dragen.

3.2. De wenselijkheid van de uitsluitingsclausule en insluitingsclausule

De uitsluitingsclausule is inmiddels een standaardclausule in testamenten en schenkingsakten geworden. Volgens critici wijst dit op de wenselijkheid van de clausule in het wettelijke huwelijksstelsel.48 De ‘koude kant’ mag doorgaans van de erfenis meegenieten zolang de relatie goed is, maar wanneer een huwelijk eindigt door echtscheiding is dit vaak anders. Echtgenoten zijn dan vaak maar wat blij met de keuze van de erflater of schenker om een uitsluitingsclausule bij de nalatenschap of gift op te nemen. Wanneer erfenissen en giften van rechtswege van de huwelijksgemeenschap worden uitgezonderd zullen veel erflaters en schenkers de gang naar de notaris en de bijkomende kosten worden bespaard.49 Echter

betogen critici dat dit argument niet op gaat wanneer men trouwt in een ander huwelijksstelsel

44 Huijgen, FTV 2014/10; Van der Burght, FTV 2014/15; Subelack, WPNR 2014/7043.

45 Kolkman, FTV 2013/12; Kolkman FTV 2014/3; Verstappen, WPNR 2004/6583; Nuytinck, WPNR

2008/6773.

46 Kolkman, FTV 2014/17; Kolkman, FTV 2013/12; Hoens en Schols, WPNR 2014/144. 47 Van Mourik, WPNR 2005/6646; Reinhartz FJR 2015/3.

48 Zie: Kamerstukken II, 2002/03, 28 867, nr. 3, p. 13; Stollenwerck, FTV 2011/9; Kolkman, FTV 2014/3. 49

(16)

15

dan de beperkte gemeenschap. Wanneer men trouwt in gemeenschap van goederen zullen erfenissen en giften niet langer van rechtswege buiten de huwelijksgemeenschap vallen. De gang naar de notaris is dan alsnog vereist om een uitsluitingsclausule aan de nalatenschap of gift toe te voegen.50

Het veelvuldig voorkomen van de uitsluitingsclausule in testamenten en schenkingsakten zegt naar mijn idee niet veel over de wenselijkheid van een dergelijk wettelijk systeem voor echtgenoten. Het zegt meer iets over de wens van erflaters en schenkers die een dergelijk beding in hun testament of bij hun gift opnemen.51 Daarnaast sluit ik mij aan bij Kamerlid Anker van de Christen Unie die in zijn amendement betoogt dat de verantwoordelijkheid voor de erfenis of gift bij de erflater of schenker dient te liggen omdat dit volgens hem het meest heldere en correcte systeem zou zijn.52 Ik ben daarom van mening dat de wettelijke

uitsluitingsclausule beter op zijn plek zal zijn in het schenkings- of erfrecht. Daarnaast kan de wettelijke uitsluitingsclausule tevens in het wettelijke stelsel worden opgenomen. Een andere formulering is naar mijn idee dan wel noodzakelijk. Art. 1:94 lid 2 (nieuw) BW stelt dat de gemeenschap alle goederen omvat die echtgenoten vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkrijgen. Hierop volgen een aantal uitzonderingen waaronder goederen verkregen krachtens erfopvolging of gift. Net als Verstappen ben ik van mening dat gekeken moet worden of het logisch en rechtvaardig is dat de wetgever vermogen dat niet voortvloeit uit de huwelijkse samenleving van rechtswege in de huwelijksgemeenschap laat vallen.53 De gedachte van de initiatiefnemers is dat enkel het vermogen dat is verkregen door

gemeenschappelijke inspanningen aan beide echtgenoten toekomt.54 Giften en erfenissen zijn niet door gemeenschappelijke inspanningen van de echtgenoten verkregen en zouden daarom op basis van dit criterium buiten de huwelijksgemeenschap dienen te vallen. Wanneer de wettelijke uitsluitingsclausule onderdeel wordt van het erf- en schenkingsrecht geldt deze clausule tevens voor gehuwden in andere stelsels dan de beperkte gemeenschap van goederen. De gang naar de notaris wordt dan voor erflaters en schenkers werkelijk overbodig, ongeacht in welk huwelijksstelsel de erfgenaam of begiftigde gehuwd is of zal huwen.

50

Zie ook Huijgen, FTV 2015/1; Nuytinck, FJR 2003; Kraan, FTV 2006/3.

51 Zie ook Lieber, WPNR 2014/7041. 52 Kamerstukken II, 2008, nr. 68, p. 4743. 53 Verstappen, WPNR 2004/6583. 54

(17)

16

Wanneer erfenissen en giften van rechtswege van de huwelijksgemeenschap worden uitgezonderd is er tevens behoefte aan een insluitingsclausule.55 Wanneer het niet de wens van de erflater of schenker is om de nalatenschap of gift buiten de huwelijksgemeenschap van de erfgenaam of begiftigde te houden moet dit mogelijk zijn. Met het oog op de erf- en

schenkbelasting is het bijvoorbeeld voordeliger een gift of erfenis in de

huwelijksgemeenschap te laten vallen.56 De wetgever heeft bepaald dat echtgenoten contractueel van de insluitingsclausule kunnen afwijken. Verschillende critici vinden het vreemd dat de wetgever de testeervrijheid van de erflater wel laat prevaleren boven de contractsvrijheid van echtgenoten in geval van een uitsluitingsclausule maar dit vervolgens niet regelt ingeval van een insluitingsclausule.57 De uitsluitingsclausule is ooit ontstaan om de vrijheid van erflaters en schenkers te waarborgen. De rechtsgrond is gelegen in het beginsel dat degene die iemand bevoordeelt daaraan beperkende bepalingen mag verbinden. Omdat het de erflater of schenker is die een vermogensbestanddeel ‘weggeeft’ heeft deze naar mijn mening daarom ook het recht om daar voorwaarden aan te verbinden.58 Daarnaast is in het arrest van de Hoge Raad, ‘de uitsluitingsclausule dwingt’, bepaald dat goederen en vruchten van die goederen waarvan bij uiterste wil of gift is bepaald dat ze buiten een gemeenschap vallen buiten die gemeenschap blijven, ook al zouden echtgenoten bij huwelijkse

voorwaarden anders zijn overeengekomen.59 Waarom zouden we dit dan anders benaderen wanneer het gaat om vermogen waarvan de erflater of schenker juist wenst dat het in een huwelijksgemeenschap valt?60

3.3. Aansprakelijkheid, verhaal en draagplicht

Wetsvoorstel 33 987 beoogt de positie van de niet-debiteur echtgenoot te versterken door wijzigingen voor te stellen in de verhaalsmogelijkheden van privéschuldeisers op

gemeenschapsgoederen en de draagplichtregeling na ontbinding van de

huwelijksgemeenschap. Het is de vraag of de positie van de niet-debiteur echtgenoot met deze wetswijziging daadwerkelijk wordt versterkt.

55 Lieber, WPNR 2014/7041. 56

Schols, Estate Tip review 2005/15.

57 Nuytinck, WPNR 2008/6773, p. 814-815; Zie ook Van der Burght, FTV 2005/12. 58 Zie ook Van der Burgh 2004, p. 17.

59 HR 21 november 1980, ECLI:NL:RBNHO:2014:10778. 60

(18)

17

3.3.1. Schuldeisersverhaal op de goederen van de huwelijksgemeenschap Op grond van art. 1:96 lid 1 BW kunnen voor zowel een privéschuld als een

gemeenschapsschuld van een echtgenoot zijn privégoederen evenals de goederen van de gemeenschap worden uitgewonnen. Wetsvoorstel 33 987 stelt een beperking voor inzake de regels van verhaal door een privéschuldeiser op de goederen van de gemeenschap ten tijde van het huwelijk. Dit verhaal zal worden beperkt tot de helft van de opbrengst van het

uitgewonnen gemeenschapsgoed. De andere helft komt de niet-debiteur echtgenoot toe en valt voortaan in zijn privévermogen. Op deze manier kan niet langer verhaal worden genomen op de helft van de gemeenschapsgoederen en zal naar mening van de initiatief-nemers het aandeel in de gemeenschapsgoederen van de niet-debiteur echtgenoot beschermd worden tegen schulden van zijn of haar wederhelft.61 Er bestaat discussie over de noodzaak van deze regeling. Aan de ene kant zijn critici van mening dat het verhaalsrisico in ons huidige

wettelijk stelsel te groot is en de niet-debiteur echtgenoot meer bescherming dient te krijgen tegen privéschuldeisers van zijn wederhelft. Aan de andere kant stellen critici dat het huidige recht deze echtgenoot al voldoende bescherming biedt en de voorgestelde wetswijziging de privéschuldeisers juist onredelijk benadeelt.

De verhaalsregeling voor privéschuldeisers is uit wetsvoorstel 28 867 geschrapt nadat Vegter betoogde dat de huidige vergoedingsrechten de belangen van de niet-debiteur echtgenoot al voldoende behartigden.62 Wanneer een privéschuld van een echtgenoot wordt voldaan met gemeenschappelijk vermogen ontstaat er een vergoedingsrecht van de gemeenschap op de echtgenoot wiens privéschuld het betrof, aldus art. 1:95 lid 1 BW. De draagplicht van een privéschuld rust immers geheel op de debiteur-echtgenoot. Andere critici menen dat de vergoedingsrechten de niet-debiteur echtgenoot juist onvoldoende bescherming bieden en dat daarom behoefte is aan de nieuwe verhaalsregeling. Het is volgens hen maar zeer de vraag of het vergoedingsrecht van de gemeenschap ook daadwerkelijk door de debiteur-echtgenoot zal worden voldaan. De andere echtgenoot kan naar hun idee op deze manier indirect toch

meedragen aan de schuld van de debiteur echtgenoot ondanks het bestaan van

vergoedingsrechten.63 De invoering van art. 1:96 lid 3 BW (nieuw) zal echter tot gevolg hebben dat vergoedingsrechten niet meer gebruikt zullen worden wanneer een privéschuld op de gemeenschap wordt verhaald. De echtgenoten ontvangen namelijk ieder de helft van de

61 Kamerstukken II, 2013/14, 33987, nr. 3, p. 18. 62 Vegter, WPNR 2003/6545 en WPNR 2004/6568. 63

(19)

18

waarde van het uit te winnen gemeenschapsgoed. Men kan dit zien als een voortijdige verdeling van een gemeenschapsgoed. Vergoedingsrechten blijven wel van belang wanneer een privéschuld met gemeenschapsgelden door een echtgenoot wordt voldaan voordat de schuldeiser tot uitwinning over kan. In een dergelijk geval zal aan art. 1:96 lid 3 BW (nieuw) niet worden toegekomen aangezien deze bepaling alleen werking heeft wanneer tot

uitwinning wordt overgegaan.64

Nu ben ik het niet met Vegter eens dat enkel de vergoedingsrechten de niet-debiteur echtgenoot voldoende bescherming bieden. De vergoedingsrechten realiseren een gelijke draagplicht tussen de echtgenoten. Deze verhaalsregeling richt zich juist op bescherming van het aandeel in de gemeenschapsgoederen van de niet-debiteur echtgenoot. Wat als een zeer dierbaar gemeenschappelijk goed door een privéschuldeiser wordt uitgewonnen? De vergoedingsrechten bieden hier geen bescherming tegen. De niet-debiteur echtgenoot krijgt daarom in de nieuwe bepaling de mogelijkheid om een goed waarop een privéschuldeiser beslag wil leggen uit de gemeenschap over nemen tegen betaling van de helft van de waarde van het goed. Critici stellen dat deze regeling privéschuldeisers benadeelt en vragen zich af of de niet-debiteur echtgenoot deze bevoorrechte positie wel verdient.65 Nu het overgenomen goed tot het privévermogen van de niet-debiteur echtgenoot behoort zullen schuldeisers ook toekomstig gemeenschappelijk vermogen mis lopen. Vruchten van deze goederen en

waardestijgingen zullen namelijk ook geen deel meer uitmaken van de

huwelijksgemeenschap. Vegter noemt dit de uitholling van de gemeenschap.66 Echter heeft de Hoge Raad67 besloten dat de belangen van schuldeisers geen bescherming verdienen in hun verwachtingen betreffende toekomstige baten.68 Deze uitholling van de gemeenschap zullen de schuldeisers dus gewoon moeten accepteren. De regeling is daarnaast niet voor alle gemeenschapsschuldeisers nadelig. De schuldeisers van de andere echtgenoot kunnen namelijk verhaal nemen op zijn privévermogen en worden dus niet benadeeld.69 De omvang van de goederen waarop zij verhaal kunnen nemen blijft gelijk met de situatie vóór het verhaal voor schulden van de andere echtgenoot en het gebruik van het overname-recht. Het argument dat de gemeenschap door deze regeling versneld zal leeglopen omdat

gemeenschapsschuldeisers twee keer zo veel goederen moeten uitwinnen om aan de omvang

64 Zie Verstappen, WPNR 2004/6568; en Lieber, WPNR 2014/7041. 65

Lieber, WPNR 2014/7041.

66 Vegter, WPNR 2004/6568.

67 HR 21 februari 1997, NJ 1998, 205. 68 Zie ook Verstappen, WPNR 2004/6568. 69

(20)

19

van de schuld te komen,70 is naar mijn mening eveneens onjuist. De omvang van het

vermogen waar schuldeisers van de andere echtgenoot verhaal op kunnen nemen blijft gelijk. Ik ben van mening dat het voor een schuldeiser niet moet uitmaken of zijn schuldenaar gehuwd is of niet. Zowel de schuldeiser als schuldenaar dienen geen voordeel te ontlenen aan de huwelijkse staat van de debiteur.71 Een schuldeiser behoort verhaal te kunnen nemen op hetgeen de schuldenaar bezit. In het geval van een gehuwd persoon is dit zijn privévermogen en de helft van de huwelijksgemeenschap.

3.3.2. De draagplicht van echtgenoten na ontbinding van de gemeenschap

Wetsvoorstel 33 987 komt de gemeenschapsschuldeisers tegemoet door een nieuwe regeling betreffende de draagplicht van de echtgenoten na ontbinding van de huwelijksgemeenschap voor te stellen. Wanneer de gemeenschap van goederen niet toereikend is om de schulden van de gemeenschap te voldoen zullen deze schulden gedragen moeten worden door de

echtgenoot van wiens zijde deze in de gemeenschap zijn gevallen, voor zover de aard van de schulden niet tot een andere draagplicht leidt, aldus art. 1:96 lid 7 BW(nieuw).

Er zitten nog wat haken en ogen aan art. 1:96 lid 7 BW (nieuw) zoals het nu is voorgesteld. Zo voorziet Huijgen de nodige discussies betreffende de vraag wanneer een schuld van de zijde van een echtgenoot in de gemeenschap is gevallen. Subelack deelt deze zorg en stelt voor dat de wetgever een bewijsvermoeden voor schulden opneemt in art 1:96 lid 7 om dergelijke discussies te voorkomen. Een dergelijke regeling kan als volgt luiden:

‘Indien geen van de echtgenoten kan bewijzen wie een schuld is aangegaan, dan wordt deze schuld aangemerkt als een schuld die beide echtgenoten dienen te dragen.’ 72

Critici voorzien ook veel discussie betreffende de vraag of de aard van de schuld niet desondanks tot een andere draagplicht moet leiden.73 Wanneer bijvoorbeeld een echtpaar in financiële problemen zit en één van de echtgenoten leent om deze reden geld, dient dan alleen deze echtgenoot draagplichtig te zijn voor deze schuld wanneer de lening tot een tekort leidt? Nee, volgens Subelack verzet de aard van de schuld zich in dit voorbeeld hiertegen. Hij vraagt

70

Zie Van der Burght, Luijten en Meijer, WPNR 2003/6545 p. 165; Vegter, WPNR 2003/6546; Lieber, WPNR 2014/7041.

71 Zie ook: Verstappen, WPNR 2004/6568. 72 Subelack, WPNR 2014/7043.

73

(21)

20

zich vervolgens wel af hoe ruim deze uitzondering op de hoofdregel van art. 1:96 lid 7 BW (nieuw) moet worden gelezen. Is voor de aard van de schuld bepalend waar het geleende geld aan is besteed of geldt daarvoor een andere toets? En wie moet dan vervolgens bewijzen waar het geleende geld aan is besteed?74 Dergelijke vragen geven de wetgever nog de nodige stof tot nadenken.

Een laatste punt waar critici op wijzen zijn de mogelijk onredelijke gevolgen die de regeling kan hebben.75 Lieber geeft het volgende voorbeeld: De gemeenschap bevat een schuld ingebracht door man A van 40 en een schuld van vrouw B van 50. Daarnaast bevat de

gemeenschap goederen ter waarde van 60. Het saldo van de gemeenschap is dus -30. Wanneer A nu vlak voor ontbinding van de gemeenschap zijn schuld voldoet met goederen uit de gemeenschap zal dit B benadelen. Na ontbinding van de gemeenschap heeft de nieuwe regeling namelijk tot gevolg dat B de gemeenschapsschuld die zij heeft ingebracht in zijn geheel dient te dragen wanneer de gemeenschap niet toereikend is. De gemeenschap bevat bij ontbinding nog 20 aan goederen. B is voor de overige schuld van 30 in zijn geheel

draagplichtig. Subelack meent dat de initiatiefnemers niet over deze constructie hebben nagedacht hoewel het geen ondenkbaar scenario is.

Ik ben van mening dat de voorgestelde draagplicht-wijziging voor gemeenschapsschulden een te ver gaande bepaling is. De initiatiefnemers zijn van mening dat een echtgenoot niet hoeft bij te dragen in een tekort van de gemeenschap wanneer hij dat niet zelf heeft veroorzaakt.76 Dit is een hele nobele gedachte maar naar mijn idee nogal kort door de bocht. Ik denk niet dat er een onderscheid gemaakt moet worden binnen het gemeenschappelijk vermogen. Het principe van een gemeenschapsschuld is naar mijn mening dat de echtgenoten deze schuld samen behoren te dragen, of de huwelijksgemeenschap nu toereikend is of niet.

74 Subelack, WPNR 2014/7043.

75 Zie Subelack, WPNR 2014/7043; en Lieber 2014/7041 WPNR. 76

(22)

21

Hoofdstuk 4 – Het Belgisch wettelijk stelsel

Het Belgische recht kent, net als in het Nederlandse, één wettelijk huwelijksstelsel dat van toepassing is op huwelijken die zonder huwelijkse voorwaarden zijn gesloten. Voor deze rechtsvergelijking heb ik het wettelijk stelsel van België gekozen omdat dit in grote lijnen overeenkomt met de in Nederland voorgestelde beperkte gemeenschap van goederen. België kent sinds 1976 het wettelijk stelsel van een gemeenschap van aanwinsten.77 Verschillende Belgische auteurs stellen dat het stelsel goed en eenvoudig werkt. Bourgeois en Sluys stellen beiden dat het geringe aantal gerechtelijke procedures inzake de vereffening en verdeling na echtscheiding hier op wijst.78 Ook Verbeke is van mening dat de gemeenschap van

aanwinsten een helder en evenwichtig systeem is.79 Daarom ben ik benieuwd hoe men in België het wettelijk stelsel heeft vorm gegeven. Wie weet valt er nog wat te leren van onze zuiderburen.

4.1. De omvang van de wettelijke gemeenschap

Een huwelijk gesloten volgens het Belgisch wettelijk stelsel bestaat net als de beperkte gemeenschap uit wetsvoorstel 33 987 uit drie vermogens. Art 3:1398 BW (België) stelt dat naast het privévermogen van de echtgenoot een gemeenschappelijk vermogen ontstaat.80 In het gemeenschappelijk vermogen vallen op grond van art. 3:1399 en art. 3:1405 BW (België) alle inkomsten verworven door de echtgenoten ten tijde van het huwelijk. Hierin vallen zowel het beroepsinkomen als inkomsten uit privégoederen.81 Voorhuwelijksvermogen en

ontvangen erfenissen en giften vallen in de privévermogens van de echtgenoten. De Belgische wet geeft daarnaast in art. 3:1400 en art. 3:1401 BW (België) een opsomming van goederen die tot het privévermogen behoren ongeacht of dit voorhuwelijkse goederen betreffen.82 De gemeenschapsschulden omvatten naar het Belgische recht de schulden die echtgenoten samen of hoofdelijk zijn aangegaan, schulden die één echtgenoot is aangegaan ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen en schulden die zijn aangegaan door één echtgenoot in het belang van het gemeenschappelijke vermogen. Er zijn ook schulden die, hoewel deze verband houden met privégoederen, toch gemeenschappelijk zijn. Hieronder valt

77 Casman 2005, p. 161. 78

Bourgeois 1987, p. 134; Bourgeois 1993, p. 197; Sluys 1993, p. 197.

79 Verbeke 2003, p. 24.

80 Casman 2005, p. 161; Barbaix en Verbeke 2014, p. 24 en p. 44-45. 81 Tremmery 2007, p. 59.

82

(23)

22

bijvoorbeeld de rente op een privéschuld.83 Privéschulden zijn de schulden die zijn ontstaan voor het sluiten van het huwelijk en de schulden die een echtgenoot is aangegaan in het uitsluitend belang van zijn privévermogen, aldus art. 3:1407 BW (België). Zodra het gemeenschappelijk vermogen belang heeft bij het aangaan van de schuld, is de schuld niet meer privé. Wanneer een echtgenoot bijvoorbeeld een eigen huis renoveert met de bedoeling dit huis te verhuren, is de renovatie-schuld geen privéschuld aangezien de huurgelden

gemeenschappelijk zullen zijn.84 De aard van de schuld kan ook met zich mee brengen dat een schuld privé is. Zo zijn schulden ontstaan uit een strafrechtelijke veroordeling of onrechtmatige daad zoals een schadevergoeding privé.

Art. 3:1405 BW (België) stelt dat goederen waarvan niet kan worden bewezen dat ze privé zijn als gemeenschappelijk worden aangemerkt. De bewijslast ligt bij degene die stelt dat een goed tot het privévermogen van één van de echtgenoten behoort. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen bewijs ten aanzien van derden of ten aanzien van de andere echtgenoot. Tussen echtgenoten onderling kan het bewijs door alle middelen worden geleverd. Hieronder vallen ook getuigenissen, vermoedens en de algemene bekendheid. Tegenover derden is de bewijsregeling een stuk strenger, aldus art. 3:1399 lid 2 BW (België).85 Het vermoeden van gemeenschappelijkheid geldt ook voor schulden aldus de laatste bepaling van art. 3:1408 BW (België). Degene die stelt dat een schuld is toe te rekenen aan één van de echtgenoten dient dit te bewijzen. Een derde kan dit bewijs leveren met alle middelen van recht.86

Verbeke vermoedt dat de Belgische bewijsregeling een belangrijke reden is dat België zo weinig rechtszaken kent betreffende de verdeling van de huwelijksgemeenschap.87 Het vermoeden van gemeenschappelijkheid vinden we ook terug in het Nederlandse recht. Echter geeft de Belgische bepaling een uitgebreide beschrijving betreffende de vorm waarin het bewijs dient te worden geleverd. Daarnaast maakt de wet een onderscheid tussen de

bewijslevering tegenover derden zoals schuldeisers en tussen de echtgenoten onderling. De Nederlandse wet of het wetsvoorstel kennen tot nog toe geen vormvereisten voor de

bewijsregeling in het wettelijk stelsel. Er wordt wel een klein onderscheid gemaakt tussen de werking van de bewijsregeling jegens schuldeisers en tussen echtgenoten onderling door te

83

Tremmery 2007, p. 60.

84 Tremmery 2007, p. 61; Barbaix en Verbeke 2014, p. 47. 85 Verbeke 2004, p. 26; Barbaix en Verbeke 2014, p. 24-25. 86 Barbaix en Verbeke 2014, p. 26 en p. 46-47.

87

(24)

23

stellen dat het vermoeden van gemeenschappelijkheid niet ten nadele van de schuldeisers kan werken. Wanneer een privéschuldeiser beslag legt op een goed, dient niet de schuldeiser te bewijzen dat het goed tot het privévermogen van de debiteur behoort, maar de niet-debiteur echtgenoot dient te bewijzen dat het goed tot zijn privé vermogen behoort.

4.2. Erfrechtelijke verkrijgingen en giften

Goederen en schuldvorderingen verkregen door middel van een schenking of erfenis tijdens het huwelijk vallen op grond art. 3:1399 BW (België) in het privévermogen van de

verkrijgende echtgenoot. Uit art. 3:1406 BW (België) volgt dat schulden ten laste van erfenissen en giften welke tijdens het huwelijk aan een echtgenoot toekomen eveneens privéschulden zijn.

Naast deze wettelijke uitsluitingsclausule kent het Belgische recht ook de tegenhanger van deze clausule, de insluitingsclausule. Goederen en schuldvorderingen geschonken of vermaakt aan één van de echtgenoten onder het beding dat deze gemeenschappelijk zullen zijn, vallen in de huwelijksgemeenschap op grond van art. 3:1405 lid 3 BW (België).88 Dit geldt ook voor de schulden ten laste van giften en erfenissen, aldus art. 3:1408 lid 4 BW (België). Het

uitgangpunt is namelijk: ‘daar waar het voordeel valt, valt ook de last’.89 Het Belgische recht geeft de schenker of erflater de mogelijkheid een gift of nalatenschap aan de twee

echtgenoten gezamenlijk te schenken of na te laten. Dergelijke giften en erfenissen vallen in de huwelijksgemeenschap.90 Voor de aanvaarding van een dergelijke gift of nalatenschap is op grond van art. 1418 lid 2 sub c jo art. 1408 lid 4 BW (België) de toestemming van beide echtgenoten vereist. Het vermoeden van gemeenschap heeft tevens betrekking op

schenkingen. De bewijslast rust op grond van art. 3:1405 BW (België) op de begunstigde. Barbaix en Vebeke wijzen er bij deze regeling wel op dat in de praktijk

interpretatiemoeilijkheden kunnen ontstaan. Als voorbeeld geven zij het schenken van geld door een ouder aan één van de echtgenoten door dit te storten op de gemeenschappelijke rekening van de echtgenoten. De rechter aanvaardt dit al snel als een schenking aan beide echtgenoten omdat vermoed wordt dat geschonken is aan beide echtgenoten. Barbaix en Verbeke stellen dat dit niet de bedoeling is en deze regeling duidelijk een uitzondering is die

88 Barbaix en Verbeke 2014, p. 27. 89 Barbaix en Verbeke 2014, p. 46. 90

(25)

24

enkel geldt wanneer uitdrukkelijk aan beide echtgenoten is geschonken.91 Een dergelijke constructie kent wetsvoorstel 33 987 niet. Het is alleen mogelijk aan beide echtgenoten afzonderlijk te schenken of na te laten. Dit heeft tot gevolg dat de erfenis of gift in het privévermogen van de echtgenoten zal vallen.

In België zijn erflaters en schenkers bevoegd een formeel verbod tot inbreng in de

huwelijksgemeenschap aan de erfenis of gift te verbinden. Er is zo rekening gehouden met echtgenoten die voor het stelsel van de algehele gemeenschap van goederen kiezen. De erflater of schenker kan er zo zeker van zijn dat zijn nalatenschap of gift enkel in het privévermogen van de verkrijgende echtgenoot valt.92 In wetsvoorstel 33 987 heeft de schenker of erflater de mogelijkheid een uitsluitingsclausule bij zijn gift of erfenis te voegen waardoor deze buiten de huwelijksgemeenschap van de ontvanger blijft, ongeacht in welk huwelijksstelsel deze is getrouwd.

4.3. Verhaal en draagplicht

Welke vermogens door schuldeisers kunnen worden uitgewonnen hangt af van de aard van de schuld. Er zal dus altijd eerst gekeken moeten worden of de schuld een gemeenschappelijke dan wel een privéschuld betreft. De hoofdregel luidt dat gemeenschappelijke schulden verhaald kunnen worden op de privévermogens van de echtgenoten en het

gemeenschappelijk vermogen, aldus art. 3:1414 BW (België).93 Dit geldt zowel voor gemeenschapsschulden aangegaan door één van de echtgenoten als door de echtgenoten tezamen. Er is geen volgorde verbonden aan de goederen waarop verhaal mag worden genomen waardoor zelfs het privévermogen van de niet-debiteur echtgenoot als eerste kan worden uitgewonnen.94 De echtgenoot die meent dat de schuld niet gemeenschappelijk is of van oordeel is dat de gemeenschapsschuld niet op zijn privévermogen verhaald mag worden dient dit te bewijzen. Wanneer de echtgenoot het verhaal van de gemeenschapsschuld op zijn privévermogen aanvecht dient de echtgenoot ook te bewijzen dat het zijn privévermogen betreft waarop verhaal wordt genomen.95 Artikel 3:1414 BW (België) geeft enkele

uitzonderingen wanneer verhaal niet mogelijk is op het privévermogen van de niet-debiteur

91

Barbaix en Verbeke 2014, p. 27-28.

92 Verbeke 2003, p. 55.

93 Tremmery 2007, p. 83; Barbaix en Verbeke 2014, p. 50. 94 Barbaix en Verbeke 2014, p.51 en p. 53.

95

(26)

25

echtgenoot. De wetgever beoogde in deze gevallen het privévermogen van de niet-debiteur echtgenoot te beschermen.96

Privéschulden kunnen verhaald worden op het privévermogen en op de inkomsten van de echtgenoot die de schuld is aangegaan, zo volgt uit art. 3:1409 BW (België).97 Het inkomen behoort naar de regels van het wettelijk stelsel in de gemeenschap te vallen waardoor indirect verhaal op de huwelijksgemeenschap mogelijk is. Daarnaast kent de Belgische wet een aantal uitzonderingen waardoor in bepaalde gevallen privéschulden toch verhaalbaar op de

huwelijksgemeenschap zijn. Wanneer privégoederen van de debiteur-echtgenoot in de gemeenschap vallen is er sprake van verrijking van de gemeenschap. Wanneer een

privéschuldeiser deze verrijking kan bewijzen mag deze zich ter hoogte van de waarde van de verrijking op de gemeenschap verhalen, aldus art. 3:1410 BW (België).98 Het bewijs van de verrijking kan worden geleverd met alle middelen, waaronder ook getuigenissen en

vermoedens. De goederen van de gemeenschap kunnen ook door privéschuldeisers worden uitgewonnen wanneer de privéschuld is ontstaan door een onrechtmatige daad van een

echtgenoot. Voorwaarde is hierbij wel dat het privévermogen van de echtgenoot ontoereikend is. Daarnaast stelt art. 3:1412 lid 1 BW (België) dat het verhaal slechts mogelijk is ten hoogte van de helft van de waarde van de gemeenschap. Deze bepaling beoogt de belangen van de slachtoffers te beschermen, zonder de onschuldige echtgenoot te zeer te raken.99 Wanneer een echtgenoot privéschulden heeft voldaan met gemeenschappelijk vermogen is deze op grond van art. 3:1432 BW (België) een vergoeding ter hoogte van de privéschuld aan de

gemeenschap verschuldigd.100 De draagplicht van de privéschuld ligt volledig bij de echtgenoot die de schuld is aangegaan.

Bij ontbinding dient de gemeenschap bij helften tussen de echtgenoten te worden verdeeld, aldus art. 3:1445 BW (België). Alvorens tot verdeling over te gaan dienen volgens art. 3:1439 BW (België) de gemeenschapsschulden te worden voldaan, gevolgd door de

vergoedingsrechten tussen het gemeenschappelijk vermogen en de privévermogens van de echtgenoten.101 Dit heeft tot gevolg dat de gemeenschapsschuldeisers voorrang hebben op de

96 Barbaix en Verbeke 2014, p.53. 97

Casman 2005, p. 167; Tremmery 2007, p. 83; Barbaix en Verbeke 2014, p.51.

98 Tremmery 2007, p. 84; Barbaix en Verbeke 2014, p.51. 99 Tremmery 2007, p. 84; Barbaix en Verbeke 2014, p.52. 100 Tremmery 2007, p. 84.

101

(27)

26

echtgenoten en hun privéschuldeisers.102 Echtgenoten zijn ieder voor de helft van de

gemeenschapsschuld draagplichtig. Er ontstaat een vergoedingsrecht ter hoogte van de helft van de gemeenschapsschuld op de andere echtgenoot wanneer één van de echtgenoten na verdeling een gemeenschapsschuld voldoet zo stelt art. 3:1441 BW (België).103

Wanneer de gemeenschap ontoereikend is om alle gemeenschapsschulden te voldoen kunnen de schuldeisers op grond van art 1440 lid 2 BW (België) verhaal nemen op het privévermogen van beide echtgenoten. De niet-debiteur echtgenoot wordt alleen beschermd wanneer de schuld ook tijdens het huwelijk alleen verhaalbaar was op de gemeenschap en het

privévermogen van de debiteur-echtgenoot. De gemeenschapsschuld kan dan alleen op het vermogen dat deze echtgenoot uit de verdeling van de gemeenschap heeft ontvangen worden verhaald.104 Deze Belgische regeling gaat dus nog een stap verder dan de draagplichtregeling die is voorgesteld in wetsvoorstel 33 987.

Nadat de gemeenschapsschulden en de vergoedingsrechten zijn voldaan worden de overige goederen van de gemeenschap op grond van art. 3:1445 BW (België) naar helften tussen de ex-echtgenoten verdeeld. Na deze verdeling kunnen de privéschuldeisers verhaal nemen op hetgeen de schuldenaar uit de huwelijksgemeenschap heeft verkregen en op diens

privévermogen.105

102 Tremmery 2007, p. 89; Barbaix en Verbeke 2014, p. 76. 103 Barbaix en Verbeke 2014, p.53.

104 Tremmery 2007, p. 89-90. 105

(28)

27

Conclusie en aanbevelingen

Inzake de vraag of de invoering van de beperkte gemeenschap van goederen, zoals deze wordt voorgesteld in wetsvoorstel 33 987, een oplossing zal bieden voor de onvrede die volgens de initiatiefnemers bestaat betreffende de gemeenschap van goederen als wettelijk stelsel, kan ik concluderen dat de knelpunten slechts in beperkte mate zullen worden weggenomen.

Art 1:94 BW (nieuw) stelt voor om het voorhuwelijksvermogen van de echtgenoten niet langer in de huwelijksgemeenschap te laten vallen. Met deze wijziging beogen de

initiatiefnemers de onwenselijke gevolgen van de boedelmenging in te perken en tegemoet te komen aan de wens van de echtgenoten enkel het vermogen dat is verkregen door

gemeenschappelijke inspanningen aan beide echtgenoten toe te laten komen. Wanneer

voorhuwelijksvermogen niet meer gemeenschappelijk is zullen echtgenoten niet langer verrast kunnen worden door onbekende voorhuwelijkse schulden van hun wederhelft. Ik ben van mening dat dit gewenste resultaat niet met het wetsvoorstel bereikt zal worden. De bewijsregeling van art. 1:94 lid 6 BW brengt namelijk met zich mee dat vermogen als

gemeenschappelijk wordt aangemerkt zolang niet bewezen kan worden dat het privévermogen betreft. Voorhuwelijkse schulden zullen pas werkelijk buiten de huwelijksgemeenschap blijven wanneer de echtgenoot weet te bewijzen dat de schuld tot het privévermogen van zijn wederhelft behoort. Wanneer de echtgenoot er niet in slaagt dit bewijs te leveren zal de schuld als gemeenschappelijk worden aangemerkt en zijn beide echtgenoten voor de helft van de schuld draagplichtig. Het bewijsvermoeden werkt daarnaast niet ten nadele van schuldeisers. De echtgenoot die van mening is dat de schuldeiser niet gerechtigd is zich te verhalen op de goederen waarop deze beslag legt dient dit te bewijzen. Slaagt de echtgenoot niet in dit bewijs dan mag de schuldeiser zich alsnog op het goed verhalen. Het is mogelijk dat een schuldeiser van een voorhuwelijkse schuld beslag legt op goederen van de gemeenschap of zelfs

privégoederen van de niet-debiteur echtgenoot. Wanneer de echtgenoot er niet in slaagt te bewijzen dat de schuld een privéschuld van zijn of haar wederhelft betreft, of dat de goederen waarop beslag wordt gelegd zijn privévermogen betreft, zijn we uiteindelijk met wetsvoorstel 33 987 geen stap verder gekomen. Ik raad de minister dan ook aan nog eens kritisch naar de bewijsregeling van art. 1:94 lid 6 te kijken. Wellicht dat de invoering van de beperkte gemeenschap vraagt om een anders geformuleerde bewijsregeling. De Belgische bewijsregeling is bijvoorbeeld een stuk specifieker. Naast dat er vormvereisten worden

(29)

28

op dezelfde manier als tussen echtgenoten onderling. Degene die stelt dat een schuld is toe te rekenen aan één van de echtgenoten dient dit te bewijzen, of dit nu de schuldeiser of één van de echtgenoten betreft. Schuldeisers worden in het Belgische recht tegemoet gekomen door hen de mogelijkheid te bieden dit bewijs met alle middelen van recht te leveren.

Naast het voorhuwelijksvermogen van de echtgenoten zullen met de wetswijziging van art. 1:94 BW (nieuw) ook de ontvangen giften en erfenissen buiten de huwelijksgemeenschap vallen. De initiatiefnemers stellen hiermee tegemoet te komen aan de wens van de

echtgenoten gezien het veelvuldig voorkomen van de uitsluitingsclausule in testamenten en schenkingsakten. Nu ben ik van mening dat het veelvuldig voorkomen van de

uitsluitingsclausule in testamenten en schenkingsakten meer iets zegt over de wens van erflaters en schenkers die een dergelijk beding in hun testament of bij hun gift opnemen. Daarom stel ik voor om naast deze bepaling in art. 1:94 BW (nieuw) tevens een wettelijke uitsluitingsclausule in het erfrecht en schenkingsrecht op te nemen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van de echtgenoten enkel het vermogen dat is verkregen door

gemeenschappelijke inspanningen aan beide echtgenoten toe te laten komen en aan de wens van de erflaters en schenkers om de koude kant niet van rechtswege mee te laten profiteren van de erfenis of gift. Wanneer de wettelijke uitsluitingsclausule onderdeel wordt van het erf- en schenkingsrecht geldt deze clausule tevens voor gehuwden in andere stelsels dan de beperkte gemeenschap van goederen. De gang naar de notaris wordt dan voor erflaters en schenkers werkelijk overbodig, ongeacht in welk huwelijksstelsel de erfgenaam of begiftigde gehuwd is of zal huwen.

Wanneer erfenissen en giften van rechtswege van de huwelijksgemeenschap worden uitgezonderd is naar mijn mening tevens behoefte aan een insluitingsclausule. Wanneer het niet de wens van de erflater of schenker is om de nalatenschap of gift buiten de

huwelijksgemeenschap van de erfgenaam of begiftigde te houden moet dit mogelijk zijn. De wetgever heeft bij de uitsluitingsclausule bepaald dat de testeervrijheid van de erflater prevaleert boven de contractsvrijheid van echtgenoten maar dat dit vervolgens niet het geval is wanneer sprake is van een insluitingsclausule. Echtgenoten kunnen dan alsnog

overeenkomen dat een ontvangen nalatenschap of gift buiten de huwelijksgemeenschap zal blijven. Ik ben van mening dat de testeervrijheid in beide gevallen dient te prevaleren boven de contractvrijheid van de echtgenoten. Het is immers de erflater of schenker die een ander bevoordelen en zij dienen naar mijn mening de vrijheid te hebben voorwaarden aan hun

(30)

29

schenking of nalatenschap te verbinden. Waarom zouden we dit dan anders benaderen wanneer het gaat om vermogen waarvan de erflater of schenker juist wenst dat het in een huwelijksgemeenschap valt? Daarom raad ik de wetgever aan altijd de testeervrijheid van erflaters te laten prevaleren boven de contractsvrijheid van de echtgenoten. Dit dient naar mijn mening tevens te gelden voor schenkingen.

Wetsvoorstel 33 987 stelt wijzigingen voor in de verhaalsmogelijkheden van

privéschuldeisers op gemeenschapsgoederen en de draagplicht van gemeenschapsschulden na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Het voorgestelde art. 1:96 lid 3 BW (nieuw) is naar mijn mening een welkome beperking in de verhaalsmogelijkheden van privéschuldeisers op de goederen van de huwelijksgemeenschap. Ik ben van mening dat het voor een schuldeiser geen verschil mag maken dat zijn schuldenaar is gehuwd of niet. Zowel de schuldeiser als schuldenaar dienen geen voordeel te ontlenen aan de huwelijkse staat van de debiteur. Wanneer de wetgever van dit principe uitgaat zal verhaal door een privéschuldeiser enkel mogelijk dienen te zijn op het privévermogen van de crediteur en op de helft van de goederen uit de huwelijksgemeenschap. Dit is precies wat het wetsvoorstel ook voorstelt. Ik ben het niet eens met het betoog van critici die stellen dat de echtgenoten al voldoende bescherming genieten tegen schuldeisers van hun wederhelft gezien de mogelijkheid van

vergoedingsrechten. Deze vergoedingsrechten zien erop dat de echtgenoot wiens privéschuld het betreft ook daadwerkelijk de schuld draagt. De vergoedingsrechten beschermen de niet-debiteur echter niet tegen de verhaalsmogelijkheden van de privéschuldeiser. Hierbij bestaat de mogelijkheid dat een dierbaar gemeenschapsgoed wordt uitgewonnen voor een privéschuld van één van de echtgenoten. Art 1:96 lid 3 biedt hier de oplossing voor door de echtgenoot de mogelijkheid te geven het beslagen goed tegen betaling over te nemen uit de

huwelijksgemeenschap.

In België kunnen privéschulden alleen verhaald worden op het inkomen en het privévermogen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan, zo stelt art. 3:1409 BW (België). Dit inkomen behoort naar de regels van het wettelijk stelsel in de gemeenschap te vallen. Indirect verhaal op de gemeenschap is dus wel degelijk mogelijk. In België is dus zelfs geen verhaal mogelijk op de helft van de goederen van de huwelijksgemeenschap. Privéschuldeisers worden hier dus zelfs nog minder beschermd dan in het Nederlandse wetsvoorstel.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Want hoewel God van eeuwigheid af besloten heeft om Zijn uitverkorenen de zonden te vergeven om de voldoening van Zijn Zoon, toch vergeeft Hij hun allen en een

Ondanks dat de huurder de eigendom van de machine niet heeft overgedragen aan de verhuurder heeft deze verhuurder mogelijk toch de machine door natrekking in eigendom verkregen..

Als aanstaande echtgenoten hiervan willen afwijken en bijvoorbeeld alsnog in algehele gemeenschap van goederen willen trouwen, dan moeten zij naar de notaris

7 Bescherming van echtgenoten bij faillissement Artikel 61 Fw (huidig recht) heeft verstrekkende gevolgen voor beide echtgenoten wanneer één van hen failliet gaat, ook

Gat in Zeylen, komende van benoorden soo myd de Noord-Wal, en Seylt by het Zuyd Eylant in en daar digt by langs, soo laat gy de Blinde aan Bak-Boort en hout soo u Koerts tot dight

Maar een gemeenschap doet zich, zoals wij reeds zagen, ook in andere vormen voor waarbij tussen de deelgenoten een verdergaande gebondenheid ontstaat hetzij krachtens

De waarde van het maatschapsaandeel van moeder moet worden gesteld op de liquidatiewaarde, omdat de maatschap tussen vader en moeder door het overlijden van vader is ontbonden;

Kort samengevat komt het erop neer dat bij een faillissement van een echtgenoot geen verzwaarde bewijslast meer geldt voor de andere echtgenoot wat betreft het bewijs dat hij