• No results found

SPROKKELINGEN OP HET GEBIED VAN ZEEDUKSBOUW EN HET ONTWERPEN VAN ZEED'JKSPROFIELEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SPROKKELINGEN OP HET GEBIED VAN ZEEDUKSBOUW EN HET ONTWERPEN VAN ZEED'JKSPROFIELEN"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SPROKKELINGEN OP HET GEBIED VAN ZEEDUKSBOUW EN HET ONTWERPEN

VAN ZEED'JKSPROFIELEN

door A.N. Dekker

Technisch Hoofdombttnoar van d« Rijkswalerstaat

C 2223

(2)

Korte nota inzake de wijze van uitaouwen van de di^ksva ken ter weeraaijden van het sluitgat voor de afsluitda» in het Veoregat.

1. Be wijze van opbouwen van de dijkakoppen en het verder uitbouwen van de dijksvak en ter weerozijden van het sluitgat met Ijetonelementen, geplaatst op een lag® dam van mijnsteen moga voldoende blijken uit de reeds ingediend© tekeningen met

hoevcolheden ststen (voor 9

en

voor 6 doorlaatoaiseons) •

2« Bet eerste wexit voor het maken van de beide dijksvakken ter weorszijden van het sluitgat (in het 3® wsrkjaar) sal moeten beataan uit het opbouwen van de beide koppen, teneinde vandaar

{Lit*'

uit do dijk verder te bouoen.

3* Het opbouwen van de koppen vindt dan plaats

t

terwijl het natte profiel van het Yeeregat nog niet is vorminderdj derhalve

v

terwijl de stroomsnelheden nog niet zi,jn toegeaomon. Zou men in omgekeerde riohting wilxen uitbouwen* dan is men geaoodsaakt de koppen op te bouwen bij reeds aanmerkoli jk toe 'enoman stroornsnel- hedenj op dit moment sou het profiel met reeds oa. 3100 m2 zijn afgenomen.

4* Indian de lags* met de bovenkant op 2 ra- gelegon ©leraenten road do koppen (zie de tekeningen van beide koppen) en duarop aansluitend enige tiental* en meters betoneleraenten* met de boven- kant gelo

;

en op minstana 2 m zijn ^ilaatat en tevene de lage eleaenten longs de buitenkant zijn aangeatort met mijnsteen* Hoomse klei en zand*kan worden begonnen met het storten van sand aohter de elementen tot oa 2 xa~. Banma kan isoomse klei op de ele rienten worden gostort tot het peil van oa* 1 a -• Op deze leeradam kan de toenconstruetie worden aangebracht rond de kop en en kuanen de kraagetukken en verder© verdediging rond de kop an worden ange- braoht*

5* Hlema kunnen nan de zaidzijde dioht aohter de beide kop; en de steigers gereed worden gwsaakt ten behoove van twee ba d.enzuigers*

Be persleidinpen van deze zuigers kunnen op de elementen op 2 m + warden gelegd* Deze zuigers (2 aohter elke kop) person van de kop en near de wal.

6* Het opstorten en vlak ba^jgeren van de lag® mijnsteendreiapel (deals ontworpen op 5 a - en deels op 4 a -# behalve bij do aan- slaiting am de beide oevers) waaxep de elementen worden geplaatst,

-vindt-

(3)

2

.

vindt gerog-old voart^ang# Gerakead wordt, d&t per week* ooste- ll jk van het sluitgat* gemlddeld 99 »' Hod® elemonten kiumen worden geset* X« Wet plaatsen van de hog® eleaeaten gerorderd tot de dijka*

kop van het dijksvak op de Oarustplaat, dan kunnen aldaor eve iee»®

een twootal bakkeamlgors te werk .?orden geeteld, teneinde ook in westalijke rich ling te kunnen >-ers«n*

Hat aanhrengoa van het aandliohaam voor het ooatelijk dijks- vak hetwelk een lengte heeft van oa 43$ » geeohiedt dan ant 4 hak enzui -era, terwijl het opatorten van zand iaet onderloaoers a an beide zijden van de elonentcn tevena vo rtang kan vinden, zodat tijdelijk 4 bakvenzui ers en tenminste 2 profielzuigers (ten behoeve van het sandstorten) op het oostelijk vak in bodrijf zijn*

Voor het westelljk dijksvak, dat aleohts een lengt© heeft van ca 235 is volataan lawmen worden met 2 bakkenzuigers en 2 proflelzuiers voor hat sands tor t werk *

7* Sireot aansluitend op het asnbrengen van de teeneonstruetie rond de kopjen aoet de aijnstesn onder de taludverdedigingen

worden aangebracht en kan een aonvang worden get&aakt met het

set ton van de basalt- en mm gedeclte betonglooiing rond 4® koppen*

8* Indian alle botonolecienten gele. en op 2 ra + sijn geplaatst, is het opstorten en opspuiten van het sandliohaam utiar dezorzi^ds insioht goen noeil.ijk probleesa moor* Ben di^ksliohaasi net een breedte van teen tot teen (op 0«50 n -) van oa 145 ® biedt

vo.ldoende gelegenheid tot strandvorriing ter plaatae van de tenon, te voroen op ca 1 a zodat aldaar, vooral eeret an de zeezijde„

gele

i

“enheid is om ti.idens d© L. W* porioden de danwand in de teen in te s uiten, de kraagstukken aan te brengen en de basalt.^ooiing to setten.

Het afwerken van het te verdedi;:en belnp van 1 * 2 langs d©

binnenteon voreist een milder snel tempo* Indien de taludverdedi- ging aan de binnonzijde tot ca 100 m achtar de ko pen gereod la*

kan het resterande tijdelijk vel als strand blijven llg^en*

De hoofdzaibc is, dat eerse de vordediging aan de zeezijda zo snel en so hoog mogeli^k wordt opgetrok en*

9* Tenalotto wil Ik nog een globalo vergelljking maicen voor een wijze van uitbouwen met mijnsteendaa en het aitbouwen met

-eleraenten-

(4)

■>

rnimmntom*

MS h&t vS.th&tmm suet alaatmtea tom Ik utt&tgmm v&n sea mmlheid vm ^?:dt«6ddca 9$ m* (3 ®eta VMI H|

a

<) , ©r y^tifc, ^.jlsrwsjr fiso®* a^3.1J?ia. il^ too »i.iaatee» 4a da Armpel waxdsm gee tort * (prs^ossA ©p sen 'eaiddslto bod«^dispt© rm 6a- (©a ®5 ton par m*}*

fmv hat ttittoosen

;

-»t «^jn«t»eada®

t

©aanrart le tataln ©raji-

©««• list ©p 2 a 4-

f

W$ e«a tafttiaaibwwdt© ran 2 a ©a halo sn «aa 1 t 2» »al per weai'i* MJ uit o«« aaalheid. als x»t el®iaaat©n

g

Mm._^£iQO.. tan a4iaa.tMiii...Por:...w«k aostea anrten fostort (m 290 ton

San ss4®t

#

tat Iwt. aitbouman rm mn miSmt&aakm M4 jptlijk®

reortfjattg ©4© s»t •Xoasatatty niot 4# $& VQs**©*#aIij&oai hot vargt t© im«i. tijt* Smn wmw global* feostac - rergal 44king him mm

f@n MS hot atol t#3s»iitag« met ho®o©o4liet«a«tat#a.

So at^aate.mtaa mist t® aagatijiawit er peraXtoltiasen ©p t®

4©as«% teralil mm or ©aorta tmrta^a sateatag m *®I. aoataa hoodw tat ta IM9 van da taa 'Ml aMg* galfalhg aelusr «al. ©artMJaea*

Miertoor la taatoMl te atx&Hcraaiaenta a&rteti^,. ©at .iot het oog op hat apMtmi aetig. l«» vcr4«e»n* taaa top zal. d a atetsd* aoor vt56r tot ©tort uit moata awrdan ©pgohoogd*

Sat mm varfta* MMIMto^ta Mj tot- aluitgat Stokt op to houwon 614 toepaastng aaa ten al^noteondaRi* 1 at ik liovsr ©an

JC / .• . ■ ‘ ^ " ‘ '.: v ;>* , • '.

Sto MltotoatoiaMt ©arlerllgt mm da ton tan van tot tftattgat*.

waar da dlapto pro ter is dan 6 a - (n«i. ©a 8*50 m -) ecri aanalaa- iljte f^potor© inhoud an «®1 ^ 4«>0 ton per a**

T aaguataa 1956.

A.M. Said or.

(5)

Korte nota inzake da toe te passen taludverdedigingen op de TeetEga tdam.

A. jji.iksgedeelte in de Geul.

Steenfl:loolln^ van zailen basalt 30/40 van 0. 0 m - tot. 1.8Q +

T

1. iJij de keuze van basalt op het onderste gedeelte van het verdedigd buitenbeloop gelden de overwegingen, welke reeds zijn vervat in de nota van ir Dibblts, dd. 12 december 1955 , biz .3 lid 9 en 7.

2* Een bekleding van gebaggerde zeeklei onder de steenglooiing beneden het peil van G.B.W. zal in de meeste gevallen veel

moeilijkheden met zich meebrengen bi het aanbrengen van de krani- mat en de puinlaag, als wel bij het zetten van de glooiing. De bruikbaarheid van gebaggerde zeeklei hangt af van haar irieer of minders vastheid. Slappe klei veroorzaakt in de teen een nauwelijks begaanbare breimassa, waar met moeite of in

1

t geheel niet op is te werken, vooral indien deze klei onbesckermd een ti^ moet over- liggen* Met droge klei is de bekleding beneden H.W* nog wel te maken, dooh in dit geval moet 00 k niet veel sneer worden aangebracht, dan per tij van krammat, puin ( en gedeeltelijk van steenglooiingen) kan worden voorzien. Voor rivierklei gelden dezelfde bezwaren.

Boomse klei, mits niet te veel slappe specie wordt meegebaggerd, kan in bruikbaarheid hoger worden aangeslagenj voor het verkrijgen van deze leemsoort is echter de medewerking van Delgie nodig.

3. Mede in verband met het feit dat goede klei in ons land sohaars begint te worden, lijkt het gebruik van een mijnsteenbe- kleding (poststeen '*tout venant

M

j ter vervanging van klei, beneden het peil van 2,50 m + aantreklcelijk* Boven dit peil is klei wel

te verwerkenj ze wordt daar onder normals oastandigheden niet meer met zeewater overspoeld.

4* De dikte van de mijnsteenbekleding was op 0*75 m gesteld;

liever zag ik deze dikte op 1 m gebracht. De mijnsteenbekleding

kan ter plaatse van de teen niet lager dan G.L.W. worden aangebraeht, zodat daar de dikte 0.45 ® bedraagt. De mijnsteenbekleding is ter plaatse van de teen tot 1 m daarbuiten doorgetrokken gedaoht. Een en ander is aangegeven op het ontwerp-dwarsprofiel, sohaal 1 * 100 . 5» Het lijkt bij het gebruik van mijnsteen mogelijk met de bekleding van het zandlichaam een tiental meters voor te blijven qp het reeds van een basaltgl 00 iing voorzien gedeelte. Verweking

van de opgebrachte mijnsteen is niet te duohtenj wel kan door

-golfslag-

(6)

2

.

golfopslag wat van. het fijne materiaal worden uitgeslagen, dat In de teen zal komen te llggea* Dit fijnere materiaal moet het volgend L.W. tij weer over het talud worden verdeeld* voordat de vlijlagen worden aangebracht*

6. Het weglaten van de vlijlagen en de atortlaag komt mij niet gewenst voor. Het fijnere materiaal zou geleidelijk door da golfwerking onder de basaltbezetting wegslaan, hetgeen ver- zakkingen van de glooiing tot gevolg zal hebben.

7* Het is echter niet met op ervaring berustends zekerheid te zeggen of de mijnsteen over een lange reeks van .aren zijn doelraatigheid als vervanger van klei of leem zal behouden. Ik geloof stellig dat de mijnsteen zijn doelmatigheid niet zal ver- liezen als gevolg van verwering en desintegratie| de harde

steenstukken in de massa veranderen niet, sommige stuldcen zullen weer in klei veranderen, terwijl het overige grotendeels tot fi^n grais aiteen zal vallen. De dichtheid van het pakket zal hierdoor naar mijn mening niet worden geschaad, eerder toenemen.

De puinlaag onder een steenglooiing slijt op den duur aanzien- lyk a£, terwyl ook de kleibekleding eveneens asm

erosie onderhevig is* Hot mijnateanpakket zaj wel iets inklinken, doch dit is met een klei ekleding ook het geval*

8* Het atoppen van de basaltglooiing zou ik aehterwege willen latenj het invegen mat grind lykt mij meer aan het doel te be- antwoorden ( zle artikel P.5?., no. 1955» biz ,893).

9. De benodigde hoeveelheden basaltzuilen 30/40 verdeeld over de 4 jarenven uitvoering zi^n als volgts

1e iuar dijksvak Onrustplaat* 4-'40 m2 of 4200 ton (waarvan +. 3000 m2 of 2700 ton in het 3© jaar op te nemen).

3e .iaar dijk uitbouwen tot sluitgati 10730 m2 of 9700 ton, verminderd met 2700 ton op te nemen- 7000 ton.

4e .iaar dijksvak sluitgat | 3500 m2 of 5000 ton, verminderd met 3'100 m2 of 2800 ton op te nemen- 2200 ton.

Betongloolinjc zeeziide bova 1>0Q m ♦ .

10. De toepassing van een aan de plaatselijke omstandigheden

aangepaste betonglooiing lijkt mij te prefereren boven een be-

zetting van het gehele te verdedigen oppervlak met een basalt-

-glooiing-

(7)

-

1

-

glooiing en wel om de volgende reden*

1e. Een betonglooiing is aanmerkelijk vlugger aan te brengen dan een basaltglooiing, eerstens omdat per aan meer vierkante meters kunnen worden gezet (de verhouding ligt ongeveer 3 * 1 bij de gangbare systemen) en tweedens omdat de krammat en de puinlagen niet vooraf behoeven te worden aangebracht.

2e* Voor bet zetten van betonglooiing wordt in mindere mate vakman- sohap vereist, als voor basaltglooiing.

3e. Een betonglooiing is goedkoper dan een basaltglooiing (beton dik 0.30 m, "e^iddelde van vlak an met nokken, oa. f 33*- per m2, basal tglooiing 30/40 op krammat ea puin ca. f 44»- per m2, indien het Hijk voor beide gevallen de betonblokken en de basalt besohik- baax stelt).

4e. De betonglooiing kost geen deviezen.

5 ®. Basaltzuilen sijn thans moeilijk in -rote hoeveelheden te ver- krijgen.

11. Een verdediging met asfait durf ik thans voor deze vrij zwaar tot zwaax aangevallen zeedijk niet aan te bevelen. Bij toe- passing van asfait moet worden gerekend op een aanzienlijk grotere golfoploop, met als gevolg grotere kruinshoogte, terwijl voorts thans nog niet met zekerheid is te zeggen of een asfaltbekleding dezelfde levensduur zal hebben als een basalt- of betonglooiing.

Een verdediging met asfait is eohter vele malen vlugger aan te brengen dan een verdediging met basaltzuilen of betonblokken.

12. Vergelijktmen overigens de levensduur van een basaltglooiing met die van een betonglooiing, dan zal, voor beide gevallen uit- gaande van een goede kwaliteit van het materiaal, de basaltglooiing de betonglooiing overtreffen, voornamelijk op de taludgedeelten, welke veelvuldig door het zeewater worden bespoeld*

De levensduur van het desbetreffende gedeelte van de beton- glooiingblokkun kan echter aanzienlijk worden opgevoerd door aan de beton een grotere ohemische resistentie te geven, door middel van de "Ocraat

M

behandeling. Bij deze behandeling wordt beton in een gastunnel onder vacuum of soms onder druk behandeld met een fluor- gas (silioiumtetrafluoride). Dit gas zet de vrije kalkverbindingen in de beton (welke door zeewater worden uitgeloogd!) ora in schei- kundig meer weerstand biedende verbindingen.

13

-

(8)

4-

13« Voor het gedeolte van de afsluitdaa gelegen in de Geul ko- men mij de volgende dikten van de betonglooiing afdoende voor.

1. buitenbeloop 1 » 4t5 van 1,80 m + tot 5»40 m + 0,J0 m

2. buitenberm ±1*15 van 5»40 6*70 a 0,25 &

3. buitenbeloop 1 * 4 van 6,70 m + tot 7*75 ® + 0,20 m Voor het gedeelte gelegen op de Onrustplaat en voor de ver- z aring*

1. buitenbeloop 1* 4*5 van teen tot 5,30 m + 0,30 m

2. buitenberm over 3 m breedte 0,20 m

14, Het lijkt mi^ niet raadzaam voor alle te verdedigen taluds en beraei $6n aysteem aan te houdenj dit zou voor de produotie van 4<§n fabrlek een te zware opgaaf zijn, zodat deze zijn op orach t over andere fabrieken sal aoeten vardelen. De toepassing van meerdere systemen biedt tevens de mogelijkheid deze naar hun merites, vooral ten aanzien van het verwerken, de golfafremraende eigenschappen en de vaste digging te kunnen toetsen,

15, Voor het verdedigen van taluds en bemnen komen naar mijn inzicht voor deze zwaar aangevallen dijk een drietal bekende sy- stemen in aanmerking, n.l,*

1e de diaboolglooiing, systeem '*3treefkerk" (de Hoop, Terneuzen).

2e de

H

Pit

M

glooiing (Pieters, tfiddelburg)«

3e de

f,

0ord"glooiing (van Waning, Goes-Rotterdam).

Voor wat betreft het gedeelte van het te verdedigen oppervlak dat van golfafremmende obstakels zal worden voorzien, zouden voor

elk gggt©®® van elkaar versohillende wijzen van plaatsen

der obstakels kunnen worden tosgspast*

Op het geulgedeelte en op het gedeelte vam de dijk op de Onrustplaat waren elk drie vakken, bezet met &&n der genoemde sy-

stemen aan te brengen, welke alsdan alle vrijwel onder dezelfda omstandigheden ten aanzien van de golfaanval liggen. De gedeelten*

waar golfafrem ende obstakels zouden moeten worden gezet, zijn op de ontwerp-dwarsprofielen aangegeven#

Tevens zou ik willen voorstellen een proefvak te reserveren voor de koperslalcblokken.

Op het met betonglooiing te verdedigen binnenbermbeloop van 1*2 in het geulgedeelte zou ik het betonglooiingsysteem "Haringman"

-en-

(9)

-

5

-

'Be.ver

en de

M

^p»e«icop

M

glooiing willen toepassen.

16. Bij het vaststellen van de afmetingen van. de toe te pasaen drie glooiingsystemen zal men moeten uitgaan van twee mogelijkheden en welt

1e het biocgewioht moet zo groot sLon, dat zetten met de hand nog mogelijk is,

2e het blokgewicht is te groot om met de hand te zetten zodat plaatsen met mobiele kraantjes noodzakelijk wordt*

Het blokoppervlak zou ik bij voorkeur niet groter willen maken dsn 0,25 m2, waaxbio nog een redeli.jk© aanpassing van da verdediging bij zettingen in het talud mag worden verwacht.

Een bezettlng met blokken met een oppervlak van bijv. 1 m2 is naar dezorzijds inzicht te stug op een vers aangelegd dijks- liohaami bovendien zijn blokken van dergelijke afmetingen (bij een dikte van O.JO m reeds +750 kg) onhandelbaax bij het trans- port naar en over het werk.

Het verdient mijns inziens eohter aanbeveling over de blokafmetingen van gedachte te wisselen met de betonfabrikanten en bijv. met de polder Waloheren.

17. Be blokgewichten zijn voor de normale bloklcen der drie voorgestelde systemen bij een dikte van 0,50 m ale volgtt 1. "diabool” 0,30 x 0.30 m

vlak +57-72 kg.

met nok £ 78 kg.

2. ’’Pit” zeshoek met zijden 0.25 m»

vlak ± 109 kg met nok ± 132 kg

3. "Oord" 0.40 x 0.40 m vlak ;£ 115 Eg.

met trap +138 kg.

Het lijkt mij toe, dat deze blokken nog met de hand zijn te zetten, waarbij vooral ten aanzien van de

H

0ord" blokken de grens is bereikt.

18. Be benodigde hoeveelheden betonglooiingblocken, vardoeld over de 4 jaren van uitvoering zijn ala volgt*

-1e ;'iaar-

(10)

- 6 .

.til ..mas

2e .iaar

4s .iaar

dij?:svak Onruetplaat

verzwaring dijk Onrustpolder dijk uitbouwen tot sluitgat dijksvak sluitgat

340GQ m2 13900 m2 31300 m2

■£&Q0ja2 19»Deproductiffi^acHEit voor de diverse systeraen en fabrieken ligt gemiddeld als volgt*

1. "diaboolglooiing", Be Hoop, Terneuzen, gera.per week 0.J0 63a. m2 0.2p y/a. m2 0.20

M2

0.30 0.25 0.20 0.30 0.25 0.20 2. "Pitglooiing", Pieters, Middelburg, gem. per week

3.

H

0ordglooiing‘' v. Waning, Goes-H'dam genuper week

6 awgustue 1956 .

A.if. Dekker

OJyMCMOJOJ

a a a s s a

(11)

Sprokkelingen op hot gebied van zeedijksbouw en bet ontwerpen van zeedijksprofielen I door A. N. Dekker, Technisch Hoofdambtenaar van de Rijkswaterstaat-

627.5f4.3

Inleidingr.

Na de stormramp van Hebruari 1953 staan de zeedijken wel zeer in de belangstelling van de Nedcrlandse Water- bouwkundigen, die met zeeweringen hebben te maken; de pennen van onze deskundigen zijn heftig in beweging ge- komen om de visies op dit ontwerp naar voren te brengen.

De publicaties in OTAR van de op hoge leeftijd nog zp vitale beer Huitema verdienen hierbij wel de bijzondere aandacht en ik kan een ieder, die bij zeedijken is geinteres- seerd aanbevelen deze te lezen’); 00k mag ik verwijzen naar de artikclen van de heren Wesdorp en Priester in Pol. Tijd- schrift No. 11/12 van dit jaar en naar hetgeen de beer Exalto schreef in P.T. No. 31-34. 1954 biz. 691-694.

Met uitzondering van de zeedijken van Friesland en Gro- ningen, bet overgrote deel van de afsluitdijk van de Zuiderzee en enkele dijken op de Zuid-Hollandse eilanden en in Zee- land, bezitten de meeste zeedijken in ons land een buiten- berm, naar beneden toe overgaand in een met steen- of betonglooiing verdedigd waterbeloop, terwijl buitenberm, kruin en overige belopen van een kleibekleding met grasmat zijn voorzien.

De veelal aanwezige binnenberm bezit al of niet een rijweg.

Dijksligging.

De meet of mindcre mate waarin de zeedijk bij stormtij door golfslag wordt aangevallen, is afhankelijk van zijn lig- ' ging ten opzichte van de overheersende kormrichting. De

; aanwezigheid van voorland, hetzij schorren of zandplaten en de hoogte en breedte daarvan, diepe geulen voor de dijk en de breedte van deze geulen, van havenkommen tegen de dijk gelegen, alsmede van eventuele zandbanken aan de overzijde diet geulen zijn van invloed.

Hoog voorland, bv. gelegen op G.H.W. voof een zeedijk en bij G.L.W. droogvallende banken op enige afstand uit de dijk, zullen de golfaanval meer of minder reduceren. Liggen de banken op enige kilometers uit de dijk, met tussen deze en de zandbank grote diepten, dan krijgt de aanvankelijk op de zandbank gereduceerde golf weer gelegenheid aan te groeien.

Belopen.

Over de helling van de diverse belopen, de hoogte en breedte van de buitenberm en de diverse bekledingen be- staan velerlei inzichten.

Afhankelijk van de te verwachten golfbcweging voor de dijk is een helling van 1 : 2 ii voor een verdedigd water- beloop wel als steilste beloop te beschouwen. Langs de Noordzcekust 6f in de nabijheid daarvan lijkt mij een buiten- beloop van teen tot buitenberm met hellingen gelegen tussen 1 : 6 en 1 : 4 het meest gewenst. Op de overige belopen en de buitenberm kom ik hierondcr nog tcrug.

Verdediging waderbeloop.

Steenglooiing. 1

Gezien do huidige inzichten en ervaringen komen be- halve voor licht aangevallen belopen uitsluitend zuilenbasalt, basaltzetsteen of een betonglooiing in aanmerking.

De steenglooiingen van Lessinese of Vilvoordse steen hebben nagenoeg afgedaan, terwijl de ervaringen met steen- glooiingen van Belgische bloksteen op middelzwaar en zwaar

1] Zir Iitci.Uuurlijs; aan tin* rind van twerdo deni van het artikrl.

(12)

aangevallen dijken van dicn aard zijn, dat het enthousiasme om dit type toe te passen sterk geluwd schijnt te zijn. Door de betrekkelijk ruw behakte zijvlakken van deze blokken heeft ecn met deze steensoort bezette glooiing vrij veel holten tussen de aansluitende vlakken.

Tijdens het opschieten van de golf tegen het beloop wor- den deze ruimten, inclus'ef de holle ruimte in de stortlaag van puin, met water gevuld; bij teruglopcnde golf kan het water niet zo sncl uit de stortlaag meelopen, met als gevolg, dat v6br het moment dat de volgcnde golf oploopt, de on- derste stenen een overdruk tegen de onderkant krijgen, ongeveer gelijk aan een waterkolom met een hoogte van verminderd met enig weerstandsverlies (zie fig. i). De steen welke het minst zit opgesloten, wordt dan even opgelicht (zie pijl) en het laat zich verstaan dat het niet lang meer be- hoeft te duren of deze steen is uitgewipt, waarmee het ont- staan van een gat in dc steenglooiing is ingeluid.

Zelfs bij het meest zorgvuldig zetten en aanstoppen van de glooiing zal men dit niet kunnen voorkomen. De meeste stopstukken zijn na de eerste de beste storm voor een groot deel verdwenen.

Het indringen van water onder de bloksteen kan wel worden voorkomen door de glooiing aan te gieten met een asfaltmengsel, hetgeen ik echter bij een nieuwe steenglooiing op een vers opgeworpen dijkslichaam liever niet zou toe- passen; op een oud en gezeten dijksbeloop schijnt dit echter wel een oplossing te zijn. De toepassing van asfalt echter is voor dit doel meestal erg duur, omdat de opstelling, aan- en afvoer enz. van menginstallatie moet worden verwerkt op een te kleine hoeveelheid asfalt. Verder is transport meestal ook zeer lastig, dus duur. Alleen voor grote werken lijkt deze methode daarom aan te bevelen; zeker niet voor onderhouds- werken.

Voor slechts licht aangevallen belopen is echter met deze steensoort een uitstekend bruikbare steenglooiing te ver- krijgen.

Zoals hierboven reeds aangehaald, is de afsluitende wer- king van de stopstukken slechts van beperkte duur; op de afsluitdijk Wieringen-Friesland zag ik het aanstoppen der glooiing bij wijze van proef vervangen door invegen met grind. Dit schijnt aanvankelijk goede resultaten te hebben opgeleverd, vooral ten aanzien van het glooiinggedeelte, dat dagelijks door het water wordt bespoeld. De grind gaat namelijk steeds vaster zitten, eensdeels door het trillen van de glooiing door de golfbewe-

ging en voorts door het ins- poelen van zand, slib, schel- pengruis enz. in de grind- vulling en door aangroeiing.

Een talud bezet met zuilen- basalt mist de nadelen van een bloksteenglooiing. De vlakkere zijvlakken van de zuilen ver- zekeren een betere zijdelingse aansluiting, ook door een gunstiger verhouding tussen doorsnede en hoogte van de zuilen; mede door het hoger soortelijk gewicht van basalt, laat het zich verstaan dat een basaltzuilnietgemakkelijkdoor de overdruk zal worden uitge- licht. Ook lijkt mij het invegen met grind van een zuilenbasalt- glooiing te verkiezen boven het opvullen met puinstukjes en afstoppen.

Bij de overgang van de steen- of betonglooiing op de van een grasmat voorziene buiten- berm, ontstaat vrijwel bij elke storm welke de berm doet over- spoelen, meer of minder aan-

tasting van de grasmat. Bij hoog gelegen bermen, bv. op 2,5 a 3,5 m boven G.H.W., zuilen deze overspoehngen en beschadigingen uiteraard minder frequent voorkomen, het- geen de kwaliteit van de grasmat ten goede komt; voor buitengewoon hoge stormvloeden is de grasmat dan beter bestand tegen vernieling.

Een oplossing waarbij de niet aan erosie blootstaande steenglooiing meer gcleidelijk via een minder sterke vcrde- diging overgaat in de grasmat is mogelijk; een in vette klei gestrate en met kleipap ingeveegde klinkcrglooiing zou aan de eis kunnen voldoen, doch de strook klinkerglooiing moet de gelegenheid krijgen in de voegen te begroeien (zie fig. 2).

Een dicht begroeide klinkerglooiing kan, voor niet te lange duur, heel wat golfslag verduren.

Een perkoenrij van 45 stuks per to m langs de bovenkant van de steenglooiing (fig. 2) kan zijn nut hebben op die plaat- sen waar veelvuldig „veek” aanspoelt. Tot zekere hoogte keert een dergelijke perkoenrij het aanspoelen van „veek” op de grasmat van de buitenberm.

Voor zeer zwaar aangevallen zeeweringen zag ik de buiten- berm met daarboven nog een gedeelte van het buitenbeloop het liefst verdedigd met een daartoe geschikt betonglooiings- systeem, voorzien van nokken of iets dergelijks, naar boven in diktc afnemend (zie fig. 3).

Betonglooiing.

De zeshoekigc betonzuilen en het systeem de Muralt buiten beschouwing gelaten, zijn de laatste twee decennia meerdere betonglooiing-systemen tot ontwikkeling ge- komen. Deze systemen hebben alle meer of minder hun ver- dienste, doch moeten worden toegepast op die plaatsen waar het systeem als taludverdediging aan de gestelde eisen kan voldoen. Een zwaar aangevallen beloop zal een beton- glooiingsysteem vereisen, waarvan het blokgewicht voldoen- de groot is en waarbij de blokken onderling zodanig in elkaar grijpen dat uitlichten praktisch niet mogelijk is.

Het voordeel van een betonblokkenglooiing ligt, technisch bezien wel hoofdzakelijk hierin, dat de vlakke onderkanten der blokken, zoals gebruikelijk, op het vlak afgewerkte klei- beloop rusten, al of niet met tussenvoeging van een laagje zand ter dikte van 2 cm met het oog op gemakkelijker zetten.

Dit zandlaagje is echter na betrekkelijk korte tijd verdwenen;

de glooiing zet zich zelf wel op het kleibeloop na. Door de

berm 77/77

opgelicht

Fig. I- Fig- 2-

steenstrook klinkerglooiing Q.1.1.5 .°:°e 1.5 ,

1 a 1.5 . 1.5

*1 6

r—7

EZT

belonWokken O.SxO.SxQ?

(13)

894b

-ioonn beTon

tl 15 ) 4

gang Kci ^ r~l r~i r-i n a—CJ_C3 015

‘025 0.20 T1

''leibehiedma

omstandighedcnkrijgt menwcl eens de kans langs dc buiten- kant van dc tccnconstructic cen tijdelijke kade op te werpen, waardoor de teen meer in den droge kan worden doorgezct.

F'g 3-

vlakke aansluiting van de onderkant van het blok op de klei, is de kans op oplichten van het blok, zoals hierboven werd aangehaald voor de steenglooiing voor bloksteen, hier niet aanwezig.

Binnen een zekere tolerantie in de afmetingen der blok- ken, sluiten de zijvlakken zuiver tegen elkaar; doordringen van water tot de klei is dus tot een minimum beperkt, zodat de kans op wegspoelen van de klei onder de blokken niet zo groot is.

Bijkomende financigle voordelen zijn: ten eerste, dat het niet strikt noodzakelijk is de betonblokken door ervaren steenzetters te doen zetten, terwijl tevens op een goed afge- maakt beloop van vaste klei het zetten vlugger gaat; ten tweede kost de betonblokkenglooiing geen deviezen.

Als nadeel moet echter worden aangemerkt, dat het zetten van bochten met dit materiaal meebrengt, dat het verband in het werk gaat verlopen, zodat hier en daar, afhankelijk van de straal van de bocht, hoekjes in het werk met beton moeten worden bijgestort. Persoonlijk geef ik er de voorkeur aan de bochten met een glooiing van natuursteen te verdedigen.

Een bijkomstig ongemak is, dat men bij wisselmde teenhoogte deze steeds een gehele blokbreedte (bij diabool- glooiing zelfs 2 blokken) moet laten verspringen, om de horizontale naden en de bovenkant van het werk op een hoogte te houden.

Het aanbrengen van nokken op, of verdiepingen in de blokken schept de mogelijkheid de golfoploop enigermate te reduceren (maximaal 10%). De golfoploop reducerende obstakels lijken mij beneden de hoogte van 1 a 1,5 m boven G.H.W. van geen nut.

Het oppervlak van de betonblokken, waarmede een talud wordt bezel, zou ik liefst niet groter maken dan ca 0,25 m2, bij een aan de golfaanval aangepaste dikte. Een uit kleinere eenheden opgebouwde betonglooiing is soepeler t.a.v. de altijd te verwachten zettingen dan een talud bezet met blok- ken van groot oppervlak, terwijl 00k het verwerken van niet te grote eenheden meer gemak oplevert. In geen geval zou ik betonblokken van grote afmetingen op een nog verse dijk willen aanbrengen.

De thans bestaande betonblokglooiingsystemen zijn:

a. Betonblokglooiing systeem ,,Leendertse”;

b. ,, „ „Streefkerk” (diabool, fabr.

„De Hoop” Terneuzen);

c. „ ,, ,,Oord” (fabr. v. Waning &

Co, Rotterdam,);

d. „ „ ,,Haringmam” (fabr. te Goes);

e. „ • „ „Gemy” (fabr. Mijnlieff, Nij- megen);

f. „ „ „Pit” (fabr. Pieters, Middel- burg);

g. „ „ „Bcverkop”.

Enige van deze typen werden reeds in P.T. beschrcven.

1

De teen.

Het zetten van de onderste lagen van de steenglooiing langs de teen is bij zeedijksbouw veclal een zorgenkind. Bij afgaand water moet zo vlug als mogelijk is het zandprofiel worden afgcmaakt, de kleibekleding en de krammat aange- bracht, de vlijlagen gelegd en de stortpuin opgebracht, op- dat de steenzetters zo vlug mogelijk kunnen beginnen; een en ander vormt een uitgebrcid program voor de beschikbare tijd. Als men dan het geluk heeft, dat niet te veel water uit het dijkslichaam nazakt, dat de klei in brei zou kunnen veranderen en men over vaste en droge klei beschikt, dan is men bij goede organisatie in staat per laagwatergctij een be- hoorlijk gedeelte van steenglooiing te voorzien. Bij gunstige

Het gedeelte van het beklede beloop waar men geen tijd meet had de steenglooiing te zetten, moet dan in elk geval bekramd zijn en de vlij- en stortlaag opgebracht, met liefst nog enige stenen op de puinlaag, opdat tijdens H.W. de reeds opgebrachte kleibekleding is beschcrmd.

De tecnconstructie zelf bestaat in zijn meest simpele vorm uit een al of niet gesloten rij van gecreosoteerde perkoen- palen. Bij dijkstraci’s waarlangs men geleidelijk vcrlanding of aanslibbing kan verwachten (d.w.z. binnen enkele jaren) is een dergelijke tecnconstructie voldoende; is aanslibbing niet te verwachten en is de dijk aan matige golfaanval bloot gesteld, dan verdient het aanbeveling langs de glooiingzijde van de perkoenrij een schot aan te brengen van gecreoso- teerde vurenhouten planken, dik ca 2,5 cm en hoog ca 40 cm.

Voor zwaar aangevallen belopcn is dit echter zeker niet afdoende te achten; 00k al ligt er voor de teen cen berm, waarop een zwaar bestort kraagstuk is aangebracht, dan nog loopt men de kans dat door de golfbeweging langzamerhand zand wordt meegenomen tot onder het houten schot, waar- na verder dc kleibekleding onder de onderste stenen van de glooiing wordt weggespoeld en de teen gaat verzakken.

Een betere constructie is in dit geval een damwand van geploegde en gecreosoteerde delen, lang minstens 1,60 m en dik 0,06 4 0,08 m, liefst nog verstcrkt door een gording van bv. 0,10 x 0,12 m.

Indien men vreest dat de bestorting van het op dc plas- berm aangebrachte kraagstuk door zware teruglopende golven wordt weggerold, kan men deze met een asfaltmengsel vol- gieten, zover als men bij L.W. naar de waterrand kan komen

Met het oog op de last, welke men van het verpappen van de kleibekleding in de teen bij de aanleg ondervindt, kan m.i.

het aanbrengen van een kern van miinsteen, waaruit de grotere stukken zijn verwijderd, uitkomst brengen in deze moeilijkheden (zie fig. 4). Langs de teen kan de kleibekleding en de krammat vervallen; met het oog op het uitspoelen van de fijne delen uit de mijnstecn, lijkt mij het aanbrengen van de vlij- en storjiag van puin wel wenselijk. Bij de aanleg van de afsluitdijk in het Dijkwater op Schouwen-Duiveland is een dergelijke proef genomen met aanvankelijk goede resultaten.

Voor zwaar aangevallen belopcn komt mij de aansluiting van de steenglooiing aan de teen, zoals in fig. 5 1; aange seven, praktischer voor; dit profiel geeft in de teen ce 1 rnc.-r gelei- delijke overgang van het beloop naar de vlakke be itorte plas- berm, hetgeen met het oog op de teruglopende golf van belang is. Ook geeft dit profiel een betere aansluiting van do eerste rij stenen aan de tecnconstructie.

Bij betonblokglooiingen wordt de tecnconstructie meestal gevormd door betonbanden steunendc tegen pcrkoenen. De betonbanden hcbben aan de glooiingzijde een afschuining waartegen het eerste teenblok past en steun vindt.

Indien een zwaar aangevallen beloop met een beton glooiingsysteem is verdedigd, zou, om de in fig. 5 weergt geven tecnconstructie te volgen, de oplossing van fig. 6 kun- nen worden aangehouden; dc wijze van opsluinng tussen de tlo cken onderling is in deze figuur weggelaten.

Hierboven werd reeds gememorcerd dat hi) dijksaanleg of dij'tsonderhoud het zetten van het gedeelte van de steen- glooiing van de teen tot H.W. steeds een gcjaagd karwei is;

om met het zetten van de boven H.W. gelegen glooiing regel- matig te kunnen voortgaan, is het zaak te zorgen dat het door- zetten van de teen tevens rcgelmatig en snel voortgang vindt.

Een eerste vereiste is dat de hoogte van de tecnconstructie vooral r.i :t te laag moet worden gesteld.

Voor gebieden met groot tijverschil kan men de hoogte van, de buitenteen veilig op 1 a 0,5 m boven G.L.W. stellen;

neemt men hiervoor een lager peil, dan is de beschikbare werktijd tijdens de L.W. periode te kort om de steenglooiing

(14)

langs de teen over voldoende lengte en hoogte te kunnen aan- brengen. Bovendien zal een bij nieuwe dijksaanleg te laag aangelegde teen na 20 of 30 jaren veel moeiliikheden geven;

immers het dijkslichaam en 00k de zate klinkt, resp. zakt in dit tijdsverloop nog, zodat de teen dan de hoogte van G.L.W.

gaat benaderen, met alle lasten van dien.

Bovenstaande opmerkingen over de teenhoogte slaan van- zelfsprekend op die dijksgedeelten, welke door dieper water worden aangelegd; bij dijksgedeelten over op H.W. liggende schorren of bij L.W. droogvallende zandplaten vervallen deze bezwaren.

Kleibekleding. Grasmat.

De dikte der kleibekleding op de buiten- en de binnen- belopen kan afhankelijk worden gesteld van de mate waarin de dijk wordt aangevallen.

Op dijken welke van de stormstreek zijn afgekeerd en waar in geen geval golfaanval van betekenis behoeft te worden verwacht, kan met minder dikte worden volstaan dan op zwaar aangevallen zeeweringen.

In het eerste geval is op de buitenbelopen en op de buiten- berm een dikte van 0,50 m in de meeste gcvallen voldoende, met een dikte van minstens 0,30 m op de binnenbelopen.

Voor-matig tot zwaar aangevallen dijken zijn deze klcidikten ontoereikend; hier past rr.e:r een dikte van 0,70 tot 1 m op buitenbelopen en buitenberm en 0,50 tot 0,70 m op de binnenbelopen. »

Wellicht zullen er deskundigen zijn, die bovengenoemde kleidikten nog aan de lichte kant vinden, doch er dient hierbij bedacht te worden, dat de zeeklei (van schorren of gebag- gerde klei uit banken) in ons landje langzamerhand schaars begint te worden. Tijdens de herstelwerkzaamheden na de ramp van Februari 1953 heeft ons kleiarsenaal reeds een veertje moeten laten.

De aanvoer van klei voor dijksbouw vordert thans grote bedragen, vooral als deze van over de grenzen en van onze rivieren moet worden betrokken.

De ,,Boomse” klei uit Belgie werd reeds in vrij grote hoe- veelheden verwerkt. Deze kleisoort begroeit niet of zeer slecht en is feitelijk uitsluitend bruikbaar onder steenglooi- ingen, tenzij men een laag afdekt met een andere kleisoort, welke wel begroeit. Aan de uiterwaarden e.d. van onze grote rivieren werden tevens reeds aanzienlijke hoeveelheden ont- leend voor dijkherstel e.d.

Echter schi nen e'e grote rivieren nog enkele millioenen m3

zoete klei te kunnen leveren, doch 00k hier is de voorraad niet onuitputtelijk; er gaat wel af, maar er komt weinig of niets meer bij.

Het is 00k mogelijk de nog aanwezige schorren (of gorzen) in Zeeland en rond de Zuid-Hollandse eilanden geheel leeg te ro- ven ten behoeve van de op handen zijnde werken op dijksbouwgebied, doch wat blijft er dan later van de cultuurwaarde over van deze droogvallende buitengronden.

Een ongemotiveerd royaal omspringen met de kleivoorraad is dus niet verantwoord.

Met het wegbaggeren van eventueel^nog

aanwezige exploitabele klei banken staat dezaak anders Detoe- komst zal hiermee minder worden geschaai waarbu niet mag worden vergeten dat in de verre toekomst nog ’. eel klei nodig zal zi|n, tenzij andere t ekledingsmaur.aien » rdeoge’. zica, die in hun kwaliteit als afdekmiddei van het drks-zand!. inaam equivalent zijn aan een deugdelifke kleibekleding mer gras mat. Hier beland ik op het terrein van dc dsikshekiediag met gebitumineerd zand en asfaltbeton op zand. Deze wuze van bekleden was vooral bij de herstelwerkzaamheden na de ramp van Februari 1953 in enkele gebieden van onscharbare waarde, omdat ze snel afdekken van het zandlichaam mo- gelijk maakte, daar waar de aanvoer op korte termijn van grote hoeveelheden bekledingsklei wellicht op onoverkome- lijke moeilijkheden stuitte. Goedkoop is een dergelijke dijks- bekleding echter allerminst, terwijl esthetisch een aldus be- werkte dijk in het landschap vloekt.

Tenslotte rijst ten aanzien van deze bekledingsmethode nog de vraag, hoe ze emit zal zien na 20 of 30 jaren! Ik gelonf niet dat iemand hierop een gedecideerd antwoord kan geven.

Een kleibekleding met grasmat gaat eeuwen mee!

Met betrekking tot het verwerken van de klei in het ver- leden en thans wil ik nog enkele opmerkingen maken.

Vroeger werd de klei voor de dijken met de schop gegraven en met kruiwagens aangereden, derhalve Sink door elkaar gewerkt en langzaam in dunne taagjes opgebrachr. De klei werd met zorg gescherfd en kwam goed in elkaar door het steeds schiften met de kruidelen, terwijl bovendien vaak nog gestampt werd.

Wat is er sindsdien niet veranderd! De met karren en spoor of met vxachtauto’s aangevoerde klei wordt thans in massa’s op de dijken gesmakt. Een auto stort al 3 a 4 m1 ineens (voor deze enkele vrachtautolading moesten vroeger ca 60 krui- wagens op en af rijden!); van scherven komt hier niet veel meer. Hoogstens zet een hoger op het beloop of berm staande dragline d: klei nog een keer over en als men bij elke dragline toezicht plaatst, kan men nog wel eens gedaan km- gen, dat de draglinemachinist met de bak enkele Happen op de klei wil geven. Men ziet hier dus een groot verschil in bewerking en dit zal zich uiten in de grotere klink van de bekledingslaag, terwijl 00k bij calamiteiten de minder ho- mogene kleibekleding vlugger is vernield. De opgebrachte klei wordt veelal wel aangetrapt door paarden. Bij droge specie is dit zeker afdoende, doch bi) sfappe klei wordt het gevaarlijk voor de paarden; bovendien trappen zij diepe gaten in de slappe klei, welke bij regenachtig weer vol met water komen te staan.

1,00 a 0.50 ITM-G LW

mij kraaq stuW

F’g- 4-

gecreos perkoenpalen Ung 1.60 a 1,80 (150 tvoh mer gecreos houten sc^ol 0.025 x 0.40

Fig. 6

'a 0.5

Fig.5-

i S 5

^33!

‘A

L

— QOS

fiouten me’ go'fl ■’Q

1}

|895b

(15)

De kwaliteit van de bekledingsklei voor een zeedijk is uiteraard een teer punt.

Onder steenglooiingen is een vaste en vette kleisoort het meest op zijn plaats; hierbij komt de kwestie van scheuren en van de begroeiing niet ter sprake.

De eisen te stellen aan de bekledingsklei van de overige dijksoppervlakken liggen anders. Is de specie te vet, dan krijgt men later last van scheuren, is de klei te schraal, dan biedt ze te weinig weerstand bij golfaanval. Bovendien zal de grasmat op een vette klei slecht aanslaan.

Men zal derhalve in de meeste gevallen genoegen moeten nemen met een kleisoort die het midden houdt tussen de beide-uitersten.

Kwaliteitseisen zijn voor bekledingsklei moeilijk te geven, terwijl het praktisch onmogchjk is, dat dit natuurproduct bij uitstek, dat in zo ongelooflijk vele conglomeraties voor- komt, steeds aan de gestelde eisen zal voldoen.

Met het oog op het gemakkelijk aanslaan van het inge- zaaide graszaad moet de klei zcker aan bcpaalde voorwaarden voldoen. Het percentage aan afslibbare delen en kOolzure kalk is hier blijkbaar van veel betekenis. Een percentage van 25 a 30% aan afslibbare delen en ca 15% aan koplzure kalk moet voor de ontwikkeling van een goede grasmat wel als voorwaarde worden gesteld. De beoordeling hiervan, als- mede de juiste samenstelling van het graszaadmengsel, ligt echter meer op het gebied van de landbouwkundige, die in deze wel terdege dient te worden geraadpleegd.

Overigens zal de grasmat over het algemeen op schorklei beter aanslaan dan op gebaggerde klei uit kleibanken.

De eerste paar jaren na het inzaaien moet aan de grasmat veel zorg worden besteed; vrij houden van onkruid, zo nodig kale plaatsen wat ruw harken en weer inzaaien en indien de grond het nodig heeft, bemesten, zijn eerste vereisten om een goede grasmat te kweken.

Bovendien is het aanslaan van het graszaad stcrk afhanke- lijk van het weer.

Het tijdstip waarop men kan gaan inzaai.'n hangt af van de tijd waarop het werk gereed komt.

Krijgt men de gelegenheid in het najaar in te zaaien en treft men een zachte herfst en winter, dan is er in het voor- jaar een grote voorsprong, vergeleken bij een inzaai bv. in

April. Belopen van 1 : 1 \2 tot 1 : 2 zijn feitelijk te steil om een goede grasmat op te kweken, terwijl de ligging van het beloop op de zonzijde of op het noorden 00k van veel invloed is. Niettemin ziet men vaak nog op steiic belopen een be- hoorlijke grasmat.

Ten aanzien van de beweiding lopen de meningen sterk uiteen. Persoonlijk ben ik van mening, dat de eerste 2 jaren de nieuwe dijk niet beweid moet worden, om de mat ge- legenheid te geven ongestoord aan te slaan. Na deze pcriode acht ik het beweiden met schapen van veel nut, doch na September moeten ze van de dijk weg. De grasmat kan dan nog wat doorgroeien, wat bij overspoehng tijdens stormen in herfst en winter nut zal afwerpcn.

Voorts meen ik dat een zeediik met leder jaar gemaaid moet worden; om het andere jaar hjkt mij verkieslijker. Het jaar, waarin de dijk niet in zijn geheel gemaaid wordt, moeten een paar malen de niet afgegraasde pollen worden bijgemaaid. Een dijk, welke zonder beweiding meerdere malen per jaar wordt gemaaid, zal geen dichte en vaste gras- mat krijgen.

Met het oog op de mogelijkheid van mechanisch maaien is een beloop van 1:2% nog te steil; bij een helling van I : 3 is dit uitvoerbaar.

Uitgezonderd de dijken met flauwe belopen in Friesland en Groningen, zou ik nimmer rundvee of paardcn op een dijk doen inscharen. Bij regenachtig weer worden de belopen en de buitenberm in niet geringe mate vernield, vooral bij talucls van 1 : I 1 - tot 1:3; zelfs een diik beweid met veel schapen heeft op steile belopen nog te hidcn; de schapen lopen graag achter elkaar indien zc langs de dijk trekken en trappen dan paadjes in de taluds. •

Van de exploitatic van een zeednk als grasland moet niet te veel worden verwacht; het grasgewas zal de beheerder over het algemeen meer kosten, dan het opbrengt.

De zeedijk zelf moet nooit worden bezien als winstobjett;

de primaire functie is bescherming van de mensen, die er achter veilig moeten kunnen leven en werken.

Tenslotte zij nog opgemerkt dat afrasteringen en hekken op de zecdijken niet thuis behoren; hoe licht ontstaan niet gaten rond afrasteringpalen, wanneer deze door de uit- lopende golven worden omspoeld.

Wordt vervolgd).

(16)

Sprokkelingen op het gebied van zeedijksbouw en het ontwerpen van

zeedijksprofielen II*

door A. N. Dekker,

Technisch Hoofdambtenaar van de Rijkswaterstaat.

627.514.3

Korte beschouwins: over hel ontwerpen van dijks- profielen.

Bij het ontwerpen van zeedijken komt in de eerste plaats het trace aan de orde; dit zal zo worden gekozen, dat zoveel mogelijk goede gronden binnen de bedijking vallen bij de kortste dijklengte, dat geulen met diepten van enige beteke- nis zo mogelijk loodrecht worden gesneden en dat de dijk zoveel mogelijk van de overheersende stormrichting ligt afgekeerd. Scherpe knikken dienen in het trace te worden vermeden.

Tenslorte zijn voor het trace ook van belang de plaats van bestaande havens, aansluitendc wegen, sluizen enZ.

De golfbeweging vodr de dijk.

Over het ontstaan van windgolven is reeds veel onder- zoekingswerk verricht.

Isen goed inzicht geven het boekje „Zeegolven” van Dr P. Groen en de verhandeling, geschreven door Prof. Thijsse en Ir Schijf in het verslag van het XVIle Internationale Scheepvaartcongres te Lissabon 1949, terwijl voorts de pu- blicaries van Sverdrup, Bretschneider e.a. genoemd moet worden.

De golfbeweging in voile zee en in nog veel sterkere mate voor de kust, is heel ingewikkeld. Het ligt niet op mijn weg en het is ook niet de bedoeling van deze summiere verhan- deling daar diep op in te gaan.

Bij het bepalen van het gunstigste dijksprofiel is de te verwachten golfbeweging vlak voor de dijk maatgevend.

Door berekening is deze golfbeweging bij benadering te be- palen, zodat men een indruk verkrijgt, van hetgeen later voor de dijk kan worden verwacht.

Voor het benaderen van de golfhoogte en de golflengte zal men van een bepaalde windsnelheid en strijklengte moeten uitgaan. Een snelheid van 20 m sec. is een gemiddelde;

•) Zie deel I in no, 51-52, 1955-

Fig- 7-

aangrotitng van windgolven in diep water

B

01 x

9

* rm

B

0.01 x< 3

0001 x<

%

2 3 4 5 6 8 j 2 34 56 8] 2 3 4 56 8 j 2 3 4 5 6 8 10 JlX 10 X 100 X 1000 X

30 m/sec. en meet komen ook voor, doch het is mogelijk dat de duur van de hoge snelheden en (of) de lengte van de wind- baan te kort is om van belang te zijn voor de golfontwikkeling.

De strijklengte of windbaan is, althans in voile zee, afhan kelijk van vorm en verplaatsingssnelheid van de depressie, sommige depressies hebben een lang windveld, d.w.z. een grote uitgestrektheid in de richting waarin de stormwinden waaien. Hoe langer dit windveld (strijklengte) is, des te sterker kunnen de golven zich ontwikkelen. De windbaan is echter eindig, de kust wordt bereikt en de groei van de golf houdt op. De windkracht is afhankelijk van de barometrische gradient; (onder gradient verstaat men het luchtdrukverschil in de richting van de grootste luchtdrukverandering over een afstand van 60 zeemijlen of in km.) Hoe steiler de gradient is, des te groter zijn over het algemeen de windsnelhcden.

Door afbuiging (refractie) en door verstrooiing (diffractie) zullen bv. de in de Noordzee ontstane golven sterk van ka- rakter veranderen wanneer zij het geulen- en bankcngebied voor de kust naderen.

Voor de golfbeweging meer binnenwaarts in de zeegaten zijn deze zeegolven vanzelfsprekend niet alleen meer maat- gevchd. Stromen'langs de dijk zijn daar bovendien van in- vloed op de golfbeweging. Terugkaatsing zal uitsluitend voorkomen tegen steile rotskusten, golfbrekers enz.

Voor het bepalen van de golfhoogte H0 in diep water met de strijklengte F in meters en de windsnelheid W in m/sec. als gegeven, kan gebruik worden gemaakt van de dimensieloze grafiek van Sverdrup (fig. 7), welke men aan- trcft in het eerder genoemde verslag van het Int. Scheep- vaartcongres. Uit dezelfde grafiek kan de golfsnelheid C in m/sec. worden afgeleid.

Uit fig. 8, overgenomen uit bovengenoemd werk van Dr Groen, is de golflengte L0 te bepalen, wanneer de golf- snelheid C en de diepte D bekend zijn.

Dit geldt, zolang de golf nog in diep water voortgaat.

Wordt echter de diepte minder dan ca '/, van de golflengte, dan treedt remmende werking op en verandert het golf- karakter. Met behulp van de grafiek fig. 9, evenecns ont- leend aan „Zeegolven”, kan voor de uit fig. 7 en 8 gcvonden golfhoogte en golflengte een reductiefactor worden gevonden, waarmee de gewijzigde golfafmetingen kunnen worden be- paald.

Bij nog verder afnemende diepte zal branding ontstaan;

over het algemeen treedt die op, wanneer de golfhoogte groter is dan 0,4 a 0,45 maal de diepte. Lange golven doen hoger branding ontstaan dan korte.

Tenslotte is de mogelijkheid aanwezig de golfhoogte door meting te bepalen. Op dit gebied is in het buitenland, doch ook hier te lande reeds een verscheidenheid van apparatuur ontwikkeld, waarvan de een meer, de ander minder be- trouwbare resultaten afwerpt. Eenvoudig is dit probleem echter niet op te lessen.

Aan deze metingen kan niettemin meer praktische waarde worden gehecht, dan aan hetgeen door berekeningen kan worden gevonden. Zolang echter door betrouwbare en over langere termijn verrichte metingen langs onze kust nog on- voldoende golfgegevens bekend zijn, kan, al is het dan ook benaderd, een berekening ons enig inzicht geven, om met de verkregen uitkomsten tot bepaalde kruinshoogten enz. te komen.

6b

(17)

Als voorbceld moge het volgende dienen.

Stellen we de strijklengte F voor een bepaald geval op 17.000 m' en de windsnelheid W op 20 m'/sec., dan is:

S F

W2 418. In grafiek fig- 7 is af te lezen en gH

hiervoor wordt 0.053 gevon- den, zodat H0 = 2.16 m.

Dezelfde grafiek geeft yoor C

= 0.3 (C = 6 m/sec.).

Bedraagt de diepte in de wind- baan bij stormvloed 20 m, dan vindt men met behulp van de grafiek fig. 8, met D en C gegeven, de golflengte La

— 23 m.

Neemt de diepte, welke over de windbaan op 20 m was gesteld, voor de dijk af en bedraagt zij daar 6,5 m, dan zullen golflengte en golfhoogte een vcrandcring ondergaau (£> < Vs •£.„). y - = 0,28. Vol-

gens de grafiek fig. 9 wordt H

tr=

0>92-

4':0

200t- -

' 00

r 7

*

t 20

10 -

r—2

2

d

c—

20 30 40 50 70 tOO 200 3CG <00 500 703

Fig. 8.

De voor de dijk optredende golfhoogte zal derhalve be- dragen 0,92

x

2,16 m — 2 m. Dezelfde grafiek geeft voor

~ — 0,96, zodat de golflengte L voor de dijk is geredu- L

ceerd tot 0,96

x

,23 m = 22 m.

Hierboven is uitgegaan van de veronderstelling, dat bij de aanvang van de strijklengte de golfhoogte = o was; in vele gevallen zal aan het begin van de aangenomen windbaan

voor de dijk reeds enige golfbeweging aanwezig zua, welke zich verder over de lengte van de windbaan kan ontwikkelen.

Dcze aanvangsgolfhoogte kan men omrekenen in een schijn- bare aanvangsstnjklengte, welke dan bn de aangenomen strijklengte moet worden bijgeteld.

Bepalen van de krmnshoogte van een zeedijk met buztenierm.

Onder golfoploop moet worden verstaan de verheffing van de golfuitloper boven het peil van stil water in verticale zin gemeten.

Voor het bepalen van de golfoploop tegen het dijks- beloop dient men nchting en afmetingen van de 'gotven te kennen, welke W tk voor de dijk voorkomen, terwijl tevens de oploop afhank- 1 jk is van de hoogteligging en de breedte van de buitenberm, de helling van het buitenbeloop, aismede van de aard van de beiopen.

Bij steengiooiingen inge- goten met asfalt of beton zal men op een grotere golfoploop dienen te rekenen, dan bij ruwe glooiingen.

De verhouding tussen de periode der golven, d.i. de tijd die verloopt tussen het pas- seren van twee achtereenvoi- gende golftoppen op een be- paald punt en de vorm van de di(k, kan 00k van invloed zijn op de golfoploop, Bovendicn zal de golfoploop nog enigszins worden gesteund door de op- jagende stormwtnd, welke tegen de beiopen in sneiheid zal toencmen.

Fig. 9.

%

uV

J

0/L

0001 0002 0.003 0.005 0.007001 002 003 005 007 01 C. I ; s

(18)

De invoeging van een buitenberm, mits gelegen op de juiste hoogtc en van de juiste afmetingen kan de golfoploop met ca 25% doen afnemen; op de berm ontstaat branding, hetgeen energieuitputtend op de golfbeweging werkt.

Dc factoren die de kruinshoogte bepalen zijn:

a. de maatgevende stormvloedstand;

b. de verwachte golfoploop;

c. de klink van het dijkslichaam zelve en de zakking van de zate, terwijl voorts de bodemdaling en de rijzing van de zeespiegel factoren zijn, waarmee desgewenst rekening kan worden gehouden, als men de hoogte van de dijk op zeer lange termijn wil bezien.

Welke stormvloedstand moet men bij het bepalen van de kruinshoogte aanhouden?

Een gedecideerd antwoord hierop moet ik schuldig blijven.

Het mag bckcnd worden verondersteld, dat de opgetreden stormvloedstanden in het Zuidwesten van ons land in Fe- bruari 1953 nog enige decimeters hoger waren geweest, wanneer de storm met een hoog springtij zou zijn samen- gevallen.

Ongunstigcr meteorologische omstandigheden kunnen de stormvloed bovendien nog hoger doen oplopen. Over dit punt kan binnenkort een advies van de Delta-commissie worden verwacht.

Als stormvloedstand zou ik bij het bepalen van de kruins- hoogte voorlopig willen uitgaan van de hoogst waarge- nomen stand, vermeerderd met 0,50 m.

Voor het bepalen van de golfoploop werd door het Waterloopkundig Laboratorium te Delft oorspronkelijk on- derstaande formule afgeleid:

^ 8 # / a B

Z = —— cos . ji — m \ L waann:

Z =

H = 1 m

P

B L

golfoploop, die door ca 2% van de golven wordt overschreden;

golfhoogte;

dijksbeloop (tg. hellingshoek);

hoek tussen de nirmaal op de dijk en de voort- plantingsrichtihg der golven;

breedte buitenberm;

golflengte.

De formule geldt voor een beloop van bv. zetsteen of een grasmat, dus poreus en matig ruw; zij geeft echter voor steilere belopen een grotere uitkomst, dan uit de proeven bleek. De berm wordt verondersteld op de hoogte van de aangenomen stormvloedstand te liggen.

De gunstigste bermbreedte wordt verkregen, indien

— gelijk is aan 0,3 4 0,4.

Latere proeven gaven de volgende formule:

Z — 2,7//sin . a I cos

v;

waarin a de hellingshoek van het talud is in graden, doch waarbij a, voorkomend onder het wortelteken, wordt uit- gedrukt in radialen.

Beide formules geven voor belopen van 1 : 5 tot 1 : 6 vrijwel dezelfde uitkomst.

Onderstaand rekenvoorbeeld voor een beloop van 1 : 3 (van berm tot kruin) en 1 : 4 geeft het verschil in golf- oploop aan.

Houden we de hierboven gevOnden waarde voor // = 2 m en L = 22 m, aan, dan berekenen we de golfoploop met de formule

Z = 2,7 // sin . a cos . (3

V*

Nemen we het ongunstigste geval voor de golfaanval, der- halve loodrecht op de dijk staande golven, dan is /. p = o'.

B

Een bermbreedte van 7,5 m zal voldoen, daar ^ = 0,34.

Berekenen we eerst de oploop voor een talud van 1 : 3; de hellingshoek a hiervoor is 18" 26', dit is 0,322 radialen, zodat:

3»J4 2

x

0,322 waaruit Z — 2,48 m.

Voor het beloop van 1 : 4 is a = 14° 3' = °>245 rad., de golfoploop zal voor deze helling bedragen:

2,7 X 2

x

0,316 1

Z = 2,7

x

2

x

0,242 1 1. 22

;i)V

2

x

3>I4 0,245 = 2,19 m.

Bij een beloop van 1 : 4 zou derhalve de kruinshoogte van de dijk 0,30 m lager kunnen worden gesteld. Voor een be- loop van 1 : 3 zal, uitgaapde van een stormvloedstand van bv. 4,10 m + N.A.P. en wanneer voor klink en zakking een overhoogte van 0,42 m wordt gesteld, de kruinshoogte 7,00 m + N.A.P. moeten bedragen; voor een beloop van 1 : 4 zou met 0,36 m minder kunnen worden volstaan, derhalve 6,70 m +.

De vraag is nu echter of met deze geringere kruinshoogte 00k de inhoud van het gehele dijkslichaam minder zal wor- den. In fig. 10 is voor beide kruinshoogten een dijksprofiel opgezet. De getrokken lijnen geven het profiel aan bij een kruinshoogte van 7 m +, de bloklijnen dat bij 6,70 m +.

Voor het geval dat de dijk is aangelegd op een zate met een hoogteligging van bv. 1,50 m +, is de profielinhoud met een buitenbeloop van I : 4 (kruin 6,70 -b) slechts 0,5 m per m' dijk minder dan met een beloop van 1 : 3 (kruin 7 +)•

Ligt de zate dieper, bv. 2,50 m — N.A.P., dan vergt het geschetste profiel met beloop 1 : 4 ongeveer 1,7 m3 grond per m' dijk meer.

Een profiel met beloop 1 : 3 en kruinshoogte van 7)°° m + zou dus bij een hoge zate voordeel bieden; de verschillen zijn echter hier van zo geringe betekenis, dat het flauwere buitenbeloop van 1 : 4 naet een kruin op 6,70 m + de voor- keur verdient.

De meer of mindere vastheid van de onder de dijk aan- wezige grond is uiteindelijk bepalend voor de overhoogte in de kruin en de bermen. Indien de dijk zijn zetting heeft ge- had, zullen de belopen iets flauwer komen te liggen.

Het verdedigde benedenbeloop (beneden de buitenberm) zal over het algemeen een iets flauwer beloop dienen te ver- krijgen dan het bovenbeloop.

Fig. 10.

W0+ 670+

750

g5

260+

NAP 7 6

260

r/ -V \y ' ;

8

b ^

(19)

Heldersezee wiring raai 9ft t hm 27

Fig. 11.

O) ’T 'T UJ

(D CVJ O.OUJ CVJ CD cn in in

frjfO O) r^- D I U

'T. COO

CD CD o o oo

H S V 3.25

^ B S.L.W 0.84

CO CD mo o

oo co_CT> r>. o)^ K3 CVJ

OJ CVJ

O CM CO CM n r~

MAP

Rijks Pettemer zeewtring

Fig. 12.

cy tn r- r-

VB.6

H.S.V 50 + Lite

G LW.O °^-G H W 0.45 + NAP

NAP

m£§2j

[ .G/iq g 1.60 saio n.52 17.39

Hondsbossche zeewenng

Fig. IJ.

o o CM CM CD' CO

V0.2 H.S.V 3.50 +■

6.H W 0.4 5 > MAP

GLW 0.8- NAP

i 6j00 8.00 l 31.20 14.00 J.3Q 22.00

Westkapelse zeewtring OP 13

+

m o> co ^

CM cn O) aj o co' r-' co CD r~

m r-

03 in in

i i i i

I H.S.V. 435 + 1 23

1 13

v.e

I NAP GLW 163

I

2-75>-| I _ 12,10 2537 28.85 12.00 323190 8.40 23,95

t

Fig. 14.

\

Westkapelse zeewenng D P 24

*- +

CD CM

■; □ CD U) CD CD

j^0.75 705

H.S.V 4,35+1

NAP GLW 163

12.1011 ..aoo, | 12.15

7.10 7.65 39.80

*4*

^ 9b

(20)

zeewering Watvrschap Groed* *n Baanst l VI Noordzeekust

o o ir> in

® as

HSV 4.75 t

G.HW 1.90 ^ srrand

N-A.P G.LW 1.85-

I, 1S.84 .|,&00 r|^B,79 ,,2^,! 1400

NA P

Fig. !$■

duicwerdedigmg btj Palling en Horsey NO kust Norfolk

5.3 3 *

1.83 183

balk

G.L.WS 0,76- wand

van rails

slalen damwand 183-

sfrand G.H.W.S. 1.40 *

Pei I

Fig. l6.

Steen bezetfmg

zeedijk bi) Queenborough. Kent

610 + 3.60

5.16 S.V. 1 Febr 53 4.72 + 442 +

3J6S + 15 5

6.10

H

^-OOrspr profiel xv ^

Pen

Fig. 17.

kustverdedigmg tussen Sutton on Sea en Sketness Lincolnshire

150

6.62

plaatsehjke uitspoelmgen 6,55 3-

door overstortend water bi| stormramp 1953

S.V. 31 Jan.53 488 +

G.H.W.S. 3.20

Peil

Fig. 1*

Oij^sprofiel in Japan

H H W 5.33 +

8 +

730 + i\vvn?7rvr/r

6.+

5+ H W Spr 3,93 +

LW Ooodti

L.LW. 0.17- .Pail

Fig. 19.

10b IJ

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De organisatie van zorg is ingewikkeld en informatie over gezondheid voor veel mensen, onbereikbaar, onbegrijpelijk of ontoepasbaar (Heijmans et al, 2016 &amp; Van den

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Waar artikelen in deze categorie vooral naar consequenties kijken, gaat de emotionele vorm van domestication meer over het leed dat Nederland treft.. In iets meer dan een

De hoeveelheid licht die het gewas onderschept loopt op naarmate het aantal vierkante meters blad per grondoppervlak groter is, tot een bepaald maximum is bereikt. Uit onderzoek

De faciliteiten 2D vision technieken • Belichtingskasten van verschillende afmetingen mét of zonder rotatietafels • Verschillende typen camera’s monochroom, kleur, UV, NIR,

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 &amp; M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

In het project Meervoudig Duurzaam Landgebruik MDL zijn we op zoek gegaan naar het antwoord op de vraag wat deze nieuwe functies voor ons en onze leefomgeving betekenen.. Het blijkt

• Welke verschillen zijn waarneembaar tussen de folie B (film B uit de eerste proef) en folie A (een nieuwe, meer ventilerende folie die tijdens een test in België goede