• No results found

MODERNE VOLKENKUNDE WAT HAAR DRIJFT EN WAT ZIJ WIL DOOR. R. THURNWALD, Berlijn

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "MODERNE VOLKENKUNDE WAT HAAR DRIJFT EN WAT ZIJ WIL DOOR. R. THURNWALD, Berlijn"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M O D E R N E V O LK ENK U ND E W AT HAAR D R IJF T EN W AT ZIJ WIL

DOOR

R. TH URN W ALD , Berlijn

Dwaas zou het zijn te meenen, dat de wetenschap ongestoord haar weg zou kunnen gaan zonder beroerd te worden door de ge­

beurtenissen van den tijd en de praktijk des levens. Reeds de omstan­

digheden, waaronder de wetenschap werkt, zijn in vele landen zeer veranderd. Het reizen is overal duurder geworden. In Duitschland bijvoorbeeld staan voor wetenschappelijke ethnologische doeleinden ternauwernood nog noemenswaardige middelen ten dienste, doordat dit land geen koloniën meer bezit. En voor de cultuurwetenschappen heeft de ethnologie nog niet de noodige beteekenis verworven. Terwijl in vroeger tijd het nieuwe materiaal in overweldigende hoeveelheden naar de musea stroomde, behooren nieuwe aanwinsten in dezen tijd

— reeds om financieele redenen — tot de zeldzaamheden.

Daar komt nog bij, dat tegenwoordig de volkenkundige schatten meer naar hun innerlijke waarde beoordeeld worden, niet alleen van­

uit het gezichtspunt hunner materieele, maar ook van hun geestelijke -en sociologische beteekenis. Terwijl men vroeger in Duitschland meende te verdrinken in het voorhanden materiaal, ontbreekt het helaas thans velen van hen, die zich op volkenkundig gebied bewegen, dikwijls aan levende aanschouwing en werkelijke doorleving.

In de volkenkunde is een — overigens niet altijd van overdrijving en verkeerde voorstellingen vrij te pleiten — streven merkbaar naar verdieping, die verder gaat dan het verzamelde materiaal, ten einde dit te overzien en te ordenen en tegelijkertijd te zoeken naar het ver­

band met andere gebieden van het weten.

Ook vroeger heeft de volkenkunde reeds heel wat veranderingen ondergaan. Het cultuurleven der vreemde volken, liggende buiten den kring onzer stoffelijke en geestelijke voorvaderen, is in den loop der tijden zeer verschillend beoordeeld. Het ruimer worden van den blik op de wereld en het groeien van het inzicht in de werkelijkheid heeft ook invloed geoefend op het beeld, dat wij ons van de instellingen, opvattingen en denkbeelden van andere menschen hebben gemaakt.

(2)

In de Middeleeuwen w erden de vreemde volken als schepselen des duivels beschouwd, aan wie het bezit van een ziel m oest worden ontzegd. Zeer verbreid w as de sage van de volken Oog en Magog, die leefden achter den grooten muur, welken Alexander de Groote had gebouwd. Op den dag van het jongste gericht zouden zij los­

breken om als duivelsche scharen den ondergang van het Christe­

lijke avondland te bewerkstelligen. T ot in de zeventiende eeuw bleef het geloof hieraan bestaan, hoewel de ontdekkingsreizen de woon­

plaats van deze sagenvolken m eer en meer n aar de uiterste grens van het bekende deel van het aardoppervlak verschoven.

E r gingen verhalen over allerlei wonderlijke volken: van menschen zonder hoofd met het gezicht op de b o rst; van eenbeeni- gen, die een voet als zonnescherm gebruikten; van nomaden met slangenvoeten; van menschen zonder mond, aan den oorsprong van den Qanges, levende van den reuk van plantenw ortels en den geur van w oudvruchten; van menschen, die tweehonderd ja ar oud w erden en in hun jeugd wit, doch op hoogen leeftijd zw art haar hadden; van mensahen met hondenkoppen, die blaften; van menschen met een s ta a rt; van een volk aan den voet van het H im alaja-gebergte, w aarvan de voeten n a a r achteren stonden, m aar die toch vooruit liepen; van Amazonen, enz. De sagen van deze „portenta” of fabelachtige wezens w aren voor het meerendeel aan de klassieken ontleend en leefden nog tot ver in de zeventiende, ja zelfs nog tot in het begin van de negentiende eeuw voort.

Slechts langzaam heeft de onmiddellijke aanraking met de vreemde volken sedert het tijdperk der groote ontdekkingen juiste kennis gebracht om trent deze volken. Het stelt teleur, te moeten constateeren, hoe ontzaglijk langzaam en moeilijk dit proces voort­

ging. Vele eeuwen w aren er mee gemoeid.

De reisbeschrijvingen der ontdekkingsreizigers beschouwen de gekleurde rassen als producten van de hel, w aarvan de vernietiging een verdienstelijk w erk geacht moest worden. Met voorliefde w erd gelezen over menscheneten, heidensche gruwelen en m prtelo^rti'en, zonderlinge gewoonten en gebruiken en ongewone instellingen. Het curieuze en abnormale stond in het middelpunt van de belangstelling.

Dergelijke opvattineen kwamen vooral de toenmalige groote kolonble rijken, Spanje en Portugal, te stade, die hun honger n aar goud, zilver en specerijen stilden en daartoe de bewoners van de nieuw ontdekte kuststreken van Amerika in der mijnen plaatsten en op de plantages lieten werken. Op deze wijze w erden in vijftig ja ar tijds 15—20'nv'l- lioen menschen door de Spanjaarden in Amerika den dood ingejaagd.

Haïti bijvoorbeeld had in 1508 nog 60.000 inwoners, in 1548 nog slechts 500, Binnen veertig ja a r w erd de bevolking van dit eiland zoo goed als vernietigd.

Omdat men toen, evenals tegenwoordig, op de arbeidskracht der

(3)

MODERNE VOLKENKUNDE. 3

inlanders was aangewezen, ontstonden er moeilijkheden. Het offeren van menschen bleef ook niet zonder moreelen terugslag. Dit blijkt uit het optreden van den lateren bisschop Las Casas, door wiens bemoei­

ingen reeds sedert het begin der zestiende eeuw negers als arbeids­

slaven naar de West-Indische eilanden werden uitgevoerd en aan wien het uitvaardigen van een bul van Paus Paulus III op 2 Juni 1537 te danken is, welke verkondigt, dat ook Indianen een ziel bezitten en schepselen Gods zijn en daarom gebiedt, dat de Spaansche Kroon voor het zieleheil van deze menschen te zorgen heeft.

Sedert dien tijd verandert de houding tegenover deze volken ge­

heel en al. Men wil den duivelsaanbidders, zoonoodig met geweld, de zegeningen van het Christendom brengen. Om deze volken evenwel tot object van geestelijke beïnvloeding te maken, was het noodig op de hoogte te komen van hun cultuur. Ofschoon velen van hen voor ontembaar werden gehouden, tengevolge waarvan de betiteling van

„wilden” ontstond en velen zelfs het bezit van een menschelijke ziel werd ontzegd, breekt zich toch langzamerhand door de meerdere ken­

nis, die van de vreemde volken verkregen wordt, een andere opvatting baan. Hoewel er vele sensatiewekkende, op verkeerde voorstellingen berustende, mededeelingen werden gedaan, duiken in dien tijd reeds de eerste betrouwbare, onbevooroordeelde ethnografische berichten op, zooals van den Jezuïetenpater Lafitau over de Irokeezen, die mede­

deelingen doet op grond van de onderzoekingen van zijn ordebroeder Garnier, die zestig jaar onder de Indianen leefde en zelfs hun taal geleerd had. Lafitau is ook de eerste berichtgever, die vergelijkingen treft tusschen deze volken en die van de oudheid met betrekking tot het moederrecht, waarvan Herodotus vertelt, en de couvade, het z.g.

mannenkraambed.

Een geheel nieuwe opvatting wordt ingeluid door de philosofie van de „Aufklärung” , die na de groote godsdienstoorlogen er naar streeft met behulp van het verstand een boven de godsdiensten staand waarachtig Christendom, een natuurlijke religie, te vestigen en het maatschappelijk leven wil regelen naar de begrippen en wetten van de rede. Als doel zweeft de gelukzaligheid van allen voor oogen.

Waar ligt evenwel dit doel en hoe is het te bereiken? Rousseau richt zich tegen de heerschappij van de rede en stelt de cultuur verant­

woordelijk voor alle ellende. Hij verlangt dan ook, dat de menschheid alle cultuur van zich af werpt en terugkeert naar de natuurlijke een­

voud van de cultuurloosheid, naar een paradijsachtigen, natuurlijken oertoestand. Hij gaat zelfs zoo ver den rechtopgaanden gang van den mensch te verwerpen: slechts de viervoetige gang zou in overeen­

stemming zijn met de wetten der natuur.

Een natuurtoestand is onder die volken te vinden, waar ieder zich vergenoegt met zich in een dierenvel te hullen, pijl en boog te vervaardigen of een eenvoudige boot. Slechts wanneer de mensch

(4)

arbeid verricht uitsluitend voor zichzelf, is hij vrij, gezond en geluk­

kig. Tengevolge van dezen romantischen afkeer van eigen levens­

omstandigheden, werden de vreemde volken sterk opgehemeld. Een volslagen ommekeer grijpt plaats. Ook de reisbeschrijvingen geraken onder den ban der nieuwe opvattingen. In overdreven bewoordingen worden de paradijstoestanden geschetst op de Zuidzee-eilanden; de karaktertrekken van de bewoners worden met de fraaiste kleuren geschilderd. Z oo deed bijv. de dichter Chamisso, die onder den Russischen kapitein Kotzebue van 1815— 1818 een reis om de wereld ondernam. De Franschman Levaillant, die van 1780— 1785 in de bin­

nenlanden van Zuid-Afrika reisde, spreekt van „de tooverachtige verlatenheid, door geen zuchtje gestoord, door geen tyrannie bezoe­

deld” . Hij is geroerd, als de flesch brandewijn bij de Hottentotten rondgaat en roept uit: „vol bewondering en jaloezie, tot in het diepst van mijn ziel geroerd, wierp ik mij in de armen van den aan­

voerder” enz.

Hernieuwde belangstelling voor de vreerride volken ontstaat, nu niet uit begeerigheid naar materieele, maar — men zou kunnen zeggen

— naar geestelijke schatten. Men wilde de vermeende gelukzaligheid van deze volken deelachtig worden.

Ondanks de nieuwe belangstelling vindt men evenmin als in den tijd der groote ontdekkingen de menschentypen naar hun werkelijke eigenschappen geschetst. Er wordt eigenlijk alleen maar gelet op het verschil in huidskleur en lichaamslengte. In den tijd van Rousseau worden de rassen naar het voorbeeld van de klassieke beelden geïdealiseerd; de kleeding wordt weergegeven in de schilderingen van de gewaden der Orieksche goden; mannen- en vrouwengestalten worden in de volle overvloedigheid der natuur geteekend. Tengevolge van dezen hang naar de natuur ging men van dien tijd af spreken van

„natuurvolken” . Hun zeden en gewoonten gingen door voor het natuurlijke, dat aan het kunstmatige van de cultuur vooraf was gegaan.

Niet beïnvloed door de modedenkbeelden van hun tijd, treden toch telkens weer onbevooroordeelde schrijvers naar voren, zooals de Duitsche natuuronderzoeker Reinhold, die in de achttiende eeuw Cook op zijn wereldreizen begeleidde, alsook de oude en jonge Georg Forster.

In de tweede helft der achttiende eeuw beginnen de wetenschap­

pelijke doeleinden van de ontdekkingsreizen meer op den voorgrond te staan. De verkregen kennis stelt in het bijzonder de veranderingen in het licht, die in den toestand van de aarde en het leven van planten, dieren en menschen plaats grijpen. V oor het eerst valt de verschei­

denheid der menschenrassen op en in de afbeeldingen komen de ver­

schillen ook tot uitdrukking. Men vergelijkt zelfs reeds de prognatie, d.i. het muilvormige vooruitspringen van de neus- en mondpartij van

(5)

MODERNE VOLKENKUNDE. 5

de negers met die der Chimpansé’s. Reeds in de achttiende eeuw — lang vóór Darwin — breidde men de ontwikkelingsgedachte ook uit tot het geestelijke terrein. In de cultuur der vreemde volken werden voorstadia gezien van die van het Westen. Speculatieve theorieën over den begintoestand van de menschelijke cultuur werden opgesteld zonder echter daarvoor het noodige materiaal te verzamelen. Omdat iedere philosoof zich beriep op onbetrouwbare gegevens van slechts zeer weinig volken, vielen de resultaten van het denken zeer eenzijdig uit. Ook tegenwoordig is deze methode helaas nog niet in onbruik geraakt. Voltaire bestrijdt op gelukkige wijze Rousseau’s denkbeeld van een oorspronkelijk geïsoleerd leven en vestigt de aandacht op de beteekenis van het gezamenlijk leven en arbeiden.

Van groote beteekenis is de opvatting van Herder, dat de mensch niet kan worden beschouwd „zooals hij naar het oordeel van een droomer had moeten zijn” , maar zooals hij zich overal op aarde vertoont en zich op natuurlijke wijze heeft ontwikkeld. Herder meent, dat de mensch in den natuurtoestand in vrede, daarentegen in nood­

toestand op voet van oorlog leeft en in wilden staat verkeert. Anders dan hij oordeelt weer Schiller.

In de eerste helft der negentiende eeuw heeft Europa teveel met zich zelf te stellen, om zich meer intensief met de vreemde volken bezig te houden. Intusschen treedt de natuurwetenschap meer en meer op den voorgrond. Van beslissende beteekenis is het in 1859 verschijnende boek van Darwin over het ontstaan der soorten en in aansluiting daaraan de boeken van Spencer over het ontstaan van de samenleving. D oor dezen arbeid werd al wat vroeger weleens als losse gedachte was uitgesproken, samengebracht tot een hecht, uit­

sluitend op ervaring berustend, denksysteem (het z.g. natuurweten­

schappelijke denken). Goed beschouwd was deze ervaring wel niet volledig, maar het systeem diende zich aan als de geëmancipeerde Heilige Schrift, die een goede duizend jaar het denken van den mensch had beheerscht. Tevens bracht het ordening in het weten en gaf het de verklaring van veel, dat onbegrepen gebleven was omtrent de vreemde volken, die tengevolge van de versnelling van het verkeer en de verkleining der afstanden reeds dichter genaderd waren. Het boek van Darwin geeft het schema, aan de hand waarvan Spencer het materiaal bijeenbracht, daarbij de biologische ervaringen zonder meer toepassende op het cultuurleven. De natuurvolken werden als overblijfselen van vroegere ontwikkelingstrappen beschouwd, waar­

langs de cultuur in rechte lijn omhoog gestegen was. Men meende, dat deze volken in ontwikkeling waren teruggebleven en Bastian placht te spreken van „cryptogam en yan het menschelijk geslacht” .

Ofschoon deze uitspraak ons tegenwoordig te algemeen toe­

schijnt, daar zij te weinig rekening houdt met de historische veelvor­

migheid, bracht de arbeid der natuurwetenschappelijk geschoolde

(6)

denkers toch het voordeel, dat een begin gemaakt werd met de syste­

matische waarneming en regelmatige beschrijving der natuurvolken.

Het waren vooral medici, die de lichamelijke verschijnselen gingen bestudeeren en een soort vergelijkende rassenanatomie in het leven riepen, welke zich echter in aansluiting op praehistorische vondsten bijna geheel beperkte tot het skelet. Het cultuuronderzoek was nog in hoofdzaak beperkt tot het materieel tastbare.

Zoo houdt men zich in de tweede helft van de negentiende eeuw, met name in Duitschland, bezig met metingen en indeelingen op het gebied der lichaamseigenschappen; de volkenkunde vult de musea met de schatten van de materieele cultuur. Aan dezen tijd, waarover ik in den aanvang reeds sprak, kunnen wij onze dankbaarheid niet onthouden, ook al gelooven we er tegenwoordig bovenuit gegroeid te zijn. V oor de grondvesting van elke wetenschap is immers het ver­

garen van betrouwbaar materiaal nu eenmaal noodzakelijk. Dit mag echter niet uitsluitend betrekking hebben op het materieele, zooals dit in overeenstemming met den geest des tijds toenmaals het geval was.

D oor de geweldige hoeveelheid van de verzamelde voorwerpen uit de materieele cultuur trad een belangrijk probleem op den voor­

grond. Op welke wijze moest er ordening gebracht worden en hoe werd een overzicht verkregen? Hoe nu, men had toch de theorie van de Darwinistisch-Spenceriaansche ontwikkelingstrappen en daarmee den sleutel tot de overzichtelijkheid? Inderdaad, maar deze paste niet op het verzamelde materiaal. Men begreep, dat het toch niet zoo een­

voudig was, als het leek. De bonte veelvormigheid van het materiaal liet zich niet wringen in het eenvoudige schema van Spencer. De af­

wijkingen waren vele en de opvatting, dat we overal slechts te maken zouden hebben met overblijfselen en met zelfstandige voortbrengselen van afzonderlijke volken, ontmoette meer en meer tegenstand in de kringen van vakmenschen.

Een nieuwe opvatting kwam van geografische zijde, zij wordt door den naam van den Leipziger geograaf Ratzel aangeduid, die de geo­

grafische nabuurschap constateerde en behalve op haar zelf ook op haar invloed den nadruk legde.

Ratzel's werk was meer detailarbeid. Hij bracht geen nieuwe denkbeelden over het geheele verloop der cultuur, maar hield des te meer rekening met de werkelijkheid, de concrete levensvoorwaarden, zooals deze door plaats, bodem en natuurlijke gesteldheid worden bepaald. Zijn gedachten schiepen mogelijkheden voor een nieuwe ordening der volkenkundige verschijnselen vanuit geografisch gezichtspunt.

Deze mogelijkheden werden het eerst door Frobenius, later ook door Graebner en Ankermann benut. Aan de hand van het museum­

materiaal werden verspreidingsgebieden van bepaalde cultuurvoor­

werpen vastgesteld. Men constateerde biiv., dat 'de ronde hut, het

(7)

M O D ER N E V O L K E N K U N D E . 7

lederschild, het palm bladvaatw erk, de katoenstof e.d. over bepaalde gebieden verspreid zijn. Ook vond men, dat de verschillende ver­

spreidingsgebieden der cultuurvoorwerpen over en w eer in een zekere betrekking tot elkaar staan, ook al dekken zij elkaar lang niet.

Men vergeleek vervolgens het verspreidingsgebied van het museum­

materiaal en van bekende vaardigheden met bepaalde sociale instel­

lingen, zooals m oederrecht, patriarchaat, huwelijkswetten, begrafenis- gewoonten en tenslotte ook met de heerschende geestelijke opvattin­

gen en denkbeelden, zooals afstam m ingssagen, zielsgeloof e.d. Ook daarbij constateerde men, dat bepaalde gewoonten in bepaalde gebie­

den bij verschillende stam m en ongeveer gelijk w aren. Hieruit werd de conclusie getrokken, dat deze gewoonten ook innerlijk bij elkaar behoorden en verschijningsvormen w aren van eenzelfde cultuurkern.

Vervolgens werd getracht van een dergelijke kern den localen en ethnologischen oorsprong op te sporen. Dit gelukte echter slechts met moeite en het resultaat bleef hypothetisch. D aarentegen werd als vaststaand aangenomen, dat dergelijke bij elkaar behoorende cultuur­

verschijnselen, welke men n aar de geografische verbreiding een

„cultuurkring” noemde, zich door volksverplaatsingen en andere in­

vloeden hebben verspreid. Zoo luidt ongeveer de inhoud van de z.g.

leer der cultuurkringen. Men ziet hieruit, dat het eigenlijk uitsluitend gaat om vragen van ordening, indeeling en begrenzing en over de verspreiding en verbreiding. Ook blijkt, dat deze theorieën hoofd­

zakelijk gebaseerd zijn op het museum materiaal, in zekeren zin dus op de fossielen van het leven, niet op het leven zelf. De groote betee- kenis van de leer der cultuurkringen ligt evenwel daarin, dat zij in staat geweest is in de geweldige m assa volkenkundig feitenm ateriaal wat ordening te brengen. Zij is voor dit w erk vruchtbaarder gebleken dan Spencers theorie van de ontwikkelingstrappen.

Graebner heeft in aansluiting op een boek van Bernheim over

„Die historische Methode” een w erk geschreven over „Die Methode in der Ethnologie”, w aarin hij voornamelijk allerlei criteria opstelde, volgens welke uit bepaalde overeenkomstigheden in de verschijnselen geconcludeerd moest w orden to t een zekeren overgang. Men kan echter niet nalaten tegen deze criteria aan te voeren, dat zij veel te mechanisch, veel te veel in musea uitgedacht en te weinig in over­

eenstemming zijn met de psychologische en sociologische werkelijk­

heid der verschijnselen.

De leer der cultuurkringen w erd door P. W . Schm idt op bijzon­

dere wijze overgenomen en verder ontwikkeld. Schm idt bewandelt andere wegen dan Graebner. Staande op apologetisch standpunt, stelt hij zich tegenover Darwin en Spencer. In de uitwerking der theorie gaat hij verder dan Graebner. Hij w enscht namelijk de gelijke, nauw begrensde en in zekeren zin gedogm atiseerde cultuurkringen niet alleen in de oude, m aar eveneens in de nieuwe wereld vast te stellen,

(8)

waarbij hij echter op den tegenstand stuit van vele „Araerikanistische”

vakmenschen. Merkwaardig, dat hij zijn methode „cultuurhistorisch”

noemt, ofschoon hij juist zeer weinig rekening houdt met de eenvor­

migheid en individualiteit der historische eigenaardigheden. Aan zijn nauwomschreven cultuurkringen verbond hij een zekere opeenvolging, zoodat men bijna den indruk krijgt bij een nieuw soort Spencerianisme met veranderde titulatuur te belanden.

P. W . Schmidt kan nog minder dan de leer der cultuurkringen het verwijt ontgaan, te veel gemechaniseerd en de psychologische en sociologische verschijnselen veronachtzaamd te hebben. (Zie uitvoe­

riger mijn bespreking van de werken van P. W . Schmidt en Koppers in de Deutsche Literaturzeitung, 1927, Heft 39, blz. 1906— 1916).

Het historische overzicht heeft ons tot den tegenwoordigen tijd gebracht. Thans hebben wij ons de vraag te stellen: Hoe staat het nu met de volkenkunde? W at hebben we van haar te verwachten? W at is haar taak en welke wegen zullen we inslaan? Daarmee komen we tot het positieve, opbouwende deel van onze uiteenzetting, tot de moderne volkenkunde.

Is het voldoende te weten, hoe de bewoners van Nieuw-Guinea of de inboorlingen van Afrika hun huizen bouwen, hun trommels ver­

vaardigen, hun pijlen versieren; hoe zij zich opsmukken voor den dans; welke zeden en gebruiken gelden bij huwelijk en begrafenis;

welke huwelijksverboden zij hebben; welke denkbeelden zij koesteren over de macht der geesten, over de ziel, over het hiernamaals; welke vormen van tooverkunst ze beoefenen; waaraan ze voorteekenen ont- leenen, enz.? Het is waar, dat nauwkeurige en betrouwbare beschrij­

vingen en nauwgezette waarnemingen den grondslag moeten vormen, waarop de volkenkunde opgetrokken moet worden, evenals de geschiedenis op het pijnlijk nauwkeurige onderzoek van monumenten en geschriften, de zoölogie en de botanie op de kennis en de beschrij­

ving van hun objecten. Het is echter bovendien noodzakelijk te weten te komen, of gelijksoortige voorwerpen, instellingen, gebruiken, m y­

then, sagen e.d. ook elders nog voorkomen. Op grond van deze over­

eenkomstigheden moeten indeelingen gemaakt worden, die den nood- zakelijken en onontbeerlijken grondslag van verder onderzoek vormen. Daarbij behooren wij er wel aan te denken, dat bij deze in- deeling groote voorzichtigheid betracht wordt en niet bepaalde wenschen vooropgesteld worden of met vooropgezette meeningen gearbeid wordt.

De volkenkunde moet zich, evenals ieder onderzoekingsgebied, voegen naar werkelijkheid en weten. Daaruit vloeien twee vragen voort: W at eischen werkelijkheid en tijd? (1) W at de wetenschap? (2) Daarnaast brengt de studie der vergelijkende volkenkunde nog zelf problemen met zich mee. Bijvoorbeeld de vraag, welke gezichtspun­

ten de volkenkunde voor het heden oplevert, welk licht zij werpt op

(9)

M O D ER N E V O L K E N K U N D E . 9

ons eigen leven, welke eischen zij derhalve aan onzen tijd stelt en vanuit welk nieuw gezichtspunt zij voor de wereld en de wetenschap vruchtdragend kan zijn. (3)

Deze drie punten zullen wij achtereenvolgens kort aan de orde stellen.

1. Van twee kanten naderen de koloniale problemen de volken­

kunde.

Kooplieden, planters en missionarissen in de tropen en sub-tropen komen — in welk staatkundig verband de betreffende gebieden ook zijn opgenomen — steeds in aanraking met de dragers van een vreemde, primitieve cultuur. Niet alleen voor het nemen van bestuurs­

maatregelen, ook voor den zakelijken en persoonlijken omgang is kennis noodig van de gedragingen en denkbeelden, van de uitwendige en inwendige vormen der samenleving van de menschen, w aarm ee zij in aanraking komen. Dikwijls, zelfs in den regel, zijn zij voor de arbeidskracht op deze menschen aangewezen. De planter kan des te beter met zijn arbeiders omgaan en des te meer vruchten van zijn bedrijf plukken, naarm ate hij zich beter in de menschen kan verplaat­

sen, waarmee hij te w erken heeft. Het is w aar, dat dit een zuiver persoonlijke eigenschap is, w aarvoor men aanleg moet hebben. M aar daarom juist zijn zoowel het bezit van positieve kennis van den betref­

fenden stam als het hebben van een algemeen oordeel over het leven en denken van primitieve volken van zulk een groote w aarde. Er zouden niet zooveel aanslagen op blanken zijn voorgevallen en van beide zijden zou minder bloed vergoten zijn, w anneer men rekening zou hebben gehouden met de eigenaardigheden van de psyche en van de instellingen der vreemde volken. W el heeft het niet geheel ont­

broken aan pogingen om het tekort in deze richting aan te vullen. Zoo heeft in Duitschland de koloniale school van W itzenhausen met de hier geuite noodzakelijkheid rekening gehouden. M aar hoe weinigen van hen, die naar de tropen gaan, hebben vooraf het noodige onder­

richt genoten?

De zending heeft, zooals reeds blijkt uit mijn overzicht, het eerst de noodzakelijkheid begrepen, leven en karak ter der inlanders te leeren kennen. Bijna alle zendingsinstellingen, van welke richting ook, geven de zendelingen reeds in Europa een volkenkundige opleiding.

Na den oorlog is er nog iets bijgekomen. Het stralende aureool om den blanke is meer en meer verbleekt. De geweldige propaganda, die in den oorlog gevoerd werd, deinsde er niet voor terug, natuur­

volken en andere vreemde volken tegen een deel der blanken op te zetten. Toen deze volken kwamen, zagen zij spoedig de zwakheden aan beide zijden van het prikkeldraad door den dagelijkschen omgang met de blanken.

Daarbij komt nog, dat aan de natuurvolken door het onderwijs de sleutel is getoond tot de technische overm acht der blanken. In de

(10)

plaats van de erkenning der superioriteit van den Europeaan is een sterk zelfgevoel getreden, dat tot uiting komt in de versterking der nationale aspiraties. Deze worden bovendien door communistisch- revolutionnaire theorieën bezield en culmineeren in den eisch tot be- vrijding van den drukkenden invloed van Europa en Amerika.

Deze nieuwe situatie, waaraan in Duitschland geen aandacht wordt besteed, of waarvan de beteekenis zeer wordt onderschat, stelt nog klemmender den eisch, dat een veel voorzichtiger gedragslijn wordt aangenomen tegenover de zeden, instellingen en psyche van de vreemde volken.

De inheemsche bevolking van Azië en Afrika, ook de negers in Amerika, maken een ontzaglijke crisis door, die haarsgelijke niet heeft. W ij spreken tegenwoordig nog al eens van den ondergang van het avondland. Als we eerlijk zijn, moeten we erkennen, dat onze eigen crisis maar een kleinigheid beteekent, vergeleken bij die van het verre Oosten en Zuiden. Met meer reden zou men eigenlijk moeten spreken van den ondergang van het morgenland, d.w.z. van zijn oude cultuur, ja van een ernstige crisis in alle landen buiten de Europeesch- Amerikaansche volkerenfamilie. Het gaat overal om leven en dood, om den ondergang van volken en culturen bij tientallen. W e leven temidden van een catastrophe, die zich als een zondvloed op deze volken heeft gestort, sommige van hen reeds weggespoeld heeft, andere bedreigt, waardoor echter tevens de afweerkracht der strij­

dende en worstelende volken buitengemeen is versterkt.

Deze crisis onder de vreemde volken is door ons zelf in het leven geroepen, door de ontmoeting van deze volken met de blanken;

door de reusachtige economische en politieke expansie der Europee- sche cultuur en haar dragers, in het bijzonder tengevolge van den vooruitgang in de techniek. Het zou bespottelijk of aanmatigend zijn te beweren, dat andere doeleinden daarbij voorgezeten hetben dan het behalen van kleine, kortzichtige voordeelen, teneinde deze econo­

misch te benutten of uit te buiten. De catastrophe werd in het geheel niet of door slechs zeer enkelen voorzien.

Dezelfde techniek, die zich in zekeren zin ook van ons heeft mees­

ter gemaakt, ook ons tot haar werktuig heeft verkozen, zonder dat wij ons leven voldoende met haar in overeenstemming hebben gebracht, heeft nog meerdere gevolgen. De afstanden worden dage­

lijks korter; vliegtuigen brengen de continenten tot elkaar en we spreken zelfs draadloos van continent tot continent. Zoo komen de vreemde volken steeds nader tot ons; ondanks honderden en duizen­

den kilometers verdwijnen de afstanden. De techniek brengt in zekeren zin een omwenteling in de geografie.

Kunnen wij deze cultureele stormen rustig zien woeden, zonder onze houding te veranderen? Of we koloniën bezitten of niet — we worden door den wervelwind, die over de aarde vaagt, meegezogen.

(11)

MODERNE VOLKENKUNDE. 11

Bij de economische voorziening met de duizend en een producten van de tropen en subtropen: olie, vet, katoen, vezelstoffen, rubber, leer, rijst, koffie, thee, cacao, enz. enz. zitten we hopeloos vast aan de arbeidskracht der vreemde volken. Tevergeefs heeft men gedurende de oorlogsblokkade in Duitschland getracht, het te stellen met Ersatz- producten. Onze belangen zijn onverbrekelijk met deze volken ver­

bonden, die intusschen reeds begonnen zijn een geheel andere houding aan te nemen.

Maar, zult ge zeggen, hun cultuur zal tot den ondergang gedoemd zijn. Dit is slechts ten deele waar. Een belangrijk proces van aanpassing zal zeer zeker noodig zijn. W ij hebben ingezien, dat het niet mogelijk is ons eigen wezen .zonder meer aan de andere volken op te dringen — en dit ook niet mag. Veel van onze techniek en een klein deel van onze economische organisatie zullen deze vclken ongetwijfeld overnemen, maar innerlijk blijven zij zooals zij zijn. De kracht van een eigen, levende traditie mag door ons niet onderschat worden, niet ondermijnd en niet veracht. Des te sneller deze volken zich herstellen en zich zelf weer terugvinden, zich daarbij in hun cultureel leven aanpassende aan de veranderde omstandigheden, des te beter voor hen en ook voor ons. Des te gemakkelijker z'al de groote crisis overwonnen worden, zal aan de innerlijke onrust een einde komen en zullen de plagen, die hen hebben bezocht, verdwijnen. Hierin dienen wij hun om onszelfswil behulpzaam te zijn.

Het is onze taak en plicht op geestelijk gebied de leiding te nemen in het proces van aanpassing van deze volken aan onze cultuur, even­

als dit op technisch gebied is geschied. Het is niet meer de vraag, of wij het willen of wenschen — of het goed of niet goed is, dat de oude cultuur vernietigd wordt en een nieuwe tijd aanbreekt. Het is in ons' eigen belang, den overgang naar de nieuwe levensvormen voor de vreemde volken te verlichten. Hoe kunnen we dit anders doen dan door hun instellingen en gedachtenwereld te leeren kennen? Dit is nog niet genoeg. W e moeten ook vragen, waarom juist in bepaalde landen bepaalde vormen ontstonden (huwelijksverboden, kasten- vorming, despotisme, ceremonieën). W aardoor werden d.eze vormen bepaald? Het verwijzen naar groote, nauw omschreven cultuurkringen gaat reeds dan niet op, wanneer men denkt aan de verscheidenheid van vormen en de talrijkheid van mengvormen, die bij verschillende stammen op een dikwijls zeer klein gebied, zooals op Nieuw-Quinea en in Zuid-Amerika, worden aangetroffen, waardoor deze stammen juist verraden elk op de hun eigen wijze historisch te zijn gevormd.

Uit deze in den ruimsten zin des w oords koloniale problemen, uit onze nauwe en actueele betrekkingen met de vreemde volken en natuur­

volken, vloeien algemeene sociologische en psychologische vragen voort, waarop allereerst de wetenschap der volkeren, de volkenkunde, geroepen is een antwoord te geven.

(12)

2. Hiermede zijn we tevens gekomen tot de eischen, die van de zijde der wetenschap aan de volkenkunde gesteld worden. Het geheele cultuurbeeld van een bepaald volk — of het de Herero van Zuid-W est- Afrika zijn, of de Hottentotten, of de Bantoenegers — moeten we als een bepaalde eenheid zien op te bouwen uit de historisch gevormde geestelijke en maatschappelijke verschijnselen. Dit beteekent, dat wij ons helder voor den geest moeten brengen, dat „cultuur” een zeer samengesteld begrip is: taal, ras, politiek, vestigingsvorm, huizen­

bouw, traditioneele ambachten en werktuigen, gebruiken bij de uit­

oefening van verschillende vaardigheden, bij de voedselvoorziening, de economische organisatie, rechtsregels, huwelijksgewoonten, enz.

Vanuit dit gezichtspunt voeren honderden wegen naar de overige wetenschappen. W e raken hier een van de moeilijkste problemen van de volkenkunde. Wanneer de andere wetenschappen gegevens ontleenen aan de volkenkunde, dan gebeurt dit meestal met een bijbedoeling. Het is niet de bedoeling, om bijv. te weten te komen, welke plaats een rechtsregel, de economische organisatie, een huwe­

lijksgebruik, het karakter van het hoofdmanschap, het geloof aan de macht van dieren of geesten e.d. inneemt in de cultuur van een bepaald volk, doch men wenscht iets te weten omtrent het ontstaan van deze instellingen of de grondgedachte te leeren kennen, die er in verborgen ligt. Men gaat dan van een gezichtspunt uit, waarvan onze cultuur het middelpunt is en tracht dan tot begrip te komen van onze cultuur door middel van bepaalde ontwikkelingslijnen.

Reeds in den aanvang van deze uiteenzetting sprak ik over het standpunt van onzen tijd tegenover deze vragen. Het zij mij vergund daarom in het kort het probleem der „ontwikkeling” , waarmee de volkenkunde voortdurend te maken heeft, uiteen te zetten. Allereerst wijs ik er op, dat de opvatting van een rechtlijnige ontwikkeling niet te aanvaarden is. Bestaat er daarom geen ontwikkeling? Zeker, het is alleen niet zoo eenvoudig. W e hebben ook niet uitsluitend te maken met ontwikkelingsverschijnselen. Ontwikkeling beteekent een ononderbroken vermeerdering van cultuurgoederen. Een dergelijk verschijnsel kunnen we op het gebied der technische vaardigheden, bij de vermeerdering van ons weten en bij het groeien van het inzicht in den oorzakelijken samenhang der verschijnselen waarnemen. De ploeg is zonder het gebruik van de spade niet denkbaar en deze weer niet zonder den graafstok. V oor den ploeg wordt de os gespannen, hetgeen er op wijst, dat het temmen van dieren, met name van het rund, voorwaarde is voor den ploegbouw. De bewerking van den grond met de spade geschiedt uitsluitend door menschelijke arbeids­

kracht. Men ziet bij den akkerbouw dus een opeenstapeling van kun­

digheden; de volgende techniek is zonder de daaraan voorafgaande ondenkbaar. Dat is vooruitgang. Evenzoo onderstelt de stoommachine

(13)

MODERNE VOLKENKUNDE. 13

het bestaan van de luchtpomp, de vliegmachine de constructie van den automobielmoter, enz.

Door deze voortdurende, ononderbroken vermeerdering is een omgekeerde gang van het proces niet mogelijk.

Nu zien we echter het volgende: de eene vorm van vooruitgang constateert men bij het eene volk, de andere bij een ander volk.

Bovendien vloeien uit dezelfde gebeurtenissen niet altijd dezelfde ge­

volgen voort. Wanneer herdervolken op landbouwers stooten, het­

geen in verschillende perioden zeer dikwijls het geval was, kan dit verschillende gevolgen hebben. Het kan zijn, dat beide volken zonder inmenging in eikaars leven naast elkaar blijven leven, zooals oudtijds de Bakitara in Oost-Afrika. Er kan echter ook een kastenvorming ontstaan, zooals in Roeanda en andere Öost-Afrikaansche despotieën, alsook een heerschappij van de herders over de landbouwers, zooals bij de veroveringstochten der Mongolen. Doch eveneens is ’t mogelijk, dat een of andere staatkundige organisatie ontstaat met een rationeele verdeeling der menschelijke arbeidskracht, waarbij de eene groep de leiding heeft, zooals in het oude Tweestroomenland en in het oude Egypte.

Dergelijke gebeurtenissen kunnen de aanleiding zijn van een zeer verschillende gedragslijn van de menschengroepen, die erbij betrokken zijn. De volken gedragen zich onder overeenkomstige omstandigheden niet steeds op dezelfde wijze. Zoo is ook het lot der volken zelf niet hetzelfde.

Het onderzoek van deze verschijnselen kan op verschillende wijzen plaats hebben. Zoo kunnen we de voortdurende vermeerdering van omstandigheden en kundigheden van verschillende volken met elkaar vergelijken, hun cultureele prestaties dus naast elkaar stellen.

Dan constateeren we een onafwijsbare ontwikkeling of vooruitgang, zoo als ik schetste in het voorbeeld van den graafstok, de spade en den ploeg.

W ordt nu een voorwerp bij een bepaald volk aangetroffen, bijv.

het werpstaal, dan zien we, dat een ander volk dit voorwerp over­

neemt, maar het niet op dezelfde wijze aanwendt. Het werpstaal dient den Soedanvolken tot wapen, bij sommige Bantoe-stammen wordt het als huisraad gebruikt, bij andere volken speelt het een rol in den eeredienst.

Bij de ontdekking van nieuwe landen vindt men iets dergelijks.

Niet alle volken handelen daarbij op dezelfde wijze. Men denke slechts aan de verschillende vormen van kolonisatie, bijv. aan het verschil tusschen de Spaansche, Fransche en Angel-Saksische kolonisatie- methoden.

Soms gaan ook uitvindingen of ontdekkingen weer verloren.

Ik kan wijzen op de kennis van den bolvorm van de aarde, welke in de eerste eeuw na Christus in Alexandrijnsch Egypte werd verkregen,

(14)

in den tijd der Patristiek, toen de aandacht geheel in beslag genomen werd door ethische en religieuze vragen, weer verloren ging om eerst vele eeuwen later na veel strijd weer opnieuw teruggevonden te worden. Zoo ging het ook met de ontdekking van Amerika door de Noormannen. In zulke gevallen moet de menschheid de doorgesneden verbinding later weer herstellen. Dit geschiedt echter niet altijd door dezelfde volken, integendeel juist door andere, die van geheel nieuwe veronderstellingen uitgaan.

Nu zijn er ook factoren werkzaam naast de eigenlijke ontwikke­

lingsfactoren. Vele overgangen van het een naar het andere beteeke- nen niet veel meer dan een soort slingeren tusschen een grooter of kleiner — dus beperkt — getal mogelijkheden. De overgang van het matriarchaat naar het patriarchaat — of omgekeerd — bij de regeling der erfopvolging, het overheerschen van aristocratische of democra­

tische beginselen in het politieke leven, het verschuiven der volksbe- langstelling, nu eens naar het militaire, dan weer naar het religieuze of naar het commercieele of kunstzinnige, zelfs het verdwijnen van heerschende stijlrichtingen, e.d. zijn alle slingeringen tusschen een beperkt getal mogelijkheden. Al kan men het geen vooruitgang noemen, wanneer een naturalistische stijl vervangen wordt door een geometrischen of omgekeerd, toch kan het gebeuren, dat aan een der­

gelijke slingering door werkelijke factoren van den vooruitgang bijv.

het ontstaan van een dieper inzicht in den samenhang van bepaalde natuur- of levensverschijnselen een einde gemaakt wordt.

Doordat telkens nieuwe gemeenschappen optreden, die de denk­

beelden van andere wijzigen, omvormen en op eigen wijze verder ontwikkelen, wordt het ontwikkelingsproces zeer ingewikkeld. De ontwikkeling kan daarom ook niet rechtlijnig zijn. De aanleg en de mogelijkheden zijn steeds verschillend. Iedere groep handelt naar innerlijke drijfveeren en staat onder den invloed van uitwendige prik­

kels en noodzakelijkheden. V oor de Eskimo’s aan wie de Poollanden een rijk vischgebied verschaffen, heeft de plantenteelt geen zin. Het bijeenbrengen van groote menschenmassa’s op een vruchtbaren bodem, zooals in Tweestroomenland en Egypte, begunstigde den landbouw.

Dergelijke uitwendige geografisch-klimatologische invloeden vormen slechts een der vele factoren. De vaardigheid van hand en hoofd beïnvloedt op haar beurt weer de veranderde levensomstandig­

heden en de verhouding tot de natuur. De meer intensieve bebouwing van den grond schept de mogelijkheid tot de vorming van een grootere gemeenschap. Ook de aanwending van menschelijke arbeidskracht in den vorm van hoorigheid, zelfs van slavernij, maakt een betere be­

nutting der voedingsbronnen mogelijk en vergroot aldus de bestaans­

mogelijkheden. Vergelijken we de kleine stammetjes der Bergdama- jagers van Züid-W est-Afrika, van de dwergvolken der Kongowouden,

(15)

MODERNE VOLKENKUNDE. 15

van de Papoea’s in de bergstreken van Nieuw-Guinea met de Sulta­

naten van Oost- en W est-Afrika of met de merkwaardige sacraal- aristocratische gemeenschappen van de vele kleine eilanden in de Zuidzee: Ponape, Kusae, Yap, Hawaï, of van de Maori in Nieuw-Zee- land, enz. , welk een vooruitgang en welk een onderscheid tusschen de kleine souvereine dorpsgemeenschappen der jagers en visschers hier en de geordende, voornamelijk op de bebouwing van den bodem ingestelde organisaties ginds!

Al deze gemeenschappen hebben zich in de historie gevorm d met een eigen karakter en met eigen verschijningsvormen. Elk heeft zijn eigen gebeuren: het ontstond eenmaal, groeide en nam een bepaalden vorm aan, welke bewaard blijft, totdat van buiten af of van binnen uit storende factoren optreden. Deze eenmaal tot stand gekomen vorm bepaalt het lot van de gemeenschap. De sociale structuur hangt onver­

brekelijk samen met een bepaalde geestelijke constitutie, waardoor het leven der tot de gemeenschap behoorende menschen wordt be­

paald. Zoo kunnen we constateeren, dat bepaalde politieke vormen steeds met een bepaalde levens- en wereldbeschouwing samenhangen.

Deze betrekkingen zijn niet toevallig, maar noodzakelijke begeleidings­

verschijnselen. Zoo vinden we bepaalde agglomeraties van gemeen­

schappen, die op de basis van het geloof aan den heerschenden in­

vloed van mystieke voorvaderen (een bijzonder soort van totemisme) zijn vereenigd. De bovengenoemde sacraal-aristocratische staatsvor­

men worden voornamelijk door het geloof aan de bijzondere kracht van menschen en geestverschijningen, door het „mana” en de daarmee samenhangende wijdingsvoorstellingen, die we gewoonlijk met den naam „taboe” aanduiden, gekenmerkt.

Een storing kan van twee verschillende zijden komen: le. doordat de wereldbeschouwing geheel verandert, bijv. door de intrede van het Christendom cf van een anderen nieuwen godsdienst; 2e. door de verandering van de sociale structuur, bijv. door het optreden van nieuwe volken. Telkens brengt verandering van het een wijziging van het ander met zich mede: een verandering van wereldbeschouwing heeft invloed op de sociale structuur, terwijl omgekeerd een wijziging in de sociale structuur den geest van een volk beïnvloedt.

Daarmede hangt ook de bovengeschetste moderne crisis samen.

Aan den eenen kant brengt de zending het oude geloof aan het wankelen, aan den anderen kant ondermijnen de koopman en de planter de economische organisatie, terwijl de ambtenaar het oude gezag der stamhoofden doet verdwijnen.

3. Thans zijn we tot de laatste vraag gekomen: W elke nieuwe gezichtspunten worden door de moderne volkenkunde geopend? W elk licht werpt zij op het leven en welke eischen stelt zij aan onzen tijd?

Wij leeren het leven onder den gezichtshoek van de eeuwigheid kennen. In de plaats van oppervlakkige en eenzijdige deductieve

(16)

speculaties treedt de inductie d.w.z. uitgaande van de groote m assa verzam eld m ateriaal moeten we inzicht verkrijgen in het cultureele leven van den mensch.

Daarbij moet de in het historische overzicht aangeduide zwakheid van vele berichten en hun afhankelijkheid van bestaande vooroordeelen ons hoeden voor het klakkeloos geloof hechten aan alles, w at ons als w aarnem ing of reisbeschrijving w ordt voorgezet. Niet de lengte van het verblijf of de hoeveelheid van het w aargenom ene, niet de goede wil of de ambtelijke functie geeft den doorslag, m aar de nuchterheid en onbevangenheid van het verstand.

Iedere tendenz in de berichtgeving, ieder zoeken n aar bewijs bij het verzamelen van m ateriaal moet ons op onze hoede doen zijn.

Het beeld, dat wij op deze wijze verkrijgen, is dikwijls enger, vaak ingewikkelder, m aar ook grootscher. W ant we zien dan de veelheid van vormen in de menschelijke samenleving, de dwaalwegen van het denken (verafgoding der heerschers, geloof aan voorteekenen), schan­

delijke, aan het waanzinnige grenzende handelingen (koppensnellen, scalpenjacht, kannibalisme, menschenoffers).

Hier ligt echter ook de brug n aar het moderne bijgeloof en het naïef-vulgaire denken van tegenwoordig — een probleem, dat nog weinig bearbeid is en een onderwerp op zichzelf uitm aakt.

Bij de beoefening van een volkenkunde, die aan werkelijkheid en wetenschap is aangepast, staan we voor een andere taak dan bij de beoefening van louter museumwetenschap of bij het m eer of minder gelukkig omschrijven van cultuurkringen. Beide laatste w erkzaam ­ heden kunnen nuttige voorbereidingen zijn of hulpmiddelen, m aar nooit

einddoel. Het doel ligt verder, zooals we zagen, hooger; het bedoelt een brug te slaan van het verre verleden via de cultureele ontwikkeling van den mensch n aar het heden en de dringende problemen der toe­

komst. Het algemeen menschelijke der beperkte mogelijkheden sluit telkens opnieuw een verbond met den vooruitgang, geboren uit de dringende noodzakelijkheid, tot de vorming van de tallooze ver­

schillende en eigenaardige verschijningsvormen van samenleving, cultuur en geestesuiting.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Cont is the cAMP content generated in the absence of the purified recombinant AtENTH while CTP, TTP, GTP or ATP represent the cAMP levels generated by the purified recombinant AtENTH

In ieder geval is het door middel van institutionele en constitutionele vormgeving dat roekeloze politieke besluitvorming moet worden getemperd: door aan wederzijdse grensbewaking

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

• weten dat voedingsmiddelen zoals, brood, rijst, groente, fruit en melk nodig zijn om gezond groot te worden?. • weten dat je lijf niets heeft aan extra’s zoals,

Van de twaalf leerlingen die LGV hebben gehad, hebben er vijf een hogere score gekregen, vier zijn gelijk gebleven, twee zijn achteruit gegaan 5 en van één leerling zijn

These groups were allowed into the M useum free of charge and were conducted only by their own teachers.. There was immediate response to this

In this thesis, we have applied the coset analysis technique together with the theory of Fischer matrices to the six groups of extension type as well as to generalize on the

Ook boos worden, tien keer in de kamer gaan om te kijven, of schreeuwen zijn manieren om kinderen aandacht te geven en door deze... aandacht worden ze