• No results found

De invloed van bedrijfsspecifieke factoren op de kwaliteit van integrated reporting en duurzaamheidsverslaggeving.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van bedrijfsspecifieke factoren op de kwaliteit van integrated reporting en duurzaamheidsverslaggeving."

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De invloed van bedrijfsspecifieke factoren op de

kwaliteit van integrated reporting en

duurzaamheidsverslaggeving.

Eindversie Masterscriptie

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Erik-Jan de Rooij S2032651 Izaak Evertslaan 24 6814 JJ Arnhem e.de.rooij@student.rug.nl 06 40504591 1e begeleider dr. B. Crom 2e begeleider dr. H.J. van Elten

(2)

2

Abstract

In dit onderzoek staat centraal welke bedrijfsspecifieke factoren van invloed zijn op de kwaliteit van een integrated report of duurzaamheidsrapport die een bedrijf jaarlijks publiceert. Deze relaties zijn tot op heden nog niet eerder onderzocht. Dit is wel relevant, aangezien de bedrijfsspecifieke factoren wel het verschil in toelichting kan verklaren tussen bedrijven. Verder wordt integrated reporting steeds meer toegepast, maar is nog onduidelijk wat de kwaliteit is van de rapporten. Dit onderzoek hoopt hier verduidelijking in te kunnen geven. De dataset bestaat uit 167 Europese beursgenoteerde bedrijven uit de Stoxx Europe 600 uit de olie & gas, grondstoffen, industriële goederen, chemische, verbruik en auto & onderdelen industrie. De kwaliteit wordt gemeten aan de hand van een disclosure index die de toelichting omtrent de duurzaamheidsprestaties en de sociale prestaties meet. In dit onderzoek worden de mate van schulden, mate van grootaandeelhouders, grootte van de onderneming en de financiële prestaties als bedrijfsspecifieke factoren meegenomen. In lijn met respectievelijk de agency theorie bij de mate van schulden en de stakeholder en legimiteitstheorie bij de grootte van de onderneming komt naar voren dat beide een significant positief effect hebben op de kwaliteit van het betreffende rapport. Er wordt geen significante relatie gevonden tussen de mate van grootaandeelhouders en de kwaliteit van het rapport. Al waren er vanuit de agency theory en overige literatuur al geen eenduidige conclusies over de richting. De mate van financiële prestaties heeft juist een significant negatief effect heeft op de mate kwaliteit. Dit is niet in lijn met de legitimiteitstheorie, al zijn er wel enkele redenen waarom dit verband de omgekeerde relatie vertoond.

Trefwoorden:Verslaggevingskwaliteit; Integrated reporting; Duurzaamheidsverslag; Dislosure index; Stoxx Europe 600; Schulden; Grootaandeelhouders; Grootte; Financiële prestaties.

(3)

3

Inhoudsopgave

Abstract 2 1. Inleiding 1.1 Introductie 5 1.2 Eerder onderzoek 5 1.3 Wetenschappelijke bijdrage 6 1.4 Onderzoeksopzet 7 1.5 Relevantie 7 1.6 Opbouw Scriptie 8 2. Theoretisch kader 2.1 Verslaggevingsmodellen 10

2.1.1. Opkomst van integrated reporting 10

2.1.2. IIRC framework 11 2.1.2. GRI 13 2.1.3. Overige richtlijnen 13 2.2 Theorieën 14 2.2.1 Agency theory 14 2.2.2 Stakeholder theory 15 2.2.3 Legitimiteits theory 15

2.3 Factoren van invloed op de mate van toelichten 16

2.3.1 Financieringsstructuur 16

2.3.2 Grootaandeelhouders 16

2.3.3 Grootte van de onderneming 17

2.3.4 Financiële prestaties 18 3. Methodologie 3.1 Dataset 20 3.2 Afhankelijke variabele 20 3.3 Onafhankelijke variabele 24 3.3.1. Financieringsstructuur 24 3.3.2. Grootaandeelhouders 24

3.3.3. Grootte van de onderneming 24

3.3.4. Financiële prestaties 24 3.4 Controle variabele 25 3.5 Statistisch model 25 4. Resultaten 4.1 Beschrijvende statistieken 26 4.2 Correlatie analyse 27 4.3 Hypotheses 28 5. Discussie 5.1 Discussie 30 5.2 Conclusie 32 5.3 Beperkingen onderzoek 33

(4)

4

5.4 Vervolgonderzoek 33

Referenties 35

Bijlagen

A Lijst met afkortingen 40

B Toelichting disclosure index 41

C Voorbeeld toepassing disclosure index ABB 42

D Gebruikte wisselkoersen 42

E Correlatiematrix 43

F SPSS output met te hoge VIF waardes 44

G Lineaire regressies % score natural capital 45

(5)

5

1 Inleiding

1.1 Introductie

In de uitgave van de Accountant van december 2014 stond een artikel van Ronald

Bruins1. Hij omschreef integrated reporting als het kip-en-ei-probleem. De Nederlandse

Beroepsvereniging voor Accountants (NBA) legt uit: “de accountants zijn er enthousiast over, maar kapitaalverschaffers lijken er nog maar weinig om te vragen”. Ook de Vereniging Effecten Bezitters (VEB) is nog weinig enthousiast. Zij reageren met de woorden: “eerst maar

eens de controle van de jaarrekening op orde1”. Toch geeft de NBA (2013) aan dat zij

integrated reporting zien als het model van de toekomst. Dit omdat het aansluit bij de veranderende informatiebehoefte van stakeholders, vooral met betrekking tot de duurzame bedrijfsvoering. Aangezien deze verandering de kernactiviteit van de accountant betreft, zal deze ontwikkeling mede de relevantie van het accountantsberoep in de toekomst bepalen (NBA, 2013, p. 3). De Autoriteit Financiële Markten (AFM) vindt integrated reporting een belangrijke ontwikkeling in de externe verslaggeving, die ondernemingen in staat stelt waardecreatie te bewerkstelligen via externe rapportage (El Harchaoui & van Beest, 2013, p. 2). Volgens de AFM is het een goede ontwikkeling dat er steeds meer bedrijven zijn die niet-financiële informatie toelichten. (El Harchaoui & van Beest, 2013). Wel geeft de AFM in de eerste rapportage omtrent integrated reporting aan dat er nog veel verbeterd kan worden. Mede door het bestaande, niet-eenduidige beeld rond het nut van integrated reporting, kan de vraag gesteld worden: waarom is integrated reporting dan het rapportagemodel van de toekomst? Wat is de kwaliteit van toelichting in integrated reports en hoe verhoudt de kwaliteit zich ten opzichte van de meer gebruikte duurzaamheid verslagen?

Een integrated report kan omschreven worden als een beknopte manier om te communiceren, met belanghebbenden, over hoe de strategie, governance, prestaties en vooruitzichten leiden tot waardecreatie op korte, middellange en lange termijn (IIRC, 2013b, p.8). Een duurzaamheid verslag is een verslag dat ingaat op milieuprestaties, sociale prestaties en governance prestaties (Eccles, 2015). Een belangrijk verschil is dus dat een duurzaamheid verslag niet in gaat op hoe er waardecreatie plaatsvindt binnen de organisatie. Zo is het voor de stakeholder moeilijk te bepalen wat de samenhang is tussen de duurzaamheidsprestaties en de financiële prestaties. Aangezien een integrated report dus wel het proces van waardecreatie laat zien, zou dit rapport dus informatiever kunnen zijn voor de stakeholder.

1.2 Eerder onderzoek

Het gebruik van integrated reporting staat nog in zijn kinderschoenen. Hierdoor is er nog maar weinig wetenschappelijk onderzoek naar gedaan. In 2011 kwam het IIRC (zie paragraaf 2.1.1. voor verdere toelichting) met het framework wat bedrijven een handvat moet bieden om aan integrated reporting te gaan doen. Aangezien integrated reporting in Europa een vorm van vrijwillig toelichting is, zijn eerdere onderzoeken omtrent vrijwillig toelichten relevant. In het verleden zijn er al onderzoeken geweest naar de relatie tussen bedrijfsspecifieke kenmerken van invloed zijn op de mate van vrijwillig toelichten. Gull en Leung (2004), Clarkson et al. (2008), Adams et al. (1998) en Gray et al. (2001) vinden een positieve relatie tussen de grootte van de onderneming en de mate van vrijwillig toelichten. Clarkson et al. (2008), Francis et al. (2005) en Ahmed & Courtis (1999) vinden dat bedrijven die een groter percentage schulden hadden meer toelichten. Deumes & Knechel (2008) concluderen dat de mate van grootaandeelhouders een negatief effect heeft op de mate van

1http://www.accountant.nl/readfile.aspx?ContentID=34556&ObjectID=316784&Type=1&File=0000042200_Ki p-en-ei.pdf

(6)

6

toelichting. Echter Huafang & Jianguo (2007) vinden weer een positief effect op de relatie tussen grootaandeelhouders en de mate van toelichting. Campbell & Kracaw (1980) en Gull en Leung (2004) geven aan dat bedrijven die denken betere resultaten te halen dan de concurrent, meer toelichten. Ook komt in eerder onderzoek naar voren doordat het toelichten vrijwillig is, ondernemingen deze toelichtingen soms manipuleren om aan de maatschappelijke verwachtingen te voldoen (Woodward et al., 2001).

Ook is er al onderzoek gedaan naar factoren die van invloed zijn op duurzaamheidsverslagen. Gray et al. (2001) en Deegan (2002) geven aan dat bedrijven in milieu gevoelige industrieën eerder gebruik zullen maken van het vrijwillig toelichten van hun milieuprestaties. Wilmhurst & Frost (2000) concluderen dat milieugevoelige bedrijven, meer zichtbaar zijn voor het publiek, meer toelichten en ook meer gebruik maken van de al bestaande richtlijnen Fernandez-Feijoo et al. (2013) concluderen dat bedrijven die onder druk staan van belanghebbenden staan, transparanter zijn in het toelichten van hun

duurzaamheidsprestaties. Menassa (2010) vindt dat de kwaliteit van

duurzaamheidsverslaggeving het meest afhangt van de grootte en de financiële prestaties. Kamp-Roelands & de Waard (2008) concluderen dat de aspecten waarover in een duurzaamheidsrapport wordt toegelicht steeds breder worden, maar doordat er geen Key Performance Indicators (KPI’s) worden opgenomen, de vergelijkbaarheid soms moeilijk is. Ook kwam in het onderzoek naar voren dat het vaak onduidelijk is wie de stakeholder is. De manier waarop kwaliteit onderzocht wordt is verschillend. Kamp-Roelands & de Waard (2008) meten kwaliteit door middel van in hoeverre het verslag voldoet aan de GRI (G3) richtlijnen. In tegenstelling tot Adams et al. (1998) en Menassa (2010) die gebruik maken van

een contentanalyse. De Waard (2011) geeft aan dat sommige bedrijven

duurzaamheidsverslagen gebruiken als een ‘emotive symbol’. De rapporten worden dan gebruikt om oordeelsvorming van de gebruiker te beïnvloeden. Zeker als het management geen intrinsieke motivatie heeft om een gecontroleerd duurzaamheidsrapport uit te brengen, zou de kwaliteit van toelichten laag kunnen zijn.

Zoals eerder gezegd is er nog zeer beperkt onderzoek gedaan naar factoren van invloed op de kwaliteit van integrated reporting. Uit het onderzoek van Eccles & Serafeim (2015) blijkt dat bedrijven die aan integrated reporting doen, het meest toelichten over financiële, sociale en duurzaamheid prestaties. Toch komt er uit het onderzoek van Eccles & Serafeim (2015) naar voren dat er integrated reporting rapporten zijn die niet of weinig rapporteerden over aspecten die volgens het IIRC van belang zijn om toe te lichten in een integrated report. Dit paper onderzocht de verslagen van 124 bedrijven die meededen met de IIRC pilot. Paragraaf 2.1.1. zal verder in gaan op het IIRC.

1.3 Wetenschappelijke bijdrage

Tot op heden weten we nog niet in hoeverre de factoren die in onderzoeken met betrekking tot vrijwillig toelichten en het toelichten in duurzaamheidsverslagen naar voren komen ook van toepassing zijn op integrated reporting. Wetenschappers proberen al jaren een model te identificeren om de verschillen in de mate van toelichten tussen bedrijven te verklaren (Gray, 2001). Dit onderzoek zal een aantal bedrijfsspecifieke variabelen meenemen wat de mate van toelichting zou kunnen voorspellen. Ook sluit dit onderzoek aan op eerder onderzoek. Zo stelt Deegan (2002) in zijn artikel over duurzaamheidsverslaggeving een aantal onderzoeksgebieden voor. Volgens hem is een van de relevante vragen: ‘Can social and environmental disclosure practices be linked to other attributes of performance, such as economic performance, of to factors such as industry membership, country, of origin (and

(7)

7

culture), or size?’ Dit onderzoek sluit ook aan bij de vraag van Deegan (2002), want de bedrijfsspecifieke factoren zoals grootte, winstgevendheid en industrie (binnen de milieu vervuilende sectoren) zullen worden meegenomen.

Om het doel, de invloed van bedrijfsspecifieke factoren op de kwaliteit van toelichten in een integrated of duurzaamheidsverslag te onderzoeken is de hoofdvraag:

Welke bedrijfsspecifieke kenmerken hebben invloed op de kwaliteit van een integrated report of duurzaamheidsverslag bij ondernemingen in de olie & gas, grondstoffen, industriële goederen en chemische industrie?

1.4 Onderzoekopzet

In lijn met het onderzoek van Fernadez-Feijoo et al. (2013) is te verwachten dat de mate van toelichting over de productiefactoren afhankelijk is van de mate waarin ze met stakeholders om moeten gaan. Aansluitend op de onderzoeken van Peck & Sindling (2003), Wilhmshurst & Frost (2000) en Clarkson et al. (2008) zal er in dit onderzoek gekeken worden naar bedrijven in sectoren die meer onder druk liggen van externe partijen. Gray et al. 2001 geven al aan dat bedrijven in een milieugevoelige omgeving, die vaak ook gevaarlijker voor de omgeving zijn, eerder hun milieuprestaties en sociale prestaties zullen toelichten. Uit het onderzoek van Eccles & Serafeim (2015) blijkt dat bedrijven die aan integrated reporting doen het meest toelichten over financiële, sociale en duurzaamheid prestaties. Dit onderzoek zal zich richten op Europese bedrijven in de olie & gas, grondstoffen, industriële goederen en services, chemische bedrijven. Zie paragraaf 3.1 voor de uitgebreidere argumentatie. De verwachting is dat deze sectoren het meest onder druk liggen van overheden, actiegroepen en afnemers omtrent de duurzaamheid en sociale voorzieningen en hierdoor een kwalitatief hoger verslag uitbrengen. Omwille van de tijd, zullen niet alle onderdelen van integrated reporting worden meegenomen. Aansluitend op de sectoren, zal in dit onderzoek alleen worden gekeken naar sociale en duurzaamheidsaspecten (paragraaf 2.1.2. zal verder op de

verschillende productiefactoren van het IIRC ingaan) in integrated en

duurzaamheidsverslagen.

Om de kwaliteit te meten zal er een disclosure index worden gemaakt. Hierin worden de belangrijkste aspecten die de IIRC, GRI en transparantiebenchmark identificeren worden meegenomen. De kwaliteit van een verslag wordt dus gelijk gesteld aan de mate van toelichting van de aspecten die de richtlijnen identificeren. Met deze disclosure index zal handmatig 167 verslagen van Europese beursgenoteerde ondernemingen in de eerder genoemde sectoren onderzocht worden.

1.5 Relevantie

Als eerste zal dit onderzoek het eerder genoemde gat, deels dichten door te kijken naar welke bedrijfsspecifieke factoren van invloed zijn op de kwaliteit van toelichten op de aspecten van human en natural capital. Deze aspecten zijn twee van de vijf aspecten die moeten worden toegelicht vanuit het in 2013 gepubliceerde IIRC framework. Ten tweede zal dit onderzoek een maatstaaf ontwikkelen door middel van een disclosure-index (zie hoofdstuk 3) op basis van de nieuwere GRI G4 richtlijn en IIRC framework. De laatst genoemde wordt gezien als het meest complete framework op dit moment om aan integrated reporting te doen. Ook kan het creëren van een grotere database qua waarnemingen gezien worden als een bijdrage. Kamp-Roelands & de Waard (2008) onderzochten de kwaliteit van 36 duurzaamheidsrapporten. Menassa onderzocht de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving bij 24 banken. Als laatst onderzochten Adams et al. (1998) de duurzaamheidsrapporten bij 150

(8)

8

ondernemingen in het Verenigd Koninklijk en Duitsland. De verbanden tussen bedrijfsspecifieke factoren en de kwaliteit van toelichten is wel onderzocht in eerdere scripties. Alleen toen waren de gebruikte datasets kleiner dan 60 waarnemingen. In dit onderzoek zullen 167 rapporten worden meegenomen van heel Europa. Hierdoor zijn de

conclusies beter generaliseerbaar.

Ook zijn er enkele onderzoeken die (wetenschappelijk) bijdragen aan hoe een bedrijf integrated reporting kan invoeren. Zo kijken Fifka & Drabble (2012) naar de standaarden en richtlijnen die gebruikt worden bij toelichting omtrent duurzaamheid verslaggeving en de invloed hierop door de omgeving bij Engelse en Finse ondernemingen. Cheng et al. (2014) beschrijven in hun artikel wat de belangrijkste knelpunten van integrated reporting tot nu toe zijn en geeft aan wat er nog allemaal niet onderzocht is. Zo wordt ook de vraag gesteld: ‘How are organizations linking their core business activities to environmental social, or governance issues?’ In de praktijk wordt dit vaak door het gebruik van Key Performance Indicators (KPI’s). Met het gebruik van KPI’s door de onderneming wordt zichtbaar in hoeverre duurzaamheid in de strategie is verwerkt. Ook stellen Cheng et al. (2014) de vraag: ‘Are organizations succeeding in understanding their impact on all of the six capitals?’ Bij de selectie van en de toelichting op de KPI’s zou duidelijk moeten worden in hoeverre de organisatie de impact op de productiefactoren (zie hoofdstuk 2 voor de uitleg van de productiefactoren) begrijpt. Aangezien dit onderzoek de kwaliteit meet aan de hand van KPI’s en toelichting hierop (zie hoofdstuk 3 voor verdere uitleg), geeft dit onderzoek antwoord op de eerste vraag. De tweede vraag zal alleen beantwoord worden met betrekking tot het duurzaamheid en sociale aspect.

Verder is dit onderzoek ook maatschappelijk relevant. In het onderzoek van Eccles & Serafeim (2015) komt naar voren dat steeds meer ondernemingen aan integrated reporting doen. Doordat integrated reporting nog maar enkele jaren bestaat, zijn er nog veel vragen omtrent het gebruik hiervan. Verder staat er nog ten discussie in hoeverre integrated reporting ook daadwerkelijk de beste manier van informeren is aan de belanghebbenden. De NBA vindt integrated reporting het rapportage model van de toekomst in hun gelijknamige visiedocument. Ze stellen dat er bij de gebruikers van jaarverslagen een beter beeld ontstaat van de onderneming, door het integreren van strategie, governance en prestaties in één jaarverslag. Toch zijn er nog twijfels over het gebruik van integrated reporting. Zo is er meer beschikbare informatie nodig (Eccles & Saltzman 2011) en is nog onduidelijk wat de gevolgen zijn voor de aansprakelijkheid (Tilt, 2005). Ook de betrouwbaarheid omtrent vrijwillige toelichting kan te wensen overlaten (Dobler, 2008). Of ondernemingen schetsen een niet getrouw beeld van de werkelijkheid (de Waard, 2011). Verder komt uit het onderzoek van Eccles & Serafeim (2015) naar voren dat de integrated reporting rapporten, die meededen met de IIRC pilot of verplicht moeten rapporteren doordat ze genoteerd zijn op de Johannesburg Stock Exchange, soms niet of weinig rapporteerden over één van de productiefactoren. Dit houdt in dat de rapporten dus soms helemaal niet zo informatief zijn, terwijl het wel de reden is waarop integrated reporting in het leven is geroepen (IIRC, 2013b). In dit onderzoek wordt er gekeken naar de kwaliteit van de verslaggeving en kan het dus een onderbouwing geven in hoeverre een rapport nou daadwerkelijk informatief is.

1.6 Opbouw scriptie

In hoofdstuk 2 wordt het theoretisch kader besproken. Hierin zullen verschillende verslaggevingsmodellen worden uitgelegd, theorieën worden besproken en aansluitend de hypotheses worden behandeld. Hoofdstuk 3 zal ingaan op de meting van de variabelen en hoe

(9)

9

het onderzoek verder opgezet zal worden. In hoofdstuk 4 zullen de resultaten besproken worden. Tot slot volgen in hoofdstuk 5 de discussie, conclusie, beperkingen en mogelijkheden voor verder onderzoek.

(10)

10

2 Theoretisch kader

In paragraaf 2.1 zullen verschillende verslaggevingsmodellen worden behandeld. Paragraaf 2.2 zal ingaan op verschillende wetenschappelijke theorieën. Tenslotte zal in paragraaf 2.3 verschillende bedrijfsspecifieke factoren die van invloed (kunnen) zijn op de mate van toelichting worden besproken.

2.1 Verslaggevingsmodellen

In deze paragraaf zullen verschillende verslaggevingsmodellen worden besproken die gebruikt kunnen worden om niet-financiële informatie te openbaren. Paragraaf 2.1.1. zal de opkomst van integrated reporting behandelen. In paragraaf 2.1.2. zal het IIRC framework worden besproken. Dit is de eerste formele richtlijn die een bedrijf kan gebruiken voor de openbaring van zowel financiële als niet-financiële informatie (Eccles & Serafeim, 2015). In paragraaf 2.1.3 zal de GRI worden besproken. Deze richtlijn heeft vooral betrekking op duurzaamheidsverslaggeving, maar ook het toelichten van sociale prestaties komen in het G4 verslaggevingsmodel aan bod. Tenslotte zal in 2.1.4 kort worden stil gestaan bij de overige richtlijnen.

2.1.1. De opkomst van integrated reporting

Freeman (1984, p. 26) was de eerste die de belanghebbenden van een onderneming breder zag dan alleen de investeerder. Hij bedacht de stakeholder theory; hoe een bedrijf om zou moeten gaan met verschillende groepen belanghebbenden in verschillende vraagstukken. Ook moeten bedrijven waarde creëren voor de belanghebbenden en niet alleen voor de aandeelhouders (Freeman, 1984, p. 6). Admiraal (2010) en Eimers & Ten Klooster (2010) concludeerden dat het succes van een onderneming niet alleen maar afhangt van financiële resultaten. Gebruikers van de jaarrekening willen ook andere, niet-financiële informatie ontvangen (Admiraal, 2010 en Eimers & Ten Klooster, 2010). Aangezien er nog steeds een groot gat is tussen verwachtingen van stakeholders enerzijds en hoe bedrijven rapporteren over hun strategierealisatie en hun waardecreatie anderzijds, zal de opmars van integrated reporting zich doorzetten (PWC, 2012). Eccels & Sefraim (2014) concluderen dat steeds meer bedrijven aan integrated reporting doen. Gezien de groei omtrent niet-financiële verslaggeving, ontstond er ook steeds meer vraag naar een eenduidig framework waarin verschillende aspecten omtrent niet-financiële verslaggeving geïntegreerd worden.

Dit framework komt er dan ook, wanneer er in 2009 International Integrated Reporting Council (IIRC) wordt opgericht. De IIRC is een wereldwijde coalitie van toezichthouders, investeerders, bedrijven, regelgevers en goede doelen. Mervyn King is hiervan de voorzitter. Hij was ook de verantwoordelijke voor de regels omtrent het verplichte gebruik van integrated reporting in Zuid-Afrika. De IIRC kreeg als opdracht mee om na te denken over hoe integrated reporting vorm gegeven zou moeten worden. In 2012 werd het eerste framework geïntroduceerd. In 2013 werd de eerste pilot gedraaid met 101 bedrijven, die wel wilden rapporteren aan der hand van het framework. Belangrijk hierbij is dat organisaties zich bewust worden van de relaties tussen de verschillende onderdelen binnen een organisatie.

Op dit moment is Integrated reporting alleen nog verplicht in Zuid- Afrika. In 2009 kwam het King III rapport uit. Alle bedrijven die op de Johannesburg Stock Exchange staan genoteerd, moeten aan dit rapport voldoen. Volgens dit rapport moeten bedrijven in één verslag de prestaties op het gebied van governance, strategie en duurzaamheid toelichten. Wel zijn bedrijven vrij in hoe ze deze componenten willen toelichten, als het maar transparant en te controleren is (King, 2009). De regel is op de “comply or explain” manier ingevoerd. Dit

(11)

11

houdt in dat een onderneming aan integrated reporting moet doen, tenzij deze een goede reden heeft om het niet te doen.

Voor bedrijven uit alle andere landen is het dus niet verplicht om aan integrated reporting te doen. Toch zijn er steeds meer bedrijven die aan integrated reporting doen (Eccels & Sefraim 2014). Er zijn verschillende redenen voor bedrijven om vrijwillig aan integrated reporting te doen. Volgens Eccles & Saltzman (2011, p.5) zijn deze te verdelen in interne voordelen, externe markt voordelen en regelgeving voordelen. Onder interne voordelen vallen betere verdeling van resources, betere betrokkenheid van belanghebbenden en een lager reputatierisico (Eccles & Krzus, 2010). Onder externe markt voordelen valt het voldoen van de informatiebehoefte van stakeholders, omtrent duurzaamheid en op sociaal en governance gebied (Eccles & Krzus, 2010). Onder regelgeving voordelen valt dat de onderneming goed is voorbereid op toekomstige regelgeving en dat ze worden betrokken bij het ontwikkelen van toekomstige frameworks en regelgeving (Eccles & Armbrester, 2011). Verder toonde Cheng et al. (2013) aan dat bedrijven die meer toelichten met betrekking tot corporate social responsability (CSR) makkelijker toegang hebben tot financiering. Ook toont eerder onderzoek aan dat de cost of capital (Verrecchia 2001, Francis et al. 2005 en Dhaliwal, 2011) en de cost of debt (Francis et al. 2005) dalen, wanneer er meer wordt toegelicht. Aangezien integrated reporting ook een vorm is van vrijwillig toelichten zouden deze voordelen ook voor integrated reporting kunnen gelden.

2.1.2. IIRC Framework

Voorafgaand aan de verslaggeving over de waardecreatie door de onderneming, gaat een proces vooraf. In dit proces wordt er nagedacht over doelen, strategie, bestuur, kansen,

risico’s, bedrijfsmodel en prestaties2. Deze stap wordt integrated thinking genoemd en houdt

in dat een onderneming actief onderzoekt en ordent hoe de relaties liggen binnen functionele en operationele eenheden en de productiefactoren (in het rapport capitals genoemd) die ze gebruikt of beïnvloed (IIRC 2013b, p.3). In de vele transacties, die tot waardecreatie moeten leiden, zoekt de tegenpartij (werknemers, investeerders, klanten, regelgevers) informatie van de onderneming om een overeenkomst van goederen of service aan te gaan (Eccles & Serafeim, 2014). Dit zou een onderneming kunnen doen door in een periodiek geïntegreerd verslag te onderbouwen hoe zij op een duurzame manier waarde creëert. Het integrated report is een beknopte manier om te communiceren, met belanghebbenden, over hoe de strategie, governance, prestaties en vooruitzichten leidt tot waardecreatie op korte, middellange en lange termijn (IIRC, 2013b, p.8).

Om het integrated report goed in te richting heeft het IIRC een framework bedacht. Het onderscheidt een zestal productiefactoren waarover een organisatie financiële en niet-financiële informatie dient te verschaffen, om zo inzicht te geven hoe de productiefactoren leiden tot waardecreatie. Hierbij is het belangrijk dat het dus niet per se om winstmaximalisatie gaat. De productiefactoren die het IIRC onderscheidt zijn financial, manufactered, intellectual, human, social & relationship en natural capital. Er is nog erg weinig literatuur beschikbaar over de afzonderlijke productiefactoren en zeker met de onderlinge relaties hiertussen. Later zullen toch beschikbare definities van de verschillende productiefactoren worden weergegeven. Over het algemeen liggen de omschreven definities in lijn met elkaar. Uiteindelijk zal de definitie van het IIRC worden gebruikt, aangezien het op dit moment het meest complete en beschikbare framework is (Eccles & Serafeim, 2015).

(12)

12

Financial capital wordt door Eccles et al. (2010) omschrijven als middelen, eigendom of geleend, dat beschikbaar is voor productief gebruik. Dit sluit aan bij de omschrijving van het IIRC. Zij omschrijven financial capital als het geheel van middelen dat beschikbaar is voor de organisatie om goederen te produceren en diensten te leveren, verkregen door middel van financiering (IIRC, 2013d). Dit vermogen kan genereerd worden door schulden, eigen vermogen, obligaties of uit activiteiten en investeringen.

Manufactered capital wordt als enige capital niet omschreven door Eccles et al. (2010). Het SIGMA project doet dat wel. Dit is een project dat door het Engelse ministerie van handel en industrie wordt gesteund en een samenwerking is tussen British Standard Institution, Forum of the Future en AccountAbility. Zij omschrijven manufacturerd capital als de materiële goederen die worden bezit, geleased of gecontroleerd door de onderneming die bijdragen aan het uitvoeren van zijn activiteiten, maar niet vastzitten in de output. Technologie behoort volgens SIGMA ook in de manufactured capital. Dit zit bij het IIRC framework in de aparte intellectual capital. IIRC (2013d) omschrijft het als geproduceerde fysieke objecten die beschikbaar zijn voor de organisatie om goederen te produceren en diensten te leveren. Over het algemeen worden deze objecten door andere organisaties gemaakt, maar ook objecten die de organisatie zelf maakt voor de verkoop of gebruikt worden voor eigen gebruik vallen hieronder.

Intellectual capital is dus niet apart omschreven door het SIGMA project. Eccles et al. (2010) erkent het wel als losstaand en zij omschrijven het als immateriële activa zoals capaciteit om te innoveren, octrooien, software en managementsystemen. Ook relationele bezittingen, zoals de kwaliteit van relaties met leveranciers en joint venture partners vallen hieronder. IIRC (2013d) omschrijft intellectual capital als: de op kennis gebaseerde immateriële activa van de onderneming. Hieronder vallen het octrooien, software, rechten en licenties, maar ook organisatie capital zoals kennis, systemen, procedures en protocollen.

Human capital is volgens Eccles et al. (2010) verwerkt in organisatie capital. Organisatie capital zijn alle systemen, procedures, protocollen en codes die productiever werken bevordert. Het SIGMA project omschrijft human capital wel apart. Zij definiëren human capital als de gezondheid, kennis, vaardigheden, gedachten, motivatie en relatiecapaciteiten van individuen. In de organisatie gaat het om de elementen die nodig zijn om mensen te verbinden om productief te werken en rijkdom te creëren. Hierdoor kan de werknemer een beter leven hebben. IIRC (2013d) omschrijft human capital als de competenties, capaciteiten, ervaringen en de motivatie om te innoveren van mensen. Hieronder vallen de afstemming en ondersteuning van het governance framework, de risico management benadering en ethische waarden van de onderneming, het vermogen om te begrijpen en het ontwikkelen en implementeren van strategieën. Als laatst valt onder human capital de loyaliteit en motivatie om processen, producten en diensten te verbeteren, waaronder het vermogen om te leiden, managen en samen te werken.

Social capital wordt door Eccles et al. (2010) omschrijven als de samenhang, samenwerking en gemeenschap tussen individuen in een netwerk om zo het individuele en collectieve welzijn te verbeteren. Het SIGMA project omschrijft social capital als alle waarde die wordt toegevoegd aan activiteiten en economische output van een organisatie door menselijke relaties, samenwerkingen en samenwerkingsverbanden. Het IIRC (2013d) definieert het als de instellingen en relaties binnen en tussen gemeenschappen, groepen

(13)

13

belanghebbenden en andere netwerken en de mogelijkheid om informatie hiertussen te delen om zo het individuele en collectieve welzijn te verbeteren. Hieronder wordt verstaan de gedeelde en gemeenschappelijke normen, waarden en gedragingen, de belangrijkste relaties met belanghebbenden en het vertrouwen en bereidheid om deel te nemen in een organisatie dat om belanghebbenden bouwt en hen beschermt. Ook immateriële activa die verband houden met de reputatie die een organisatie heeft ontwikkeld en de sociale licentie om de activiteiten uit te mogen voeren, vallen hieronder.

De laatste capital die is geïdentificeerd is de natural captial. Deze wordt door Eccles et al. (2010) omschreven als goederen en diensten die voortkomen uit de natuurlijke omgeving zoals biodiversiteit, bossen, visserij landbouwgrond, schone lucht en water. Het SIGMA project gebruikt als definitie: alle natuurlijke hulpbronnen en processen die nodig zijn voor de organisatie om producten te produceren en diensten te verlenen. De IIRC (2013d) definieert het als alle duurzame en niet duurzame hulpbronnen en processen die vroegere, huidige of toekomstige welvaart van de organisatie ondersteunt. Hieronder vallen specifiek water: lucht, land, mineralen en bossen, maar ook breder: de biodiversiteit en de gezondheid van het ecosysteem.

2.1.3. GRI

Aangezien dit onderzoek zich focust op het duurzaamheidsaspect en het sociale aspect van de integrated reporting zijn de natural en human productiefactoren het meest relevant. Het IIRC framework sluit ook aan bij Global Reporting Initiative (GRI). GRI is een organisatie die zich bezighoudt met de duurzaamheid van bedrijven. GRI probeert het gebruik van duurzaamheidsverslaggeving te bevorderen op een manier dat bedrijven zelf duurzamer worden en bijdragen aan een duurzame ontwikkeling. Bedrijven kunnen de rapporten van GRI gebruiken voor hun verslaggeving. Volgens het laatst verschenen rapport, het G4 rapport, zijn de belangrijkste onderwerpen de aspecten die betrekking hebben op economisch, milieu en sociaal gebied. Vooral is het van belang dat de aspecten mogelijk de beslissingen van belanghebbenden kunnen beïnvloeden (GRI, 2013a p.9). Het uiteindelijke doel is om de transparantie en verantwoording van bedrijven over de bovengenoemde aspecten te verbeteren (GRI, 2013b). Ter indicatie; In Nederland wordt elk jaar de toelichting omtrent

duurzaamheidsverslaggeving beoordeeld met de transparantiebenchmark3. De benchmark is

opgezet door een samenwerking van de NBA en ministerie van Economische Zaken. Hierin wordt de kwaliteit van toelichten beoordeeld van Nederlandse ondernemingen. Naast de beoordeling wordt er elk jaar een enquête gehouden onder de ondernemingen. Uit de

transparantiebenchmark 20144 komt naar voren dat meer dan helft van de bedrijven (52%)

gebruik maakt van de GRI richtlijnen bij het opstellen van hun duurzaamheidsverslag (al dan niet geïntegreerd).

2.1.4. Overige richtlijnen

Ook zijn er nog bedrijven die andere verslaggevingsmodellen gebruiken om ook

niet-financiële informatie te openbaren. Uit de enquête van de transparantiebenchmark 20144 bleek

dat 30% van de ondernemingen een overige richtlijn te gebruiken. In 2006 analyseerden Youngvanich & Guthrie welke richtlijnen bedrijven kunnen gebruiken om niet-financiële informatie te openbaren. In Tabel 1 hiervan is een overzicht weergegeven.

3 http://www.transparantiebenchmark.nl/

(14)

14

Tabel 1: Verschillende niet-financiële verslaggevingsmodellen. Bron: Youngvanich & Guthrie, 2006

Het meest opvallende dat naar voren kwam uit de enquête was dat 24% van de ondervraagden überhaupt geen richtlijn gebruikten voor haar verslaggeving. Dit geeft aan dat veel bedrijven nog zoekende zijn naar wat voor hen de beste manier is om hun stakeholders te informeren.

2.2 Theorieën

Waarom bedrijven de transparantie willen bevorderen en welke bedrijfsspecifieke factoren hierop van invloed zijn is te verklaren vanuit de literatuur. In paragraaf 2.2.1 zal de agency theory worden besproken. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2.2 ingegaan op de stakeholder theory. Tenslotte zal in paragraaf 2.2.3. de legitimiteitstheorie worden toegelicht. 2.2.1 Agency theory

Integrated reporting is bedacht om het gat van informatie te dichten tussen de belanghebbenden en het management (IIRC 2013b). Dit sluit aan bij de agency theory bedacht door Jensen & Meckling (1976). De kern van de agency theory is dat er een informatie asymmetrie is tussen de eigenaar en degene die beslissingen maakt. Als de eigenaar en de beschikker allebei nutmaximaliseerders zijn, zal de beschikker wellicht niet in het belang van de eigenaar beslissingen nemen. Hierdoor zal de eigenaar een risico-opslag vragen. Healy & Palepu (2001) geven aan dat vrijwillige toelichting belangrijk is om het informatiegat tussen de investeerders en het management te dichten. Watts & Zimmerman (1983) geven aan dat wanneer een onderneming meer informatie vrijgeeft, dit meer zekerheid biedt aan de eigenaren. Aangezien de agency kosten dalen wanneer er minder informatie asymmetrie is tussen de eigenaar en degenen die de beslissingen maken, is te verwachten dat bedrijven hun activiteiten zo goed mogelijk willen toelichten en dus ook zo kwalitatief hoog

mogelijk.Zo komt uit eerder onderzoek naar voren dat de cost of capital (Verrecchia 2001 en

Francis et al. 2005) dalen wanneer er meer wordt toegelicht. De financieringsstructuur is dus bij de agency theory van belang. Geldschieters die leningen verstrekken kunnen lastig toezicht houden op de beschikker van het geld en zullen meer informatie willen om hun risico in te

(15)

15

schatten of om een risicopremie vragen. Leftwich et al. (1981) geven aan dat de vraag naar meer informatie om toezicht te houden toeneemt, wanneer de onderneming meer schulden heeft. Om die risicopremie te beperken kan een bedrijf ervoor kiezen om meer toe te lichten. Francis et al. (2005) geven ook aan dat de cost of debt dalen, wanneer er meer wordt toegelicht. Dit zou dus een stimulans voor de onderneming kunnen zijn om überhaupt aan integrated reporting te doen en haar activiteiten zo goed mogelijk proberen toe te lichten. 2.2.2. Stakeholder theory

Aangezien integrated reporting meer gebruikers kent dan alleen de beleggers is ook de stakeholder theory van toepassing. Deze theorie kijkt breder naar de onderneming en heeft betrekking op de plek die een onderneming inneemt binnen de maatschappij. Freeman (1984) omschrijft een belanghebbende als een groep of individueel die de organisatiedoelen kan beïnvloeden of door de organisatiedoelen kan worden beïnvloed. Deze definitie is dus veel breder dan alleen het financiële perspectief. Uit onderzoek van Park et al. (2014)

blijkt dat zowel de primaire (werknemers, klanten en externe partners), als de secundaire (overheden, media en ngo’s) belanghebbenden invloed uitoefenen op de duurzaamheids- activiteiten van de onderneming. Over de duurzaamheidsactiviteiten willen deze belanghebbenden geïnformeerd worden. In de vele transacties die een onderneming aan gaat, zoekt de tegenpartij (werknemers, investeerders, klanten, regelgevers) informatie van de onderneming om een overeenkomst van goederen of service aan te gaan (Eccles & Serafeim, 2014). Hierbij is de grootte van de organisatie van invloed. Hoe groter de organisatie, hoe groter de impact op de maatschappij en hoe meer ze met verschillende stakeholders om moeten gaan. Fernadez-Feijoo et al. (2013) concluderen dat de mate van toelichting over de productiefactoren afhankelijk is, van de mate waarin ze met stakeholders om moeten gaan. Om de informatie asymmetrie tussen de onderneming en de verschillende doelgroepen te verkleinen, zou een onderneming dus informatie moeten geven die voor verschillende doelgroepen informatief is (Deegen et al. 2002). Hiervoor zou integrated reporting een goede oplossing kunnen zijn, omdat het voor verschillende belanghebbenden informatie vanuit verschillende perspectieven over de onderneming weergeeft.

2.2.3 Legitimiteitstheorie

De legitimiteitstheorie houdt in dat een onderneming toestemming nodig heeft van de maatschappij om haar activiteiten uit te voeren. Volgens Gray et al. (1995) zit er een flinke overlap tussen de stakeholderstheorie en de legitimiteitstheorie, aangezien het beide politiek-economische theorieën zijn. Thorpe & Prakash-Mani (2003) geven aan dat er een verband is tussen de legitimiteitstheorie en stakeholderstheorie, omdat de toestemming om te opereren afhangt van de relatie van de onderneming met haar stakeholders. Volgens Downling & Pfeffer (1975) zou het voortbestaan van een onderneming op het spel kunnen staan als de maatschappelijke verwachting in grote mate afwijkt met de activiteiten van de onderneming. Hierbij speelt de grootte van de onderneming ook een rol. Patten (2002) concludeert dat grootte kan leiden tot grotere publieke druk en bezorgdheid gerelateerd tot de duurzaamheid. Het bedrijf is immers zichtbaarder voor het publiek. Ondernemingen moeten wel de belanggroepen informeren om goedkeuring te behouden vanuit de maatschappij. Volgens Suchman (1995) speelt ook niet-financiële informatie hierbij een rol. De financiële prestaties zijn ook van belang bij de legitimiteitstheorie. Volgens Chih et al. (2010) moeten bedrijven zich steeds meer richten op de behoefte van hun stakeholders en niet alleen maar winst willen maken ten koste van hun werknemers, omgeving en de maatschappij als geheel. Hierbij helpt volgens Campbell (2007) dat meer winstgevende ondernemingen meer geld hebben om aan duurzame activiteiten te doen. Volgens Raffournier (1995) willen bedrijven met goede

(16)

16

resultaten dit ook kenbaar maken. Hierdoor zou een winstgevende onderneming dus meer moeten toelichten. Aangezien ondernemingen ook deze informatie kan manipuleren om aan de maatschappelijke verwachtingen te doen (Woodward et al., 2001), zou de kwaliteit van deze informatie dus betrekkelijk laag kunnen zijn. Zo komt uit onderzoek van Eccles & Serafeim (2015) naar voren dat bedrijven die een integrated report uitbrengen, soms niet of weinig rapporteerden over één van de productiefactoren. Dit is in strijd met het idee dat een onderneming integrated reporting gebruikt om te laten zien dat ze conform de verwachtingen van de maatschappij handelt. De Waard (2011) gaf aan dat sommige ondernemingen duurzaamheidsverslagen en de controle van de accountant hierop gebruiken als “emotive symbol”. Louter om de maatschappij een bepaald te geven. Dit maakt het onderzoek relevant, omdat er onderzocht zal worden in hoeverre ondernemingen hun duurzaamheidprestaties toelichten, om zo hun legitimiteit proberen te waarborgen in de maatschappij.

2.3 Factoren van invloed op de mate van toelichten

In deze paragraaf zal worden toegelicht waarom bepaalde bedrijfsspecifieke factoren van invloed zijn op de mate van toelichting. Vanuit de agency theorie wordt in eerder onderzoek als bedrijfsspecifieke factoren vaak gekeken naar financieringsstructuur (2.3.1.) en de mate van grootaandeelhouders (2.3.2.). Uit de stakeholder theorie wordt de mate van omgang met stakeholders vooral verklaard vanuit de grootte (2.3.3.) van de onderneming. Vanuit de legitimiteitstheorie worden vaak de grootte (2.3.3.) en de winstgevendheid (2.3.4.) van een onderneming meegenomen als belangrijkste bedrijfsspecifieke factoren. Deze factoren worden het vaakst genoemd in eerder onderzoek.

2.3.1 Financieringsstructuur

De financieringsstructuur van een onderneming kan bestaan uit eigen vermogen of vreemd vermogen of een combinatie van beide. Als de onderneming extern gefinancierd wordt speelt het agency probleem op tussen de eigenaar van het geld en de leiding van de onderneming. Immers kunnen geldschieters die leningen verstrekken lastig toezicht houden op de beschikker van het geld. Leftwich et al. (1981) concluderen dat de vraag naar meer informatie om toezicht te houden toeneemt, wanneer de onderneming meer schulden heeft. Als hieraan niet wordt voldaan, zullen de geldschieters een risicopremie vragen en zullen dus de agency kosten toenemen (Jensen & Meckling, 1976). Francis et al. (2005) en Clarkson et al. (2008) concluderen dat de kosten van leningen dalen, naarmate er meer wordt toegelicht. Op het onderzoek van Francis et al. (2005) na, vinden alle andere onderzoeken plaats bij Amerikaanse ondernemingen. Het onderzoek van Francis et al. (2005) heeft betrekking op ondernemingen uit 34 landen, verdeeld over alle werelddelen. Ze gebruiken de data uit een eerder onderzoek uit 1998. Ook in het onderzoek van Ahmed & Courtis (1999) is er een positieve relatie tussen en de mate van schulden en de mate van toelichting. Dit onderzoek was een meta-analyse van 12 eerdere onderzoeken die wel wisselende resultaten hadden. De vraag is in hoeverre in de huidige tijd, na de financiële crisis, dezelfde conclusies kunnen worden getrokken.

H1: De mate van vreemd vermogen in een onderneming is positief geassocieerd met de mate van toelichting in het integrated report of duurzaamheidsverslag.

2.3.2 Grootaandeelhouders

De mate van toelichting zou ook afhankelijk kunnen zijn van de mate van grootaandeelhouders in een onderneming. De resultaten uit eerdere onderzoeken zijn alleen niet eenduidig in de richting van de relatie. Deumes & Knechel (2008) concluderen dat de

(17)

17

mate van grootaandeelhouders een negatieve relatie heeft op de mate van toelichting. Dit is in strijd met de agency theory. De agency theory bedacht door Jensen & Meckling (1976) heeft betrekking op de informatie asymmetrie tussen de eigenaar en de leiding van een onderneming. Door middel van vrijwillig toelichting kan het informatiegat tussen de investeerders en het management gedicht worden (Healy & Palepu, 2003). Volgens Pound (1992) zijn grootaandeelhouders over het algemeen voor een lange tijd verbonden aan een onderneming. Dit komt vooral doordat zij een grote hoeveelheid aandelen van een bedrijf hebben en de verkoop hiervan van grote invloed is op de aandelenprijs. Volgens Holderness & Sheehan (1988) willen de grootaandeelhouders daar wel veel informatie voor terug en zijn ze vaak direct betrokken bij het management. Hierdoor zou een integrated report overbodig kunnen zijn, aangezien ze toch direct geïnformeerd worden. Er zijn immers kosten verbonden bij het opmaken van een rapport. Aangezien het voor grootaandeelhouders weinig nieuwe informatie oplevert, is te verwachten dat bij bedrijven met een hoge mate van grootaandeelhouders, minder gebruik zal worden gemaakt van integrated reporting. Maar er zijn ook onderzoeken die dit tegen spreken. Zo komt er uit het onderzoek van Huafang & Jianguo (2007) naar voren dat de mate van grootaandeelhouders een positief verband heeft op de mate van toelichting. Ook Shleifer & Vishny (1986) geven aan dat agency problemen gemitigeerd kunnen worden door grootaandeelhouders te betrekken in toezichthoudende of controlerende activiteiten. Hiervoor moeten de grootaandeelhouders wel geïnformeerd worden. Dit zou inhouden dat de mate van grootaandeelhouders dus wel een positieve invloed heeft op de mate van toelichting. Vanwege de niet eenduidige resultaten verwacht de hypothese een geassocieerde relatie.

H2: De mate waarin het vermogen door grootaandeelhouders wordt gefinancierd, wordt geassocieerd met de mate van toelichting in het integrated report of duurzaamheidsverslag. 2.3.3 Grootte van de onderneming.

De derde hypothese heeft betrekking op de grootte van de onderneming. Eerder onderzoek vond bijna altijd een positief verband tussen de grootte van de onderneming en de mate van toelichting. Er zit wel variatie in de redenen waarom er toegelicht zou worden en de manier waarop de grootte gemeten wordt. Linsley & Shrives (2006) concluderen dat de grootte van een onderneming de mate van risicotoelichting in een jaarverslag doet toenemen onder Engelse ondernemingen. Omzet en marktwaarde worden in het onderzoek gebruikt om de grootte te meten. Clarkson et al. (2008) vinden een positieve relatie tussen grootte en de mate van duurzaamheidstoelichting bij Amerikaanse bedrijven. Als voornaamste oorzaak hiervoor geven ze dat er schaalvoordelen optreden bij het produceren van de duurzaamheidsinformatie. Volgens Adams et al. (1998) lichten hele grote ondernemingen meer toe met betrekking tot duurzaamheid, omdat ze meer zichtbaar zijn voor het publiek. Ook Patten (2002) geeft aan dat grote bedrijven onder grotere politieke en maatschappelijke druk omtrent de duurzaamheid staan. Deze uitkomsten sluiten aan bij de legitimiteitstheorie, aangezien grote bedrijven hun legitimiteit proberen te waarborgen in de maatschappij door meer toe te lichten. Brammer & Pavelin (2006) geven ook aan dat grote bedrijven, meer zullen toelichten om hun acties te legitimeren. Gray et al. (2001) concludeert dat de grootte een positief verband heeft op de mate van toelichting op gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen duurzaamheid bij Engelse bedrijven. Fernadez-Feijoo et al. (2013) concluderen dat de mate van toelichting over de productiefactoren afhankelijk is, van de mate waarin ze met stakeholders om moeten gaan. Dit sluit ook aan bij de stakeholder theory, omdat wanneer een onderneming groot is, deze waarschijnlijk ook meer belanghebbenden heeft. Uit tabel 3 in Gray et al. (2001) blijkt dat de relaties tussen verschillende proxies om

(18)

18

grootte te meten, te weten: omzet, winst, aantal werknemers en totaal eigen vermogen, significant positief verband hebben op de mate van duurzaamheidstoelichting. Ook heeft omzet een positief verband op de mate van sociale prestaties toelichten. Aangezien integrated reporting ook een vorm is van vrijwillig toelichten (met uitzondering van Zuid- Afrika) net als risico-toelichting, duurzaamheidstoelichting en MVO toelichting, zou deze relatie ook kunnen gelden voor integrated reporting.

H3: de grootte van de onderneming is positief geassocieerd met de mate van toelichting in het integrated report of duurzaamheidsverslag.

2.3.4 Financiële prestaties

De financiële prestaties van een onderneming zou ook van invloed kunnen zijn op de mate van toelichting in een integrated report. Gull & Leung (2004) vinden een positief verband tussen de financiële prestaties van de onderneming en de mate van vrijwillig toelichten. Ook Leng & Ding (2011) vinden ook een positief verband tussen de financiële prestaties en de mate van toelichting. Al gebruikte zij de earnings per share ratio in plaats van de return on assets die Gull & Leung gebruiken. Volgens Chih et al. (2010) zou winst niet meer het hoofddoel moeten zijn en moeten bedrijven zich steeds meer richten op de behoeften van hun stakeholders. Winst zou vaak ten koste van werknemers, omgeving en de maatschappij als geheel gaan. Hierdoor zouden het voortbestaan van een onderneming op het spel kunnen staan (Downling & Pfeffer, 1975). Winstgevende bedrijven hebben hierbij het voordeel dat ze ook de ruimte hebben om meer aan duurzame activiteiten te doen (Campbell, 2008). Volgens Raffournier (1995) zullen bedrijven met goede prestaties, dit graag kenbaar maken aan hun stakeholders. Campbell & Kracaw (1980) geven aan dat bedrijven die denken betere resultaten te halen dan de concurrent, meer toelichten. Dit doen ze om zo te laten zien dat de onderneming goede resultaten behaalt, om zo meer geld aan te kunnen trekken. Dit fenomeen wordt wel de Signalling theory genoemd. Concurrenten, die minder goed presteren, moeten kiezen of ze mee willen gaan in de mate van toelichting. Belanghebbende kunnen dan zien dat de concurrent minder presteert dan de onderneming die betere prestaties heeft. Of de concurrent beslist om niet mee te gaan met de mate van toelichting, om zo hun slechtere resultaat te kunnen verzwijgen. Volgens de theorie zou de investeerder dan eerder kiezen voor het bedrijf dat het meest toelicht, immers deze zou dan de beste resultaten hebben. Hierdoor zouden de kosten van het kapitaal lager zijn (ook Francis et al. 2005), waardoor het bedrijf met de goede financiële prestaties deze prestaties gemakkelijk op pijl kan houden (Campbell & Kracaw, 1980). Kaplan & Norton (2001) geven aan dat niet-financiële informatie toekomstige prestaties beter voorspellen dan financiële informatie. Dit geeft dus aan dat investeerders veel baat hebben bij goede niet-financiële informatie. Een bedrijf zou dus de agency kosten kunnen verlagen door meer toe te lichten (Healy & Palepu, 2003). Door het bovenstaande is te verwachten dat bedrijven met goede prestaties meer toelichten in het integrated report.

H4: De mate van winstgevendheid is positief geassocieerd met de mate van toelichting in het integrated report of duurzaamheidsverslag.

(19)

19 H1: + H2: H3: + H4: + Grootte Kwaliteit van de verslaggeving van natural capital en human capital in het integrated report of het duurzaamheidsverslag % Groot- aandeehouders Financiële prestaties Leverage

(20)

20

3 Methodologie

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe het onderzoek opgezet zal worden. Paragraaf 3.1 zal ingaan op welke bedrijven van zullen worden meegenomen in het onderzoek. Paragraaf 3.2 zal de totstandkoming van de disclosure index bespreken. In paragraaf 3.3 wordt omschreven hoe de onafhankelijke variabelen zullen worden gemeten. Tenslotte zal paragraaf 3.4 de controlevariabelen bespreken.

3.1 Dataset

De dataset zal bestaan uit bedrijven uit de Stoxx Europe 600. Hierin staan de grootste 600 beursgenoteerde bedrijven uit Europa. Wilmhurst & Frost (2000) concluderen dat milieugevoelige bedrijven meer zichtbaar zijn voor het publiek, meer toelichten en ook meer gebruik maken van al bestaande richtlijnen Fernandez-Feijoo et al. (2013) geven aan dat bedrijven die onder druk staan van belanghebbenden staan, transparanter zijn in het toelichten van hun duurzaamheidsprestaties. Ook De Villiers & Van Staden (2011) concluderen dat bedrijven die een slechte reputatie hebben met betrekking tot MVO prestaties een hogere kwaliteit omtrent de duurzaamheidsverslaggeving hebben. Om de vergelijkbaarheid te vergroten, zal in dit onderzoek bedrijven uit de olie & gas, grondstoffen, industriële goederen, auto & onderdelen en chemische industrie worden meegenomen. Hiervoor wordt de sector-

indeling van de Industry Classification Benchmark4 gebruikt. Binnen de sector industriële

goederen en services worden de servicebedrijven uit de dataset gehaald, aangezien hun kernactiviteiten niet milieu vervuilend zijn. Deze bedrijven staan het meest onder druk omtrent de milieuaspecten. Uit het onderzoek van GRI (2013) komt ook naar voren dat mijnbouw, grondstoffen en energie sector hoog scoren (na de financiële sector) op het gebruik van integrated reporting. Clarkson et al. (2008) concluderen dat mijnbouw, grondstoffen, energie, olie & gas en chemie de meest vervuilende industrieën zijn. Aansluitend op de onderzoeken van Peck & Sindling (2003), Wilhmshurst & Frost (2000) en Gray et al. 2001 zouden deze sectoren ook het meest moeten toelichten. Ze staan immers het meest onder druk staan van stakeholders. Volgens Adams & Kuasirikun (2000) staan de chemische en medische industrie het meest onder druk door politieke en ethische omstandigheden en de mogelijke impact op het milieu. De populatie zal bestaan uit 168 bedrijven. Enel en Enel Greenpower zitten als losse entiteiten in de dataset, terwijl alleen het moederbedrijf Enel een duurzaamheidsverslag publiceert. Om deze reden is alleen Enel meegenomen in de steekproef. Uiteindelijk gaat het dus om 167 ondernemingen. De dataset zal bestaan uit de verslagen van 2013, aangezien mogelijk nog niet alle jaarverslagen van 2014 zijn vastgesteld/ goedgekeurd door de accountant. Integrated reporting staat op dit moment nog behoorlijk in zijn kinderschoenen en hierdoor is het nog niet helemaal duidelijk wanneer een verslag precies een integrated report is. Daarom zal er wanneer er niet expliciet genoemd is dat het om een integrated report gaat, ook het duurzaamheidsverslag worden doorgenomen. Als laatste voorwaarde moet een rapport gecontroleerd zijn door een onafhankelijke derden. Alle variabelen zullen handmatig worden opgezocht in de jaarverslagen. Voor het percentage grootaandeelhouders zal soms ook gebruik worden gemaakt van de betreffende bedrijfswebsite of de website van de desbetreffende financiële marktautoriteit.

3.2 Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is de kwaliteit van het duurzaamheid en scoicale aspect in een integrated of duurzaamheidsverslag. Beattie et al. (2004) gaven aan dat kwaliteit een subjectief begrip is. Ook Healy & Palepu gaven aan dat een van de beperkingen

4 http://www.icbenchmark.com/

(21)

21

van onderzoeken naar het vrijwillig toelichten is, dat het moeilijk is om de mate van toelichten te meten. Beattie et al. (2004) onderzoeken in hun artikel daarom verschillende onderzoeksmethoden naar de kwaliteit van verslaggeving. Dit is samenvattend weergegeven in figuur 1. Subjectieve methoden zijn, zoals de naam al doet vermoeden, methoden op basis van een mening om jaarverslagen te analyseren. Dit kan ervoor zorgen dat wanneer een ander een jaarverslag analyseert op andere conclusies kan komen. Aangezien er nog geen volledig objectieve methoden zijn, zal dit onderzoek een semi-objectieve hanteren. Aangezien in dit onderzoek de kwaliteit meet aan de hand van de mate van toelichting, zijn de methoden omtrent leesbaarheid en woordgebruik niet relevant. Ook is de thematische content analyse niet relevant, aangezien deze meet hoe vaak bepaalde aspecten worden genoemd en dus niet de kwaliteit. Hiervoor is de disclosure index het meest geschikt. Deze methode is ook in eerdere onderzoeken (Botosan, 1997, Lang & Lundholm, 2000) gebruikt. Het meet de kwaliteit van een tekst door middel van scoren van aanwezigheid ten opzichte van een vooraf opgestelde lijst met items (Beattie et al., 2004). Het objectieve aspect hieraan is een score wordt toegekend als het item voorkomt op de lijst. Alleen de totstandkoming van de lijst wel subjectief, aangezien het geen rekening houdt met informatie die niet op de disclosurelijst staan.

Figuur 2: Benaderingen om jaarverslagen te annalyseren. Bron: Beattie, 2004

Eccles & Serafeim (2015) geven aan dat bedrijven soms weinig of niets toelichten omtrent één of meerdere productiefactoren. Het IIRC (2013b) geeft ook aan dat niet altijd alle productiefactoren even relevant zijn voor een organisatie. Eccles & Serafeim (2015) concluderen dat bedrijven die aan integrated reporting, of een vorm van integrated reporting doen, het meest toelichten over financiële en duurzaamheid prestaties. Omwille van de beperkte tijd is er voor gekozen om niet alle productiefactoren mee te nemen in het onderzoek. Voor de geselecteerde bedrijven in milieugevoelige sectoren is de natural capital, naast de financial capital, de belangrijkste productiefactor om over toe te lichten. Ook human capital is belangrijk door de vele verbanden die er tussen human en natural capital zijn. Zo leidt bijvoorbeeld meer training tot minder ongelukken, minder afval etc. De toelichting op het financial capital, komt al grotendeels terug in de financiële verslagen van de onderneming. Deze financiële verslagen zijn verplicht en moeten al voldoen aan voorgeschreven wetgeving.

(22)

22

Doordat de financial capital verplicht is, zal deze niet worden meegenomen in dit onderzoek. Daarom zal er worden gekeken naar de toelichting op natural en human capital.

Bij de natural en human capital zijn er verschillende initiatieven die omschrijven wat zij als de belangrijkste aspecten zien, waarover een onderneming iets zou moeten toelichten. Deze aspecten zullen gebruikt worden om de disclosure index te ontwikkelen. Om de generaliseerbaarheid van het onderzoek te verhogen, zullen de aspecten van verschillende initiatieven met elkaar worden vergeleken. In tabel 2 en 3 zijn de aspecten meegenomen

omtrent duurzaamheid van de IIRC, het GRI G4 rapport en de transparantieprijs 20142.

IIRC (2013b) GRI (G4) Transparantiebenchmark

2014

Co2 uitstoot Verbruik/ onttrekking van

natuurlijke materialen

Energie-, materiaal- en

waterverbruik

Energieverbruik Hergebruik van

goederen/afval

Lozingen en ongelukken

Hoeveelheid afval Energieverbruik Emissies van gassen

Milieuproblemen Waterverbruik Afval, hergebruik en

recycling

Mate van recycling Impact op de biodiversiteit Biodiversiteit

Investeringen m.b.t.

milieubescherming

Productimpact

(verpakkingsmateriaal e.d.)

Dieren gebruikt bij testen Vervoersimpact (transport)

Uitstoot van schadelijke

gassen

Hoeveelheid afval

Mate waarin er gehandeld is

volgens de geldende

regelgeving (boetes)

Criteria voor selectie

leveranciers

Hoeveelheid bezwaren

ontvangen omtrent milieu

Tabel 2: Verschillende natural aspecten van uit de richtlijnen. Kleuren geven de overeenkomsten aan.

IIRC GRI (G4) Transparantiebenchmark

2014

Hoeveelheid medewerkers Verloop hoeveelheid

werknemers

Arbeidsvoorwaarden

Diversiteit Hoeveelheid uitkeringen

naast het loon

Arbeidsomstandigheden

Totale investering in

trainingen

Ouderschapsverlof Consumenten belangen

Hoeveelheid e-learning Gezondheid & veiligheid

commissies

Waarborgen mensenrechten

Gemiddelde leeftijd Ongelukken/ ziekte Product

verantwoordelijkheid

Gemiddeld aantal

trainingsdagen

Risico’s die werknemers lopen

Maatschappelijke betrokkenheid

(23)

23

resultaten en ongelukken

Ongelukken Training

Ziekte Werknemerloyaliteits

programma’s

Ontslagvergoedingen Reviews medewerkers

Min loon ratio Diversiteit

Salaris verdeling

Criteria voor selectie

leveranciers

Klokkenluiders regeling Kinderarbeid/dwangarbeid

Tabel 3: Verschillende human aspecten van uit de richtlijnen. Kleuren geven de overeenkomsten aan.

In de disclosure index zullen de gekleurde aspecten worden meegenomen. Dit omwille van de tijd en de redenatie dat wanneer ze door alle drie de initiatieven worden omschreven, deze ook het belangrijkst zullen zijn. Ook maakt de GRI niet precies dezelfde indeling als de IIRC. Aspecten zoals leveranciers selectie, product- en vervoersimpact worden volgens de IIRC meegenomen onder manufactured capital. Bij de aspecten zijn ook de KPI’s die door de onderneming zijn opgesteld relevant. KPI’s koppelt strategie aan prestaties, het maakt het mogelijk om kwalitatieve informatie om te zetten in kwantitatieve informatie (IIRC, 2013b). Ook geeft een KPI aan dat dit aspect belangrijk is voor de organisatie. Voor elke aspect waarvoor een KPI is opgenomen, zal een punt worden toegekend.

Verder zijn er verschillende vormen van het scoren van items die op de lijst staan. Enerzijds is er het binaire scoringssysteem, deze houdt in dat er alleen wordt gekeken naar af- of aanwezigheid. Anderzijds is er het ordinale scoringsysteem, deze probeert ook de kwaliteit van het item te scoren. Dit onderzoek zal gebruik maken van een binair scoringsysteem, zodat de betrouwbaarheid het hoogst zal zijn. Bij een ordinaal scoringsysteem, is het risico aanwezig dat een ander, bij hetzelfde stuk tekst, een andere conclusies trekt. Het binaire scoringsysteem kent dit risico niet, het is immers objectief vast te stellen of iets aanwezig is of niet. Wel is het nadeel van het binaire scoringssysteem dit ook minder informatie geeft om conclusies te trekken. Om dit tegen te gaan, zal er bij aspect op de disclosurelijst op meerdere

elementen punten te verdienen zijn. De transparantiebenchmark 20142 en het IR framework

(IIRC, 2013b) identificeren drie hoofdelementen. Dit zijn: de strategie, de behaalde prestaties in het afgelopen jaar en de vooruitzichten. Voor elk element dat in het integrated report of het duurzaamheidsverslag wordt toegelicht, zal een punt worden toegekend. Om de subjectiviteit te verminderen en variatie te verminderen zijn de eerste tien verslagen twee keer beoordeeld. De te hanteren disclosure index zal er als volgt uit zien:

Disclosure index Score

Aspect Strategie Behaalde

prestaties

Vooruitzichten KPI Totaal Natural capital (% score

Nat)

Verbruik/ onttrekking van

natuurlijke materialen Energie gebruik

Afval en hergebruik van materialen / afval

(24)

24

Aantal boetes/ sancties m.b.t. milieu wet- en regelgeving Uitstoot van gassen

Impact op de biodiversiteit

Human capital (% score Hum)

Hoeveelheid/ verloop van

medewerkers

Diversiteit en gelijke kansen

Hoeveelheid trainingsuren/

investeringen in trainingen

Relatie management /

personeel & Reviews

Gezondheid werknemers/

ongelukken

Totaal (% score Tot)

Tabel 4: Disclosure index

Door de scores bij elkaar op te tellen komt er een totaalscore uit. Er zijn 11*4=44 punten te verdienen. Hoe hoger een onderneming scoort, hoe hoger de kwaliteit. Een nadere toelichting omtrent het toekennen van scores is te vinden in bijlage B.

3.3 Onafhankelijke variabelen

In deze paragraaf wordt er behandeld hoe de bedrijfsspecifieke kenmerken gemeten gaan worden.

3.3.1. Financieringsstructuur (LEV)

De financieringsstructuur zal gemeten door middel van de debt ratio. In lijn met eerder onderzoek (Francis et al., 2005, Clarkson et al., 2008 en Ahmed & Courtis, 1999) zal dit worden berekend door de totale schulden te delen door het balanstotaal.

3.3.2. Grootaandeelhouders (%BO)

Een grootaandeelhouder is in lijn met eerder onderzoek (Deumes & Knechel, 2008, Holderness & Sheehan, 1988 en Huafang & Jianguo, 2007) een persoon of bedrijf die meer dan 5 % van de uitstaande aandelen bezit.

3.3.3. Grootte (Omzet log)

De grootte van een onderneming zal worden gemeten door de logaritme van de omzet. Dit is in lijn met onderzoek van Gray et al. (2001) en Patten (2002). Volgens Gray et al. (2001) is de omzet de beste proxy om grootte te meten voor vrijwillig toelichten en voor het toelichten van duurzaamheidsprestaties. Deze vormen van toelichten zijn ook het meest relevant, aangezien Integrated reporting een vorm is van vrijwillig toelichten en de natural capital betrekking heeft op de duurzaamheidsaspecten. Aangezien in de dataset ook bedrijven zitten met een andere valuta dan de Euro, zal deze omgerekend worden naar de Euro. (Voor een tabel met de gebruikte wisselkoersen zie bijlage D.)

3.3.4. Financiële prestaties (ROA)

In lijn met Gull & Leung (2004), Francis (2005), Clarkson et al. (2008) zullen de financiële prestaties aan der hand van de ROA worden gemeten. Leng & Ding (2011)

(25)

25

gebruiken de earnings per share ratio, maar volgens He & Huang (2011) is de ROA een betere maatstaaf om ondernemingsprestaties te meten dan ratio’s die gebaseerd zijn op marktwaarde. Dit omdat externe factoren ook van invloed zijn op deze ratio’s en het dus minder sterk verklarend is voor financiële prestaties. Daarom zal in dit onderzoek de ROA worden gebruikt. Dit wordt berekend door nettowinst te delen door het balanstotaal.

3.4 Controle variabelen

3.4.1. Sector

In dit onderzoek zal als eerste controle variabele een onderscheid worden gemaakt tussen de sectoren. Zoals eerder aangegeven zullen ondernemingen uit olie & gas, grondstoffen, industriële goederen, chemische, verbruik en auto & onderdelen industrie worden meegenomen in dit onderzoek. Fernandez-Feijoo et al. (2013) concludeerde dat bedrijven die onder druk staan van belanghebbenden staan, transparanter zijn in het toelichten van hun duurzaamheidsprestaties. Aangezien de sectoren in dit onderzoek onder druk staan van belanghebbende is de verwachting dat sectoren ook invloed hebben op de kwaliteit van toelichten. Er zijn tot op heden nog geen eenduidige resultaten zijn welke sector(en) het meest toelicht(en). Daarom zal de sector ook als controlevariabele meegenomen worden.

3.4.2. Soort verslag

Als tweede controlevariabele zal er een onderscheid gemaakt worden tussen het soort verslag. Er zal een indeling plaatsvinden op drie soorten verslagen. De eerste is alleen een jaarverslag. Verder bestaat er de mogelijkheid dat een onderneming een jaarverslag en een apart duurzaamheidsverslag uitbrengt. De laatste mogelijkheid is een geïntegreerd verslag. Aangezien integrated reporting bedacht is om de belanghebbenden beter in te lichten over de prestaties van een onderneming (Eccles & Serafeim, 2015), is de verwachting dat deze ook van invloed is op de kwaliteit van toelichten.

3.4.3 Soort richtlijn

Als laatste controlevariabele die zal worden meegenomen is de gebruikte richtlijn bij het betreffende verslag. Mogelijk zijn er verschillen tussen welke richtlijn er gebruikt is en de mate van toelichting in het verslag. Zoals eerder beargumenteerd zou een verslag dat het integrated reporting framework gebuikt informatiever zijn voor de gebruiker. Hierdoor is de verwachting dat het gebruik van een richtlijn van invloed is op de mate van toelichting.

3.5 Statistisch model

De data-analyse zal worden uitgevoerd met behulp van SPSS. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van de ordinary least square method om het volgende model te schatten:

Kwaliteit van het rapport = B0 + B1*LEV + B2*BO + B3*SIZE + B4*ROA + E

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verder is elke Zuid-Afrikaanse beurgenoteerde onderneming die gebruikt kan worden voor dit onderzoek gekoppeld aan een Canadese onderneming op basis van grootte, om te kijken of de

A core outcome of the study was the creation of a single list using a cross-section of international sources, of low-carbon environmental goods, and their ranking according to

Het celgetal van de tweede generatie was voor de omschakeling vergelijkbaar met de bedrijven die twee- of driemaal per dag melken.. Na de omschakeling was bij de eerste generatie

Doordat de kabel zich in het aardmagnetisch veld bevindt, ontstaat er een lorentzkracht die de satelliet voortstuwt in zijn bewegingsrichting.. Figuur 3 staat vergroot weergegeven

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’

In the context of this project, Bhabha’s argument is best understood in the way that I have presented the interplay between orten and swede identities, as a polarisation based

49 To further investigate whether Ni plays a positive role in the hydrotreatment activity, hydrotreatment experiments of kraft lignin were performed using a commercial iron

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the