• No results found

DER ACTIEVE CULTUURPOLITIEK

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "DER ACTIEVE CULTUURPOLITIEK "

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P H. J. I DEN B U R G

GRONDSLAGEN

DER ACTIEVE CULTUURPOLITIEK

Inleiding. Kenmerken ener levende cultuur

W

ie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich het best.

Het is voor een goed inzicht in ons onderwerp nodig dat wij ons, onze hedendaagse beschaving, een spiegel voorhouden.

Ik zou dit ktmnen doen door te zoeken naar een andere beschaving in onze tijd, bijv. de nog ongebroken cultuur van een volk in een primitief ontwikkelingsstadium.

Ik zou kunnen trachten u een ideaalbeeld voor de geest te brengen. Deze methode is in de loop der tijden door tal van strijders voor betere samenlevingsvormen toe- gepast. Ik noem u slechts een denker als Plato, die de mensheid het beeld van een ideale staat heeft nagelaten en de wereldwijze geleerde en staatsman Thomas Monls, die ons zijn Utopia tekende. Zij zagen vooruit en stelden hun tijdgenoten het beeld voor ogen, waarop hun verlangen en streven zich diende te richten. l\len onder- schatte de betekenis van h11n wf'rk niet. \Vat zou onze cultuur anders hebben voort- gestuwd dan de verbeeldingshacht, de voorstelling van een betere behoeftebevre- diging en een rechtvaardiger orde dan de bestaande? Ik wilde ebt ik over de gaven beschikte om deze tijd in een nieuw ulopia, zulk een uitzicht te bieden! \

1\ laar er is nog een andere spiegel: die van het verleden. Ik wil trachten daaruit iets voor u te doen herleven. Niet, natuurlijk niet, om u dit verleden als perspectief te tonen - er bestaat voor de mens ell de mensheid geen weg terug, alleen maar de weg vooruit - maar om u de noden van onze hedendaagse samenleving scher- per te doen gevoelen.

Er is een tijd geweest, waarin onze \Vesterse cultuur, ondanks alle grote verschei- denheid, een eenheid is geweest, een tijd, welke sb'ijd heeft gekend tussen machten en stromingen als elke andere, maar waarin het leven werd samengehouden en bezield door een verbindende levensvisie en een allenomvattend maatschappijbeeld, waarin een eenheid van gedachten en vel wachtingcn heeft gegolden, welke wij - mensen op de helft van de 20ste eeuw - node missen.

Denken wij aan de Middeleeuwen en proberen we iets te verstaan van de levens- vormen, waarin de bevolking leeft. Er is ordening in hun bestaan. De ambachts- lieden: smeden en hamasmakers, metselaars en timmerlieden, kleer- en schoen- makers, bakkers en brouwers ze zijn verbonden in gilden: gemeenschappen van beroepsbeoefenaren, draagsters van een welverzorgd leerlingstelsel, en hoedsters van goede zeden en een voornaam vakmanschap. Deze ambachtsgilden waren niet 257

(2)

de enige soort van zulke lichamen. Men had ze in alle mogelijke soorten. Jan ter Gouw geeft ons een hele opsomming: "gilden om de stad te regeren, en gilden om de stad te bewaken; - gilden om te arbeiden, en gilden om te bidden; - gilden om goede bUUl'schap te houden, en gilden om Meibomen te planten; gilden om te vechten, en gilden om refreinen te maken; - gilden om te eten, en gilden om te drinken; - gilden om de rust te bewaren en gilden om oproer te maken." 1) En let nu op de eenheid des levens. Deze gilden waren geen pure doelorganisaties. Ze hadden een godsdienstig karakter. Elke gilde had zijn beschermheilige en onderhield zijn altaar in kerk of kapel. Vanzelfsprekend. De dingen des dagelijksen levens werden in de Middeleeuwen steeds gezien tegen de achtergrond van het geestelijk gebeuren. Zij hadden slechts waarde als "toneeh'equisieten, costumes en repetities voor het drama van 's mensen pelgrimstocht naar de eeuwigheid."2) Het wezenlijke geschiedt niet hier. En de Kerk staat midden in deze wereld als de draagster van die goddelijke ordening. De geestelijkheid geeft daarom, namens haar, leiding ook in 't maatschappelijk gebeuren. Maar niet: als van buiten af. Zij is uit 't volk voort- gekomen en heeft zijn vertrouwen. Haar regiment heeft de vanzelfsprekendheid, welke alle werkelijk gezag eigen is. Daarom manifesteert zich het leven rond de Kerk en in de Kerk. De gilden plaatsten gebrandschilderde ramen in de kerken, met de uitbeelding van hun werk, zoals we ze in Charh'es nog kunnen bewonderen. In de 17 de eeuw werd de Amsterdamse Zuiderkerk nog met 18 zulke vensters ver- sierd. Ze werden later meedogenloos vernield. Maar dat ze geschonken werden getuigt zowel van het samengaan van arbeid en religie als van de nauwe band tus- sen ambacht en kunst. \Vanneer we eens een optocht der gilden zouden meemaken zouden we van dit laatste meer zien. In de kleding e~ de blazoenen. We zouden het beluisteren in zang en muziek. En een bezoek aan een gildehuis zou ons nog van andere kunstuitingen doen genieten: de architectuur en het kunstambacht. Gaat u maar eens naar de gildenhuizen op de markt te Brussel kijken en verlustigt 11 in onze musea in de aanblik van de bokalen, welke bij de overvloedige maaltijden moesten dienen!

Als 't nodig was hielpen de gilden bij de verdediging der stad tegen vijand en de bedreigingen der natuur: branden en watersnoden. Ook hadden de gilden grote invloed op de regering der stad. Ze hadden een aandeel in de voordracht of ver- kiezing der regeringsleden, en eveneens in de macht, om de handelingen der Magi- sh'aat te controleren, en .de uitvoering van besluiten, die zij schadelijk oordeelden, te verhinderen. "In geen stad van ons vaderland genoten de Gilden grooter macht en aanzien dan hier in Utrecht, waar zij zelfs jaarlijks de regeering aanstelden, zon~

der er den bisschop in te kennen." 3)

Nogmaals: ziet hoe alles samengaat. Het beroep en de godsdienst en de Kerk en het stadsbestuUl' en de vakopleiding en de kunst en de defensie en de vrije tijd. de ernst en de vreugde. Henriëtte Roland Holst, naar Revolutionnaire massa-actie speUl'end, moet van dit fenomeen toch getuigen: "Het gevoel van niet alleen te staan, de saamhorigheid, van kind af ingeprent, en de dagelijkse oefening in ge-

1) De Gilden, Amsterdam 1886 (Herdruk blz. 48).

2) Lewis Mllmford Technics' and Civilization, Ncw York 1934, blz. 29).

3) De Gilden, Amsterdam 1886 (Herdruk blz. 41).

(3)

De grote markt te Brugge met lakenhal en belfroot

meenschappelijk handelen wekken in de armste handwerker zelfvertrouwen en krac4tsbewustzijn."4)

Hier ziet u nu wat cultuur is, althans kan zijn in de samenleving. Niet een soort edel omhulsel, een schone zekerheid, maar vóór alles arbeid, d.i. machtsoefening over de natuur. Het onderwerpen van de schepping. Dit, dat de mens - zoals Van der Leeuw zegt .- deze wereld tot zijn wereld maakt.

Vervolgens een bedrijvigheid, die verband houdt met iets dat boven dit leven uitgaat, met een macht achter de dingen. Er is het weten, dat het menselijke het laatste en hoogste niet is maar dat het moet worden gezien in verband met een groter goddelijk gebeuren. Daarvan getuigen religie en kunst.

Voorts is cultuur een gegeven, dat heel de gemeenschap ordent en samenbindt.

Ieder heeft er zijn plaats in. Toen de Kathedraal te Chartres gebouwd werd, trokken lange rijen mannen en vrouwen uit alle rangen en standen, tot edelen toe, de zware karren vol materiaal en levensmiddelen voor de ambachtslieden. En op de rustplaatsen klonk gezamenlijk zingen ter ere Gods.

Ten slotte: als cultuur arbeid is in dienst van een hogere, het leven omvattende, gedachte, dan is zij ook steeds beweging. Er is dynamiek in. Want het zal sref'ds gaan om betere verwerkelijking van het stimulerend beginsel. Hierin onderscheidt

4) Rotterdam 1918, blz. 15.

259

(4)

menselijke cultuur zich van het werken der dieren. "Sedert onheugüjke tijden bouwen vogels, bevers en bijen op precies dezelfde wijze en er is nimmer een revolutionnair onder hen opgestaan, die "een nieuwe cultuurperiode" inluidde. De mens echter heeft zich zover van zijn omgeving verwijderd, dat hij verschillende mogelijkheden kan zien en niet alleen weet van traditie, maar ook van ontwikkeling en revolutie.";;)

De nood van vandaag

Nu houden we deze spiegel aan onze cultuur voor.

Maar daarbij doet zich een ernstige moeilijkheid voor, welke ons aanstonds haar grote nood onthult. Het is niet mogelijk onze hedendaagse \Vesterse beschavings- vorm als een eenheid te schetsen, omdat hij een dooreen ander van uiteenlopende, soms tegel).sh"ijdige, krachten en tendenties is. Wij bevinden ons cultureel in een overgangsperiode. \Vij leven nog voor een deel in de samcnleving, welke in de vorige eeuw gestempeld werd door kapitalisme, rationalisme en individualisme.

Maar er zijn tal van omstandigheden, welke ons recht geven te zeggen, dat het bpitalisme g(;breideld, het rationalisme voorbijgegaan en het individualisme beperkt is. Ik geloof dat het voor het doel van onze ovefVIrcgingen goed is, wanneer ik u vóór alles onze cultuur in haar ontluistering laat zien. Ik zal dus, zoals ik ook bij het beeld der ~1iddeleeuwen deed, de lijnen van mijn schets wat scherp trekken.

Cultum was, zoals we zagen, een eenheid met de tU"beid als cenh"ale waarde.

Dit is vandaag niet meer het geval. "Vij leven in een hele reeks van onderling gesclleiden levensgebieden. Het kapitalisme heeft de arbeid ontluisterd. Zijn geest is gctypeerd door de uitchukking "Tijd is geld". Zoals alle waarden werd de tijd tot de geldnoemer teruggehracht. En daarmede werd de mcns tot productiefactor herleid. Van nu aan was niet meer de mcns de maatstaf der dingen maar het voortbrengingsproces. Hij werd een raadje in ecn machtig raderwerk. De dunr en het tempo van zijn arbeid werden door van buiten komende factoren bepnald.

Tussen arbeid en vrije tijd kwam een scheiding te vallen, welke door de fabrieks- fluit nauwkeurig wordt gemarkeerd. Het werden twee verschillende. tegengestelde, terreinen.

Cultuur werd vrocger geleid door een samenbindend, bezielend motief. !\[aar ook hier vielen allE'nvege breuken en barsten in het eertijds harmonische beeld.

De doorwerJ...ing van het rationalisme, hetwelk de rede allenvege ten h"oon heeft verheven, heeft het beleven van de geestelijke achtergrond der dingen onmogelijk gemaakt. Het verstand werd oppermachtig. In de wetenschap allereerst. Dan in het dagelijks leven, waar wij ons bij voorkeur door redelijke overwegingen plegen te laten leiden. Daarnevens ligt, afgezonderd, het terrein der Kerk en dat van de kunst. De Kerk verlegenwoordigt voor de moderne mens niet meer een gebied. dat onmiddellijk te maken heeft met wat daarbuiten omgaat. De gedachte, dat wij ook ons gech"ag in zaken of ons wetenschappelijk onderzoek in 't licht van het Evangelie zouden kunnen zien, is voor velen een absurditeit. Het verband tussen.

de boodschap der Kerk en de taak van alle dag is verloren gegaan.

De kunst verkeert in een verwante constellatie. Zoals de Kerk in veler oog ge- G) Prof. clr G. vnn der Leeuw, Nationale Cultutu·taak, Den Haag 1947, blz. 7.

(5)

worden is een zaak van predikanten, beroepsbeoefenaars van de godsdienst, is de kunst een aangelegenheid van de kunstenaars. Ze vormt een apart terrein van bet leven. Zoals de Kerk haar functie in de samenleving heeft verloren, heeft de kunst dit. Zij begeleidt niet meer het dagelijks gebeuren, ze is zaak van virtuozen en men gaat naar een concertgebouw om ze te beluisteren en naar een tentoonstelling om de vruchten van hun werk te aanschouwen.

Zo zijn religie en ]"."unst geworden tot een edele omhulling. Ze raken onze existentie nauwelijks meer. De techniek daarentegen is oppervlakkig geworden.

Dáárop is de verwachting van de mens gericht en die verwachting wordt zelden teleurgesteld.

Het individualisme heeft geleid tot ontbinding van tal van gemeenschapsvonnen.

De gilden werden verboden. Maar ook de gemeenschappen van gezin en Kerk ver- loren veel van hun vormende betekenis. Gesloten do~'ps- en buurteenheden zijn er bIjna niet meer, In de steden concentreerden zich massa's van ontwortelden, mensen, die geen sociale of geestelijke achtergrond meer hebben. En de beklem- ming is dat er geen leidende groep meer bestaat, wier gezag wordt erkend. Geen band van verh'ouwen bindt elite en massa samen. Integendeel. \Vantrouwen in de hoger geplaatsten en in de zgn. intellectuelen werd vrij algemeen verbreid. Het kan worden doorbroken als er - in beperkte kring - nog iets leeft van de geestelijke verbondenheid der Middeleeuwen. Maar het gcmeenschapskarakter der cultuur heeft onder de tegenstelling tussen het volk en wie zijn leiders moesten zijn ernstig ge- leden.

Onder invloed der geschetste factoren deden zich in het maatschappelijk leven machtsconcentraties voor. De economische potentie werd in de handen van weinigen opgehoopt. Maar ook ·de geestelijke macht kwam in handen van een kleine groep.

De Middeleeuwse geestelijkheid ,vas immer uit het eenvoudige volk aangevuld.

Thans kwam het leiderschap aan een bepaalde kring. De universiteiten "varen bestemd voor een categorie van bevoorrechtell. Er waren wel beurzen voor zeer begaafàen uit andere maatschappelijke lagen. Maar zulke doorbrekingen vau het intellectuele monopolie hadden de betekenis van uitzonderingen, welke de regel beveshgen. Ze waren niet ongeschikt om de indruk te wekken dat óók de anderen krachtens uitzonderlijke verdienste tot hun bevoorrechte staat waren opgeklommen.

Slechts voor de aanvulling van het predikantencorps werd op breder lagen een beroep gedaan.

Daarbij verlonen zich krachten, welke het dynamische karakter, dat elke gezonde cultuur eigen is, dreigen te frusheren. Terwijl de techniek het aangezicht der samenleving slag op slag verandert, schijnen gehele sectoren als bevroren. Politiek houden progressief en behoudend elkaar in 't evenwicht. Onze onderwijswetgt'ving bevindt zich in een impasse, waardoor de aanpassing van opleiding aan behoefte - zowel qualitatief als quantitatief - volsh'ekt illusoir is geworden. Ik ben niet zonder verwachting ten aanzien van de Kerk maar zie nog niet dat zij eerlan~ het geestelijk leiderschap zal herwinnen. De kunst heeft haar materiële grondslagen grotenàeels verloren. Zij leunt, zoals in 't geval van het Amsterdams Conceltgebouw en enkele beeldende kunstenaars, nog aan tegen het maecenaat der beter gesitueer- den. Maar een verschraald gemeenschapsleven weet haar geen plaats en taak meer

(6)

te bieden. Onderwijl is de vermaaksindustrie in handen van commerciële exploitan- ten, die hun beleid slechts door het winstmotief doen bepalen. Men kmi het ze niet eens euvel duiden. Wie kan van de bioscoop verlangen, dat ze films geeft, die niet h·ekken. En dat een krant haar taak tot opvoeding der openbare mening boven het zakenbelang laat overwegen, is een lofwaaldige anomalie.

Wanneer wij ons nu nog even de kenmerken ener gezonde cultuur in herinne- ring roepen dan moeten wij vaststellen, dat de onze het verband met de arbeid heeft verloren, dat zij niet meer wordt geleid door een gedachte, die boven het menselijk leven uitgrijpt, dat zij niet meer heel de gemeenschap ordent en samen- bindt doch door monopolievormen werd ontkracht en dat de dynamiek er uit ver- loren is gegaan.

Dit betekent,' dat de zin van het werk velen tot probleem is geworden. De mens- heid heeft lange tijd geloofd in de vooruitgang. Zij arbeidde voor een betere toekomst, een aardrijk van welvaart en geluk, van vrede en heil. Voerden weten- schap en techniek ons niet van de ene verrassing naar de andere? Van dit geloof is thans niet veel meer over. We begrijpen niet meer waartoe heel dit menselijk bedrijf dienen moet. Met die onwetendheid lopen de mensen eenzaam rond, meer afhankelifk van de gemeenschap dan ooit tevoren, minder geborgen in de gemeen- schap dan ooit het geval is geweest. Ze lopen rond "met hun ziel onder de arm"

want er is geen sfeer van vertrouwen, geen tehuis, waaraan zij zich "met hart en ziel" kunnen overgeven. Een bestaan zonder uitzicht, zonder enige verwachting, welke boven de meest banale bevrediging van lusten uitgaat, zonder een gevoel van verantwoordelijkheid voor iets, dat de meest beperkte kring overschrijdt, een bestaan zonder visie en vaart.

Een omstelling van ons denken.

Wat is nu onder deze omstandigheden onze taak?

Op deze vraag worden verschillende antwoorden gehoord.

Vooreerst klinkt daar nog het oude antwoord van het liberalisme en de daaraan verwante staats- en maatschappijopvattingen, welke ook in Christelijke kring leven.

De gedachte is, dat het euvel zich zelf zal verhelpen mits aan bepaalde voorwaar- den is voldaan. Als men ieder maar zijn kansen laat, zorgt voor vrije keuze, ruimte laat voor het experiment en de concurrentie tussen personen en instellingen onbe- lemmerd laat werken, dan zal de samenleving zeif, automatisch, de regenere- rende krachten opbrengen.

Ik zal het element van wijsheid in deze visie niet loochenen. Ik meen dat onze maatschappij het zonder particulier initiatief niet stellen kan en dat er steeds voor een gezonde wedijver plaats zal moeten blijven.

Maar als stelsel heeft het liberalisme gefaald. Op economisch zowel als op cultu- reel gebied. Het heeft geleid tot een machtsvorming hier, een ontrechting elders, welke om correctie hebben gevraagd; het heeft geleid tot crises, waarbij honderd- duizenden, gezonde, werkwillige arbeiders buiten de maatschappij werden geplaatst.

Zij werden eenvoudig uit het sociale organisme uitgestoten.

Er is een andere oplossing, welke zich als Ot ware schijnt op te dringen.

rn

de chaos, waarin wij verkeren, komt als vanzelf de gedachte aan een totalitaire orga-

(7)

nisatie naar voren. Als de samenleving dan zelf de krachten niet opbrengt tot regeneratie zullen ze van de Overheid moeten komen. Als het geestelijk vacuum zich niet vanzelf vult, moet de Staat ingrijpen en de voorwaarden scheppen, waar- onder orde en inhoud, zekerheid en veiligheid, aan de mensheid kunnen worden teruggegeven.

Wij weten echter dat dit stelsel, mèt de vrijheid, het leven doodt. Het maat- schappelijk organisme verliest zijn vitaliteit.

We zoeken dus naar een derde weg, ecu synthetische oplossing, de gedachte van democratische planning. Daar moeten we nog even over doorpraten.

Vooraf wil ik er op wijzen, dat het niet slechts gaat om drieërlei maatschappelijk stelsel maar ook om drieërlei mensentype. Er is een nauw verband tussen de socio- logische structuur en het mensentype, dat daarin wordt ontwikkeld.

Het liberalisme veronderstelt het type van de sterke man, de zelfhandhaver. Het appelleert aan het machtsstreven, de geldingsdrang. Ik zou niet menen, dat deze eigenschappen onder alle omstandigheden verwerpelijk zijn, wèl dat er een gevaar in ligt wanneer deze karaktertrekken in de mens overheersen. Ze leiden tot een breuk met de gemeenschap.

Het totalitaire stelsel is daartegenover een terugval. Het leidt niet tot een ver- heffing van het mens-zijn en zijn integratie in de gemeenschap, maar tot een onder- mijning van de persoonlijkheid, die terugvalt tot het stadium van het kind-zijn met de alzorgende vader, die weet wat wijs is en goed.

De derde weg is de weg van de ordening van het zich spontaan ontwikkelende leven. Hier wordt gezocht naar het evenwicht tussen individu en gemeenschap, gezag en vrijheid. Het gaat om samenwerking, coördinatie, ovèrleg. Deze derde weg veronderstelt een mensentype, dat wij dat van "de vrije mens in de gemeen- schap" zouden willen noemen. Het gaat om een socialisatie, die nooit zover gaat, dat de ontplooiing van de persoonlijkheid er door zou worden belemmerd, het gaat om een individualisering, die nooit tot chaos mag leiden. Het is de leer van het dynamische evenwicht, dat we allen als fietsers kennen. Het is theoretisch een moeilijk definieerbaar geval. Maar u weet uit ervaring, dat het een manier is om flink vooruit te komen.

Economische ordening in de aangegeven zin is niet uitvoerbaar met het liberale mensentype. Men krijgt tegenover de leiding, welke de Staat tracht te geven, het egoistische ontduiken van belasting, deviezen- en productieregelingen.

Zij is evenmin uitvoerbaar met de slavenmentaliteit, welke het totalitaire stelsel veronderstelt en voedt.

Zij vraagt mensen, die hun verantwoordelijkheid jegens het geheel kennen, die hebben leren verstaan, dat het niet uitsluitend mag gaan om individuele begeerten en beperkte doeleinden. Wij moeten ons er in oefenen ons steeds rekenschap te geven van de gevolgen, welke onze persoonlijke verlangens hebben voor verder liggende doeleinden.

Gevraagd wordt dus een om stelling van het denken. In het verleden zijn wij opgevoed tot een isolerend denken. De leerstof onzer scholen is, zelfs wettelijk, in vakken verdeeld, die elk een in minuten bepaalde tijdshoeveelheid tot zich trekken en in de hogere takken van onderwijs door specialisten worden gedoceerd.

(8)

In de wetenschap viert het specialisme hoogtij: voor synthetische geesten valt het moeilijk zich daar aanzien te verwerven. Ook de gevoels- en wilsvorming zijn in onze schoolopvoeding te sterk op het individuele, te weinig op het totaal gericht.

Ze dragen nog de stempel van de gedachte van de concurrentie en de sU'I'vival of the fittest. Ons cijferstelsel werkt dit in de hand. Iedere leerling werkt voor zichzelf, samenwerken is strafbaar.

Genoeg om aan te duiden, dat er een directe lijn loopt van de economische naar de culturele sfeer. De coördinatie onzer productie en haar toespitsing op de noodzakelijke 'export zullen slechts kunnen slagen, wanneer er een algemene be- reidheid is niet langer uitsluitend de belangen van de individuele onderneming na te jagen, maar het geheel te dienen. Het is niet de geringste nood van ons land, dat een geleide en doelbewuste economische politiek - ons enige redmiddel - een moreel peil veronderstelt bij ambtenaren en particulieren, dat maar al te zeer blijkt te ontbreken. En in de wetenschap en het bech'ijf zijn we nog bezig te lercn wat teal11tV01·k betekent.

Uit het gezegde is intussen tevens duidelijk, dat een actieve zorg van de Overheid in de door mij bepleite zin, alle gedachte aan staatsdictatuur over het vrije leven verwerp't. De Staat weet dat hij de bronnen der cultuur niet kan doen ontspringen. Hij kan ze op zijn hoogst ontsluiten. Planmatig handelen is het pre- cieze tegendeel van van-boven-af opleggen. Het moet van beneden van de kleinste eenheden af worden opgebouwd. Het betekent ook allerminst verstarring. Immers het plan is geen vaststaand schema maar een proces. Het is: onder voortdurcnde aanpassing aan de zich wijzigende omstandigheden daaraan vorm en richting geven. Het is een stroom een bedding wijzen zonder hem in zijn voortgang te stuiten.

Dat weet ieder, die ervaring heeft met planning in zijn bedrijf.

Daarom ben ik niet al te veel onder de indruk wanneer iemand zich tegen planning verzet omdat deze verstaning zou betekenen.

U moet u trouwens niet te veel door verzet tegen ordening in naam der vrijheid laten beïnvloeden. Vooreerst moet men wel toezien welke de vrijheid is, die wordt verdedigd. In vele gevallen kan men dit begrip vervangen door begrippen als behoudzucht, gebrek aan verantwoordelijkheid voor 't geheel, heel vaak eenvonclig door materieel belang of zucht tot behoud van eenmaal verworven posities. Daar- nevens moet men vrijheid niet afmeten naar de mate van afwezigheid van regelen, maar naar de mate, waarin gebruik gemaakt wordt van de individuele mogelijk- heden van de bevolking en tegelijk het gemene welzijn wordt gediend.

Intussen wil ik wel erkennen dat het vinden van de organisatorische vormen voor de noodzakelijke Overheidsbemoeiing tot de wezenlijke vragen van alle ordeningspolitiek behoort.

Voorwaarden voor Actieve Cultutl1'politiek.

Dat heeft de eerste socialistische minister van Onderwijs, Kunsten en Weten- schappen, Van der Leeuw, zeer goed begrepen.

Ik meen niet beter te kunnen doen dan hem hier zelf sprekende in te voeren~

(9)

"Op het departement eist de planning de beste mensen, die men krijgen kan. In aantal behoeven zij niet een twintigste uit te maken van de horden, welke Oorlog of Landbouw nodig hebben. Maar zij moeten meer, veel meer zijn dan enkel ambtenaren, zij moeten deskundigen zijn. En voor elke cultuurtak, van de film tot het hoger onderwijs en van de pers tot de muziek moet e.en eigen behoorlijk geoutilleerde afdeling functionneren. Hier beknibbelen of het met een bureautje doen en voor de rest met een stel uitnemende administrateurs, betekent géén cultuurpolitiek. Een behoorlijke research, een goede planning, een doeltreffende cultuurdish'ibutie zijn niet mogelijk, wanneer het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een departement van Onderwijs is met een klein cultureel aanhangsel, zoals het tot voor de oorlog was en thans weer dreigt te worden. Het is evenmin mogelijk, wanneer dit ministerie in hoofdzaak adminisb'atief werkt en niet creatief. Slechts een doelbewuste leiding bij de hier liggende staatszaak, uitgeoefend door een blijvende kern van nauw samenwerkende, cultureel goed onderlegde hoofdambtenaren, onder de politieke verantwoordelijkheid van de minister, kan hier bereiken wat noodzakelijk is." 6)

U weet dat Van der Leeuw zijn opbouwend werk op dit gebied niet heeft kunnen voltooien. Aan de eerste eis, welke in 't belang van een socialistische cultuurpolitiek moet worden gesteld, is thans niet voldaan.

Het beginsel, waarnaar dit Ministerie zal moeten werken, zij dat het nooit iets verricht dat in de vrije kringen der samenleving even goed of met enige stimlllans van boven kan worden vervuld.

Er is op het onderhavige terrein een belangrijke taak voor de gemeenten, welke vaak zoveel dichter bij het leven staan, en ele provinciën, welke de kans hebben te worden tot de centra van een ontwakend regionaal bewustzijn.

Daarnevens zal het Ministerie zich er ook van bewust moeten zijn dat er niet slechts kleinere eenheden zijn met eigen leven, maar ook grotere, welke ook bezig zijn te worden tot draagsters van een gedachte: Europa, de Wereld. Elke afsluiting van de cultuur binnen de landsgrenzen leidt tot afsterving.

Behalve het apparaat zal er moeten zijn: geld. Ik moet er noodzakelijk iets van zeggen r,u de bewapeningseisen onze nationale economie en het Overheidsgeld ontwrichten. Ik wil mijn argumentatie ontlenen aan de gedachtengang van hen, die de enorme inspanning, welke wij ons voor de wederopbouw van onze weermacht gaan geb'oosten, als juist erkennen. Het is deze. Een volk moet voor een succesvolle defensie hebben tanks en vliegtuigen en nog heel wat meer oorlogstuig. Maar ten minste zo belangrijk is de wil om zich te verdedigen. Een volk zonder bezieling en verwachting, een volk, dat niet weet waarvoor het leeft, weet ook niet meer waarvoor het vecht. Anders gezegd: we hebben gezien, dat de verdediging in vroeger tijden een element was in een groter, allesomvattend geheel. Wanneer onze cultuur geen waarden meer opbrengt, waarvoor ook de gewone man bereid is te sh'ijden, is zij op den duur, ook militair, ten ondergang gedoemd. Daarom moeten militaire en economische inspanning worden gevat in een breder kader: dat der culturele spankracht en weerbaarheid.

G) Nationale Cultuurtaak, blz. 158 en vlg.

(10)

Doeleinden ener Actieve Cultuurpolitiek

'Vij moeten nu nog spreken over de 'doeleinden ener actieve cultuurpolitiek. Ik zal mij daarbij wederom tot enkele principiële opmerkingen beperken. Ik geloof nl.

dat wij op 't ogenblik meer gediend zijn met een kompas, dat ons de richting wijst, dan met een gedetailleerde wegenkaart. Dáárvoor ware trouwens nog heel wat speurwerk nodig.

Ik zou u nu willen vragen uw gedachten nog eenmaal te bepalen bij de vier kenmerken ener levende cultuur, waarover wij een en andermaal hebben ge- sproken.

Ons eerste punt was: het middelpunt der cultuur is de arbeid, waardoor de mens deze wereld tot zijn wereld maa)ct. Ik geloof dat wij deze visie ook voor de toekomst moeten vasthouden. Dit betekent dat een goed gerichte cultuurpolitiek zal moeten streven naar de' overbrugging van de diepe kloof tussen arbeider-zijn en je-zelf-zijn.

Ik zou niet nauwkeurig kunnen uitstippelen op welke wijze dit streven kan worden gerealiseerd. Maar er zijn voor deze gedachte in de ontwikkeling der laatste decenniën belangrijke aanknopingspunten.

Vooreerst zou ik willen wijzen op de snel afnemende betekenis van het aller- eenvoudigste werk in industrie en landbouw. De machine neemt het van de arbeider over. Zeer zware lichamelijke arbeid zal er binnenkort niet meer te vervullen zijn. Eenvormige handelingen worden door vernuftige apparaten verricht.

Daarentegen nemen de hogere vormen van werk: het onderzoeken, conb'oleren, besturen, administreren en registreren toe. Daar schuilen mogelijkheden van eer- herstel van de arbeid in.

Daarnevens kan worden vastgesteld dat in de leer en de praktijk van de bedrijfsleiding het menselijke element steeds groter nadruk ontvangt. Na het stadium, waarin de arbeid niet meer dan productiefactor was, is een periode gekomen, waarin de arbeider als mens werd erkend. Tot de taken van een goed geleide onderneming behoren: personeelskemen, cantines, medische zorg, wasge- legenheden, personeelsgebouwen, sportvelden, e.d. Maar dit is vooral een zorg, welke zich uitstrekt buiten het eig'enlijke productieproces. Vandaag wordt ingezien dat aUes in de onderneming in zijn betekenis voor het personeel moet worden bezien: de inrichting van de werkplaats, de verlichting en de vloer, het lawaai, de werkuitgifte, de tijdschrijving, de loonbetaling, en natuurlijk vóór alles: de groepsvorming en de leiding, Er is, zo beseft men thans, niet per se een tegen- stelling tussen de belangen van de arbeider en die van de onderneming. Het zou wel eens kunnen zijn dat deze laatste evenzeer bij de menselijke ontplooiing van haar medewerkers ware gediend als die medewerkers zelf. Wij weten nog niet, waartoe dit alles zal leiden. Niet onwaarschijnlijk is, dat hier andelmaal aan- knopingspunten voor een terugkeer van de arbeid naar zijn centrale plaats in het bestaan van mens en samenleving zijn.

Het is verheugend dat voor deze mogelijklleden niet slechts de ogen der onder- nemers maar ook die van de vakverenigingen worden geopend. Het heeft grote indruk op mij gemaakt dat er verleden jaar in het industriecentrum van de Roer

"Rulrrfestspiele" met belangrijke kunstmanifestaties en een internationaal congres

(11)

..

"Bloedbad in Korea" noemde Picasso dit nieuwe schiiderstuk, dat het probleem van de dienstbaar gemaakte kunst wel op bijzondere

(12)

hebben plaats gevonden, onder aanvoering van de vakverenigingen.

Evenzeer komt het reeds voor dat vakverenigingen als opdrachtgevers voor kunstwerken opb'eden,

Wimneer de arbeid zijn cenb'alc plaats zal herwinnen, zal de school in al haar schakeringen meer dan tot nu toe aandacht moeten schenken aan die arbeid. Wat weten onze opgroeIendc jongens en meisjes van de realiteit van het hedendaagse voortbrengingsproces en de moderne fabriek.

Intussen zal naast de arbeid de vrije tijd in stijgende mate van betekenis worden. De cultuurpolitiek, welke wij voorstaan, zal er naar streven de vrije- tijds-besteding dienstbaar te maken aan de harmonische ontwikkeling der persoon- lijkheid. Er is op dit stuk nog een enorme opvoedingstaak te vervullen, Thomas Morus vertelt ons dat in zijn Utopia de bewoners "niets zozeer tot hun eigen bezigheid maken als hun ontspanning". Zij hebben de moeilijke les van het constructief gebruik van hun vrije tijd geleerd. De grote massa des volks in onze Westerse cultuur is nog niet zover. Ze "doden hun tijd", zoals wij dat terecht noemen, terwijl deze een onwaardeerbare bijdrage zou kunnen leveren tot hun mensvorming. De grote vraag, welke ons moet bezighouden, is: hoe brengen wij het zover dat deze mensen iets leren van de vreugde van zelf-iets-te-doen, iets te scheppen, ergens voor te zorgen, iets te beleven, dat hen uitheft boven henzelf en hen samenbrellgt met anderen in een verrijkende gemeenschap.

Het tweede punt, dat ik in uw herinnering terugroep, is dat er in een culhlUr een samenbÎlldende, bezielende gedachte moet leven. Onze Westerse cultuur schijnt deze verloren te zijn. Het is, zoals wij reeds hebben vastgesteld, geen taak van de staat Îll deze leemte te voorzien. Het eigen leven del' samenleving zou door een van boven opgelegde Idee worden gevonnd, maar het zou daarmede tevens zijn vitaliteit verliezen. Zoals een mens slechts datgene werkelijk bezit, wat hij zich zelf verwerft, maakt een natie zich slechts eigen, wat in haar diepste zelf Îll

vrijheid ontluikt.

De Overheid zal hier dus slechts de bescheiden taak kunnen vervullen van het scheppen van mogelijkheden voor de originele krachten, welke uit het volk opkomen,

Ik noem Îll dit verband de energie-ontplooiing van de Kerk. vI/ij weten dat de maatschappij van de Kerk vervreemd is en de Kel:k van de maatschappij. Er zijn enkele tekenen dat dit anders begint te worden. Er is Îll de maatschappij hier en daar het besef, dat er een geestelijk luchtledig bestaat, dat door de Kerk zou kunnen worden gevuld. Vroeger heeft men alles verwacht van de macht van de mens. Thans is de mensheid voor haar onmetelijke mogelijkheden bevreesd ge- worden. Zij heeft haar grootste tekort leren kennen, n1. dat zij over haar macht. . , . geen macht heeft. Zou er - zo vraagt zij zich af - niet een levensorde zijn, die boven het menselijke uitgaat? En Îll de Kerk leeft hier en daar het veimoeden, dat er voor haar een roeping ligt, welke ver boven hare grenzen uitreikt. Maar de ontmoeting na een zo lange tijd van wederzijdse afsluiting, zal aan beide zijden ernstige bezinning vragen, waarbij alles aan zal komen op wat eenvoudig en levenskrachtig is. En het zal altijd moeten gaan, niet om te heersen, maar om te dienen.

(13)

Hier moet het woord klinken dat misschien het leidend motief onzer samenleving zou kunnen worden. Ik heb mij zo vaak afgevraagd voor welke zedelijke waarden er in de maatschappij der naaste toekomst nog een klankbord zou zijn te vinden.

Het liberalisme heeft als ideaal de persoonlijkheid gesteld.

Het totalitaire denken maakte het volk tot richtsnoer.

Er is een gedachte, waarvoor ik geloof dat in onze Westerse cultuur gehoor wordt gevonden. Het is die van de solidariteit. Romano Guarmni noemt haar in zijn Das Ende der Neuzeit "het grote menselijke bezit 7) van de massa" datgene wat bij het wegvallen van alle waarden overblijft.

Deze solidariteit bestaat inderdaad. Het is het gevoel van samen te staan in nood en gevaar. Ze openbaart zich in nationale beproevingen telkens weer. Ze strekt zich over de grenzen uit als de Unac hulp vraagt voor kinderen in andere landen. Ze ligt ten grondslag aan alle moderne mensbehandeling, aan de nieuwe oriëntatie van het maatschappelijke hulpbetoon en de zorg voor gevangenen. In het existentialisme vinden we er een hedendaags belijden van.

Als de Kerk in solidariteit tot de wereld gaat, zal zij gehoor vinden voor haar boodschap. Die boodschap zelve is immers gecn andere dan die van Hem, die in volsb:ekte solidariteit met de mensheid, tot haar lijden is ingegaan?

Hier liggen mogelijkheden voor een nieuwe eenheidsbelevenis. De Kerk kan daarbij leidend en bezielend op de wereld inwerken.

Het derde kenmerk, dat wij aan een gezonde cultuur hebben toegeschreven, is haar gemeenschapskarakter. Zij omvat allen. Zij geeft vorm aan de maatschappij in haar geheel. Bouman noemt cultuur "de levensstijl van een samenleving" 8).

Het gaat dus om de samenhang aller dingen. Deze moet door ecn gezonde cultuurpolitiek worden verstaan en bevorderd. In de versplintering, welke mede de nood van de tegenwoordige constellatie uihnaakt, zal zij streven nfu'U' verbinding.

Zo zal ons schoolwezen steeds moeten worden gezien als een dienst aan het grotere geheel. Het zij daartoe op zich zelf een eenheid. De onderscheidene school- typen zijn geen, elkaar beconcurrerende zelfstandige groepen, zij zijn organen van een planmatig geleide totaliteit.

In de school heerst niet de wedijver, zoals thans. Traditioneel is nu nog in menig opzicht de opvatting van het schoolwezen als het maatschappelijk selectie- orgaan, de kampplaats, waar zich de Darwinistische struggle for lue voltrekt.

Gelaten legt men zich neer bij het feit, dat er jaarlijks op onze lagere scholen 130 à 140.000 kinderen een vol schooljaar blijven zitten - de stakkers! -, dat bij het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs telken jare 11.000 leerlingen, d.i. bijna een kwart van het totaal, dit lot b:eft en dat op de hogere burgerscholen bijna % gedeelte der leerlingen het einddiploma niet haalt. Uit een oogpunt, nu niet van sociale selectie volgens het beginsel van survival of the fittest, maar van leiding van mensen is dit een caricatuur. Bezien van het standpunt der zo nood- zakelijke efficiency bij het gebruik van overheidsgelden, is het een ergerlijke verspilling, die ons misschien wel jaarlijks 150 millioen gulden kost. Het scholings-

7) Er staat "Positivurn".

8) Dr P. J. BOWllan, Van Renaissance tot Wereldoorlog, Amsterdam 1948, blz. 11.

(14)

proces moet in ons land door deze gedachte worden beheerst: telken jare worden aan onze scholen een paar honderdduizend kinderen toegevoerd. Laten wij zien, wat wij daaruit kunnen maken! Laten wij ze zo goed mogelijk selecteren. De moderne psychodiagnostiek stelt ons er toe in staat. Laten wij ze door goede voorlichting in de richting leiden, waar ze 't best tot hun recht komen. Men ziet, ik bepleit geen dwang. De Overheid waarborgt, dat financiële omstandigheden niet langer storend op dit proces kunnen inwerken. Zo dienen wij de mens in wording, omdat hij van zijn gaven kan maken, wat er van te maken is. Op deze wijze dienen wij ook onze natie, omdat er van haar schat aan intellect en karakter wordt gebruikt voor haar geestelijke en stoffelijke bloei. Zo zullen onze scholen zich de verantwoordelijke beheerders weten van het kapitaal aan talenten, dat ons volk in zijn jongere generatie bezit. Dat betekent: een andere geest in ons onderwijs, dat nog te zeer gestempeld is door het liberale individualisme ener vorige geschiedperiode. Dit wil o.a. zeggen: psychotechnisch onderzoek en voor- lichting voor alle leerlingen, die de lagere school hebben doorlopen. Het betekent verder: een sterke uitbreiding van ons beurzenstelsel - in de zin van meer, maar ook hogere beurzen - en tevens een wetenschappelijk beter verantwoorde toe- deling der studie-tegemoetkomingen.

In deze gedachtengang past, dat het verband tussen school en maatschappij niet wordt verwaarloosd. Er zal moeten worden vastgesteld welke behoeften de maatschappij heeft aan krachten van verschillende soort. Op 't ogenblik vertoont ons land op dit stuk de schandelijkste onwetendheid en de ergerlijke gevallen van verkeerde investering van menselijke potenties. Er moet een instituut komen, dat een behoorlijke planning maakt voor de opleiding, waarvan adviezen kunnen uitgaan ter zake van de behoeften aan opgeleiden.

Ernstige leemten in ons onderwijsstelsel moeten worden gevuld. Wij moeten goed realiseren, dat het overgrote deel der jeugd na de lagere school het leven in gaat. In het beste geval ontvangt zij nog een opleiding in het bedrijf en aan- vullend avondvakonderwijs. Maar de algemene vorming is met de 8ste klasse der lagere school afgesloten. Met de op 15 jaar verkregen kennis en het alsdan gevormde inzicht moet de opgroeiende mens verder maar van het leven leren.

Met deze geestelijke uitrusting moet hij zijn weg maar vinden in het verwarrende beeld der samenleving, zijn keuze weten te doen uit de diversiteit van . levens- VOlmen en beschouwingen, welke hem door pers, radio en film worden aan- geboden. Wij kunnen zonder kans op tegenspraak zeggen, dat de massa onzer jonge mensen ongewapend in de strijd des levens wordt geworpen. Dit ernstige tekort onzer onderwijsorganisatie zal door partieel onderwijs gedurende één dag of twee halve dagen in de week dan wel van een aaneensluitende leertijd van een anderhalve maand moeten worden gevuld. Voor de meisjes is daarmede een eerste begin gemaakt.

Wat de inhoud van de schoolopvoeding aangaat: zij zij gericht op de vorming van vrije mensen in de gemeenschap. Persoonlijkheidsvorming en vorming voor de gemeenschap gaan samen. Wij zouden zo gaarne in onze jeugd een openheid vinden, welke hen bereid maakt tot nieuwe mogelijkheden. Geen zweren bij 't woord van de meester maar zelf-werken, zelf-vinden, gepaard met samen-werken

(15)

- dat thans verboden is - en samen-ontdekken. Leren niet uit de boeken maar van 't leven zelf.

De leerling moet daarbij gaan zien, dat hij deel is van een groter geheel, waarvan hij de samenhang moet gaan begrijpen, waarin hij zijn plaats moet leren kennen, waarvoor hij zijn verantwoordelijkheid moet gaan voelen. Sociologie is een leervak, dat onder welke naam dan ook, ons onderwijs allerwegen moet -doortrekken.

De school zij open voor de kunst. Het genot van kunst moet men ook Ieren.

De school zij open voor de godsdienst. Op openbare scholen worde de Kerk het geven van godsdienstonderricht zo gemakkelijk mogelijk gemaakt.

Zo zouden wij ook andere cuItuuruitingen kunnen bezien en haar betrekkingen tot elkaar en de maatschappij b·achten te belichten. Ik noem slechts enkele gevallen. De wetenschap. Haar betrekkingen tot de maatschappij worden tegen- woordig duidelijker dan ooit verstaan. Zonder wetenschappelijk onderzoek komt ons welvaartspeil in gevaar. Wij hopen óók dat de wetenschap ons zal kunnen dienen bij de overwinning van onze sociale problemen. De Overheid moet de wetenschap daartoe in staat stellen. Anderzijds moet de wetenschap zich jegens de maatschappij verantwoordelijk weten.

De kunst. Ik zou nog eens met nadruk willen wijzen op de verbinding tussen kunst en industrie. De voortbrengselen onzer nijverheid, onze dagelijkse gebruiks- voorwerpen, kunnen door deze samenwerking een edeler aanzien verwerven. Onze woninginrichting kan eenvoudig, maar niettemin schoon zijn.

Binnen de terreinen van kunst en wetenschap, ook jeugdbeweging en volwasse- nenwerk ligt er een taak voor de Overheid tot het geven van steun en de bevordering van coördinatie en samenwerking.

Daarbij zal het streven steeds zijn om allen bij de cultuur te betrekken. Alle rangen en standen. Alle regionen des lands. Alle richtingen. Op dit laatste punt schijnen wij in ons land, dat langzamerhand in een federatie van drie richtings- naties is veranderd, niet meer veel wensen te hebben. Toch legt Mannheim er in zijn posthuum verschenen boek 9) terecht de nadruk op, dat de gedachte der tolerantie wordt misverstaan indien zij gevoed wordt door de opvatting, dat er omtrent principiële zaken toch geen overeenstemming is te bereiken. Mannheim noemt dit standpunt kenmerkend voor een "decadente phase van de democratie".

Zij leidt tot een stopzetting van de gedachtenwisseling omtrent de zaken, welke juist voor ieder het belangrijkst zijn. Een ernstige vervlakking is daarvan het gevolg. Men komt tot overeenstemming aangaande zekere samenlevingsregelen.

De essentiële dingen worden niet in 't geding gebracht. De democratie wordt er wel zeer onaantrekkelijk door. De enige goede vorm van de democratische vooruitgang is een samenwerking, welke een voortdurende herweging van de wezenlijke waarden en een telkens hernieuwde ontmoeting der richtingen insluit.

Verdraagzaamheid is meer dan elkaar uit de weg gaan, zij sluit de bereidheid om van elkaar te leren in.

9) Kar! Mannheim, Freedom, Power and Democratie Planning, London 1951, blz. 204 en volg.

(16)

Zo wordt de cultuur werkelijk gemeenschapszaak.

Wij hebben, ten laatste, ook nog gezien dat cultuur beweging is.

Daarover nog enkele korte opmerkingen. De cultuur der toekomst zal de culhmr van de massa's moeten zijn. Politiek hebben we het stadium van de massa- democratie reeds bereikt in het algemeen kiesrecht. Economisch zijn wij bezig aan een proces van nivellering der inkomens. Cultureel is eèn vergelijkbare ontwikkeling begonnen. Wij kunnen bijv. vaststellen, dat relatief steeds groter aantallen jonge mensen van enigerlei vorm van voortgezet onderwijs profiteren. Maar zij is van haar voltooiing nog ver.

Waartoe zal zij leiden? Tot vervlakking? Er zijn verschijnselen in radio, bioscoop en pers, welke daarop wijzen. De egalisatie, welke zich in de Verenigde Staten vertoont, in de steden en in de mensen, schijnt een veronh'ustend vooruit- zicht. Het meest eigenlijke van Europa, de rijke verscheidenheid, zou er mede verloren gaan. Het geestelijk peil der natie zou er door kunnen worden gedrukt.

Mijn antwoord is tweeledig.

De belangrijkste opdracht van alle cultuurpolitiek is de mens uit de massa te reddcn. Daartoe bestaan mogelijkheden. Als wij maar willcn! Immers al die mannen en vrouwen, die ons soms als een gelijkvormige opeenhoping van gelijksoortige eenheden voorkomen, zijn mensen. Mensen met een ziel. En het is mogelijk om hen deel te doen hebben aan dat wat het leven waard maakt om te leven. Mits er maar ware solidariteit is. En een daarop rustende zorg voor goede schoolopvoeding, jeugd- en volwassenenwerk. Het zal mede de taak der Kerk zijn van hen, die in cliehé's denken, die geen eigen levcn meer kennen, maar door de dingen geleefd worden, vrije mensen te maken. En vrije mensen behoeven geen geleerden te zijn om nochtans hun bijdrage te leveren tot een bloeiende cultuur.

Het andere is: dat er bij alle planning van het culturele leven, alle ordening, alle coördinatie ruimte zal moeten blijven voor de enkelingen, die zich met aan- passen maar daardoor juist vaak gangmakers zijn. Het ligt hier, zoals op het terrein van het economische levcn. Ook daar moet er bewegingsvrijheid blijven voor hen, die bij hun denken en handelen nu eens andere dan de gangbare paden volgen. Zo zijn er onder intellectuelen cn kunstenaars steeds figuren, die buiten de maat vallen. Er zijn groepen, die er theorieën of kunstuitingen op na houden, welke ons vreemd voorkomen. Laten we ze eerbiedigen. Zonder hen zou het leven alle vaart gaan missen. Laten we de manncn en vrouwen, die buitenmodel zijn, hun kans gevcn. Elke nieuwe mode was buitcn de mode aleer zc werd ingevoerd. Deze intelligentsia IS vaak de draagster van de voorllitgang.

Besluit.

Dit is het einde.

Moge het 't begin zijn van een tijd, waarin de culruurpolitiek in de Partij van de Arbeid niet langer een ncvengebied is. Ik hoop u te hebben doen zien, dat zij niet een ,terrein apart is. Zij is veeleer een VOlm van politiek beleid, waarbij de levens- stijl onzer samenleving als één geheel wordt beschouwd, ten einde wegen te vinden, welke leiden tot een nieuwe eenheid.

(17)

J.

DE KADT

OPGELOSTE REGERINGSCRISIS EN BLIJVENDE MISERE

R

egeringscrisissen worden altijd opgelost, al moet men er soms de regel van Heine bij te pas brengen: "Aber fragt mich nur nicht, wie?" We hebben dus weer een regering, die in geen enkel opzicht beter is dan de groep die door de onvrijwillige samenwerking van Romme's "brede-basis-hobby" en Ouds behoefte aan "sterke mannen" (of sterke sensaties voor het liberale kiezersvolk), zich genoodzaakt voelde te vertrekken.

Romme heeft het program-Steenberghe opgenomen, in de toestand waarin dat program verkeerde na de critische en aanvullende opmerkingen die van de kant van de P.v.d.A. waren gemaakt. "Het program is naar ons toe geschreven" werd in onze kringen triomferend verkondigd. Men vergat er bij te vermelden, dat het aanvankelijk heel erg ver van ons af-geschreven was, en dat het van uit deze negatieve pOSitie daarna enigszins naar ons werd verschoven; maar véél te weinig om de grens van het positieve te bereiken.

Voor zover er iets positiefs in het optreden van Romme te bemerken viel, lag dat voor de meeste aanhangers van de P.v.d.A. in het feit, dat hij van de aanvang af verkondigde dat dit een kabinet zou worden met Drees als premier. Met deze honing vangt men gewoonlijk ook die vliegen uit onze ,gebieden, voor wie de andere aspecten toch wel tamelijk azijnig waren. Onze deskundigen op het gebied van economie, van financiën, van sociale aangelegenheden, vonden het program niet bijzonder fraai. Maar toch ook weer niet zo onfraai, dat men op grond van dit vage en grauwe geval zou kunnen verklaren: daar doen we niet aan mee. De des- kundigen en ondeskundigen van alle andere partijen, de anti's inbegrepen, vonden dat dit program voldoende armslag gaf voor alle conservatieve en liberaal-Oudis- tische opvattingen, om het er ook maar op te wagen.

Nu zijn programs meestal nogal groezelige verzamelingen van nogal voor menige uitleg vatbare vaagheden. Zeker er zijn ook betere :rrograms denkbaar, en eigen- lijk zou er in Nederland in deze moeilijke en gevaarlijke omstandigheden een levensgrote behoefte zijn aan een dergelijk program, waarop allen zich zouden kunnen verenigen, die beseffen, dat een nationale inspanning in Atlantisch verband, een kwestie van leven of dood is, waaraan al het andere ondergeschikt zou moeten worden gemaakt. Al het andere: zelfs de cultus van het grote gezin, zelfs de cultus van de eerbiedwaardige en aloude nationale schotjes (die men "zuilen" is gaan noemen), zelfs de cultus van de verdwenen koloniale heerlijkheden, zelfs de cultus van de nooit te verzadigen ondernemer, van de zich tegen alle regelingen verzettende middenstander, van de vakbeweging die het loon- en prijsfront belang-

(18)

rijker vindt dan het front van een georganiseerde productie en distributie, van een socialisme overbelast met antikwarische gevoelens en inzichten.

Maar wie dit alles uitspreekt weet ook meteenj dat op een dergelijke grondslag geen regeringsprogram mogelijk is, in een land, waarin geen enkele partij een dergelijke visie op heden en toekomst heeft. Wat zou dan anders mogelijk zijn, dan een verder sukkelen, totdat de Moscouse olifant met zijn lange snuit al die kinderachtige vertelseltjes die in Nederland voor politiek worden gehouden lut- blaast, of totdat de Amerikaanse olifant (het kan ook de ezel zijn, die het politieke totemdier is van de ene grote politieke partij, zoals de olifant het is van de andere) het verdeelde Europa uit het moeras trekt waarin het zich steeds dieper inwerkt?

Men kon dus niets anders verwachten, dan dat de regeringscrisis zou worden opgelost, met een program dat voor de KVP wel aanvaardbaar, doch slechts ten dele bevredigend is, een program waartegen de P.v.d.A. geen "neen" durft te zeggen, en waarvan C.H. en V.V.D. zich in de toekomst even weinig zullen aan- trekk'en als ze in het verleden gedaan hebben, iets wat trouwens in iets mindere mate ook voor K.V.P. en P.v.d.A. geldt. Een uiterst onbevredigende toestand, waarin de regering doet, wat door een voldoende meerderheid in het Kabinet van geval tot geval wordt uitgedokterd, en waarbij de angst voor wéér een crisis, de enige werkelijke samenhang tot stand brengt zowel in het Kabinet als in het Parle- ment. Dat een dergelijk program ergens in het volk een ander gevoel wakker zou roepen dan het gevoel van "het zal wel niet anders kunnen" is uitgesloten. En daar moeten we het dan maar mee doen, het aan de virtuosen van de permanente geest- drift - de politieke propagandisten die zichzelf leiders wanen - overlatend, om in beperkte partijkring voldoende mensen te overtuigen van de noodzaak om voor het behoud van deze toestanden te blijven werken.

Het heeft weinig zfh om thans nog het verloop van de regeringsvorming uit- voerig te bespreken. Het meest kenmerkende was nog, dat de A.R., na het pro- gram te hebben aanvaard, weigerde de aangeboden portefeuilles te aanvaarden, omdat de personen die dan als vertegenwoordigers der A.R. in het Kabinet zouden komen, Meynen voor Oorlog en De Gaay Fortman voor Sociale Zaken, te weinig in de geest zouden handelen van de A.R.-fractie in het parlement, die alleen maar juicht als ze kan uitroepen: "Er is niets vernieuwd, er is niets veranderd". De heer Bruins Slot, die deze juichkreet formuleerde, was dan ook door de A.R. als een der aanstaande ministers uitverkoren, wat voldoende aangeeft hoe de A.R. in de regering wilden werken: remmen, en ruziemaken met Indonesië, Dit alles zit inder- daad in het program-Romme en in de regeringsverklaring als mogelijkheid ingeslo- ten, vandaar dat de A.R. dat program konden aanvaarden. Maar er is een belang- rijk verschil van graad tussen de wijze waarop Romme, Van den Brink (en wellicht zelfs Teulings) willen remmen op het gebied van de economische en sociale politiek, en de wijze waarop de Anti's dat willen. Er is ook een belangrijk verschil in de wijze waarop Romme de Indonesische kwestie wil "bevriezen", en de actieve vijandschap die Bruins Slot prefereert. En het buitenblijven van deze Anti's is dus één van de winstpunten in deze crisis, ook voor degenen die geen

(19)

enkel bezwaar gehad zouden hebben, doch het integendeel zouden hebben toege- juicht, als vooruitstrevende A.R.'s in de regeringsploeg zaten. En als men in A.R.- kringen tot verzet zou kunnen komen tegen de negatieve politiek van Schouten en zijn fractie, dan zou deze crisis zelfs er toe kunnen bijdragen, dat de A.R.-partij een positieve factor in de Nederlandse politiek zou kunnen worden, wat een eind zou kunnen maken aan de overheersende positie die de K.V.P. in ons politieke leven inneemt. Doch voorlopig is hier nog niets van te zien. .

Er moet aan toegevoegd worden dat de wijze waarop de houding vim de A.R.

in het politiek debat werd besproken, weer opnieuw bewijst hoe sterk men te onzent is in het formalisme. Want men verweet de heer Schouten vooral, dat hij geen genoegen wilde nemen met de personen die de formateur voor hem wilde uitzoeken als A.R.-ministers. Formeel behoort dit recht inderdaad aan de forma- teur; doch politiek is geen enkele partij een knip voor de neus waard, als ze het goed vindt dat een formateur uitzoekt welke gewillige jongens hij uit een bepaalde partij kan halen om in een kabinet te zetten, terwijl die partij dan met al haar invloed de personen van andermans keuze zou moeten steunen, ook als die perso- nen niet het vertrouwen zouden hebben van die partij, haar fractie en haar kiezers.

Ik zou de P.v,d.A. wel eens willen zien, als een formateur zou zeggen: niet Drees en Lieftinck, maar wèl de een of andere d'Aillyaanse randfiguur, die nog net niet bedankt had.

De regeringsvorming is verder verlopen volgens de bekende wet die maakt dat sommige partijen na eruge weken crisis voldoende murw zij·n om op alle dan gedane voorstellen in te gaan, ook al hebben ze soortgelijke voorstellen in een vroeger stadium afgewezen. Het valse verantwoordelijkheidscomplex, dat niets te maken heeft met een echt gevoel van verantwoordelijkheid voor de toekomst van volk, land en beschaving, gaat dan opgeld doen. Men mag Diets meer afwijzen, want men is dan verantwoordelijk voor een, door anderen, volstrekt onnodig over- matig lang gerekte crisis.

In het begin wordt er nog heel wat gesputterd. Er worden eigen programs opge- . steld, die overigens waardeloos zijn, omdat men nu eenmaal alleen maar economis- tisch denkt, en dus de hoofdzaken al buitensluit voor men de siutatie gaat bekijken.

Maar het lijkt toch nog ergens op, al weten de mem/en met enige ervaring wel, dat alles toch wordt beslist door een paar voormannen die van het begin af aan geen andere opvatting hebben, en nooit een andere zullen krijgen dan het: tot ie'dere prijs in iedere regering - al weten ze dit zèlf pas op het moment waarop ze een keus moeten doen, en ze als steeds weer ontdekken dat de hele wereld hl ver- gaan, dat het een Nationale en Europese en Internationale ramp zal worden

als

er achter de regeringstafel in Nederland geen leden van de P.v.d.A. zitten.

'En

dit kan met hartstocht en overtuiging geplechtstatigd worden zonder dat het h~ie gezelschap in lachen uitbreekt. Hoe zou men dan in zo'n gezelschap het overw~gen van werkelijke politieke argumenten kunnen verwachten?

Wat in werkelijkheid overheerst is het gevoel van angst voor wat de partij zou worden indien ze in de oppositie werd gedrongen, of, om de ·formulering te nemen die men in de top gemakkelijker vindt, indien ze zichzelf in de oppositie zou

(20)

manoeuvreren. Er is natuurlijk enig verschil tussen de twee omstandighed'en, maar men moet nooit vergeten, dat er altijd door tegenstanders (en voorstanders van regeren tot iedere prijs) zal worden betoogd dat het uit de regering raken niet de schuld was van politieke partijen die ons het leven onmogelijk wilden maken, doch van eigen aanmatigingen en onverstand. Dat is alles een kwestie van interpretatie;

en als we nu vaststellen dat alleen de interpretaties van Drees en Vorrink serieus te nemen zijn, dan zijn we waar men ons hebben wil; en waar we in werkelijkheid dan ook zijn.

Overigens geef ik graag toe, dat het uit d~ regering raken altijd een ernstige zaak is, en zelfs een ernstige zaak zou zijn voor een partij vele malen steviger en meer politiek geschoold dan de P.v.d.A. Oppositie voeren is namelijk zeer moeilijk, even moeilijk als regeren. En het lot van de A.R.-partij, die nooit veel van het regeren terechtbracht, :en die thans reeds jarenlang bewijst dat ze onbe- kwaam is om van haar oppositie iets te maken, zou ook andere partijen kunnen treffen.

Nu is het natuurlijk in ons goede vaderland zo, dat naast de angst van de P.v.d.A. om in de oppositie te gaan, de ongeveer even grote angst staat van de leiding van de K.V.P. om de P.v.d.A. in de oppositie te dringen. Het labiele even- wicht dier angsten, is de basis onzer nationale regeringen, die dan gewoonlijk een tikje meer rose of een tikje meer zwart uitvallen naarmate de angst aan de ene of aan de andere kant wat groter is. Maar enige scheppende kracht is moeilijk te verwachten uit dit evenwicht van angsten. En het is dU!l maar gelukkig dat de toestanden in Nederland van geen enkele betekenis zijn voor het lot van de wereld. Anders zag het er met de wereld, en dus ook met ons, vrijwel hopeloos uit.

In de eerste fase van de crisis is door onze toevallige parlementaire leiding gedurende die crisisperiode, pg. Burger, vastgesteld, dat wij geen verzwakking van onze positie in de regering zouden aanvaarden, maar ook geen versterking ervan wensten. Dat heeft men bij ons algemeen toegejuicht als een uiting van de degelijke bezonnenheid die ons steeds kenmerkt. En de opvatting dat wij nu een- maal geen crisis uitgelokt hebben, ja, alles gedaan hebben om die te vermijden, en dat wij dus, nu die crisis door anderen gemaakt is (met name door Romme-Oud) niet alleen het recht zouden hebben om naar versterking van onze positie te streven, maar zelfs verplicht hiertoe waren, omdat immers gebleken was, dat, bij gelijkblijvende machtsposities der crisismakers geen stabiele regeringsbasis bestond - deze opvatting is natuurlijk direct van de hand gewezen, als irreëel, avontuur- lijk, van alle degelijkheid en verantwoordelijkheidsgevoel gespeend. De verdere opvatting, dat wie streeft naar behoud van de oude positie en niets meer, daar- door reeds gedoemd is teruggedrongen te worden, zodra er andere partijen zijn die wel naar meer streven, maakte evenmin enige indruk in het gezelschap dat weliswaar geen werkelijke invloed op de gang van zaken heeft, maar dat er ten minste over mag praten, het gezelschap van onze Kamerfractie dus. Indruk maakt daar, en trouwens in alle verantwoordelijke gezelschappen van onze beweging, alleen maar de mening van pg. Drees. Tot op zekere hoogte stemt dit tot vol- doening: het zou namelijk nog erger kunnen zijn, indien de opvattingen van. de

(21)

meer rumoerige ultra-gouvernementeJen in die kringen een gelijke invloed hadden.

Maar dit is tot dusver gelukkig niet het geval.

En van pg. Drees weet men, dat hij, ofschoon overwegend gouvernementeel,. toch nog oog heeft voor de gebreken en tekortkomingen van_de gouvernementele werkwijze. Bij Drees is nog altijd tien procent ernstige overweging aanwezig voor andere posities en werkwijzen. Bij anderen, die soms doen alsof ze nog maar een half procent verwijderd zijn van het afwijzen der regering, onze ministers inbegre- pen, is in werkelijkheid geen half procent bereidheid om desnoods een buiten-. gouvernementele positie te aanvaarden aanwezig. Maar zoals ik reeds zei, dat weten ze zelf niet, en dat merken ze pas tot hun schrik zodra, mede door hun critische uitbarstingen, een situatie ontstaat waarbij gekozen moet worden. Dan kiezen ze voor tweehonderd of meer procent, de richting die ze even te voren nog bijna schenen af te wijzen. En die van mening is, dat dit soort leiderschap niet eens zo schadelijk is, omdat het er ten slotte toch allemaal heel weinig op aankomt wat het resultaat is van het gedoe in de Nederlandse politiek, kan zich met dit alles heel goed amuseren. Alleen men moet wetien hoe de dingen in werkelijkheid er uit zien, en men moèt zich geen enkele illusie maken omtrent bekwaamheid en kwaliteit van de gezelschappen waarin dergelijke dingen normaai zijn.

Men moet natuurlijk ook goed weten, dat het in andere gezelschappen, bij de andere partijen dus, vooral niet beter is dan bij de partij die men zelf het best kent. Wie bijv. kennis neemt van wat men in Maasbode en Tijd, in Nieuwe Eeuw en Linie kan lezen, begrijpt dat het bij de K.V.P. ook anders is dan het orakel van de Volkskrant in zijn tot hoofdartikelen gepromoveerde "kronkels" tracht te sug- gereren. En de leden van de V.V.D. zouden nog eerder aan de ooievaar kunnen geloven, dan aan de eenheid van de vogel die het nest bouwde en het koekoeksjong dat er thans de baas speelt, en zal blijven spelen, totdat het een plaats in het regeringsnest gevonden heeft. Bij iedere voor de regering in aanmerking komende groep zou men iets dergelijks kunnen vaststellen.

De C.P.N. vertoont natuurlijk alleen maar de monolithische eenheid-in-Stalin, maar zelf daar zal de een of ander nog wel het verscpil hebben ontdekt tussen de doffe domme doedelzak-muziek van Paul en de frisse vrolijke falderappes-stijl van Renk. En hoe slecht de E.V.C.-bestuurders hun demagogische toeren verrichten, kan men zelfs in de kolommen van De Waarheid horen uitfluiten.

Doch om op de regeringsvorming terug te komen, is het te verwonderen dat iedere regeringsvorming in ons land het meest doet denken aan dat dierbare oude verhaal van de lamme die de blinde helpt; een troostrijk verhaal ongetwijfeld zolang men maar binnen de gren2len van de onvolwaardige werkkrachten blijft.

Minder troostrijk echter wanneer men bedenkt welk werk er eigenlijk verzet zou moeten worden.

In dit speciale geval was er trouwens nog iets heel troostrijks. Ieder bleek ten slotte tevreden te zijn, en ieder had de overwinning behaald. Oud, zichzelf tot scheidsrechter proclamerend in de match waaraan hij deelgenomen had, verkon- digde een overwinning op punten. Als een andere Mac Mahon kon Burger hem, namens het vijftal ministers van de P.v.d.A., toeroepen: "J'y suis et j'y reste", wij

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

− Wanneer in een overigens juist antwoord is vermeld dat geen zilver op de negatieve elektrode neerslaat omdat Au 3+ een sterkere oxidator is dan AgCl/Ag + , dit goed rekenen. −

De komende jaren zal de vergrijzing in Nederland (en andere westerse landen) hard toeslaan. Zonder de instroom van migran- ten zou er een groot tekort aan

Dit wordt verwoord door deze hoofdvraag: Wat is de samenhang tussen de gesprekstechnieken van de groepsleiders en de reacties van deelnemers in verschillende stadia

De technicus gebruikt de meetapparatuur, gereedschappen, materieel en persoonlijke beschermingsmiddelen die benodigd zijn om elektrotechnische producten en systemen te testen

mevr. Op deze dag immers zullen de Nederlandse kiezers beslissen of het huidige beleid zal worden voortgezet of dat de socialisten wederom deel zullen gaan

V.' ijken voor revolutionairen drang. De strijd met de socialisten toch zou er waarlijk niet om uitgebleven zijn: daartoe had de overwinning de socialistische

Van Duitse, Franse en Engelse ekwiwalente is die uit Duits met meer volledigheid aangegee omdat hierdie taal veral in sy Nederduitse vertakkinge soveel nader