• No results found

Prof. mr. dr. R. Kranenburg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Prof. mr. dr. R. Kranenburg "

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1. SAMKALDEN

In memoriam

Prof. mr. dr. R. Kranenburg

I nde laatste koude dagen tussen Kerstmis en Oudjaar is plotseling nog een naam toegevoegd aan de lijst van hen, die ons volk in 1956 zijn ontvallen. Bij het over- lijden van professor Kranenburg zullen velen hebben teruggedacht aan de Am- sterdamse of Leidse college banken, waar Kranenburg achtereenvolgens, gedurende meer dan dertig jaren het Nederlandse staats en administratief recht heeft gedoceerd.

Van 1915 tot 1927 aan de Amsterdamse gemeente-Universiteit, als opvolger van Struycken; van 1927 tot 1948 te Leiden als opvolger van zijn Groningse leermeester Krabbe. Daarna buiten de Universiteit nog tot 1951 voorzitter van de Eerste Kamer en tot 1955 lid van de Raad van State.

Tussen zijn eerste, grotere publikatie uit 1905- over de wijziging van de provin- ciale wet - en zijn laatste, dit jaar verschenen boek over Politieke organisatie en groepspsychologie ligt meer dan een halve eeuw. Een tijdperk van ononderbroken, veelzijàige en uitermate vruchtbare werkzaamheid.

Geruime tijd, meer dan vijftien jaar, bleef zijn in 1924 verschenen boek over het Nederlandse staatsrecht het enige, moderne handboek. Tussen 1931 en 1947 was er over het provincierecht geen ander studiewerk dan Kranenburg's Nederlands Pro- vinciaal recht.

Bijm tien jaren voordat het steeds uitgebreider administratief recht over eigen leer- en handboeken ging beschikken, had Kranenburg in 1941 met zijn Inleiding in het Nederlands administratief recht een terreinverkenning gegeven, die ook vandaag nog onmIsbaar is voor wie zich op dit zo boeiende maar nog zo ongebaande terrein wil begeven. Ook de kennismaking met de rechtsfilosofie heeft voor velen plaats ge- had door de lectuur van Kranenburgs reeds in 1912 verschenen boek Positief Recht en rechtsbewustzijn, later aangevuld met het na-oorlogse werk de Grondslagen der rechtswetenschap. Voegt men bij dit alles een zeven bladzijden druks omvattende reeks titels van tijdschriftartikelen en losse opstellen over bijzondere onderwerpen, en een reeks afzonderlijk gebundeld onder de titel studiën over Recht en Staat, dan heeft men aIthans een vluchtig overzicht van het brede telTein waarover Kranenburgs publikaties zich uitsh'ekken.

Het is niet toevallig, dat er een aantal onde.werpen was, dat bij herhaling Kranen-

burg de pen deed opnemen. Daartoe hoorden b.v. de individuele vrijheidsrechten die

in hem steeds een warm verdediger vonden. Twee malen ondertekende hij een min-

derheidsnota bij de voorstellen van een grondwetscommissie, die in meerderheid

aandrong op beperking van de drukpersvrijheid. Ook de ontwikkeling van wat wij

81

(2)

tegenwoordig noemen de rechtsbescherming van de burgers tegen de overheid, had Kranenburgs voortdurende belangstelling. Hij behandelde het al in zijn proefschift van 1909 en daarna nog verscheidene malen, het laatst na de oorlog in een nieuwe druk van de Studiën over Recht en Staat. Niet toevallig noemde ik de belangstelling voor deze onderwerpen, want Kranenburgs gehele werk is als het ware doortrokken van de overtuiging, dat er in de organisatie van de moderne staat een synthese te vinden is tussen de vrije ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid enerzijds en de toenemende gemeenschapsbehoefte aan ordening ·anderzijds. Zeker, zo heet het in een artikel uit 1927, men houde de staat hoog, maar de staat houde ook zichzelf hoog. En tegenover hen, die in hun stellingen de staatsalmacht op bedenkelijke wijze benaderen, is het noodzakelijk, zo besluit hij, aan de zelfstandige gelding van de rechtsnormen onwrikbaar vast te houden.

Zelfstandige gelding van de rechtsnormen, dat is steeds weer in tal van verschij- ningsvormen het wapen, dat men de zwakke toewenst tegen de sterkere, de burger tegen de staat, de kleine naties tegen de grotere. Hoe men deze leer der rechtssou- vereiniteit ook uit wetenschappelijk oogpunt moge beoordelen, zeker is dat ze ont- stond uit een diepgewortelde eerbied voor de in gemeenschap levende mens. Het was zonder twijfel deze zelfde eerbied waaruit Kranenburgs belangstelling voor de sociologie en de psychologie voortkwam. Aan die belangstelling, geïnspireerd door zijn Groningse leermeester Hijmans, danken wij niet alleen de twee boeiende opstel- len: Psychologie der groepsvorming en Over de noodzakelijkheid van een rechts- en staatsleer op psychologische grondslag, maar ook zijn laatste boek Politieke organi- saties en groepspsychologie.

De mens op de achtergrond van het geldende recht, dat is niet alleen de burger voor wie de regels geschreven zijn, het is ook de man, die door zijn gezag de regel helpt tot stand brengen en doet eerbiedigen. Het past dan ook geheel in het beeld van Kranenburgs werkzaamheid, dat hij enkele van zijn mooiste opstellen heeft gewijd aan de levensgeschiedenis van grote Nederlandse staatslieden: Oldenbarnevelt, Johan de Witt, Thorbecke. In die opstellen ziet men pas goed over welke grote stilistische gaven Kranenburg beschikte. Hij was niet alleen een gewetensvol beschrijver maar vooral ook een boeiend, ja meeslepend verteller van de staatsrechtgeschiedenis.

Dit overzicht van Kranenburgs wetenschappelijk werk moest beperkt blijven.

Zijn betekenis voor het Nederlandse staatsrecht is groot, al is ze anders dan die van Buys, Oppenheirn en Struycken en misschien meer verwant aan die van Krabbe. Hoe groot kan pas overzien worden door wie afstand van hem zal kunnen nemen.

Zijn betekenis als praktisch politicus beslaat een halve eeuw vol gerichte, dienende activiteit. Tussen zijn intrede als jong advocaat in de Groningse gemeenteraad en zijn aftreden als lid van de Raad van State ligt een lange reeks van verantwoordelijke functies: voorzitter van de Vrijzinnig Democratische Bond, lid en later voorzitter van de Eerste Kamer, tweede voorzitter van de Partij van de Arbeid. Als een radicaal democraat en onkreukbaar verdediger van recht en gerechtigheid verwierf hij zich het vertrouwen en de eerbied van zeer velen, die hem in zijn wetenschappelijke werk slechts op een afstand vermochten te volgen.

Misschien zal men later in Kranenburg als staatsrechtsgeleerde vooral de man zien,

die naast de schrijver van het onmisbare handboek de grensgebieden van zijn vak:

(3)

de staatkunde, de sociologie, de rechtsfilosofie, de staatkundige geschiedenis als geen ander vóór hem heeft onderzocht en verkend. Daarnaast kenden wij hem nu reeds als 'een volkomen staatsburger', een 'harmonisch mens'.

Een man, die in de wijsheid van zijn ouderdom het jeugdig vuur van zijn weten- schappelijke belangstelling had behouden. Zo kunnen wij niet beter van hem af- scheid nemen dan met de woorde!l, die hijzelf aan een onzer grote staatslieden wijdde: 'Hij heeft het leven groot en klaar gezien en groot en sterk geleefd'.

83

(4)

.JIIi '

J. TIN BERGEN

D e internationale taak van de sociaal-democratie

I

H et is nodig om van tijd tot tijd zich eens af te vragen 'waar wij staan' en of er aanleiding is onze taak en ons program te herzien. In het hier volgende artikel wordt een poging gedaan om de internationale zijde van de taak onzer beweging aan de nieuwste ontwikkelingen te toetsen. Zoals een goed Europeaan betaamt, zal ik dat trachten te doen tegen de achtergrond van de geschiedenis; en wel van onze eigen geschiedenis, dat is dus van wat er in de laatste eeuw is ge- beurd! Sinds het Communistisch Manifest heeft zich de internationale arbeiders- beweging snel ontwikkeld. Aanvankelijk min of meer eensgezind en in de oppositie en later verdeeld en in vele regeringen heeft zij thans een zeer grote invloed op hel wereldgebeuren. Het grote en tragische feit is echter die verdeeldheid, nl. de ver- deeldheid in een sociaal-democratische en een communistische tak. Het verschil in opvatting tussen deze twee politieke groepen is thans zo groot, dat de meeste lezers van dit artikel niet eens gaarne zouden spreken van twee takken van eenzelfde stam.

Democratische socialisten kunnen het nauwelijks anders zien dan dat de communisten de machtsstrijd zozeer tot doel in zich zelf hebben verheven, dat zij daardoor in strijd zijn gekomen met de grondslag zelf van de socialistische gedachtenwereld, nl.

de menselijkheid. Democratische socialisten zijn van mening dat het fanatieke ver-

blindheid is die de communisten tot hun politiek geleid heeft en dat een niet onaan-

zienlijk deel van de vergrijpen tegen de menselijkheid die in de laatste vijfentwintig

jaar zijn gepleegd, direct of indirect uit dit fanatisme zijn voorgekomen. Het is echter

van weinig nut om hierover na te kaarten. Van meer belang zijn de vragen hoe dit

kan zijn veroorzaakt en wat ons in de toekomst te doen staat. In het raam van dit

artikel kan daarbij zelfs op deze eerste vraag ook slechts oppervlakkig worden

ingegaan en er zal daarbij veel aanleiding zijn tot persoonlijke en afwijkende in-

zichten bij de lezers. Wellicht de meest plausibele verklaring van de grote invloed

die de communisten hebben verkregen in vergelijking tot de socialisten is Mitrany's

opvatting 1), dat de socialisten van het westen te weinig begrip hebben gehad voor de

problemen van het agrarische oosten - Oost-Europa zowel als Azië. In deze landen,

met heel wat lagere standaarden van menselijkheid, samenhangend met de barre

omstandigheden van het leven in het algemeen, heeft de socialistische beweging

1) D. Mitrany: Marx against the peasant; a study in social dogmatism. London, George

Weidenfeld & Nicolson Ltd. 1951.

(5)

eigen vormen moeten ontwikkelen, die van deze standaarden de sporen dragen. De uiterst agressieve werkwijze van de communisten in het Duitsland der twintiger jaren heeft aan de nazi's heel wat voorwendsels verschaft voor soortgelijke of ergere methoden en de oOi ·log kan niet los gezien worden van dit alles. Deze heeft op zijn beurt de mogelijkheden geopend voor de communistische overheersing in Oost- Europa. De ongetwijfeld grote energie van de communisten heeft er mede toe geleid dat zij voor de agrarische noden ook van de Aziatische landen wél programma's ontwikkelden en hun sterke invloed in Azië is dus niet iets waarover men zich kan verwonderen. Zeer kort samengevat kan men dan ook zeggen dat de invloed van de communisten op het wereldgebeuren aanzienlijk groter is dan die van de socialisten.

Deze laatsten zijn thans alleen een belangrijke groep in de Noord- en Centraaleuro- pese landen - wier invloed in de wereld zienderogen daalt - en hebben praktisch geen invloed in de twee krachtcentra waaromheen zich thans de wereldpolitiek afspeelt: Rusland en Amerika. Dit voor ons sombere beeld kan nog worden gecom- pleteerd door de opmerking dat de socialisten in Ewopa zeer verdeeld zijn; de Duitse sociaal-democraten hebben in verschillende belangrijke aangelegenheden een andere lijn gevolgd dan de socialisten van de overige landen. En in de Egyptische zaak stonden - gelukkig - de Engelse partijgenoten op een geheel ander standpunt dan de Franse.

II

Ondanks dit alles is er voor de sociaal-democratie toch nog een belangrijke inter- nationale taak weggelegd. Om deze taak te zien, moeten wij ons afvragen wat de grootste moeilijkheden van de tegenwoordige wereld zijn en welke rol de sociaal- democratie bij hun oplossing zou kunnen spelen. De moeilijkheden zijn naar ons aller voorstelling groter dan ooit, evenals de mogelijkheden ten goede en ten kwade.

D,rie onderling samenhangende vraagstukken beïnvloeden ons aller bestaan op dagelijks zichtbare wijze:

1. de noodzaak om een oorlog te vermijden;

2. de armoede der onderontwikkelde landen;

3. de wenselijkheid om de maatschappij verder te hervormen zonder communis- tische methoden toe te passen;

Achter elk dezer vraagstukken, die een groot deel van de aandacht en energie der regeringen en politici opeisen, staat de tegenstelling tussen de communistische en de niet-communistische wereld. De communistische machthebbers beschouwen het als hun historische taak om met hun methoden het sociale vraagstuk op te lossen en door hun geografische concentratie brengt dat tevens het oorlogsgevaar telkens vlak bij. De stormachtige ontwikkeling van de wapentechniek heeft ertoe geleid dat een ondoordachte politieke daad tot een wereldexplosie kan leiden, zo ernstig dat, in vergelijking daarmee, alle andere teleurstellingen verbleken. Dit laatste is nog niet voldoende doorgedrongen in het dagelijkse denken en de innerlijke tegenspraken in de politiek der grote machtscenb:a die daarvan het gevolg zijn, zijn nog niet opgelost.

Het houdt in, dat voorshands alleen georganiseerde coëxistentie, een samenbestaan

van communisten en niet-communisten, mogelijk is; geen uitschakeling van een van

beide kampen. De toestand is zo onevenwichtig, dat al het verstand waarover men

85

(6)

aan beide zijden van het ijzeren gordijn beschikt nodig zal zijn om de politiek aan beide zijden van dat gordijn te herzien. Mag men hopen dat dit besef bij de commu- nisten ook leeft en dat de nieuwe politiek na Stalins dood mede hiermee samenhangt?

De armoede der onderontwikkelde gebieden begint door deze beseft te worden, mede met communistische hulp in de vorm van zeer effectieve propaganda, die als hoofdelement heeft: alleen door u bij ons aan te sluiten, zal het u gelukken om uw armoede snel te overwinnen.

De wenselijkheid om de maatschappij verder te hervormen, behoeft voor sociaal- democraten geen betoog. Ook daar waar zij het verst zijn voortgeschreden met hun hervormingen is het duidelijk dat er nog een belangrijke weg is af te leggen. De verkiezingsprogramma's in de Europese landen leggen daarvan getuigenis af. Wij moeten er ons bij het beschouwen van de internationale problemen terdege bewust van blijven, omdat bij de tegenstelling communisme-democratie deze zijde van de zaak vaak wat uit het oog wordt verloren. Dit is te verklaren door het feit dat in de Verenigde Staten het sociale vraagstuk anders wordt gezien, althans door een grote meerderheid der bevolking. Men heeft daar ongetwijfeld eigen oplossingen gevonden die - ten dele - navolgenswaard zijn en meent nu dat dat overal zo zal kunnen.

Het is ons inzicht dat dat niet zo is, in elk geval niet voor Europa en Azië en tevens dat de hervormingen die wij wensen, kunnen worden bereikt zonder de toepassing van communistische methoden. De experimenten die in ons land met de publiekrechte- lijke bedrijfsorganisaties worden ondernomen, zijn een belangrijk voorbeeld; in een land als Duitsland is met de medezeggenschap een ander belangrijk experiment aan de gang.

III

Waarom is nu voor de socialistische beweging een bijzondere taak weggelegd in de pogingen om deze grote vraagstukken tot een oplossing te brengen? Ten aanzien van het derde hierboven genoemde vraagstuk, dat van de verdere hervorming der maatschappij, behoeft dat in het geheel geen betoog. Dit is steeds het voornaamste doel van de socialistische politiek geweest en zonder de drijfkracht der socialisten zouden de meer rechts staande politieke groepen hun tegenwoordige belangstelling niet hebben gekregen, noch wellicht zelfs in de toekomst behouden.

Ook het tweede hierboven genoemde vraagstuk mag echter van nature op belang- stelling van democratische socialisten rekenen. Het streven der arbeidersbeweging is altijd gericht geweest op de bestrijding der armoede. Haar leden weten uit eigen ervaring of uit die hunner familie en vrienden wat armoede betekent. Zij zien ook de analogie tussen de tegenstellingen binnen één land en de tegenstellingen tussen.

de landen. Ook daar rijk en arm; ook daar daarom de plicht voor de beter gesitueer- den om te helpen, het lot der minder bevoorrechten te verbeteren. Dit behoeft niet noodzakelijk te geschieden - zoals de communisten betogen - met commu- nistische methoden; het westen zou zijn leven niet meer waard zijn, als het niet met haar eigen methoden deze taak zou willen aanvatten. In deze westerse wereld zijn het voornamelijk de socialisten die, van binnen uit, ertoe zullen kunnen bijdragen dat de hiertoe nodige middelen worden bijeengebracht.

Zouden de taken, verbonden aan het verder hervormen der maatschappij en aan de

86

(7)

verheffing van het welvaartspeil der onderontwikkelde landen, reeds op zich zelf de gehele aandacht van de socialistische partijen kunnen opeisen, toch zal het vraag- stuk van oorlog en vrede bovendien hun bijzondere aandacht behoeven. Niet alleen omdat zij van nature steeds zeer pacifistisch zijn geweest; dat is niet meer voldoende.

Maar omdat bij de oplossing van dat vraagstuk een bepaalde geestesinstelling nodig zal zijn, die thans onvoldoende aan de westerse zijde schijnt mede te spelen. Het vraagstuk is niet slechts veelzijdig, maar het is, zoals ik al even in herinnering bracht, de laatste tien à vijftien jaar paradoxaal geworden. Men zal, van alle kanten, bereid moeten zijn om op geheel andere wijze te denken dan voorheen. Daarbij zullen zowel bijdragen van niet-socialisten als van socialisten nodig en welkom zijn. In de aller- eerste plaats zullen bijdragen nodig zijn van zeer begaafde en originele politici, die bereid zijn om volkomen onorthodoxe wegen te bewandelen. Doch er is aan dit vraagstuk één zijde waar in het bijzonder wij, socialisten, een eigen geluid zullen moeten doen horen. Dit komt voort uit de samenhang van het vredesvraagstuk met het sociale vraagstuk. De theorie waarop de communisten de tegenstelling tussen hun landen en de westelijke landen baseren, is dat in de westelijke landen de kapitalistische uitbuiting voortbestaat. Hun ondemocratische acties tegen de regeringen van niet- communistische landen worden onder deze leuze gevoerd. Wil er op den duur een georganiseerde coëxistentie tussen niet-communistische en communistische landen mogelijk zijn - en dit is, zoals gezegd, de enige mogelijkheid als gevolg van het bezit van atoomwapenen aan beide zijden - dan zal dat alleen verwezenlijkt kunnen wor- den, wanneer de oplossing van het sociale vraagstuk daarbij tevens beoogd wordt. Het leidende land aan westelijke zijde, de Verenigde Staten, staat tegenover dit vraagstuk, dat in zijn eigen volk zo geheel anders ligt, zoals gezegd, te lauw. Het westen zal daarom, zowel in zijn propaganda als in zijn werkelijke politieke programma's, veel doelbewuster dit onderwerp moeten beklemtonen. De sociaal-democraten zijn de aangewezenen om dit te verwerkelijken. Zij moeten bij hun benadering der inter- nationale problemen doen uitkomen, dat er in de Aziatische, Afrikaanse en Zuidameri- kaanse landen zeer ernstige sociale vraagstukken zijn op te lossen en dat, wanneer het westen zijn levenswijze als beter wil aanprijzen dan de communistische, ook duidelijk moet worden gegeven, hoe deze sociale kwesties moeten worden opgelost. Zij moeten daarbij bereid zijn om met name het Amerikaanse volk duidelijk te maken dat wat in Amerika een oplossing kan zijn, het niet in Aziatische omstandigheden behoeft te zijn;

en zij (lienen er zich zelf van bewust te zijn dat ook Europese oplossingen niet nood- zakelijk voor Azië voldoende zullen zijn.

IV

Er zou, in deze gedachtengang, door ons één samenhangende politiek moeten worden ontwikkeld die tegelijkertijd gericht is op de verdere hervorming der westerse maat- schappijen, op de snelle verheffing van het inkomen der Aziatische en andere onder- ontwikkelde landen en op het vinden van nieuwe sociale verhoudingen die een oplossing kunnen zijn voor wat de communisten, vaak met maar al te veel recht, in de Aziatische landen aan de kaak stellen. De omtrekken van een dergelijke politiek zijn ten dele reeds duidelijk zichtbaar.

87

(8)

,

Maar er zal heel wat nodig zijn om daaruit het programma te construeren dat het mogelijk zou maken onze rol inderdaad goed te spelen. In vele opzichten zuIl&. wij bereid moeten zijn, ons zelf te herzien en ons een bredere visie eigen te maken dan in het algemeen de laatste tien jaar het geval is geweest. Wij zullen allereerst weer waarlijk internationaal moeten gaan denken.' In de periode dat onze voormannen zich geheel moesten gaan geven aan de nationale politiek waarvoor zij, vrij plotseling, ver- antwoordelijkheid moesten aanvaarden, is het internationalisme in de verdrukking geraakt. Het is ook veel gemakkelijker om dat in de oppositie te beoefenen. Dit internationalisme zal uiteraard alleen terugkeren als het het element van de diepste overtuiging onzer mensen is. Verdere oefening daarin is nog altijd gewenst - neen, uitermate urgent.

Wij zullen ons ook moeten herzien op het punt van de oude fout die Mitrany al aanwees: meer belangstelling voor de agrarische verhoudingen, vooral in het oosten.

Het is niet voldoende communistische moeilijkheden met collectivisatie te constateren;

we zullen eigen wegen moeten weten aan te geven.

Moeilijkste van alles: wij zullen t.o.v. de communisten iets meer begrip moeten tonen. Niet dat we ook maar iets zouden moeten opgeven van onze opvattingen over wat menselijk is en wat niet. Maar wij zullen moeten beseffen dat zij er zijn, dat zij een grote macht hebben; en dat hun bepaalde dingen ernst zijn, waarvoor ook wij staan. Voorts, dat, wanneer bij hen bepaalde inzichten evolueren, we de wereld geen dienst bewijzen door het deze ontwikkeling moeilijk te maken. Met name zullen wij een ongeëmotioneerde discussie moeten bevorderen over de resultaten van de com- munistische en de niet-communistische regimes, en pogingen moeten steunen om minder in zwart en wit te redeneren dan ... zij.

V

Wat zouden de eerste concrete stappen moeten zijn om de taken, hiervoor geschetst, ten uitvoer te brengen? Het lijkt mij dat wij allereerst zouden moeten trachten om wederom een nauwer internationaal overleg tussen onze nationale partijen tot stand te brengen en b.v. de gelegenlleid zouden moeten scheppen om over vragen als de Egyptische aangelegenheid, ook in het openbaar, een internationale uitspraak te doen.

Vervolgens moeten wij een internationaal socialistisch program opstellen t.a.v. de ontwikkeling der onderontwikkelde landen en dat zeer duidelijk 'uitdragen', om eens een oude vertrouwde uitdrukking te gebruiken. Met het moeilijkste punt zal het minder eenvoudig zijn. We zouden alvast kunnen beginnen met het uitgeven van enige objectieve geschriften over wat er in de democratische landen bereikt is en wat de communisten naar onze mening niet maar ook wat ze wel hebben bereikt.

De voorlichting, aan het grote publiek, over deze zaken en heel in 't bijzonder in de Aziatische landen, is daarbij van het allergrootste belang. Er is in dat opzicht de meest betreurenswaardige achterstand, vergeleken bij wat de communisten doen.

Opdat die voorlichting goed kan zijn, moet er ook een duidelijk programma zijn, waarvoor wij staan.

Al deze zaken hebben haast. Meer haast dan een hele reeks van dingen die onze mensen dagelijks binden. Ik moge dit artikel met een persoonlijke noot eindigen.

88

Ti< lar mi zol be bh brl

w (

aa

on

aa

kt

(9)

Tien jaar werk in het Centraal Planbureau hebben me geleerd dat de belangen van langere adem altijd dreigen te worden overwoekerd door de belangen-op-korte-ter- mijn. Dat altijd de bredere belangen het slachtoffer dreigen te worden van de engere, zolang er niet een autoriteit is wiens bijzondere verantwoordelijkheid dat bredere belang is. Het zou een ernstige fout zijn als wij bij het bepalen van onze internationale bindingen en programma's niet het juiste gewicht zouden weten te geven aan de bredere belangen. Wij moeten daartoe de autoriteit van onze Internationale weer meer erkennen en vestigen en eveneens de autoriteit van de Verenigde Naties aan welke wij zelf meer en meer inhoud moeten geven. Alleen als we de durf hebben om een breed-opgezet programma van internationaal karakter op te stellen en te aanvaarden zullen wij' nog een rol kunnen spelen, een rol die zelfs belangrijk zou kunnen zijn.

89

(10)

c. J. DIPPEL

Gevangene van de situatie of ... ?

E en antwoord te geven op de uitvoerige reactie van pg. Kruijt in S & D van december 1956 op de briefwisseling over politiek in 'Wending' valt mij moei- lijk en ik betwijfel eigenlijk of het verstandig is. Maar ik heb het beloofd.

Beter ware het op één concreet punt door te discussiëren. Nu is het te behandelen front, geladen met misverstanden, te groot.

Misverstand als uitgangspunt

Alle socialistische reacties gaan mank aan het misverstand, dat men de 'brieven' van Ruitenberg en mij van elkaar scheidt en de mijne als zelfstandig 'artikel' gaat behan- delen. Wat is het geval? De redactie van 'Wending' besluit om vóór de verkiezingen de politieke situatie aan de orde te stellen. Zij acht het, na andere pogingen, nuttig, dit in de denkbaarst subjectieve vorm te doen door twee redactieleden met elkaar te laten corresponderen. De rollen worden verdeeld. Het objectief in bepaalde kringen te constateren onbehagen zal door mij worden vertolkt, subjectief, uitdrukkelijk als ondeskundige mij introducerend. Ruitenberg zal de contrapartij dan spelen, als de meer ingevoerde. Doel was niet een zo groot mogelijke hoeveelheid aan objectieve en voorzichtige formuleringen bijeen te brengen in een blad, dat als zodanig niet tot een politieke partij zich . bekent, maar zich tracht te bezinnen op de verhouding van evan- gelie en cultuur. Veeleer ging het erom een eerlijk spontaan gesprek te krijgen, waarin de zorg en de waarschuwing evengoed zou spreken als de aanwijzing van hoopgevende factoren en verschijnselen. De brieven trokken de aandacht zoals b.v.

mij bleek uit een groot aantal persoonlijke, mondelinge en schriftelijke reacties.

In PvdA-kring bleek de reactie bitter, zuur tot wild verontwaardigd, maar mager in opbrengst wat de publieke reactie betreft. Daar deze ook elders zeer gering was, en ondertussen tal van dingen op het eerste plan zijn gekomen, die de aandacht op- eisen, (verkiezingen, kabinetscrisis, Hongarije, Suez, enz.) zag 'Wending' er van af de correspondentie voort te zetten. Na vele maanden moet ik nu reageren op een enkele reactie in een tijdschrift, waarvan de lezers de brieven niet kennen. Daardoor weegt het misverstand sterk, dat Kruijt, evenals Buter, te weinig rekening houdt met deze feiten: subjectieve brieven, in samenspel met Ruitenberg, mijnerzijds uitdrukkelijk geschreven als ondeskundige, in een opgedragen rol. Daarbij wreekt zich ook telkens het feit, dat men het doet voorkomen alsof ik dingen van de PvdA gezegd heb, welke ik in feite alleen van de politieke situatie of van alle politieke partijen gezegd heb.

En de kritici moesten eens bedenken of 'Wending' - of ik mijnerzijds - ook maar

90

(11)

enigermate aan de bedoeling recht zouden hebben gedaan als ik bij voorbaat met ~l hun bezwaren had rekening gehouden. Hoe zouden mijn brieven er uit gezien hebben als ik b.v. mij aan niets bezondigd had waarvan Kruijt mij beschuldigt? Kortweg vervelend en niet de moeite van het plaatsen waard. Merkwaardig is, dat het zo weinigen is opgevallen, dat eigenlijk de antwoorden van Ruitenberg, die het laatste woord had, veel navranter zijn dan mijn uitdagingen. Tussen Ruitenberg en mij was een congenialiteit inzake de gemotiveerdheid van een onbehagen. En beiden wisten we, dat het geen zin had te doen alsof dit onbehagen plotseling bij de grens, waar de PvdA begint, ophoudt.

Persoonliik

Er liggen nu twee reacties van partijleden: Buter en Kruijt. 1) Met Buter heb ik de zaak persoonlijk afgehandeld. Ik betreur alleen, dat dit gesprek niet tot resultaat heeft gehad, dat hij zijn artikel, los van mijn persoon, als een onjuiste perstactiek heeft in- getrokken. Want hij heeft met vertekening van de pointe van mijn brieven, zonder mij te kennen, van mij een persoonsbeeld geschreven, geschikt om mij in de lezerskring, die mij ook niet kent, voorgoed dood te maken. Tegen zo'n getekend persoonsbeeld kan de gediskwalificeerde niet op met een contrabewering: nee, zo'n type ben ik niet.

Het is een in de politiek veel voorkomende methode. Ik zou graag gezien hebben, dat Buter deze methode had gedesavoueerd. Dat is een zaak van pers-ethos in de politiek.

De methode heeft mij meer pijnlijk verrast dan de inhoud, welke één bevestiging was van mijn brieven. Vooral in een partij met een 'wonderlijk homogeen ethos', zoals Kruijt typeert.

En verder dan het waardige en rustige betoog van Kruijt. De moeilijkheid is, dat hij net als Ruitenberg en Buter, het grotendeels met mij eens zegt te zijn. Het is de smaad, die ik op de PvdA-politici gelegd zou hebben, die blijkbaar het sterkst aan- leiding is voor deze reactie. Ik verwijs allereerst naar het feit, dat uitgangspunt was een werkelijk plaatsgehad hebbend gesprek met Ruitenberg, waar deze de stelling verkondigde, dat hij bewondering voor onze politici had. Ik deel deze bewondering niet en heb dat gemotiveerd. Dat schijnt mijn hoofdfout. Hoewel heel Europa in allerlei toonaard en in allerlei kring zucht onder de politieke fouten. In Nederland is dit blijkbaar niet zo. Ik wil mijn klachten in een subjectieve brief wel stellen. Ik weiger ze in een objectief artikel, zoveel maanden na dato, te verdedigen. Ik raad echter aan om rekening te houden met de klacht van de man in the street, de ondeskundige.

Eigenlijk moest er nu niet verder over deze smaad gediscussieerd worden, maar over de zaak. Kruijt breekt in zijn verdediging van onze politici echter overal de pointe van mijn betoog af. Dan blijft er niets anders over dan smaad voor mijn brutaliteit en bewondering voor onze politici, die blijkbaar gevangenen zijn van de beroerde poli- tieke verhoudingen in ons landje. Ondertussen staan in zijn artikel ook talrijke dis- kwalificaties van mij: onjuist, onbillijk, denigrerend, kwetsend, te veel verwachtend, niet nuchter, overdrijvend, geheel in het persoonlijke getrokken, luchthartig over moeilijkheden heenstappend, schamper, opmerkelijk blind, streven en resultaat ver-

1) De artikelen van Buskes laat ik buiten beschouwing, daar deze veelal in dezelfde richting wijzen als mijn brieven.

91

(12)

w1mend, enz. Ik neem dat Kruijt helemaal niet kwalijk. Want men kan niet over poli- tiek discussiëren zonder te kwalificeren en te diskwalificeren. Van zijn gezichtspurÏt uit is hij in dezelfde kuil gevallen, waarin te vallen mij kwalijk wordt genomen. Het enige verschil is, dat ik er niet bij zeg, dat dit nu zo objectief mogelijke, bezonnen dis- kwalificaties zijn. Goed - sans rancune mijnerzijds. Hij bewijst, m.i. subjectief waar- derend, dat de partij bijna altijd goed op de bres stond of niet anders kon. Daarmee geeft hij een nieuw bewijs, dat het moeilijk is, voor randfiguren in de partij als ik, om enige twijfel te wekken aan de officiële partijlijn. De twijfel wordt geweerd. In mijn brieven heb ik voldoende laten blijken, dat ik overtuigd ben, dat mijn ideeën niet passen in de huidige PvdA-conjunctuur. Voor mij was het bewijs dus helemaal niet nodig. Maar hoe hij na al dit puntenafbreken nog enige bewondering over kan houden voor de brieven, is mij niet duidelijk. Hij noemt ze profetisch. Dat is waarschijnlijk eerlijk waarderend bedoeld. Kruijt kan niet weten, dat deze kwalificatie op mij als een rode lap op een stier werkt. Ik heb dat vaker moeten horen. Profeten worden nooit ernstig genomen. Want ze hebben zulke merkwaardige maatstaven. Ze zijn wat ge- exalteerd. Ze staan niet met twee voeten op de grond, enz. De concrete kern van mijn brieven is echter, dat ik heel onprofetisch op een tiental met name genoemde punten het niet eens ben geweest met de politieke beslissingen in het verleden en het niet eens ben met het gemis aan beslissing of voorbereiding van beslissing in het heden.

Ik noem nogmaals: Indonesië, woningbouw en huurpolitiek, onderwijs, Nieuw-Guinea, Europa, bureaucratie bestrijding, decentralisatie, oorlog, verkeer, loon- en prijspolitiek, middenstandspolitiek, opleiding in offerbereidheid. Wij moeten in de PvdA elkaar niet te gauw als profeet gaan zien - en terzijde schuiven - als iemand een andere politieke mening over een zaak heeft dan de meerderheid of een andere rangorde stelt.

Als men iets anders dan 'de situatie' ten getuige roept is men gauw profeet in de partij.

Ik vraag me wel eens af, waarop we nu eigenlijk in de partij ons kunnen beroepen, zonder profeet te lijken of persoonlijk. Eén keer, in de tijd dat ik het beginselprogram nog uit mijn hoofd kende, citeerde ik dit met vuur in een kring van partijbonzen. Men verweet mij toen vaderlijk, dat ik mijn persoonlijke mening niet zo door moest drijven!

Sindsdien ben ik in moeilijkheden. En blijf ik maar helemaal persoonlijk democratisch- socialist. Kruijt bekent te weinig, dat men heel goed democratisch-socialist kan zijn zonder het in concreto met partijmening, partijbeslissing of tactiek eens te zijn. Vaak zou men kunnen zeggen, dat men het beter eens kan worden, wanneer men geen democratisch-socialist is. Een beroepsinstantie is er niet. Daarom moet men bij krach- tig subjectief naar voren gebrachte afwijkende meningen niet zo kwaad worden en van smaad gaan spreken en ook niet zo gauw die meningen als profetisch (dis-) kwalificeren. Want hier ligt m.i. de intrinsieke moeilijkheid van onze partij en tegelijk haar mogelijke adel als partij, die tracht modem te denken en de ontwikkeling van de cultuur eerlijk waarnemend en zich bezinnend bij te houden, d.i. zich te ver- nieuwen. Dit proces dreigt soms te stokken. En dat was nu juist de zorg van mijn brieven. Maar - ter zake.

Cultuuronbehagen en partij

Kruijt verwijt mij, dat ik het onbehagen in de cultuur betrek op de partij. Inderdaad

doe ik dat, maar niet allereerst op onze partij, wel op de politieke situatie in het

(13)

.li- mt Iet lis- ar- lee )m

ijn ,iet .iet len lijk

~en

loit ge- tijn ten liet en.

ea, ek, aar ere elt.

:tij.

en, am len en!

ch- tijn aak een ch-

en lis-) :lijk van ter- pijn

aad het

algemeen, de partijen. Het is echter duidelijk dat, als men eenmaal toegeeft, dat de politiek direct te maken heeft met dit cultuuronbehagen, onze partij er een sterkere uitdaging in kan vinden dan welke andere partij ook. Cultuur is de omvattende koepel van het sociale. Alle strevingen, beweeggronden en lusten van de machten in onze samenleving komen in de cultuur tot uiting. Politiek is een der strijdvelden en ont- moetingsplaatsen. Socialistische politiek, die niet meer doctrinair is, krijgt en vormt op deze ontmoetingsplaats haar karakter. Daarom heb ik ook niet een beetje toe- voeging van cultuurpolitiek aan onze andere politiek bepleit. Maar mijn stelling was en is: in feite is socialistische politiek cultuurpolitiek of zij is niet socialistisch. Cultuur is de kunst van samenleven in een gezamenlijke geschiedenis, dus samen op weg, in een bepaalde richting, d.w.z. in zeer vele richtingen niet. In een tijd van wilde onge- richte technische ontwikkeling, overheersing van een economisme via marktmechanis- men en bureaucratische controles of beïnvloedingen klemt dit heel sterk, zolang wij oog hebben voor het feit, dat echte cultuur berust op een intensieve aandacht voor het evenwicht tussen vrijheid, gemeenschap en enkeling.

Kruijt citeert hierbij mijn opmerking over de 'verkeerslusten'. Is dit niet een typische uitdrukking van onze scheefgaande cultuur? Hier wordt op straat een nieuw soort klassestrijd gestreden. Wij tellen geen mensenlevens. De overheid telt wel geld. We verzekeren ons tegen de schade die wij anderen aandoen en zijn er dan af. Ieder wil zich op den duur voortbewegen in een afscherming van anderen door enige vierkante meters blik, typisch kenmerk van onze eenzaamheidswil. Ieder wil ruimte voor dat blik, op straat, in beweging of stilstaand. Sterk wordt dit in de hand gewerkt door de veelal achterlijke exploitatie van de publieke vervoermiddelen (spoorwegen uitgesloten). Ik ben blij, dat hier onlangs van socialistische zijde in het parlement en ik meen ook van NVV-zijde op is gewezen, want dit is een der reeds veel te lang verwaarloosde kern- punten. Het is de vraag of hier eenstemmigheid over te krijgen is in onze partij. Zijn wij voor deze eenzaamheidsopsluiting en dit bewijs, dat men zich niet moet encanail- leren in die publieke vervoermiddelen, die zich zelf maar moeten bedruipen, terwijl

de particuliere auto's gratis de publieke weg als parkeerruimte in beslag mogen nemen? Jan met de Pet mag er nog niet eens zijn asemmer laten staan zonder be- keuring. Hier tekent zich een stuk cultuurontwikkeling af en een stuk politiek. Ik heb geen direct verband met de partij gelegd. Maar ik vraag wel naar het gezicht van de partijen in deze.

Hetzelfde geldt van de vraag inzake 'overbodige welstand'. Kruijts opmerkingen over 'have's' en 'have-nots' in hun afhankelijkheidsverhouding t.a.v. de conjunctuur zijn juist. Alleen kan ik n.iet meegaan met de overdracht zonder meer van USA naar Nederland. Onze welvaart is veel meer dan in USA een schijnwelvaart. Denk aan de fictie van onze huren, onze achterstand in onderwijs, onze overbevolking. Wij zijn een intrinsiek arm land. Weinig bodemschatten, weinig marktomvang, dure bodem- bescherming tegen water enz. Wij moeten het van onze ijver en intelligentie hebben.

Dit is de eerste reden waarom ik Kruijts beschouwingen niet kan delen.

De tweede ligt in het voor een socialistische politiek dreigende gevaar van de over-

heersende positie, welke de 'status'-gevoelens krijgen. In een industrieel milieu neemt

dit zeer grote afmetingen aan, die men bijna dagelijks in bedrijf en op straat, in de

straat- en buurtsamenleving tegenkomt. Straten slaken een zucht van verlichting,

(14)

wanneer men eindelijk allemaal boven de 'sociale grens' uit is en zijn boos, wanneer er dan een woningtoewijzing plaatsvindt, die dit weer ongedaan maakt. Zo zouden tien- tallen voorbeelden te noemen zijn. Hier sterft de mogelijkheid van gemeenschap. Hier sterft een toekomst. En hier groeit een PvdA.

Ik ben de laatste om de welstandsvermeerdering door produktiviteitsverhoging voor de arbeider te betreuren. Evenmin staat er in mijn brieven iets, waaruit een vrees voor nivellering blijkt. Integendeel: ik schrijf op pag. 139 'er zal nog heel wat in ons huidig Westers wereldje genivelleerd moeten worden, alvorens wij de kans krijgen om elkaar als mens in gemeenschap te kunnen herkennen en levensstijl te demonstreren'. Is Kruijt van mening, dat onze partij, met haar steeds zich uitbreidend spectrum van aanhangers en haar steeds meer toenemende afstand tot het oude socia- listisch ethos - 'gerechtigheid' - hier geen spoor van ongerustheid ook binnen en tegenover de partij mag dulden? Hier hoort een analyse tot stand te komen inzake de betekenis van gerechtvaardigde en sociaal leven bevorderende welstand en eenzaam- heid en individualisme bevorderende welstand, die de gemeenschap onmogelijk maakt en de bourgeois-ideologie gevaarlijk versterkt. De bezitsvraag is niet met slogans af te doen. En niet met sentimenten. Hier kan zich een ethos ontwikkelen, dat gemeen- schap en medemenselijkheid erkent, maar ook een ethos, dat deze beide elementen vernietigt en ons noodzakelijkerwijze opjaagt naar een zelfvernietiging. Ik verwacht niet te veel van politiek of van 'de' partij. Maar ik vrees, dat velen hier te weinig verwachten, omdat zij te weinig oog hebben voor het feit, dat wij in een samenlevings- organisatie leven, waar men ternauwernood de concrete problemen kan aanpakken zonder op de politiek te stoten als enige weg van behandeling en beïnvloeding van de verborgen en ongrijpbare machten in de samenleving.

Dan komt alles aan op de vraag, welk ethos in onze partij leeft, ook en juist omdat onze partij niet op zich zelf de meerderheid heeft en het voor het zeggen heeft. Wat is ons ethos t.O.V. b.v. de soberheid? De slogan 'soberheid op zich zelf is geen deugd'? 2) Ik weet niet of ik in het maatschappelijk net van samenhangen wel iets kan aangeven, waar het zinvolle betekenis heeft te spreken van 'op zich zelf'. Ik weet wél, dat soberheid en spaarzaamheid in deze samenhang wel degelijk een 'goed' zijn. In de sfeer van de techniek en de middenstand, in de economie en de sfeer der kort- termijnige beheerslusten dringt meer en meer een ethos zich naar voren, dat wel kortheidshalve het 'Sickesz-motief' wordt genoemd: zorg dat regelmatig de produkten vervangen worden, dan blijft er werk aan de winkel en heb je altijd het 'nieuwste'. En er komt geld in het laatje. Als natuuronderzoeker meen ik, dat op grond van analyse van het kenmerkende van echte techniek en op grond van analyse van onze intrinsieke Nederlandse armoede en op grond vaq de overtuiging omtrent de armoede en achter- lijkheid en bedreigde positie van zeer grote mensengroepen buiten ons Europaatje en de beperkte hoeveelheid aan bodemschatten en energie waarover we als gemeen- schappelijk bezit kunnen spreken (maar niet gemeenschappelijk beschikken!), dat er in de politiek en ook in de partij nog een bewust ethos te ontwikkelen is, waar de spaarzaamheid met tijd, arbeid en produkten een duidelijke plaats heeft. Zelfs bij volle produktie zijn er te weinig produkten. Dan blijft er nog een zee van arbeid

2) Zie b.v. H. M. de Lange, Wending He jg., nov. '56, p. 542.

(15)

er ongedaan. En allen komen wij tijd te kort voor menselijk leven en samenleven. Een n- produkt kan ik als natuuronderzoeker niet anders zien dan als iets dat veroverd is Ier op een ons altijd bedreigende en nimmer overwonnen natuur. Als technicus kan ik het niet anders zien .dan als een stuk arbeid en bestede tijd van een serie mensen met ng intelligentie en ijver. Soberheid is eerbied voor deze intelligentie, deze tijd, deze en arbeid en ontzag voor de hoeveelheid arbeid die ongedaan blijft in het intermenselijke ' at en de tijd die wij te kort komen. Wie tijd of geld te veel heeft, geve het aan wie er os om zitten te springen. Dat zijn b.v. in engere zin hier in Nederland bijna alle kringen, te die vechten voor het in stand houden van de cultuur of tegen de ondergang van de Id enkeling die niet valt onder de definities van de bureaucratische gemeenschapszorg. Ik a- verwacht hier iets van de partij en deze verwachting mag niet gedood worden tegen- m over de omvang van dit probleem met de verwijzing: aan onze partij is hier niets te Ie verwijten. Hier gaat het om de essentie van de vraag van 'kurzfristige', economie of n- marktmechanisme of tegenover de vrees, dat onze gulzigheid in het heden onze toe- kt komst verteert. Ethiek is voor mij nu eenmaal een vereniging van het heden met de te toekomst, beter een door de toekomst laten bepalen van het heden. Een modern

il- cultuurhistoricus schrijft over de natuurwetenschap, die ik beschouw als een der i n grootste cultuurkrachten: 'Wissenschaft wird von dem Glauben einer Gesellschaft an lt eine freie und andere Zukunft angeregt. Die Wissenschaft ist die Vorhalle zu einem g komrnenden Heiligturn der Menschheit ... Die Zukunft der Menschheit geht logisch s- ihrer Gegenwart voraus. Denn wir haben keine Gegenwart, sobald wir unseren n Glauben an die Zukunft verlieren. Was wir Gegenwart nennen, ist das Ergebnis eines Kampfes in uns zwischen der Zukunft und der Vergangenheit'. 3) Ik zie dit in nauw verband met het in onze partij tot stand gekomen afscheid van ideologie en theorie.

ft Ook in verband met de nieuwe denkhouding, welke De Jong 4) aanduidt als 'mensen tt en dingen zelf aan het woord laten komen' en werkelijk betrokken zijn bij de dingen, n boven theoria en praxis uit. Ten slotte in verband met die christelijke opvatting van n 'ethiek', welke in de eigenmachtige ethische bezigheid van het opereren en etiket-

I, teren rondom de begrippen 'goed' en 'kwaad' een activiteit ziet, waarvan het christe-

r lijke ethos, dat huist in het geloof aan de trouwe werkzaamheid Gods zich te distan- 1 - ciëren heeft, om daarentegen allereerst oog te krijgen voor de aanwezigheid van het 1 Goede in deze wereld van Godszijde, zodat de ethiek neerkomt op een uitnodiging i!. tot vrijheid in gemeenschap in de omgang met mensen en dingen als geschonken

il vrijheid en gemeenschap, welke wij in dankbaarheid mogen dienen, na ze herkend te hebben.

Wanneer ik meen, dat de partij daarmee te maken heeft en men mijn op alle partijen slaande desbetreffende woorden op 6nze partij betrekt, dan doel ik ook op de kiezers en het de kiezers leidende en verleidende woord. Ik beweer, dat als de partij hier intensief mee bezig gaat, het niet zeker is of wij dezelfde samenstelling van de kiezersmassa behouden. Het intensief ingaan op de vraag welk ethos nu past bij dit nieuwe denken, op de weg waarnaar toe de partij de eerste stap gezet heeft door afscheid van de ideologie, kan zowel scheiding van geesten geven in partij en

3) E. Rosenstock-Huessy, Atem des Geistes, p. 202.

4) J. A. de Jong, S. en D., maart 1956, p. 103.

95

(16)

kiezerskorps als verrassende herkenning van een vulling van het vacuum, dat ontstaan

is door het afscheid van ideologische motivering rondom bijna alle belangrijke be- a

grippen in democratisch-socialistisch politiek milieu. e

Het wordt daarom tijd nader in te gaan op Kruijts opmerkingen n.a.v. mijn gebruik van het begrip 'ethos'.

Ethos, deskundigheid en politiek

De beroerdigheid is, dat bij het begrip ethos zoveel mensen direct aan ethiekregels denken. Ik heb boven al aangeduid, dat ik een ethiek huldig waar eerst de 'ethiek' een beetje op stal gezet wordt. Ethiek als een of andere theoretische bézinning op goed, kwaad, nuttig, aangenaam, enz. leidt bijna nimmer tot vorming van een nieuw ethos. Veeleer berust deze op een ethos. Ook theorie en ethos hebben zeer weinig met elkaar te maken. Ieder mens heeft een ethos, d.w.z. ieder mens wordt gedreven door zijn daimoon of door zijn hart of hoe men het noemen wil. Ik noem het in aan- sluiting aan anderen ethos. Het is inderdaad een existentieel basisbegrip, een existen- tiële werkelijkheid. Het mag beslist niet vertaald worden met levensgevoel, zoals Kruijt wil. Dan verstaat hij mij verkeerd. Zelfs niet met levenshouding, hoewel dat er dichter bijkomt. Maar de levenshouding kan een camouflage zijn voor een existen- tieel ethos, dat zich niet wil laten kennen. Zoals ook een bepaald ethos zich kan paren aan een theorie, die er niet bij past, hetzij uit domheid of uit verbergingsdrift. In het ethos liggen logica, fysica en ethica als de drie sferen van denken, materiekennis en -ervaring, en praktijkfilosofie bij ieder mens naar de mate van zijn bewustheidsniveau in eenheid verbonden bijeen. De scheiding van deze sferen geeft pas het gevaar van mislukking, camouflage, frustratie en misleiding.

In een uiterst heldere notitie heeft De Jong 5) onlangs in aansluiting op een artikel van Den Uyl over het afsterven van de theorie in het socialisme aangeduid hoe zich hier een nieuw denken een weg breekt, weshalve hij bestrijdt dat in de toekomst een verlevendiging van de theoretische discussie is te verwachten. 'Wanneer het juist is, dat de socialist voornamelijk daarom geen behoefte heeft aan theorie, omdat hij rechtstreeks bij de dingen betrokken is, dan volgt hieruit dat zijn handelen ook niet meer een zuiver praktisch handelen is. Veeleer gaat het hier om een instelling ten opzichte van de werkelijkheid, die niet 'zakelijk' is of 'doelbewust', doch 'doelvrij' ...

Door mensen en dingen zelf aan het woord te laten, komt men tot inzicht en dit inzicht leidt spontaan tot de juiste handeling of tot de juiste wijze van het zich onthouden met betrekking tot een bepaalde mogelijkheid om te handelen.' Tot zover De Jong. Hier plaats ik, wellicht in strijd met De Jongs bedoeling, mijn begrip 'ethos'. De mens is niet een passief registratie-apparaat, een resonator, maar een mens, die respondeert. Het responscentrum is zijn ethos. Met De Jong meen ik, als christen dat het ethos allereerst zich ontledigt en luistert, omdat het goede gegeven is en niet te maken. Het christelijk ethos woont daarom in Gods trouw (het Griekse woord ethos betekent letterlijk 'woonplaats' en bij de door Heidegger geciteerde Griekse filosoof gaat het om de woonplaats van de demon, die ons in al ons factisch handelen drijft).

5) J. A. de Jong, l.c.

e v

cl

z s h d 1: d

n c

e c g c ti

J

n

k

c

(17)

De Jong schrijft in dit verband' .. . dat de planologen van professie vrijwel geen affiniteit meer hebben tot de wereld van het socialisme, ook al was hun vader arbeider en ook al zegt hun verstand, dat de PvdA nog relatief de beste van alle partijen is.' Verder wijst hij op de mening van Zelu'er, dat wij naar een politiekloos tijdperk gaan.

In mijn brieven bedoelde ik iets analoogs, als ik waarschuw tegen de deskundigen, die de richting willen aangeven in de politiek Daarmee waarschuw ik niet tegen des- kundigheid en propageer evenmin een politicus, die gespeend is van deskundigheid.

Ik schreef: 'Deskundigheid en politieke visie, aanvoelen van het politieke ethos van de partij sluiten elkaar bijkans uit, uitzonderingen daargelaten.' Bedoeld is hier de deslmndigheid van de specialisten, die hun normen uit de wetenschap halen. En daar de wetenschap geen normen geeft, zijn het nihilistische deskundigen. Kruijt gelove mij: in eigen omgeving merk ik dagelijks het nihilistisch imperialisme van de des- kundigheid. Maar daarom meen ik, dat als wij de theorie en de ideologie terecht heb- ben verlaten, wij alle nadruk zullen moeten leggen op de vorming van de mens, die het responderende schepsel is in de ontmoeting met mensen en dingen, welke wij eerst zelf zullen laten spreken. Is dit niet het ethos dat zich beweegt naar de methode van de agapè, de liefde?

Elders heb ik dit christelijk ethos toegelicht als richtingsbesef, betrokkenheid op de toekomst in de heilsgeschiedenis, welke door God bepaald is. Humanisten zullen het anders zeggen. Voor mij ligt dus in dit ethosbegrip de hefboom in de strijd tegen de ideologie (ik heb al jaren in mijn milieu voor Entideologisierung van het christen- dom en de prediking gestreden en dat is rechtevoort een strijd voor de 'doorbraak'), anderzijds is het de dominant in de keuze uit de duizend en een mogelijkheden, de keuze van de richting der toekomst, die in de heilsgeschiedenis is gegeven. Deze richting is afhankelijk van het punt waar wij staan in het luisteren naar mensen en dingen.

Humanist en christen kunnen elkaar hier in het ethos vinden. Het is niet nood- zakelijk. Zodra de ideologie optreedt zal er collisie zijn. Want het christelijk ethos sterft als het in een ideologie gaat wonen. Er zal ook collisie zijn zodra de uitbundig- heid van de onbegrensde mogelijkheden gepredikt wordt als ontplooiingsideaal voor de mens. Want het christelijk ethos is richtingsgevoel en -besef in de heilsgeschiedenis, begrensdheid tot de weg naar het goede, dat er is en niet gemaakt behoeft te worden, de gebaande wegen. Het christelijk ethos is in zekere zin 'onethisch'. De weg van de noodzaak, welke gegaan moet worden, is in het christelijk ethos een weg van vrijheid en menswording.

Dit kan overgebracht worden op de politiek. Niet zoals Kruijt mij verwijt, door een trekken in het persoonlijke, maar door het te trekken in het publieke. In een cultuur vol technische dwingelandhouding t .O. materie en mens (in mijn terminologie:

geperverteerd technische houding!) en in een cultuur van vele mogelijkheden voor de collectiviteiten, die macht hebben en weinig mogelijkheden voor de enkeling, is poli- tiek een onmisbare cultuurfactor in het ontmoetingsveld der machten en strevingen. De Jong legt daar m.i. volkomen terecht nadruk op. Een partij, die haar motivering niet meer zoekt in ideologie, moet echter m.i. zich bewust zijn dat zij beoordeeld en ge- kenmerkt wordt door haar ethos. Welk ethos? Ethos is op zich zelf nog ongekwalifi- eeerd. lIet ethos kan echter ontdekt worden uit de consistentie van onze keuzes en

97

(18)

beslissingen. Het democratisch-socialistisch ethos zal ik niet definiëren. Dat zou een kapotmaken zijn zoals alle definitie alleen maar in de logica en fysica past, niet in het levende samenleven. Het kan welomschreven worden, steeds nieuw. Maar dit alles verhindert niet, dat het herkend wordt als een politiek ethos. En de vraag is nu: is het ethos van onze politieke partijen een ethos, dat door mijn ethos beaamd wordt? In mijn brieven heb ik hier zeer concrete vraagtekens gezet. Als Kruijt meent, dat deze vraagtekens niet gelden voor hem, omdat ze niet gelden voor de PvdA, dan verschillen wij in waarneming of persoonlijk politiek ethos. In ieder geval is mijn politiek ethos niet te kenmerken met één der Duitse theoretische onderscheidingen van 'Gesinnungsethik' of 'Verantwortungsethik'. Dat kan blijken uit het voorbeeld,

dat ik in mijn tweede brief als antwoord gaf aan Ruitenberg: de weg van een berg- ~

klimmer door een wand. De bergklimmer is 'Real-politiker' omdat hij weet, dat zijn weg bepaald is door de bestaande GriIfe, die er zijn, maar die hij moet zoeken. Hij let gespannen op de gevolgen, en wordt geleid door de gezindheid om door de wand naar boven te komen, naar de top, het licht. Dat was het beeld voor het christelijk ethos, dat zo weinig beeldend-toelichtend blijkt te zijn, hetzij omdat we toch iets verschillends bedoelen, hetzij omdat men nooit door een wand geklommen is, die ontoegankelijk scheen. Ik heb het ook nooit anders gedaan dan met een gids. En dat was nu eenmaal de petitio principii, de vraag naar leidinggevende politici als gidsen.

Het politiek mogelijke

Eigenlijk stemmen Ruitenberg, Buter en Kruijt in hun kritiek op mijn brieven over· · een in het antwoord: man, dat is nu allemaal wel mooi, maar je vergeet dat de partij niet alleen het voor het zeggen heeft. Het zijn de andere politieke partijen, de ver- zuiling, de merkwaardige ligging van het politieke krachtenveld, enz. En er is dus niets te verwijten. Ze gaan niet zover met te zeggen: er valt dus bij ons alleen maar te bewonderen. Maar als mijn brieven 'smaad'-brieven zijn, dan zou je toch eigenlijk deze conclusie wel trekken. Ruitenberg is het principieelst. Hij zegt: we hebben de mensen niet en denk aan de tegenkrachten. Ik heb deze tegenwerping niet geaccep-

teerd en daartegenover gesteld: de afwijzing van de gebruikelijke definitie van politiek als kunst van het mogelijke.

Ruitenberg heeft in zijn antwoord - slotwoord - mijn zaak enigermate verward.

Ik had gesteld: de dominee beweert, dat er tussen godsdienst en politiek geen verband is, omdat politiek de kunst van het mogelijke en godsdienst ons in de sfeer brengt van de kunst van het onmogelijke. Ik heb deze domineeswijsheid verworpen en mijn bergklimmerservaring daartegenover gesteld. Ruitenberg schept verwarring door te schrijven: ' . .. nu kom ik bij de kern van je betoog, dat het in het politiek niet gaat om de kunst van het mogelijke, ook niet - zoals jij zegt - om de kunst van het onmoge- lijke, maar het gaat erom mogelijk te maken wat onmogelijk scheen. Alle grote politici hebben niet het onmogelijke mogelijk gemaakt, maar in de mogelijkheden nieuwe mogelijkheden gezien, die anderen voor onmogelijk hielden: Ik vraag me af of hij een slecht lezer is of dat ik in recordtijd een bekeerling heb gemaakt tot precies wat

ik zelf schreef en uiteenzette in mijn brief, een zo intensieve bekeerling dat hij ver- z

(19)

geet dat ik het hem schreef. 6) Of heeft hij het weer niet begrepen omdat hij het bergklimmèrsbeeld niet begreep? Hieruit kon hij anders afgeleid hebben, dat het mij niet ging om het maken van de weg in de ondoorklimbaar schijnende bergwand, maar om het 'zien' van de bestaande Griffe, die mogelijk maken wat onmogelijk scheen en van veraf ook onmogelijk moet schijnen en alleen maar door de wand in te gaan, van dichtbij, stap voor stap voortgaand en zich vasthoudend, mogelijk kan blijken. Overigens - hij had het ook behoren te weten uit al mijn andere schrijfsels, want ik schrijf bijna altijd over de 'gebaande wegen'. Ik schrijf nogal eens over zgn.

ethische onderwerpen, maar ik tracht dat altijd on-ethisch te doen, d.w.z. met af- wijzing van een ethisch-activisme, dat de wereld tracht 'goed' te maken. En in deze bergklimmerszin of in deze on ethische zin schreef ik over de politicus, die evenals in het gewone leven, de 'mogelijke onmogelijkheden' aan moet durven. (Terzijde, want niemand heeft het blijkbaar gemerkt: ik heb nogal schik met dit beeld en deze daarop betrokken uitdrukking voor het werkelijke leven, omdat ik de uitleg van Karl Barth van de zonde als 'onmogelijke mogelijkheid' op de achtergrond zie.) Ruitenberg en ik zouden het dus eens kunnen zijn, als hij mijn beeld en brief begrepen had. Daarmee zou ook Kruijt beantwoord zijn, als die telkens wijst op het gebonden zijn van de partij in de situatie. Waarschijnlijk zouden we lang kunnen discussiëren, maar beslist niet in algemeenheden, uitsluitend in concreto over aan- wijsbare politieke bottlenecks, over wat mogelijk zal schijnen als we 'er instappen'.

Iedere bergklimmer weet, dat de plek van de Einstieg beslissend is. Maar dan schrijft Ruitenberg: 'Dat 'zien' nu is het geheim van de grote politicus. Dat heeft met visie te maken, een zaak die jij zo schaars vindt in deze dagen.' Ja, zo komen we in de war. Want ik meen nu juist, in mijn tweede brief duidelijk geschreven te hebben, dat ik niet de minste verplichting voel om een omvattende politieke visie te geven, omdat deze toch zou uitlopen op een ideologie en een serie politieke dogma's welke het 'zien' belemmeren. Wat ik heb gevraagd is: de wegen en Griffe zien door erin te duiken, in de onmogelijkheden met een goeie 'Einstieg' erin. Als Ruitenberg dit met visie bedoelt, dan ben ik akkoord. En dan in lijfelijke en handtastelijke ervaring en ontmoeting van de werkelijkheid en de situatie, de Griffe zoeken en vinden, niet duizelig worden, precies weten wat werkelijk niet kan om aldus te ondervinden wat werkelijk kan, hoewel het onmogelijk scheen. Maar dat alleen, mits geleid door een juist en waar politiek ethos, dat voor ons alleen kan zijn een waar democratisch en socialistisch ethos. Ik kan ook zeggen: een ethos dat weet dat er een weg bestaat naar een solidaire cultuur van allen voor allen, in de vrijheid van de gemeenschap, in de vaste overtuiging dat men niet mens kan zijn zonder de medemens te erkennen, te eren en zich met hem te verheugen. In bewuste afwijking van een cultuur van soli- tairen en een statistische cultuur van nummers en gemiddelden.

Wat is mogelijk in de politiek? Dat kan dus volgens bovenstaande alleen maar

bewezen worden door de demonstratie van de mogelijke onmogelijkheden in de

praktijk van de lijfelijke en handtastelijke ontmoeting van de situatie. D.W.z. het is

in discussie niet mogelijk objectief telkens te vluchten in de verwijzing naar de

6) Afgezien van zijn slip of the pen inzake het 'mogelijk maken,' wat hij in de volgende

zin vervangt door 'als mogelijk zien.'

(20)

politieke situatie en haar blokkeringen door anderen, die zo beroerd en raar zijn. Zo ergens, dan bestaat in het politieke krachtenveld een voortdurende b~ïnvloeding in reactie op elkaar. Maar inzonderheid in een discussie over de vraag of we tot bewondering zijn opgeroepen, althans t.O. een bepaalde partij, betekent het boven- staande logisch, dat we schaakmat staan. Ik heb het onvervreemdbaar recht mijn zorg te uiten, mits ik het in concreto doe en dat heb ik gedaan. Aan mijn critici laat ik subjectief de bewondering. Maar ze moeten als ik het over de politieke partijen in het algemeen heb, in het belang van hun eigen positie. niet zo voortdurend alle schoenen, die hun blijkbaar passen, aantrekken. Dan is het begrijpelijk, dat ze zo veel bozer zijn dan ik geschat en verwacht heb. Ik heb nergens gesproken van gebrek aan respect voor ijver en werkkracht en deskundigheid. Ik heb alleen mijn zorg geuit, dat dit alles onder de maat van de situatie is en dat bepaalde essentiële verbanden en prioriteiten naar mijn subjectieve mening niet de aandacht en het begrip krijgen, die ik voor de maat nodig acht.

Ethos en oppositie

Een van Ode middelen voor het vinden van een goede Einstieg is te weten wanneer men in oppositie moet gaan. Want politiek van de juiste maat weet door de schuld van de anderen heen te dringen of gaat in oppositie. Ik acht het uiterst gevaarlijk en allesbehalve. bewonderenswaardig, dat in onze huidige politiek een algemene angst bestaat voor de eenzaamheid der oppositie. Wij vinden het alleen maar naar de maat en 'groot' om elkaar hardnekkig in die gecompliceerde situatie, waarvan we kennelijk de gevangene zijn, vast te houden. We kruipen allemaal op een hoop om de dingen te doen die we niet beloofd hebben en de dingen na te laten die we wel beloofd hebben. Om elkaar dan achteraf weer de schuld te geven. Want wie de r.-k. pers leest, ziet ook voortdurend de uitleg via de schuld van 'de anderen'. En daarom wachten ze ook dáár tot ze de meerderheid hebben of de grootste partij met goede lengte vóór zijn, alvorens ze hun ware gezicht kunnen tonen. Ik acht op grond van elementair politiek ethos de eerlijkheid in de politiek zo hoog, dat in bepaalde situaties het geboden is om zo nodig het de anderen gemakkelijk te maken om te herkennen dat ze niet hetzelfde willen als wij. In de Nederlandse politieke situatie is dat heus niet onmogelijk. D.w.z. men zet de tegenpartij niet onder de druk van een of ander compromis, maar onder de druk van eigen politiek ethos, van de aan- gewezen weg die de toekomst openhoudt en aanvaardt. Tenzij het zo is, dat in feite er eigenlijk geen grote verschillen zijn en de regeringsvorming in Nederland op het niveau van een wethouderscollege is gearriveerd, waar de mensen en dingen zonder de richtingsrespons van ons ethos zelf wel zo ongeveer dicteren wat verstandig is en wat ongeoorloofd. Ik meen op grond van ervaring te mogen zeggen dat men zich dan vergist, in de situatie, in de tegenstander en in de imperatieven van wat ik democratisch-socialistisch ethos noem.

Er is een zeer bijzondere reden voor sociaal-democraten om de oppositie als belang-

rijk middel te zien, op straffe van hun eigen politieke dood. Geen enkele partij staat

ideologisch zo vl'ij, d.i. zo onbeschermd als de onze. Allemaal hebben ze gronden

en motiveringen voor hun programma, logisch en onlogisch, maar ze hébben ze,

(21)

uitgekiend en beproefd door de jaren, soms door eeuwen. Dat is hun kracht en hun zwakheid en de reden waarom ik ze niet moet. Wij hebben alleen ons ethos, áls we dat hebben. Dit is een wezenlijke weerloosheid, die onze eer is, de eer van de men- selijke mens. Wij delen die eer met b.v. het evangelie. Waar berust de democratie op bij ons? Alleen op de eerbied voor de 'common man', in zijn collectiviteit. De studie van Carl J. Friedrich 7) is, ondanks de Amerikaanse oriëntatie en het jaartal 1942 nog lezenswaard. Het probleem is pijnlijk in een wereld, die voor een groot deel staat in het vertrouwen op 'uncommon man', fascisten, communisten, klerikalen en dogmatici, managers, elite, deskundigen. Het l8de-eeuwse vertrouwen in de gewone man hebben we niet meer. Sinds we de propagandatechnieken kennen en beheersen en het zelfs in definitie moeilijk wordt te zeggen, waar opvoeding begint en wáár de propaganda, wordt het nog pijnlijker. De gewone man, gebonden in zijn ervaring van vaJ..'Illanschap en lijden, is stabieler en denkt meer consistent over de elememaire dingen en mensen dan de geraffineerde specialist of de labiele intellectueel. Maar het is duidelijk en bewezen, dat de common man gemakkelijk kan falen. Wat wij, als democratisch-socialisten in de politiek hem verschuldigd zijn, is een eerlijke demonstratie van ons politiek ethos en daarvoor zullen wij als spectaculair middel, tevens opvoedings- en vormingsmiddel, eventueel ook het in oppositie-gaan nodig hebben. Ik meen, dat de gewone man recht heeft in zijn partij niet alleen een ver- tegenwoordiging te vinden in het krachtenveld der samenleving, maar ook de infor- matie, welke hem in staat stelt deze vertegenwoordiging te beoordelen. Juist wij moeten zorgen dat de gewone man niet misleid wordt of in de war komt. Het in oppositie gaan op duidelijke politieke tegenstellingen in vormgeving aan het maat- schappelijk leven, behoort tot de zuivere en noodzakelijke opvoedings- en informatie- middelen. Er is verschillend gericht politiek ethos en dat moet dUidelijk blijken. Even belangrijk is, zoals ik in mijn brieven uiteenzette, dat telkens duidelijk gemaakt wordt dát en hóé de partij zich heeft vergist. 8 )

Kruijt spreekt van een 'wonderlijk homogeen ethos' in de partij. Dat kan ik hem waarschijnlijk wel nazeggen. Maar ik betwijfel of het mijn ethos is. Het is nl. niet alleen maar zakelijk verschil van mening over de weg van het ethos · in de politieke praktijk als ik over Indonesië, N.-Guinea, Suez, enz. zo heel andere opvattingen hoor verkondigen dan die mij lief zijn. En als ik zie hoe in de kring van onze kiezers en partijleden gespeeld werd plots met een liefde voor het geweld en de bereidheid voor een derde wereldoorlog, dan vraag ik me af of dit een wezenlijk verschil in ethos is of alleen maar domheid, die niet wil inzien dat een atoomoorlog een verboden middel voor haatbekoeling en mensverdelging is. Maar in bepaald opzicht is ook domheid een zedelijke fout. En wanneer in onze partijkringen en perskringen mee- gedaan wordt aan methoden ter onderzoek van de betrouwbaarheid van mede- mensen, zoals Parool dat deed met leden van de 'derde weg', dan vind ik dit niet

7) c. J. Friedrich, The new belief in the common man, Boston 1942.

8) Een briefschrijver verwijt mij Schermerhorn niet gewaardeerd te hebben als politicus, die eerlijk zijn fouten bekent. Ik wil deze fout graag herstellen, maar ik meende op dit punt wel enigszins mede namens Scherrnerhorn te schrijven, die destijds ook nog redacteur van Wending was.

101

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vanwege een nieuw ontwikkelde vragenlijst kon niet worden vergeleken met het onderzoek in de jaren negentig, maar de uitkomsten waren gelijkluidend in de zin dat veel minder

Following the identification of HIV as the cause of AIDS, serology has been implemented to prevent virus transmission and identify individuals in need of chemoprophylaxis of

Maar terecht merkt hij op dat er bedrijven zijn waar ook de vaste kosten tot de „controllable costs” worden gerekend (pag. Tenslotte nog een enkele opmerking. Uit ons

a) het herstel van de aftrekbaarheid van de onderhoudskosten eigen woning. Het is aan de schilder in mijn straat niet uit te leggen, waarom de overheid deze stimu- lans

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

- het materiële arbeidsveld, - het bestuurlijke arbeidsveld. 5.1 De doelstelling is van belang, omdat zij beslist over de vraag of er afzonderlijke fondsen moeten

Het probleem met die theorie was altijd al dat de lokale politiek niet zo makkelijk valt te splitsen in algemene kaders die dan door een wethouder alleen nog maar hoeven te

Naar aanleiding van een in de Tweede Kamer aangenomen motie, welke opriep tot verhoging van de tip- en beloningsgelden voor burgers die melding maken van drugscriminaliteit, heeft de