1. SAMKALDEN
In memoriam
Prof. mr. dr. R. Kranenburg
I nde laatste koude dagen tussen Kerstmis en Oudjaar is plotseling nog een naam toegevoegd aan de lijst van hen, die ons volk in 1956 zijn ontvallen. Bij het over- lijden van professor Kranenburg zullen velen hebben teruggedacht aan de Am- sterdamse of Leidse college banken, waar Kranenburg achtereenvolgens, gedurende meer dan dertig jaren het Nederlandse staats en administratief recht heeft gedoceerd.
Van 1915 tot 1927 aan de Amsterdamse gemeente-Universiteit, als opvolger van Struycken; van 1927 tot 1948 te Leiden als opvolger van zijn Groningse leermeester Krabbe. Daarna buiten de Universiteit nog tot 1951 voorzitter van de Eerste Kamer en tot 1955 lid van de Raad van State.
Tussen zijn eerste, grotere publikatie uit 1905- over de wijziging van de provin- ciale wet - en zijn laatste, dit jaar verschenen boek over Politieke organisatie en groepspsychologie ligt meer dan een halve eeuw. Een tijdperk van ononderbroken, veelzijàige en uitermate vruchtbare werkzaamheid.
Geruime tijd, meer dan vijftien jaar, bleef zijn in 1924 verschenen boek over het Nederlandse staatsrecht het enige, moderne handboek. Tussen 1931 en 1947 was er over het provincierecht geen ander studiewerk dan Kranenburg's Nederlands Pro- vinciaal recht.
Bijm tien jaren voordat het steeds uitgebreider administratief recht over eigen leer- en handboeken ging beschikken, had Kranenburg in 1941 met zijn Inleiding in het Nederlands administratief recht een terreinverkenning gegeven, die ook vandaag nog onmIsbaar is voor wie zich op dit zo boeiende maar nog zo ongebaande terrein wil begeven. Ook de kennismaking met de rechtsfilosofie heeft voor velen plaats ge- had door de lectuur van Kranenburgs reeds in 1912 verschenen boek Positief Recht en rechtsbewustzijn, later aangevuld met het na-oorlogse werk de Grondslagen der rechtswetenschap. Voegt men bij dit alles een zeven bladzijden druks omvattende reeks titels van tijdschriftartikelen en losse opstellen over bijzondere onderwerpen, en een reeks afzonderlijk gebundeld onder de titel studiën over Recht en Staat, dan heeft men aIthans een vluchtig overzicht van het brede telTein waarover Kranenburgs publikaties zich uitsh'ekken.
Het is niet toevallig, dat er een aantal onde.werpen was, dat bij herhaling Kranen-
burg de pen deed opnemen. Daartoe hoorden b.v. de individuele vrijheidsrechten die
in hem steeds een warm verdediger vonden. Twee malen ondertekende hij een min-
derheidsnota bij de voorstellen van een grondwetscommissie, die in meerderheid
aandrong op beperking van de drukpersvrijheid. Ook de ontwikkeling van wat wij
81
tegenwoordig noemen de rechtsbescherming van de burgers tegen de overheid, had Kranenburgs voortdurende belangstelling. Hij behandelde het al in zijn proefschift van 1909 en daarna nog verscheidene malen, het laatst na de oorlog in een nieuwe druk van de Studiën over Recht en Staat. Niet toevallig noemde ik de belangstelling voor deze onderwerpen, want Kranenburgs gehele werk is als het ware doortrokken van de overtuiging, dat er in de organisatie van de moderne staat een synthese te vinden is tussen de vrije ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid enerzijds en de toenemende gemeenschapsbehoefte aan ordening ·anderzijds. Zeker, zo heet het in een artikel uit 1927, men houde de staat hoog, maar de staat houde ook zichzelf hoog. En tegenover hen, die in hun stellingen de staatsalmacht op bedenkelijke wijze benaderen, is het noodzakelijk, zo besluit hij, aan de zelfstandige gelding van de rechtsnormen onwrikbaar vast te houden.
Zelfstandige gelding van de rechtsnormen, dat is steeds weer in tal van verschij- ningsvormen het wapen, dat men de zwakke toewenst tegen de sterkere, de burger tegen de staat, de kleine naties tegen de grotere. Hoe men deze leer der rechtssou- vereiniteit ook uit wetenschappelijk oogpunt moge beoordelen, zeker is dat ze ont- stond uit een diepgewortelde eerbied voor de in gemeenschap levende mens. Het was zonder twijfel deze zelfde eerbied waaruit Kranenburgs belangstelling voor de sociologie en de psychologie voortkwam. Aan die belangstelling, geïnspireerd door zijn Groningse leermeester Hijmans, danken wij niet alleen de twee boeiende opstel- len: Psychologie der groepsvorming en Over de noodzakelijkheid van een rechts- en staatsleer op psychologische grondslag, maar ook zijn laatste boek Politieke organi- saties en groepspsychologie.
De mens op de achtergrond van het geldende recht, dat is niet alleen de burger voor wie de regels geschreven zijn, het is ook de man, die door zijn gezag de regel helpt tot stand brengen en doet eerbiedigen. Het past dan ook geheel in het beeld van Kranenburgs werkzaamheid, dat hij enkele van zijn mooiste opstellen heeft gewijd aan de levensgeschiedenis van grote Nederlandse staatslieden: Oldenbarnevelt, Johan de Witt, Thorbecke. In die opstellen ziet men pas goed over welke grote stilistische gaven Kranenburg beschikte. Hij was niet alleen een gewetensvol beschrijver maar vooral ook een boeiend, ja meeslepend verteller van de staatsrechtgeschiedenis.
Dit overzicht van Kranenburgs wetenschappelijk werk moest beperkt blijven.
Zijn betekenis voor het Nederlandse staatsrecht is groot, al is ze anders dan die van Buys, Oppenheirn en Struycken en misschien meer verwant aan die van Krabbe. Hoe groot kan pas overzien worden door wie afstand van hem zal kunnen nemen.
Zijn betekenis als praktisch politicus beslaat een halve eeuw vol gerichte, dienende activiteit. Tussen zijn intrede als jong advocaat in de Groningse gemeenteraad en zijn aftreden als lid van de Raad van State ligt een lange reeks van verantwoordelijke functies: voorzitter van de Vrijzinnig Democratische Bond, lid en later voorzitter van de Eerste Kamer, tweede voorzitter van de Partij van de Arbeid. Als een radicaal democraat en onkreukbaar verdediger van recht en gerechtigheid verwierf hij zich het vertrouwen en de eerbied van zeer velen, die hem in zijn wetenschappelijke werk slechts op een afstand vermochten te volgen.
Misschien zal men later in Kranenburg als staatsrechtsgeleerde vooral de man zien,
die naast de schrijver van het onmisbare handboek de grensgebieden van zijn vak:
de staatkunde, de sociologie, de rechtsfilosofie, de staatkundige geschiedenis als geen ander vóór hem heeft onderzocht en verkend. Daarnaast kenden wij hem nu reeds als 'een volkomen staatsburger', een 'harmonisch mens'.
Een man, die in de wijsheid van zijn ouderdom het jeugdig vuur van zijn weten- schappelijke belangstelling had behouden. Zo kunnen wij niet beter van hem af- scheid nemen dan met de woorde!l, die hijzelf aan een onzer grote staatslieden wijdde: 'Hij heeft het leven groot en klaar gezien en groot en sterk geleefd'.
83
.JIIi '
J. TIN BERGEN
D e internationale taak van de sociaal-democratie
I
H et is nodig om van tijd tot tijd zich eens af te vragen 'waar wij staan' en of er aanleiding is onze taak en ons program te herzien. In het hier volgende artikel wordt een poging gedaan om de internationale zijde van de taak onzer beweging aan de nieuwste ontwikkelingen te toetsen. Zoals een goed Europeaan betaamt, zal ik dat trachten te doen tegen de achtergrond van de geschiedenis; en wel van onze eigen geschiedenis, dat is dus van wat er in de laatste eeuw is ge- beurd! Sinds het Communistisch Manifest heeft zich de internationale arbeiders- beweging snel ontwikkeld. Aanvankelijk min of meer eensgezind en in de oppositie en later verdeeld en in vele regeringen heeft zij thans een zeer grote invloed op hel wereldgebeuren. Het grote en tragische feit is echter die verdeeldheid, nl. de ver- deeldheid in een sociaal-democratische en een communistische tak. Het verschil in opvatting tussen deze twee politieke groepen is thans zo groot, dat de meeste lezers van dit artikel niet eens gaarne zouden spreken van twee takken van eenzelfde stam.
Democratische socialisten kunnen het nauwelijks anders zien dan dat de communisten de machtsstrijd zozeer tot doel in zich zelf hebben verheven, dat zij daardoor in strijd zijn gekomen met de grondslag zelf van de socialistische gedachtenwereld, nl.
de menselijkheid. Democratische socialisten zijn van mening dat het fanatieke ver-
blindheid is die de communisten tot hun politiek geleid heeft en dat een niet onaan-
zienlijk deel van de vergrijpen tegen de menselijkheid die in de laatste vijfentwintig
jaar zijn gepleegd, direct of indirect uit dit fanatisme zijn voorgekomen. Het is echter
van weinig nut om hierover na te kaarten. Van meer belang zijn de vragen hoe dit
kan zijn veroorzaakt en wat ons in de toekomst te doen staat. In het raam van dit
artikel kan daarbij zelfs op deze eerste vraag ook slechts oppervlakkig worden
ingegaan en er zal daarbij veel aanleiding zijn tot persoonlijke en afwijkende in-
zichten bij de lezers. Wellicht de meest plausibele verklaring van de grote invloed
die de communisten hebben verkregen in vergelijking tot de socialisten is Mitrany's
opvatting 1), dat de socialisten van het westen te weinig begrip hebben gehad voor de
problemen van het agrarische oosten - Oost-Europa zowel als Azië. In deze landen,
met heel wat lagere standaarden van menselijkheid, samenhangend met de barre
omstandigheden van het leven in het algemeen, heeft de socialistische beweging
1) D. Mitrany: Marx against the peasant; a study in social dogmatism. London, George
Weidenfeld & Nicolson Ltd. 1951.
eigen vormen moeten ontwikkelen, die van deze standaarden de sporen dragen. De uiterst agressieve werkwijze van de communisten in het Duitsland der twintiger jaren heeft aan de nazi's heel wat voorwendsels verschaft voor soortgelijke of ergere methoden en de oOi ·log kan niet los gezien worden van dit alles. Deze heeft op zijn beurt de mogelijkheden geopend voor de communistische overheersing in Oost- Europa. De ongetwijfeld grote energie van de communisten heeft er mede toe geleid dat zij voor de agrarische noden ook van de Aziatische landen wél programma's ontwikkelden en hun sterke invloed in Azië is dus niet iets waarover men zich kan verwonderen. Zeer kort samengevat kan men dan ook zeggen dat de invloed van de communisten op het wereldgebeuren aanzienlijk groter is dan die van de socialisten.
Deze laatsten zijn thans alleen een belangrijke groep in de Noord- en Centraaleuro- pese landen - wier invloed in de wereld zienderogen daalt - en hebben praktisch geen invloed in de twee krachtcentra waaromheen zich thans de wereldpolitiek afspeelt: Rusland en Amerika. Dit voor ons sombere beeld kan nog worden gecom- pleteerd door de opmerking dat de socialisten in Ewopa zeer verdeeld zijn; de Duitse sociaal-democraten hebben in verschillende belangrijke aangelegenheden een andere lijn gevolgd dan de socialisten van de overige landen. En in de Egyptische zaak stonden - gelukkig - de Engelse partijgenoten op een geheel ander standpunt dan de Franse.
II
Ondanks dit alles is er voor de sociaal-democratie toch nog een belangrijke inter- nationale taak weggelegd. Om deze taak te zien, moeten wij ons afvragen wat de grootste moeilijkheden van de tegenwoordige wereld zijn en welke rol de sociaal- democratie bij hun oplossing zou kunnen spelen. De moeilijkheden zijn naar ons aller voorstelling groter dan ooit, evenals de mogelijkheden ten goede en ten kwade.
D,rie onderling samenhangende vraagstukken beïnvloeden ons aller bestaan op dagelijks zichtbare wijze:
1. de noodzaak om een oorlog te vermijden;
2. de armoede der onderontwikkelde landen;
3. de wenselijkheid om de maatschappij verder te hervormen zonder communis- tische methoden toe te passen;
Achter elk dezer vraagstukken, die een groot deel van de aandacht en energie der regeringen en politici opeisen, staat de tegenstelling tussen de communistische en de niet-communistische wereld. De communistische machthebbers beschouwen het als hun historische taak om met hun methoden het sociale vraagstuk op te lossen en door hun geografische concentratie brengt dat tevens het oorlogsgevaar telkens vlak bij. De stormachtige ontwikkeling van de wapentechniek heeft ertoe geleid dat een ondoordachte politieke daad tot een wereldexplosie kan leiden, zo ernstig dat, in vergelijking daarmee, alle andere teleurstellingen verbleken. Dit laatste is nog niet voldoende doorgedrongen in het dagelijkse denken en de innerlijke tegenspraken in de politiek der grote machtscenb:a die daarvan het gevolg zijn, zijn nog niet opgelost.
Het houdt in, dat voorshands alleen georganiseerde coëxistentie, een samenbestaan
van communisten en niet-communisten, mogelijk is; geen uitschakeling van een van
beide kampen. De toestand is zo onevenwichtig, dat al het verstand waarover men
85
aan beide zijden van het ijzeren gordijn beschikt nodig zal zijn om de politiek aan beide zijden van dat gordijn te herzien. Mag men hopen dat dit besef bij de commu- nisten ook leeft en dat de nieuwe politiek na Stalins dood mede hiermee samenhangt?
De armoede der onderontwikkelde gebieden begint door deze beseft te worden, mede met communistische hulp in de vorm van zeer effectieve propaganda, die als hoofdelement heeft: alleen door u bij ons aan te sluiten, zal het u gelukken om uw armoede snel te overwinnen.
De wenselijkheid om de maatschappij verder te hervormen, behoeft voor sociaal- democraten geen betoog. Ook daar waar zij het verst zijn voortgeschreden met hun hervormingen is het duidelijk dat er nog een belangrijke weg is af te leggen. De verkiezingsprogramma's in de Europese landen leggen daarvan getuigenis af. Wij moeten er ons bij het beschouwen van de internationale problemen terdege bewust van blijven, omdat bij de tegenstelling communisme-democratie deze zijde van de zaak vaak wat uit het oog wordt verloren. Dit is te verklaren door het feit dat in de Verenigde Staten het sociale vraagstuk anders wordt gezien, althans door een grote meerderheid der bevolking. Men heeft daar ongetwijfeld eigen oplossingen gevonden die - ten dele - navolgenswaard zijn en meent nu dat dat overal zo zal kunnen.
Het is ons inzicht dat dat niet zo is, in elk geval niet voor Europa en Azië en tevens dat de hervormingen die wij wensen, kunnen worden bereikt zonder de toepassing van communistische methoden. De experimenten die in ons land met de publiekrechte- lijke bedrijfsorganisaties worden ondernomen, zijn een belangrijk voorbeeld; in een land als Duitsland is met de medezeggenschap een ander belangrijk experiment aan de gang.
III
Waarom is nu voor de socialistische beweging een bijzondere taak weggelegd in de pogingen om deze grote vraagstukken tot een oplossing te brengen? Ten aanzien van het derde hierboven genoemde vraagstuk, dat van de verdere hervorming der maatschappij, behoeft dat in het geheel geen betoog. Dit is steeds het voornaamste doel van de socialistische politiek geweest en zonder de drijfkracht der socialisten zouden de meer rechts staande politieke groepen hun tegenwoordige belangstelling niet hebben gekregen, noch wellicht zelfs in de toekomst behouden.
Ook het tweede hierboven genoemde vraagstuk mag echter van nature op belang- stelling van democratische socialisten rekenen. Het streven der arbeidersbeweging is altijd gericht geweest op de bestrijding der armoede. Haar leden weten uit eigen ervaring of uit die hunner familie en vrienden wat armoede betekent. Zij zien ook de analogie tussen de tegenstellingen binnen één land en de tegenstellingen tussen.
de landen. Ook daar rijk en arm; ook daar daarom de plicht voor de beter gesitueer- den om te helpen, het lot der minder bevoorrechten te verbeteren. Dit behoeft niet noodzakelijk te geschieden - zoals de communisten betogen - met commu- nistische methoden; het westen zou zijn leven niet meer waard zijn, als het niet met haar eigen methoden deze taak zou willen aanvatten. In deze westerse wereld zijn het voornamelijk de socialisten die, van binnen uit, ertoe zullen kunnen bijdragen dat de hiertoe nodige middelen worden bijeengebracht.
Zouden de taken, verbonden aan het verder hervormen der maatschappij en aan de
86
verheffing van het welvaartspeil der onderontwikkelde landen, reeds op zich zelf de gehele aandacht van de socialistische partijen kunnen opeisen, toch zal het vraag- stuk van oorlog en vrede bovendien hun bijzondere aandacht behoeven. Niet alleen omdat zij van nature steeds zeer pacifistisch zijn geweest; dat is niet meer voldoende.
Maar omdat bij de oplossing van dat vraagstuk een bepaalde geestesinstelling nodig zal zijn, die thans onvoldoende aan de westerse zijde schijnt mede te spelen. Het vraagstuk is niet slechts veelzijdig, maar het is, zoals ik al even in herinnering bracht, de laatste tien à vijftien jaar paradoxaal geworden. Men zal, van alle kanten, bereid moeten zijn om op geheel andere wijze te denken dan voorheen. Daarbij zullen zowel bijdragen van niet-socialisten als van socialisten nodig en welkom zijn. In de aller- eerste plaats zullen bijdragen nodig zijn van zeer begaafde en originele politici, die bereid zijn om volkomen onorthodoxe wegen te bewandelen. Doch er is aan dit vraagstuk één zijde waar in het bijzonder wij, socialisten, een eigen geluid zullen moeten doen horen. Dit komt voort uit de samenhang van het vredesvraagstuk met het sociale vraagstuk. De theorie waarop de communisten de tegenstelling tussen hun landen en de westelijke landen baseren, is dat in de westelijke landen de kapitalistische uitbuiting voortbestaat. Hun ondemocratische acties tegen de regeringen van niet- communistische landen worden onder deze leuze gevoerd. Wil er op den duur een georganiseerde coëxistentie tussen niet-communistische en communistische landen mogelijk zijn - en dit is, zoals gezegd, de enige mogelijkheid als gevolg van het bezit van atoomwapenen aan beide zijden - dan zal dat alleen verwezenlijkt kunnen wor- den, wanneer de oplossing van het sociale vraagstuk daarbij tevens beoogd wordt. Het leidende land aan westelijke zijde, de Verenigde Staten, staat tegenover dit vraagstuk, dat in zijn eigen volk zo geheel anders ligt, zoals gezegd, te lauw. Het westen zal daarom, zowel in zijn propaganda als in zijn werkelijke politieke programma's, veel doelbewuster dit onderwerp moeten beklemtonen. De sociaal-democraten zijn de aangewezenen om dit te verwerkelijken. Zij moeten bij hun benadering der inter- nationale problemen doen uitkomen, dat er in de Aziatische, Afrikaanse en Zuidameri- kaanse landen zeer ernstige sociale vraagstukken zijn op te lossen en dat, wanneer het westen zijn levenswijze als beter wil aanprijzen dan de communistische, ook duidelijk moet worden gegeven, hoe deze sociale kwesties moeten worden opgelost. Zij moeten daarbij bereid zijn om met name het Amerikaanse volk duidelijk te maken dat wat in Amerika een oplossing kan zijn, het niet in Aziatische omstandigheden behoeft te zijn;
en zij (lienen er zich zelf van bewust te zijn dat ook Europese oplossingen niet nood- zakelijk voor Azië voldoende zullen zijn.
IV
Er zou, in deze gedachtengang, door ons één samenhangende politiek moeten worden ontwikkeld die tegelijkertijd gericht is op de verdere hervorming der westerse maat- schappijen, op de snelle verheffing van het inkomen der Aziatische en andere onder- ontwikkelde landen en op het vinden van nieuwe sociale verhoudingen die een oplossing kunnen zijn voor wat de communisten, vaak met maar al te veel recht, in de Aziatische landen aan de kaak stellen. De omtrekken van een dergelijke politiek zijn ten dele reeds duidelijk zichtbaar.
87
,
Maar er zal heel wat nodig zijn om daaruit het programma te construeren dat het mogelijk zou maken onze rol inderdaad goed te spelen. In vele opzichten zuIl&. wij bereid moeten zijn, ons zelf te herzien en ons een bredere visie eigen te maken dan in het algemeen de laatste tien jaar het geval is geweest. Wij zullen allereerst weer waarlijk internationaal moeten gaan denken.' In de periode dat onze voormannen zich geheel moesten gaan geven aan de nationale politiek waarvoor zij, vrij plotseling, ver- antwoordelijkheid moesten aanvaarden, is het internationalisme in de verdrukking geraakt. Het is ook veel gemakkelijker om dat in de oppositie te beoefenen. Dit internationalisme zal uiteraard alleen terugkeren als het het element van de diepste overtuiging onzer mensen is. Verdere oefening daarin is nog altijd gewenst - neen, uitermate urgent.
Wij zullen ons ook moeten herzien op het punt van de oude fout die Mitrany al aanwees: meer belangstelling voor de agrarische verhoudingen, vooral in het oosten.
Het is niet voldoende communistische moeilijkheden met collectivisatie te constateren;
we zullen eigen wegen moeten weten aan te geven.
Moeilijkste van alles: wij zullen t.o.v. de communisten iets meer begrip moeten tonen. Niet dat we ook maar iets zouden moeten opgeven van onze opvattingen over wat menselijk is en wat niet. Maar wij zullen moeten beseffen dat zij er zijn, dat zij een grote macht hebben; en dat hun bepaalde dingen ernst zijn, waarvoor ook wij staan. Voorts, dat, wanneer bij hen bepaalde inzichten evolueren, we de wereld geen dienst bewijzen door het deze ontwikkeling moeilijk te maken. Met name zullen wij een ongeëmotioneerde discussie moeten bevorderen over de resultaten van de com- munistische en de niet-communistische regimes, en pogingen moeten steunen om minder in zwart en wit te redeneren dan ... zij.
V
Wat zouden de eerste concrete stappen moeten zijn om de taken, hiervoor geschetst, ten uitvoer te brengen? Het lijkt mij dat wij allereerst zouden moeten trachten om wederom een nauwer internationaal overleg tussen onze nationale partijen tot stand te brengen en b.v. de gelegenlleid zouden moeten scheppen om over vragen als de Egyptische aangelegenheid, ook in het openbaar, een internationale uitspraak te doen.
Vervolgens moeten wij een internationaal socialistisch program opstellen t.a.v. de ontwikkeling der onderontwikkelde landen en dat zeer duidelijk 'uitdragen', om eens een oude vertrouwde uitdrukking te gebruiken. Met het moeilijkste punt zal het minder eenvoudig zijn. We zouden alvast kunnen beginnen met het uitgeven van enige objectieve geschriften over wat er in de democratische landen bereikt is en wat de communisten naar onze mening niet maar ook wat ze wel hebben bereikt.
De voorlichting, aan het grote publiek, over deze zaken en heel in 't bijzonder in de Aziatische landen, is daarbij van het allergrootste belang. Er is in dat opzicht de meest betreurenswaardige achterstand, vergeleken bij wat de communisten doen.
Opdat die voorlichting goed kan zijn, moet er ook een duidelijk programma zijn, waarvoor wij staan.
Al deze zaken hebben haast. Meer haast dan een hele reeks van dingen die onze mensen dagelijks binden. Ik moge dit artikel met een persoonlijke noot eindigen.
88
Ti< lar mi zol be bh brl
w (
aa
on
aa
kt
Tien jaar werk in het Centraal Planbureau hebben me geleerd dat de belangen van langere adem altijd dreigen te worden overwoekerd door de belangen-op-korte-ter- mijn. Dat altijd de bredere belangen het slachtoffer dreigen te worden van de engere, zolang er niet een autoriteit is wiens bijzondere verantwoordelijkheid dat bredere belang is. Het zou een ernstige fout zijn als wij bij het bepalen van onze internationale bindingen en programma's niet het juiste gewicht zouden weten te geven aan de bredere belangen. Wij moeten daartoe de autoriteit van onze Internationale weer meer erkennen en vestigen en eveneens de autoriteit van de Verenigde Naties aan welke wij zelf meer en meer inhoud moeten geven. Alleen als we de durf hebben om een breed-opgezet programma van internationaal karakter op te stellen en te aanvaarden zullen wij' nog een rol kunnen spelen, een rol die zelfs belangrijk zou kunnen zijn.
89
c. J. DIPPEL
Gevangene van de situatie of ... ?
E en antwoord te geven op de uitvoerige reactie van pg. Kruijt in S & D van december 1956 op de briefwisseling over politiek in 'Wending' valt mij moei- lijk en ik betwijfel eigenlijk of het verstandig is. Maar ik heb het beloofd.
Beter ware het op één concreet punt door te discussiëren. Nu is het te behandelen front, geladen met misverstanden, te groot.
Misverstand als uitgangspunt
Alle socialistische reacties gaan mank aan het misverstand, dat men de 'brieven' van Ruitenberg en mij van elkaar scheidt en de mijne als zelfstandig 'artikel' gaat behan- delen. Wat is het geval? De redactie van 'Wending' besluit om vóór de verkiezingen de politieke situatie aan de orde te stellen. Zij acht het, na andere pogingen, nuttig, dit in de denkbaarst subjectieve vorm te doen door twee redactieleden met elkaar te laten corresponderen. De rollen worden verdeeld. Het objectief in bepaalde kringen te constateren onbehagen zal door mij worden vertolkt, subjectief, uitdrukkelijk als ondeskundige mij introducerend. Ruitenberg zal de contrapartij dan spelen, als de meer ingevoerde. Doel was niet een zo groot mogelijke hoeveelheid aan objectieve en voorzichtige formuleringen bijeen te brengen in een blad, dat als zodanig niet tot een politieke partij zich . bekent, maar zich tracht te bezinnen op de verhouding van evan- gelie en cultuur. Veeleer ging het erom een eerlijk spontaan gesprek te krijgen, waarin de zorg en de waarschuwing evengoed zou spreken als de aanwijzing van hoopgevende factoren en verschijnselen. De brieven trokken de aandacht zoals b.v.
mij bleek uit een groot aantal persoonlijke, mondelinge en schriftelijke reacties.
In PvdA-kring bleek de reactie bitter, zuur tot wild verontwaardigd, maar mager in opbrengst wat de publieke reactie betreft. Daar deze ook elders zeer gering was, en ondertussen tal van dingen op het eerste plan zijn gekomen, die de aandacht op- eisen, (verkiezingen, kabinetscrisis, Hongarije, Suez, enz.) zag 'Wending' er van af de correspondentie voort te zetten. Na vele maanden moet ik nu reageren op een enkele reactie in een tijdschrift, waarvan de lezers de brieven niet kennen. Daardoor weegt het misverstand sterk, dat Kruijt, evenals Buter, te weinig rekening houdt met deze feiten: subjectieve brieven, in samenspel met Ruitenberg, mijnerzijds uitdrukkelijk geschreven als ondeskundige, in een opgedragen rol. Daarbij wreekt zich ook telkens het feit, dat men het doet voorkomen alsof ik dingen van de PvdA gezegd heb, welke ik in feite alleen van de politieke situatie of van alle politieke partijen gezegd heb.
En de kritici moesten eens bedenken of 'Wending' - of ik mijnerzijds - ook maar
90
enigermate aan de bedoeling recht zouden hebben gedaan als ik bij voorbaat met ~l hun bezwaren had rekening gehouden. Hoe zouden mijn brieven er uit gezien hebben als ik b.v. mij aan niets bezondigd had waarvan Kruijt mij beschuldigt? Kortweg vervelend en niet de moeite van het plaatsen waard. Merkwaardig is, dat het zo weinigen is opgevallen, dat eigenlijk de antwoorden van Ruitenberg, die het laatste woord had, veel navranter zijn dan mijn uitdagingen. Tussen Ruitenberg en mij was een congenialiteit inzake de gemotiveerdheid van een onbehagen. En beiden wisten we, dat het geen zin had te doen alsof dit onbehagen plotseling bij de grens, waar de PvdA begint, ophoudt.
Persoonliik
Er liggen nu twee reacties van partijleden: Buter en Kruijt. 1) Met Buter heb ik de zaak persoonlijk afgehandeld. Ik betreur alleen, dat dit gesprek niet tot resultaat heeft gehad, dat hij zijn artikel, los van mijn persoon, als een onjuiste perstactiek heeft in- getrokken. Want hij heeft met vertekening van de pointe van mijn brieven, zonder mij te kennen, van mij een persoonsbeeld geschreven, geschikt om mij in de lezerskring, die mij ook niet kent, voorgoed dood te maken. Tegen zo'n getekend persoonsbeeld kan de gediskwalificeerde niet op met een contrabewering: nee, zo'n type ben ik niet.
Het is een in de politiek veel voorkomende methode. Ik zou graag gezien hebben, dat Buter deze methode had gedesavoueerd. Dat is een zaak van pers-ethos in de politiek.
De methode heeft mij meer pijnlijk verrast dan de inhoud, welke één bevestiging was van mijn brieven. Vooral in een partij met een 'wonderlijk homogeen ethos', zoals Kruijt typeert.
En verder dan het waardige en rustige betoog van Kruijt. De moeilijkheid is, dat hij net als Ruitenberg en Buter, het grotendeels met mij eens zegt te zijn. Het is de smaad, die ik op de PvdA-politici gelegd zou hebben, die blijkbaar het sterkst aan- leiding is voor deze reactie. Ik verwijs allereerst naar het feit, dat uitgangspunt was een werkelijk plaatsgehad hebbend gesprek met Ruitenberg, waar deze de stelling verkondigde, dat hij bewondering voor onze politici had. Ik deel deze bewondering niet en heb dat gemotiveerd. Dat schijnt mijn hoofdfout. Hoewel heel Europa in allerlei toonaard en in allerlei kring zucht onder de politieke fouten. In Nederland is dit blijkbaar niet zo. Ik wil mijn klachten in een subjectieve brief wel stellen. Ik weiger ze in een objectief artikel, zoveel maanden na dato, te verdedigen. Ik raad echter aan om rekening te houden met de klacht van de man in the street, de ondeskundige.
Eigenlijk moest er nu niet verder over deze smaad gediscussieerd worden, maar over de zaak. Kruijt breekt in zijn verdediging van onze politici echter overal de pointe van mijn betoog af. Dan blijft er niets anders over dan smaad voor mijn brutaliteit en bewondering voor onze politici, die blijkbaar gevangenen zijn van de beroerde poli- tieke verhoudingen in ons landje. Ondertussen staan in zijn artikel ook talrijke dis- kwalificaties van mij: onjuist, onbillijk, denigrerend, kwetsend, te veel verwachtend, niet nuchter, overdrijvend, geheel in het persoonlijke getrokken, luchthartig over moeilijkheden heenstappend, schamper, opmerkelijk blind, streven en resultaat ver-
1) De artikelen van Buskes laat ik buiten beschouwing, daar deze veelal in dezelfde richting wijzen als mijn brieven.
91
w1mend, enz. Ik neem dat Kruijt helemaal niet kwalijk. Want men kan niet over poli- tiek discussiëren zonder te kwalificeren en te diskwalificeren. Van zijn gezichtspurÏt uit is hij in dezelfde kuil gevallen, waarin te vallen mij kwalijk wordt genomen. Het enige verschil is, dat ik er niet bij zeg, dat dit nu zo objectief mogelijke, bezonnen dis- kwalificaties zijn. Goed - sans rancune mijnerzijds. Hij bewijst, m.i. subjectief waar- derend, dat de partij bijna altijd goed op de bres stond of niet anders kon. Daarmee geeft hij een nieuw bewijs, dat het moeilijk is, voor randfiguren in de partij als ik, om enige twijfel te wekken aan de officiële partijlijn. De twijfel wordt geweerd. In mijn brieven heb ik voldoende laten blijken, dat ik overtuigd ben, dat mijn ideeën niet passen in de huidige PvdA-conjunctuur. Voor mij was het bewijs dus helemaal niet nodig. Maar hoe hij na al dit puntenafbreken nog enige bewondering over kan houden voor de brieven, is mij niet duidelijk. Hij noemt ze profetisch. Dat is waarschijnlijk eerlijk waarderend bedoeld. Kruijt kan niet weten, dat deze kwalificatie op mij als een rode lap op een stier werkt. Ik heb dat vaker moeten horen. Profeten worden nooit ernstig genomen. Want ze hebben zulke merkwaardige maatstaven. Ze zijn wat ge- exalteerd. Ze staan niet met twee voeten op de grond, enz. De concrete kern van mijn brieven is echter, dat ik heel onprofetisch op een tiental met name genoemde punten het niet eens ben geweest met de politieke beslissingen in het verleden en het niet eens ben met het gemis aan beslissing of voorbereiding van beslissing in het heden.
Ik noem nogmaals: Indonesië, woningbouw en huurpolitiek, onderwijs, Nieuw-Guinea, Europa, bureaucratie bestrijding, decentralisatie, oorlog, verkeer, loon- en prijspolitiek, middenstandspolitiek, opleiding in offerbereidheid. Wij moeten in de PvdA elkaar niet te gauw als profeet gaan zien - en terzijde schuiven - als iemand een andere politieke mening over een zaak heeft dan de meerderheid of een andere rangorde stelt.
Als men iets anders dan 'de situatie' ten getuige roept is men gauw profeet in de partij.
Ik vraag me wel eens af, waarop we nu eigenlijk in de partij ons kunnen beroepen, zonder profeet te lijken of persoonlijk. Eén keer, in de tijd dat ik het beginselprogram nog uit mijn hoofd kende, citeerde ik dit met vuur in een kring van partijbonzen. Men verweet mij toen vaderlijk, dat ik mijn persoonlijke mening niet zo door moest drijven!
Sindsdien ben ik in moeilijkheden. En blijf ik maar helemaal persoonlijk democratisch- socialist. Kruijt bekent te weinig, dat men heel goed democratisch-socialist kan zijn zonder het in concreto met partijmening, partijbeslissing of tactiek eens te zijn. Vaak zou men kunnen zeggen, dat men het beter eens kan worden, wanneer men geen democratisch-socialist is. Een beroepsinstantie is er niet. Daarom moet men bij krach- tig subjectief naar voren gebrachte afwijkende meningen niet zo kwaad worden en van smaad gaan spreken en ook niet zo gauw die meningen als profetisch (dis-) kwalificeren. Want hier ligt m.i. de intrinsieke moeilijkheid van onze partij en tegelijk haar mogelijke adel als partij, die tracht modem te denken en de ontwikkeling van de cultuur eerlijk waarnemend en zich bezinnend bij te houden, d.i. zich te ver- nieuwen. Dit proces dreigt soms te stokken. En dat was nu juist de zorg van mijn brieven. Maar - ter zake.
Cultuuronbehagen en partij
Kruijt verwijt mij, dat ik het onbehagen in de cultuur betrek op de partij. Inderdaad
doe ik dat, maar niet allereerst op onze partij, wel op de politieke situatie in het
.li- mt Iet lis- ar- lee )m
ijn ,iet .iet len lijk
~en