A.P. H. van Meurs
Imperialisme op de oceaanbodem?
De grote belangstelling die de oliemaatsdhappijen op het ogen- blik aan de dla,g leggen voor de opsporing en winning van gas en olie u~t het continentaal plateau onder de woelige Noordzee, maakt iedereen durdelijk, dat de ontginning van deze deUstof- fen op deze wijze thaJnl'> technisch mogelijk is.
Elders op de wereld werd in 'rustige' zeeën reeds gt'ëxplo- reerd en geëxploiteerd', bij voorbeeld in de Lagune van Mare- oaïbo in V enezue1a, in de Golf van Mexico en in de Ptn"Zisohe Golf. Deze activiteiten maak-ten een juridische regeling omtrent het eigendom van het continentaal plateau noodzakelijk. Hierin voorzag het Verdrag inzake het Conltinentale Plateau dat in 1958 door 88 landen in Genève werd gesloten.
De techniek blijft zioh echter snel ontwik!kelen en hierdoor rijst de vraag of wij ons t!hans reeds moeten beraru"n over het juridische probleem dat ontstaat als het ook mogelijk wordt mineralen te winnen van &~ ooeaanbodem.
Om deze kwestie in detail te bespreken, moeten we drie vra- gen bean'P.vooroen:
- Wat is de rijkrdom aan delfstoffen van de oceaanbodem?
- Bestlaan er aanwijzingen dat de winning van deze delfstof- fen binnen afzienbare tijd mogelijk wordt?
- Op welke wijze zou de winning juridisch geregeld kunnen wordien?
Wij zullen echter eerst beginnen met het vastleggen van twee
begrippen. Onder het 'contillJeilltaal plateau' zullen we ver-
staan: de zeebedding en ondergrond van de onder water .gelegen
gebieden dde aan de kUSII: van helt vasteland en van Elilanden
aansluiten, dooh buitoo de territoriale wateren zijn gele~ren tot
een diepte van 200 meter. Onder de 'oceaanl:x:x:fum' verstaan
we: alle onder water gelegen .gebieden, die niet behoren tot het
vasteland, eilanden, het land onder de territoriale wattJren of
het continentaal plalteau.
De rijkdom aan delfstoffen van de oceaanbodem
Strikt genomen kunnen we de delfstoffen verdelen !in twee groepen. De eeTsbe groep bestaat uit delfstoffen die voorkomen op of vlak onder de zeebed!ding. De tweede groep omvat delf- stoffen die voorkom,en in de ondergrond.
Bij de onderstaande bespreking moeten we goed voor ogen houden, dat er over de delfstoffen van die O<Jeaanbodem nog zeer weinig bekend is.
Delftstoffen op of vlak onder de zeebedding
Hoewel op het ogenblik de tweede groep, door de activiteiten op de Noordzee, het meest op de voorgrond treedt, is de eerste groep ook van niet te onderschatten belang.
Tot nu toe is men bekend met het voorkomen van:
a. 'placer' •af:llettingen b. fosforrei~knollen
c. mangaanknollen d. bariumsulfaatknollen
'Placer' -afzettingen op de oceaan! bodem :mjn concentraties van zeldzame mineralen, zoals goud en diamanten, illl verdron- ken strand- en rivierafzettingen. Het is bekend dat dergelijke
afzetti:n:gen tot ver onder de 200 meter dieptelijn voorkomen.
Zo worden er bij voorbeeld reeds concrete plannen gemaakt om goudafzettingen, op een diepte van 240 meter, voor de kust van Alaska te exploiteren.
Fosforiet-, mangaan- en bariumsulfaatknollen ontstaan che- misch uit het zeewater.
Fosforietknollen, onder andere belangrijk voor de kunstmest- industrie, kunnen zeer grote oppervlakten van de oceaanbodem bedekken Mero (1965) schat dat er in de drie oceanen 30 miljard ton aanwezig is, ofwel duizend! maal de !huidige wereld- produktie! De 'knollen komen voor van 60 tot 2500 meter diep.
Dat de winning van deze delfsll:of nu reeds aantrekkelijk is, wordit bewezen door het feit dat de V ereni:gde Staten reeds een concessie hebben verleend >aan de Collier Carboru and Chemioal Company om fosforietknollen te winnen van de Forty Mile Bank, die op 200 m diepte ligt. Het eigenaardige van deze con- cessieverlening 'is, d:alt de Forty Mile Bank buiten de tervitoriale wateren van de Ve:nmigde Staten ligt en ook niet valt onder de conventie van Genève, omdat zij niet meer behoort tot het continentale plateau rondom de Noordamerikaanse kust.
Van zeer groot belang vindt men in het algemeen de man-
ga·anknoHen. AHeen al in de Grote Oceaan komen volgens een schatting van Mero (1965) 1656 miljard ton tot op zeer grote diepte voor. Van belang is hierbij dat deze knollen son1s hoge percentages andere waardevolle mineralen bevatten. Zo zijn er streken in de Pacifische Oceaan, waaa- naast mangaan ook ijzer, lood, nikkel, koper of kobalt in de knollen voorkomt. In de Atlantische en Indische Oceaan zijn eveneens gebieden gevon- den, waar grote concentraties van deze mangaanknollen voor- komen.
Van veel minder belang zijn voorlopig de barimnsulfaat'knol- len. Tot nu toe zijn nog maar weinig plaatsen gevondcu waar zij Jin grote hoeveelheden voorkomen.
Delfstoffen in de ondergrond van cle oceaanbodem
V:an de tweede groep delfstoffen zijn slechts aardolie eu aard- gas van direct economisch belang. Hoewel men er zeker van is dat ook rijke ertsen in de ondergrond van de oceaanbodl'IJH kun- nen voorkomen, zal het zeker nog •tientallen jal!'en duren voor- dat ertsen uilt de onde11grond van de oceaanbodem commercieel winbaar worden. Het tijdstip, waarop aardolie en aardlga.~ llln- nen worden gewonnen uirt de oceaanbodem, is eclhter niet ver meer van ons af. Geofysisch kan men plaatsen aantonen, waar men aardolie zou kl.lli1nen verwachten. In de diepere godeelten van de Golf van Mexico zijn enige van dergelijke plaatsen be- kend. Zodra het technisch en economisch mogelijk is olievelden onder de ooeaanbodem te ontginnen, zullen die oliemaatschap- pijen zeker niet schromen hun kansen ook eens t'e wagen op deze plaats•en.
De winning van clelfstoffen op en oncler cle oceaanboeZem
'Placer' -afzet'mngen kunnen in gebieden aansluitend op het con- tinentale plateau gewonnen worden met dezelfde methoden die thans voor ondiepere gedeelten van de zeebodlem worden ge..
bruikt, zoals bij voorbeeld voor de kust van Zuid-Afrika of Thailand.
De fosforiet-, mangaan- en bariumsulfaatknollen kunnt•n wor-
den gewonnen volgens twee methoden. Men kan een soort slee
over de bodem laten slepen,• die de knollen verzamelt door ze van
de bodem te schrapen, en die periodiek wordt opgehaald door een
schip dat tevens de slee voorttrekt. Er bestaan reeds ontwerpen
en kostprijsberekeningen over dit principe (zie bij voorbeeld
Mero 1965). Eveneens bestaan er van dezelfde schrijver be-
schouwingen over een andere methode, die we het best het 'stofzuiger'-principe kunnen noemen. Hierbij wordt de bovenste laag van de oaeaanbodem met de knoHe,n als het ware opgezogen.
Meer gecompliceerd worden de mijnhouwmethoden als het gaat om het winnen van oordolie en aardgas. Hierbij moeten we drie fasen onderscheiden. Ten eerste het geofysisch onder- zoek. D~t levert voor het onderzoek naar de structuren in de oceaanbodem geen speciale moeilijkheden op. De tweede fase is die der exploratieboringen. Men moet boringen zetten om na te gaan of de geofysisch interessante structuren al dan niet gas of aardolie bevatten. Het zetten van een boring op de oceaan- bodem is technisch reeds mogelijk. Dit blijkt uit een :rapport van Saito (1965), die verslag uitbrengt over het ]oides-pro- jeot, waarbij een serie h<»'ingen voor wetenschappelijk onder- zoek op de oceaanbodem werden 'gezet, tot 1032 meter water- diepte. Nog interessanter is het door de Amerikanen uitgevoer- de gedeelte van het Mohole-project, waarbij men van plan is door de aardkorst heen te boren. Ter voorbereiding '\1lail dit project werd bij Guadeloupe, bij een waterdiepte van 3500 meter een boring gez()t dlie 200 meter in het gesteente doordron1g (zie Veldkamp (1965), p. 58).
De derde fase betreft de winning. Men zal olie- en gasputten op de oceaanbodem moeten aanleggen. Ook hierin is de techniek reeds ver voortgeschreden. In het onlangs gepublioeeJ.1dle jaar- verslag van de N.V. Koninklijke Nederlandse Petroleum Maat- schappij wordt een foto getoond van de zogenaamde 'Capshell,' ee,n duiMdok met behulp waarvan dui!kers tot aan de rand van het continent:a.al plateau aan onder water gelegen olie- en gas- putten zullen kunnen werken.
Uit de huidi!ge stand van de techniek blijk:t dus, dat het nog slechts een kwestie van tijd is, waarschijnlijk niet lailltger da:n tien jaar, tot men in staat is economisch verantwoord aardolie
en gas te winnen uit velden die onder de oceaanbodem liggen.
Ook andere delfstoffen zullen binnenkort kunnen worden ge- wonnen, zoals blijkt uit een verslag van de Randcorporation (1965), waarin deskundigen schatten dat tussen 1980 en 2000 de winning economisch verantwoord kan worden uitgevoerd.
De iuridische regeling van de exploitatie van delfstoffen van de oceaanbodem
Er zijn drie mogelijkheden, waarop de exploitatie geregeld zou
kunnen worden:
- Het verdrag inzake het Continentaal Plateau zou kunnen wor- den uitgebreid tot de oceaanbodem.
- De oceaanbodem zou men kunnen laten vallen onder het internationaal reahtsbeginsel van de vrije zee.
- Het mijnrechtelijk beheer van de oaeaanbodem zou kunnen worden opgedragen aan een reeds bestaande of nieuw te vormen internationale organisatie.
We zullen achtereenvolgens de verschillende mogelijkheden bekijken.
De regeling van de mijnbouw op de oceaanbodem aan de hand van het Verdrag inzake het Continentaal Plateau.
Ongelukkigerwijs is het begrip 'continentaal plateau' nu niet bepaald duidelijk gedefinieerd bij het verdrag. Wij zullen be- ginnen het eerste artikel te citeren: 'In deze arti!kelen wordt de uitdrukking 'corntinernta.al plateau' gebruikt ter aanduiding van:
a. de zeebedding en de ondergrond van de onder water 1-(eiegen gebieden die aan de kust acansluiten, dooh buiten de ,tJerdtoriale wateren zijn gelegen, tot een diepte van 200 meter of, daar voorbii, tot waar de diepte van de bovengelegen wateren de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van die gebiedc:n nog mogelijk maakt;
b. de zeebedding en de ondergrond van soortgelijke onder water gelegen gebieden, die aansluiten aan de kusten van eilanden.
(cursief door de schrijver). Uit het cursief gezette gedeelte zou zonder meer vo}gen, dat wanneer ihet technisch mogelijk wordt de bodemschatten ,te winnen die dieper zijn gelegm dan 200 meter, het 'juridische' continentaal plateau zioh automa- tisch tot deze d!iepte zou uitstrekken. Hierdoor zou de ()(_"eaan- bodem over de hele wereld in wezen reeds zijn verdeeld. Tocih meent Oda (1963), mijns inziens terecht ,dat deze vérgaande interpretatie niet de bedoeling is :geweest van de gedelegoerden.
Hij meent dat er misverstand bestond over het begrip 'exploi- tability' in relatie tot het concept van de continental shelf.
Verder is het naar mijn mening ook op te maken uit de dnusule 'die aan de kust aansluiten'. Deze clausule is er duidelijk om ondiepten, die niet aan de continenten of eilanden aanslll!Îten, van het begrip continentaal plat uit te sluiten. Dit zou niet nodig zijn als de wereld-oceaanbodem reeds in principe zou zijn ver- deeld.
Of de deHnitie nu berust op een vergissing of niet, verandert
niets aan het feit dat de juristen geen moeit;e zullen hebben territoria}e eisen voor de oceaanbodem te verdedigen.
Een tweede onduidelijkheid stamt voorts uit hetgeen gesteld werd onder lid b. De Filippijnen wilden deze aanvulling graag hebben, omda:t zij vreesden, dat sommigen het continentaal plateau zouden willen bepei'ken tot het plaJt rondom de continen- ten. ThalliS rijst echter het pmbleem of hieronder ook allerlei kleine, soms onbewoonde, eilandjes moeten vallen.
Als we consequent de pl'incipia van het verdrag i=ke het Continentaal Pla1!eau zouden uitwerken, komen we tot een zeer vreemde verdeling van de oceaanbodem. Zeer kleine eilandjes geven dan soms recht op enorme stukken oceaanbodem. Zo geeft bij rvoorbee1d het Franse eilandje 'Clipperton' in de Pacifische Oceaan reoht op een gebied op de oceaanbodem. zo groot als West-Europa en bezaait met mangaanknollen (zie kaartje). Een zeer grove schatting leert, dat de aardbol dan op de volgende wijze verdeeld zou worden:
Ver. Staten, Gr.-Brittannië, Frankrijk en Portugal Australië en Nieuw-Zeeland .
Communistisch Blok (incl. China) Chili en Brazilië
Rond de Zuidpool .
Rest (grote delen vallen toe aan Spanje, Noor- wegen, Canada, Zuid-Mrika, India, Maladiven, Ceylon, Indonesië, Filippijnen, Japan, Mexico, Equador en Peru) .
Totaal zeebodem . Totaal landoppervlak
Totaal oppervlak van de wereld
150 mj km2 35 mj km2 10 mj km2 30 mj km2 20 mj km2
115 mj km2 360 mj km2 150 mj km2 510 mj km2 Hieruit blijkt dat als de verschillende landen territoriale eisen zouden gaan stellen, voortbouwende op het Verdrag inzake het Continen<l!a:al Plateau, er een zeer vreemde veroeling ontstaat van de oceaanbodem. Aan vier landen zou een oppervlak toe- komen dat even groot is als het hele landoppervlak bij elkaar!
Deze enorme aanspraken zouden voornamelijk voortkomen uit
koloniale bezit1!ingen. Ondanks het absurde va:n deze aanspra-
ken in een antikolonialistische •tijd als de onze, bestaat toch de
mogelijkheid dat deze aanspraken worden gehonoreerd, omdaJt
territoriale aanspraken zich d~kwijls geruisloos schijnen uit te
breiden. Diit blijkt al uit het gegeven voorbeeld, waarbij de
~