• No results found

Imperialisme op de oceaanbodem?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Imperialisme op de oceaanbodem? "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

A.P. H. van Meurs

Imperialisme op de oceaanbodem?

De grote belangstelling die de oliemaatsdhappijen op het ogen- blik aan de dla,g leggen voor de opsporing en winning van gas en olie u~t het continentaal plateau onder de woelige Noordzee, maakt iedereen durdelijk, dat de ontginning van deze deUstof- fen op deze wijze thaJnl'> technisch mogelijk is.

Elders op de wereld werd in 'rustige' zeeën reeds gt'ëxplo- reerd en geëxploiteerd', bij voorbeeld in de Lagune van Mare- oaïbo in V enezue1a, in de Golf van Mexico en in de Ptn"Zisohe Golf. Deze activiteiten maak-ten een juridische regeling omtrent het eigendom van het continentaal plateau noodzakelijk. Hierin voorzag het Verdrag inzake het Conltinentale Plateau dat in 1958 door 88 landen in Genève werd gesloten.

De techniek blijft zioh echter snel ontwik!kelen en hierdoor rijst de vraag of wij ons t!hans reeds moeten beraru"n over het juridische probleem dat ontstaat als het ook mogelijk wordt mineralen te winnen van &~ ooeaanbodem.

Om deze kwestie in detail te bespreken, moeten we drie vra- gen bean'P.vooroen:

- Wat is de rijkrdom aan delfstoffen van de oceaanbodem?

- Bestlaan er aanwijzingen dat de winning van deze delfstof- fen binnen afzienbare tijd mogelijk wordt?

- Op welke wijze zou de winning juridisch geregeld kunnen wordien?

Wij zullen echter eerst beginnen met het vastleggen van twee

begrippen. Onder het 'contillJeilltaal plateau' zullen we ver-

staan: de zeebedding en ondergrond van de onder water .gelegen

gebieden dde aan de kUSII: van helt vasteland en van Elilanden

aansluiten, dooh buitoo de territoriale wateren zijn gele~ren tot

een diepte van 200 meter. Onder de 'oceaanl:x:x:fum' verstaan

we: alle onder water gelegen .gebieden, die niet behoren tot het

vasteland, eilanden, het land onder de territoriale wattJren of

het continentaal plalteau.

(2)

De rijkdom aan delfstoffen van de oceaanbodem

Strikt genomen kunnen we de delfstoffen verdelen !in twee groepen. De eeTsbe groep bestaat uit delfstoffen die voorkomen op of vlak onder de zeebed!ding. De tweede groep omvat delf- stoffen die voorkom,en in de ondergrond.

Bij de onderstaande bespreking moeten we goed voor ogen houden, dat er over de delfstoffen van die O<Jeaanbodem nog zeer weinig bekend is.

Delftstoffen op of vlak onder de zeebedding

Hoewel op het ogenblik de tweede groep, door de activiteiten op de Noordzee, het meest op de voorgrond treedt, is de eerste groep ook van niet te onderschatten belang.

Tot nu toe is men bekend met het voorkomen van:

a. 'placer' •af:llettingen b. fosforrei~knollen

c. mangaanknollen d. bariumsulfaatknollen

'Placer' -afzettingen op de oceaan! bodem :mjn concentraties van zeldzame mineralen, zoals goud en diamanten, illl verdron- ken strand- en rivierafzettingen. Het is bekend dat dergelijke

afzetti:n:gen tot ver onder de 200 meter dieptelijn voorkomen.

Zo worden er bij voorbeeld reeds concrete plannen gemaakt om goudafzettingen, op een diepte van 240 meter, voor de kust van Alaska te exploiteren.

Fosforiet-, mangaan- en bariumsulfaatknollen ontstaan che- misch uit het zeewater.

Fosforietknollen, onder andere belangrijk voor de kunstmest- industrie, kunnen zeer grote oppervlakten van de oceaanbodem bedekken Mero (1965) schat dat er in de drie oceanen 30 miljard ton aanwezig is, ofwel duizend! maal de !huidige wereld- produktie! De 'knollen komen voor van 60 tot 2500 meter diep.

Dat de winning van deze delfsll:of nu reeds aantrekkelijk is, wordit bewezen door het feit dat de V ereni:gde Staten reeds een concessie hebben verleend >aan de Collier Carboru and Chemioal Company om fosforietknollen te winnen van de Forty Mile Bank, die op 200 m diepte ligt. Het eigenaardige van deze con- cessieverlening 'is, d:alt de Forty Mile Bank buiten de tervitoriale wateren van de Ve:nmigde Staten ligt en ook niet valt onder de conventie van Genève, omdat zij niet meer behoort tot het continentale plateau rondom de Noordamerikaanse kust.

Van zeer groot belang vindt men in het algemeen de man-

(3)

ga·anknoHen. AHeen al in de Grote Oceaan komen volgens een schatting van Mero (1965) 1656 miljard ton tot op zeer grote diepte voor. Van belang is hierbij dat deze knollen son1s hoge percentages andere waardevolle mineralen bevatten. Zo zijn er streken in de Pacifische Oceaan, waaa- naast mangaan ook ijzer, lood, nikkel, koper of kobalt in de knollen voorkomt. In de Atlantische en Indische Oceaan zijn eveneens gebieden gevon- den, waar grote concentraties van deze mangaanknollen voor- komen.

Van veel minder belang zijn voorlopig de barimnsulfaat'knol- len. Tot nu toe zijn nog maar weinig plaatsen gevondcu waar zij Jin grote hoeveelheden voorkomen.

Delfstoffen in de ondergrond van cle oceaanbodem

V:an de tweede groep delfstoffen zijn slechts aardolie eu aard- gas van direct economisch belang. Hoewel men er zeker van is dat ook rijke ertsen in de ondergrond van de oceaanbodl'IJH kun- nen voorkomen, zal het zeker nog •tientallen jal!'en duren voor- dat ertsen uilt de onde11grond van de oceaanbodem commercieel winbaar worden. Het tijdstip, waarop aardolie en aardlga.~ llln- nen worden gewonnen uirt de oceaanbodem, is eclhter niet ver meer van ons af. Geofysisch kan men plaatsen aantonen, waar men aardolie zou kl.lli1nen verwachten. In de diepere godeelten van de Golf van Mexico zijn enige van dergelijke plaatsen be- kend. Zodra het technisch en economisch mogelijk is olievelden onder de ooeaanbodem te ontginnen, zullen die oliemaatschap- pijen zeker niet schromen hun kansen ook eens t'e wagen op deze plaats•en.

De winning van clelfstoffen op en oncler cle oceaanboeZem

'Placer' -afzet'mngen kunnen in gebieden aansluitend op het con- tinentale plateau gewonnen worden met dezelfde methoden die thans voor ondiepere gedeelten van de zeebodlem worden ge..

bruikt, zoals bij voorbeeld voor de kust van Zuid-Afrika of Thailand.

De fosforiet-, mangaan- en bariumsulfaatknollen kunnt•n wor-

den gewonnen volgens twee methoden. Men kan een soort slee

over de bodem laten slepen,• die de knollen verzamelt door ze van

de bodem te schrapen, en die periodiek wordt opgehaald door een

schip dat tevens de slee voorttrekt. Er bestaan reeds ontwerpen

en kostprijsberekeningen over dit principe (zie bij voorbeeld

Mero 1965). Eveneens bestaan er van dezelfde schrijver be-

(4)

schouwingen over een andere methode, die we het best het 'stofzuiger'-principe kunnen noemen. Hierbij wordt de bovenste laag van de oaeaanbodem met de knoHe,n als het ware opgezogen.

Meer gecompliceerd worden de mijnhouwmethoden als het gaat om het winnen van oordolie en aardgas. Hierbij moeten we drie fasen onderscheiden. Ten eerste het geofysisch onder- zoek. D~t levert voor het onderzoek naar de structuren in de oceaanbodem geen speciale moeilijkheden op. De tweede fase is die der exploratieboringen. Men moet boringen zetten om na te gaan of de geofysisch interessante structuren al dan niet gas of aardolie bevatten. Het zetten van een boring op de oceaan- bodem is technisch reeds mogelijk. Dit blijkt uit een :rapport van Saito (1965), die verslag uitbrengt over het ]oides-pro- jeot, waarbij een serie h<»'ingen voor wetenschappelijk onder- zoek op de oceaanbodem werden 'gezet, tot 1032 meter water- diepte. Nog interessanter is het door de Amerikanen uitgevoer- de gedeelte van het Mohole-project, waarbij men van plan is door de aardkorst heen te boren. Ter voorbereiding '\1lail dit project werd bij Guadeloupe, bij een waterdiepte van 3500 meter een boring gez()t dlie 200 meter in het gesteente doordron1g (zie Veldkamp (1965), p. 58).

De derde fase betreft de winning. Men zal olie- en gasputten op de oceaanbodem moeten aanleggen. Ook hierin is de techniek reeds ver voortgeschreden. In het onlangs gepublioeeJ.1dle jaar- verslag van de N.V. Koninklijke Nederlandse Petroleum Maat- schappij wordt een foto getoond van de zogenaamde 'Capshell,' ee,n duiMdok met behulp waarvan dui!kers tot aan de rand van het continent:a.al plateau aan onder water gelegen olie- en gas- putten zullen kunnen werken.

Uit de huidi!ge stand van de techniek blijk:t dus, dat het nog slechts een kwestie van tijd is, waarschijnlijk niet lailltger da:n tien jaar, tot men in staat is economisch verantwoord aardolie

en gas te winnen uit velden die onder de oceaanbodem liggen.

Ook andere delfstoffen zullen binnenkort kunnen worden ge- wonnen, zoals blijkt uit een verslag van de Randcorporation (1965), waarin deskundigen schatten dat tussen 1980 en 2000 de winning economisch verantwoord kan worden uitgevoerd.

De iuridische regeling van de exploitatie van delfstoffen van de oceaanbodem

Er zijn drie mogelijkheden, waarop de exploitatie geregeld zou

kunnen worden:

(5)

- Het verdrag inzake het Continentaal Plateau zou kunnen wor- den uitgebreid tot de oceaanbodem.

- De oceaanbodem zou men kunnen laten vallen onder het internationaal reahtsbeginsel van de vrije zee.

- Het mijnrechtelijk beheer van de oaeaanbodem zou kunnen worden opgedragen aan een reeds bestaande of nieuw te vormen internationale organisatie.

We zullen achtereenvolgens de verschillende mogelijkheden bekijken.

De regeling van de mijnbouw op de oceaanbodem aan de hand van het Verdrag inzake het Continentaal Plateau.

Ongelukkigerwijs is het begrip 'continentaal plateau' nu niet bepaald duidelijk gedefinieerd bij het verdrag. Wij zullen be- ginnen het eerste artikel te citeren: 'In deze arti!kelen wordt de uitdrukking 'corntinernta.al plateau' gebruikt ter aanduiding van:

a. de zeebedding en de ondergrond van de onder water 1-(eiegen gebieden die aan de kust acansluiten, dooh buiten de ,tJerdtoriale wateren zijn gelegen, tot een diepte van 200 meter of, daar voorbii, tot waar de diepte van de bovengelegen wateren de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van die gebiedc:n nog mogelijk maakt;

b. de zeebedding en de ondergrond van soortgelijke onder water gelegen gebieden, die aansluiten aan de kusten van eilanden.

(cursief door de schrijver). Uit het cursief gezette gedeelte zou zonder meer vo}gen, dat wanneer ihet technisch mogelijk wordt de bodemschatten ,te winnen die dieper zijn gelegm dan 200 meter, het 'juridische' continentaal plateau zioh automa- tisch tot deze d!iepte zou uitstrekken. Hierdoor zou de ()(_"eaan- bodem over de hele wereld in wezen reeds zijn verdeeld. Tocih meent Oda (1963), mijns inziens terecht ,dat deze vérgaande interpretatie niet de bedoeling is :geweest van de gedelegoerden.

Hij meent dat er misverstand bestond over het begrip 'exploi- tability' in relatie tot het concept van de continental shelf.

Verder is het naar mijn mening ook op te maken uit de dnusule 'die aan de kust aansluiten'. Deze clausule is er duidelijk om ondiepten, die niet aan de continenten of eilanden aanslll!Îten, van het begrip continentaal plat uit te sluiten. Dit zou niet nodig zijn als de wereld-oceaanbodem reeds in principe zou zijn ver- deeld.

Of de deHnitie nu berust op een vergissing of niet, verandert

(6)

niets aan het feit dat de juristen geen moeit;e zullen hebben territoria}e eisen voor de oceaanbodem te verdedigen.

Een tweede onduidelijkheid stamt voorts uit hetgeen gesteld werd onder lid b. De Filippijnen wilden deze aanvulling graag hebben, omda:t zij vreesden, dat sommigen het continentaal plateau zouden willen bepei'ken tot het plaJt rondom de continen- ten. ThalliS rijst echter het pmbleem of hieronder ook allerlei kleine, soms onbewoonde, eilandjes moeten vallen.

Als we consequent de pl'incipia van het verdrag i=ke het Continentaal Pla1!eau zouden uitwerken, komen we tot een zeer vreemde verdeling van de oceaanbodem. Zeer kleine eilandjes geven dan soms recht op enorme stukken oceaanbodem. Zo geeft bij rvoorbee1d het Franse eilandje 'Clipperton' in de Pacifische Oceaan reoht op een gebied op de oceaanbodem. zo groot als West-Europa en bezaait met mangaanknollen (zie kaartje). Een zeer grove schatting leert, dat de aardbol dan op de volgende wijze verdeeld zou worden:

Ver. Staten, Gr.-Brittannië, Frankrijk en Portugal Australië en Nieuw-Zeeland .

Communistisch Blok (incl. China) Chili en Brazilië

Rond de Zuidpool .

Rest (grote delen vallen toe aan Spanje, Noor- wegen, Canada, Zuid-Mrika, India, Maladiven, Ceylon, Indonesië, Filippijnen, Japan, Mexico, Equador en Peru) .

Totaal zeebodem . Totaal landoppervlak

Totaal oppervlak van de wereld

150 mj km2 35 mj km2 10 mj km2 30 mj km2 20 mj km2

115 mj km2 360 mj km2 150 mj km2 510 mj km2 Hieruit blijkt dat als de verschillende landen territoriale eisen zouden gaan stellen, voortbouwende op het Verdrag inzake het Continen<l!a:al Plateau, er een zeer vreemde veroeling ontstaat van de oceaanbodem. Aan vier landen zou een oppervlak toe- komen dat even groot is als het hele landoppervlak bij elkaar!

Deze enorme aanspraken zouden voornamelijk voortkomen uit

koloniale bezit1!ingen. Ondanks het absurde va:n deze aanspra-

ken in een antikolonialistische •tijd als de onze, bestaat toch de

mogelijkheid dat deze aanspraken worden gehonoreerd, omdaJt

territoriale aanspraken zich d~kwijls geruisloos schijnen uit te

breiden. Diit blijkt al uit het gegeven voorbeeld, waarbij de

(7)

~

I

'\

' \. ' \ ~tJoltl'l·l)'j

' ' " " '

I '\ \

I

I

(8)

Verenigde Staten zonder meer een concessie hebben verleend aan Collier Carbon and Dow Chemical voor het winnen van fosfodetilrn.ollen op de Forty Mile Bank.

De bovenstaande beschouwmg leert ons dat het ongewenst zou zijn het Verdrag inzake het Continentaal Plateau uit te breiden tot de oceaanbodem. We moeten dus uitzien naar andere moge- lijkhedem

De regeling van de mijnbouw op de oceaanbodem aan de hand van het internationale rechtsbeginsel van de vrije zee.

Men zou de mijnbouw op de oceaanbodem kunnen regelen aan de !hand van het internationale reehitsbeginsel van de vrije zee.

Een dergelijk voorstel is gedaan door Chapman (1963). Ook de Du~tse delegatie bracht ·dit principe naar voren tijdens. de conferenties in Genève bij monde van de heer Pfeiffer (U.N.

1958), maar toen met betrekking tot het continentaal plateau.

Het is de vraag of de. vrijheid voor het winnen· van: delfstoffen op het cantinenrtaal plateau een realistische mogelijkheid was.

Dougal & Burke (1962 pp 631- 642), wijzen erop, dat bij voovbeeld het plaatsen van booreilanden vlak buiten de territo- riale zone met zich meebvengt, dat deze booreilanden voolal van de kuststaat afhanlk:elijk zijn wat betre~t de bevoorrading en, de uiteindelijke levering van de delfutoffen. Indien de platformen afkomstig zijn van een ander land dan de kuststaat, Zlijn er wellicht ook ernstige militaire bezwaren om dit toe te laten.

Verder was er toen het praktische feit dat een hele reeks kust- staten de ondergrond reeds hadden '!!Jeclaimd. De bezwaren van Dougal & Burke (1962) wegen ten aanzien van exploitatie van de oceaanbodem natuurlijk minder zwaar. Toch kleven er naar mijn meninJg nog ernstige bezwaren aan een dergelijk res nullius.

Een zeer helan,grijk kenmerk van mijnbouw op de oceaan- bodem zal ongeltwij~eld zijn dat er zowel voor exploratie als voor exploitatie enorme kapitaalsinvestermgen nodig zullen zijn.

InvesterÏIIligen die zullen moeten worden afgeschreven van de opbrengst van de te winnen delfstof. Een particuliere of staats- mijnbouwmaatsohappij zal er dus mee gebaa~t zijn, dat men zelf ontdekte reserves ook helemaal kan winnen. Als de winning van delfstoffen echter volledig vrij is, zullen a.ndere maatschap~

pijen als wespen op de honing afkomen en zich verdringen op

de rijke voorraad. Dil!: is nadelig voor iedereen. De mijiJlbouwer

wil dus graag exclUSiieve roohten voor het opsporen en winnen

(9)

van de delfstof. Als wij het principe van de vrije zee doorvoeren voor de oceaanbodem, zal het onmogelijk zijn dergelijke rech- ten te verlenen. Om deze bezwaren te ondervangen zou men kunnen denken aan een besturende internationale organisatie.

Het mijnrechtelijk beheer van de oceaanbodem door een inter- nationale organisatie

In plaats van res nullius zou men kunnen uitgaan van res communis. Men zou kunnen stellen oot de delfstoffen van de oceaanbodem behoren aan de gehele mensheid. Een internatio- naal orgaan - al of niet onder leiding van de Verenigde Na- ties - zou zich moeten bezighouden met het uitgeven van de concessies, en zorg dragen voor een ordelijk verloop van de activiteiten. Een groot vamdeel ten opzichte van het principe van de vrije zee zou hiervan ongetwijfeld zijn, dat de moge- lijkheid aanwezig is exclusieve mijnrechten te verlenen. Ook treedit een belangrijk voordeel aan de dag ten opzichte van een territoriale regeling. Als over de hele oceaanbodem dezelfde mijnrechten zouden gelden, zullen de delfstoffen daar worden gewonnen, waar de winning economisch het meest gunstig is, zonder dat nationale maatregelen dit beeld vertroebelen. Een ander voordeel is van politieke aard. Het is bekend dat dom het bezit van delfstoffen vele spanningen en soms oorlogen tus- sen landen ontstaan. Na de oorlog kende men de Sue7.-kanaal- cTisis en de spanningen rondom de Perzische Golf, die beide duidelijk samenhingen met de bijzondere positie van het Mid- den-Oosten met betrekking tot aardolie. Verder was er de strijd

in Katanga, die ondenkbaar zou zijn zonder de enorme rijkdom aan koper in dit gebied. Een internationalisering van de oceaanbodem zou dergelijke spanningen gedeeltelijk kunnen verminderen.

Een duidelijk nadeel van een res communis zou zijn dat het de vraag is of de Verenigde Naties of een soortgelijke organi- satie tot een dergelijke verantwoordelijkheid in staat zouden zijn. De huidige kracht van de Verenigde Naties lijkt te zwak om een dergelijke zaak te regelen.

Conclusie

Als we de drie geschetste mogelijkheden overzien, m(J(lten we

tot de slotsom komen, dat internationalisering van de oceaan-

bodem de meest bevredigende oplossing is. Wel moet er dan

voor gezorgd worden dat dit internationale lichaam tot een orde-

(10)

lijk bestuur in staat is. We kunnen ons a.fvvagen of het juist

op het ogenblik n!Ïet het goede moment zou ûjn ·voorstellen in

deze richting te doen. Een regeliJllig in het kader van de Ver-

enigde Naties zou het gezag van dit lichaam ongetwijfeld ver-

sterken. Een ander voordeel van dit moment is dru: er nog

slechts weinig gevestigde belangen zijn, waar eventuele gede-

legeerden rekening mee zouden moeten houden. Een dergelijke

stap zou voorkómen dat territoriale eisen zich geruisloos zouden

uitbreiden, leidende tot een nieuw soort imperalisme maar dan

op de oceaanbodem. Ten slotte kan men zich afvragen of het

niet nuttig zou zijn dat een OI'ganisatie onder leiding van de

Verenigde Naties zou gaan beschikken over eigen inikomsten,

voortspruitende uit de concessieverletning. Inkomsten die ten

goede zouden ,kunnen komen aan de Verenigde Natties en aan

de ontwikkelingshulp.

(11)

Literatuur

CHAPMAN, W. M.; 1963: Legal problems in harvesting minerals of the deep sea bed. Symposia on Economie lmportance of Chemkals from the Sea; Am. Ohem. Soc.; Div. Chem. Marke- ting Ec., Washington, D.C. pp 177- 186.

DOUGAL, M. S. & BURKE, W. T.; 1962: The public order of the oceans; Londen y,ale University Press.

CORDON, T. J. & HELMER, 0.; 1965: RANDCORPOHATION Berioht No. 65 - 34; De Nederlandse ambassade, Bureau Teohn. Wet. Attaché; 4200 Linnean Avenue N W. Washington D.C.

MERO, J. L.; 1960: Minerals on the ocean floor; Soi. American, 203:64-72.

MERO, ]. L.; 1965: The Mineral Resources of the Sea. Else- vier Publ. Comp. Ams~erdam.

N.V. KON. NEDERLANDSE PETROLEUM MAATSCHAPPIJ;

1967; Jaarverslag 1966 ODA, S.; 1963: International Control of the Sea Resources; Sijthof - Leiden.

SAlTO, T.; 1965: Ooean drilling off t!he coast of Eastern Florn- da. Drilling for Sc. Purposes; Int. Manttie Project; Rt•port of Symp. Ottawa Canada; Sept. 1965.

TONKING, W. H.; 1965: Status and accomplishments of the Mohole 11 Projeot. Drilling for Soi. Purp.; InJt. Mantie Project;

Reports of Symp. Ü1Jtawa Canada; Sept. 1965.

UNITED NATIONS Conference on the Law of the Sea; 1958;

Offioial Records; Vol. VI; FoUJ.'th Comm. (Continen:tal Shelf).

VELDKAMP, J.; 1965: Geofysica; Aula-boeken No. 219; Het Spectrum; Utrecht.

VERDRAG ,inzake het Continentaal Plateau van 29 april 1958

(Traotatenhlad 1959, 126, goedgekeurd bij de wet van 7 juli 1965

Stb. 343)

(12)

C.I. Brakel

Over de toestand op deN ederlandse Antillen (1)

Het getal van de Antillianen, dat zich werkelijk druk maakt over de toestand op de Nederlandse Antillen, valt .tegen. Het aantal Nederlanders dat belangstelling kan opbrengen voor deze verre eilanden in de warme Caraïbische Zee, is zeer klein. Het eerste feit is vooral het gevolg van het gebrek aan nationaal bewustzijn op de eilanden, de Antillen vormen veeleer een admi- nistratieve eenheid dan een natie. Het tweede feit demonstreert de betrekkelijke waarde van de Koninkrijksconceptie. Een erg, dankbaar onderwerp om over te schrijven lijken de Antillen niet.

Toch waag ik het erop. De rijkere rijksgenoten overzee weten weinig of niets van de N.A. Wel is het echter waarsdhijnlijk dat diezelfde rijksgenoten, al of niet terecht, mede verantwoorde~

lijk zouden worden gesteld als de situatie zou verslechteren.

Met name in de ogen van de minder welvarende Antrlliaan zou Holland nl. meer kunnen doen voor dit land.

U kent natuurlijk het verschil tussen Suriname met de hoofd- stad Paramaribo en de Nederlandse Antillen met Willemstad.

U l'ealiseert zich dat deze twee steden zo'n 1.300 km van elkaar af liggen, net zo ver als Amsterdam en Rome. Spreken over 'de West' is daarom wat kinderlijk en zeker nogal onnauwkeu- rig. Bovendien: wat heeft het voor zin nu er geen 'Oost' meer is? Nu dan over de Antillen.

Het grondgebied van de Antillen bestaat uit twee groepen van elk drie eilanden, ongeveer 800 km van elkaar verwijderd. Vlak tegenover de kust van Venezuela liggen de zgn. Benedenwindse Eilanden: Aruba, Curaçao en Bonaire. Ten oosten van Porto- rico liggen de Bovenwinden Saba, St.-Eustatins en de helft van St.-Maarten (de andere helft is Frans). De hier heersende pa~

saatwind verklaart de scheiding tussen 'boven' (de wind) en 'beneden' (de wind).

Het totale oppervlak van de eilanden is ca. 1000 km2. Er wo-

nen ruim 210.000 mensen, waarvan 137.000 op Curaçao, 60.000

op Aruba. De belangrijkste stadjes naast Willemstad zijn

Oranjestad (A), Kralendijk (B) en Philipsburg (St.-M.). Het kli~

(13)

maat i:s tropisch: hoge temperaturen (ca. 27 graden C.), wei- nig regenval en niet gunstig gespreid. Dominerend is de altijd blazende passaatwind, welke 's avonds een verrukkelij•ke koelte brengt. De huizenbouw op de eilanden heeft zich aangepast aan de hitte en de wind: de oude 'koenoekoe'hutjes hebben halve meter dikke koelende muren en kleine ramen; modenJe tr~

penbungalows, bewoond door de welvarende groepen, worden omplant met beschermende heesters en bomen. Natuurschoon is er voor de liefhebbers van grillige en steile kusten, waar de witte en blauwe branding op stuk. slaat en voor de zonaanbid- ders, die verlangen naar schilderachtige zandstranden aan in- hammen en baaien.

De officiële taal op de eilanden is het Nederlands. Ht't is de taal van de ambtenaren, de onderwijzers, de reahtspraak en de protestantse kerk. De landskinderen spreken het Papiaments, althans op de Benedenwinden. Deze spreektaal, waar geen gram- matica voor is geschreven, is een mengsel van Spaans (75%), Engels (20 %) en Hollands (5 %). Op de Bovenwinden spreekt men Engels.

De godsdienst van het volk is de katholieke (meer dan 82 %).

Vrouwen en kinderen gaan naar de kerk. De r.-k. priesters en broeders van de scholen spreken vaak perfect Papiaments, wat vertrouwen wekt. De Kerk doet veel goede werken op de eilan- den: ziekenwrg, wijkverpleging, kinderzorg, oudedagsfacilitei- ten en armensteun. Onvermijdelijk in deze kleine gemeen- schap is de Kerk tevens één van de machtigste organisaties en oefent het Bisdom ad hoc soms wel een politieke invl<X-d uit.

Mijn indruk is dat de :K:erk wel de kant van de armen kiest, hoewel natuurlijk in zaken als de hier 21eer urgente geboortere- geling de geestelijkheid geen (of wellicht averechts) gt-~hruik maakt van de nauwe banden met de armste klassen.

De bevolking is zeer gemengd. Er wonen meer dan 40 nationa- liteiten op de eilanden. Belangrijke buitenlandse groepen zijn de Hollanders (ambtenaren, olie-employés, zakenlieden), de Engelsen (veel dienstmeisjes van omringende eilanden) de Por- tugezen (vooral van Madeira, voor het vuile en zware werk en vroeger ook in de olie) en de Amerikanen (Esso op Aruba). De Antillianen zelf bestaan uit drie hoofdgroepen, met name op de Benedenwinden:

a. de negerbevolking, afkomstig uit de op de eilanden be- vrijde slaven, in meerderheid een klasse van loonarbeiders.

b. de snel uitdunnende groep van de plant:agebezitters t~n af ..

(14)

stammelingen van hogere ambtenaren uit de koloniale tijd; de middenklasse.

c. de rijkere bovenlaag van importhandelaren, toeristenihande- laren, agenten voor scheepvaartmaatschappijen, bankiers en aanne- mers van de oliebedrijven. Hierbij zijn de kooplui, afkomstig uit oude Portugees-joodse families; er zijn ook Indiërs, Chinezen en Arabieren onder.

Er is een sterke onderlinge vermenging tussen deze groepen.

Toch is er aan de andere kant een vrij grote afgeslotenheid van milieus, vooral bij de oude joodse families en in mindere mate bij de oude 'Shons', de vroegere 'heren' van de plantages.

Op de Antillen bestaan geen duidelijke rassenproblemen. Er zijn wel rassenvooroorde1en, zoals overal ter wereld. Voor het moment zijn er geen conflictpunten tussen de blanken en ge- kleurden, vooral omdat geen enkele groep sociaal gesproken overheerst. (Wel financieel; m.i. is er een evidente correlatie tussen het inkomen en de huidkleur, in ongunstige zin voor de neger, wat natuurlijk niet wil zeggen da:t er geen rijke negers zijn).

De oorspronkelijke bronnen van inkomen op de eilanden waren:

de handel (aanvankelij1k veel smokkel), de plantagebouw (maïs, vruchten, groente, geiten), wrut zoutwinning, een zeer beschei- den lokale industrie en de lage ambtenarij. In 1915 en 1919 ves- tigen zich de olieraffinaderijen V'an Shell (Curaçao) en Esso (Aruba) op de eilanden, vooral aangelokt door de gunstige lig- ging tegenover de vindplaatsen van de olie in Venezuela, de po~

liti:eke stabiliteit en het grote arbeidsleger. De loonooncmrentie tussen de plantages en de olie wordt beslecht in het voordeel van de laatste; V'eel plantages worden opgekocht door de olie om er fabrieken op te bouwen of er grondwater te winnen. De olie brengt echtter grote welvaart voor de eilanden: wwel voor de olie-arbeiders, die aanzienlijk meer verdienen dan in andere be- roepen (ook nu nog), alsook voor de handelaren en olie-aan- nemers, die installaties moeten bouwen en onderhouden, hele woonwijken voor de binnentrekkende buitenlanders opzetten en natuurlijk blijvend profiteren van de comsumptieve vraag van de oliegemeenschap. Gevolg was dat jarenlang het gemiddelde inkomen op b.v. Curaçao hoger was dan in Nederland en dat ook nu nog het nationaal inkomen per hoofd aan2lienlijk is (ca. 1000 dollar per jaar), hoewel dalend.

Over de cultuuruitinlgen op de eilanden is niet veel te berich-

(15)

ten. Er is weinig werkelijke volkskunst. Met veel moeite wordt op Cumçao speciaal ten gerieve van toel1isten, een folkloristische dansgroep in stand gehouden. Er is interessante volkmu- ziek, maar geen mooi handwerk op specifiek ambachtelijke kunst- produkten. Toeristenartikelen b.v. worden ingevoerd u~t het Verre Oosten (Hongkong, Japan). Zelfs bij feestelijke gelegen- heden zoals het Camaval, is een eiland als Curaçao merkwaardig on-Zuidamerikaans: er is weinig spontane blijheid en uitbun- digheid.

Wat zeer opvallend is voor de Nederlander, is de uitermate sterke invloed van het Amerikaanse denken op de eilanden.

Men houdt van grote glimmende auto's (totaal overbodig op deze kleine eilanden), statussymbolen zijn b.v. peperdure ste- reofonische bandrecorders, jachten en raceboten. Het demon- stratie-effect van de Amerikaanse consumptie is zeer groot en maar weinigen van de rijkere Antillianen kunnen de ver- leiding weerstaan, wat nartuurlijk 'het leven voor hen bijzonder welvarend maakt, maar nogal eens roerikwaardig aandoet voor de buitenstaander, die ziet wat er allemaal nog te doen ,is voordat de Anti1len op ei:gen benen kunnen staan.

Het onderwijs op de Antillen is Nederlands van opzet. Op Cu- raçao b.v. is een uitgebreid technische school, enkele lagere en elementaire technische scholen, er zijn vele mulo's, (een zeer geliefde vorm van onderwijs) en enkele middelbare soholen.

Er hestaat geen leerplicht op de Anltillen, dooh de meelt'te kin- deren be:I'Joeken in ieder geval de lagere school. Er is wel wat absentie bij de armste lagen van de bevolking, vauk om- dat de kinderen niet goed gekleed kunnen gaan of omdat de belangstelling van de ouders te gering is.

De positie van het 'kind is nogal wankel in zulke gevallen, ook

omdat veel gezinnen de vaderfiguur missen, aangezien het sa-

menwonen van man 'en vrouw zonder een langdurige ver-

houding of een huwelijk veel verbreid is. Er zijn veel wat wij

zouden noemen tijdelijke concubinaten, die tot op zekere hoog-

te aanvaard worden door de heersende moraal van de arbei-

dersklasse. Veel mannen zijn nogal 'mobiel' als het op do huis-

houdelijke plichten aankomt. Hoewel zulks verder in dit cul-

tuurpatroon niets sohol&:ends betekent, spreekt het vanzl'lf, dat

dit vooral bij de lage inkomensklassen zeer ten nadele is van de

verzorging van de kinderen.

(16)

De invloed van het klimaat op het levenstempo op de eilan- den is zeer duidelijk. De drukke haast van de gematigde kli- maatbewoners ontbreekt hier ten enen male. De neiging be- staat het leven te nemen zoals het komt, wat minder aan ver- anderingen te denken, wat minder naar perfectie te streven en wat sneller te berusten in gegeven situaties. Dit heeft voor- delen, die zich uiten in gemoedelijkheid, kalm~e en vriendelijk- heid. Het heeft echter ook zeker nadelen. De arbeidsinspanning b.v. levert minder resul~aten op; er is vaak een minder geluk- kige wijze van organisatie van het politiek, cultureel en sociaal bestaan.

Toch doet de maatschappij hier in veel opzichten aan Neder- land denken: de appel is niet ver van de koloniale boom ge- vallen. In vergelijking met andere Zuidamerikaanse staten is er een hoog ontwikkeld stelsel van ins,tituten en activiteiten, die wel worden samengevat als de technische, economische en sociale infrastructuur. Er zijn goede wegen, havens, verbindin- gen, water en energievoorzieningen, ziekenhuizen, scholen, ker- ken (zelfs een moskee) etc. etc.

Hoewel op het ogenblik deze faciliteiten nog nader moeten worden uitgebreid (o.m. met Nederlandse steun) is het zeker niet zo dat Holland de Antillen op dit gebied onverzorgd heeft achtergelaten in 1954.

Op staatkundig gebied is de Nederlandse invloed overheersend.

De staatsinrichting van de Nederlandse Antillen zou men veel- eer verwachten op een groep hoog ontwikkelde zelfstandige Waddeneilanden, dan hier in dit tropische gebied. De democra- tische gedachte is fonneel ten volle doorgevoerd. Voor dit kleine gebied - met uiteraard een nationaal parlement en een natio- nale raad van ministers - zijn er vier zogenaamd Eilandgebie- den ingesteld, met elk een Eilandparlement en een Eiland- regering.

Een korte beschrijving van de belangrijkste organen is hier op haar plaats.

De Centrale of Landsregering oefent de uitvoerende macht uit voor alle interne aangelegenheden van de N.A. Hoofd van de regering van de N.A. is het Nederlandse staatshoofd, die ver- tegenwooodigd wordt door een Gouverneur.

De wetgevende macht berust bij de Staten van de N.A., het

éénkamerparlement, met 22 ledren. De Staten vertegenwoordi-

gen het gehele volk van de Antillen en worden gelrozen bij

(17)

algemene en geheime verkiezingen om de vier jaar. Aruba en Curaçao vaardigen respectievelijk 8 en 12 leden naar de sta- ten af. Dezen worden volgens evenredige vertegenwoordiging aangewezen. Bonaire en de Bovenwinden vaardigen elk 1 lid af, gekozen volgens het meerderheidssysteem.

Bij de verkiezingen voor de staten, die in juni 1966 werden gehouden, behaalde het regeringsblok (Democratische Partijen en Arubaanse Patriotische Partij) 13 zetels en versterkte daar- mee haar vroegere meeroerheid. De staten hebben de klassieke rechten van elk westers parlement (recht van initiatief, amen- dement, interpellatie, enquête, budgetrecht).

De rechterlijke macht treedt op in naam van de Ktmingin.

Voor elk Eilandgebied is er een Gerecht in Eerste Aanleg. Het hoogste gerechtsargaan is het Hof van justitie. De Ned<~landSte

Hoge Raad doet in bepaalde gevallen dienst als Cassatie- orgaan. Het geschreven recht van de wetboeken is aangepast aan het Nederlandse recht. Daarnaast bestaan de Lanllsveror- deningen (wetten), die specifiek lokale aangelegenheden rege- len.

Regionaal zijn er vier Eilandgebiedeu, het best wellicht te vergelijken met Nederlandse gemeenten. De wetgevendtl maoht berust hier bij een Eilandraad. Er zijn dergelijke raden voor Curaçao (21 leden), Aruba (21 leden), Bonaire (9 leden) en de Bovenwinden (15 leden).

De zgn. Eilandverorderingen regelen het lokale bestuur. Ook is er een jaarlijkse Eilandbegroting. Het dagelijks besnmr (uit- voerende macht) ligt bij de Gezaghebber, die tevens worzitter is van de Eilandraad en bij zgn. gedeputeerden, te zamen vor- mend het Bestuurscollege.

De decentralisatie van verschillende bevoegdheden tot be- stuur naar de Eilandgebieden berust op het principe van de autonomie der verschillende eilanden. Historische controversen tussen de eilanden liggen hieraan ten grondslag, hoewel waar- schijnlijk de invloed van het aloude calvinistische beginsel van soevereiniteit in eigen kring (alias subsidiariteit, alias functio- nele decentralisatie), door de kolonisator hier gebracht, bij het bedenken van de structuur van groOit belang is geweest.

Bij een bestudering van de lijst van bevoegdheden v;m een

Eilandgebied is de logica niet altijd terug te vinden. De in-

komsten van een Eilandgebied vlooien ten dele uit de opbreng-

sten van centrale belastingen o.m. uit de inkomsten- en winstbe-

belasting, die via het Land worden geregeld, doch er zijn ook

(18)

eilandbelastingen, b.v. hondenbelasting en overgangsrechten en bovendien zijn de Eilandgebieden gerechtigd zgn. opcenten te heffen op de inkomsten en winstbelasting die in hun gebied worden geïnd.

Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat een grotere mate van centralisatie van >het bestuur in dit land beter ware geweest. In de eerste plaats is het zuiver politieke nadeel de laatste jaren voor velen duidelijk geworden. De po1itieke strijd wordt op de Antillen nog zeer emotioneel en vaak in het persoon- lijk vlak gestreden. De gemeenschap is klein en een politieike stellingname is snel bekend en kan veel last of gem,a'k bezorgen, al naar gelang de wind waait en de huik woi'dt gehangen.

Op Curaçao b.v. zijn sommige families traditioneel Democra- tisch, anderen N.V.P. (Nationale Volks Partij). Indien nu de landS- regering in meerderheid in handen is van een bepaalde politieke partij met hun aanhang en de Eilandregering wordt beheerst door de belangrijkste opposi>tiegroep uit de staten, een situatie rne t.a.v. Curaçao de laatste vier jaar heeft gegolden, dan dreigt lwt verkeerd te gaan. Het Centrale bestuur en het Eilandgouverne- ment harmoniëren dan niet, er ontstaan fricties, gevolgd door be- schuldigingen, lasterpraat, vijandige perscampagnes etc. etc. M- gezien van de schuldvraag is de wantoestand evident: de gesple- tenheid in de politieke opvattingen is zo groot, dat de wezenlijke belangen, hetzij van het eiland, hetzij van het land, worden ver- geten en de bestuursorganen worden plaatsen, waar men partij- politiek bedrijft. Bij een centraler bestuur is dit gevaar n~et in die mate aanwezig als nu het geval is.

Daarnaast wordit het volgens experts hoe langer hoe duide- lijker dat de vele bestuursorganen die voor de eilanden worden onderhouden naast het landelijke apparaat, handen vol geld kos- ten aan inefficiënties en doublures. Bovendien werkt de politieke verdeeldheid tezamen met de regionale gespletenheid een extra soort bureaueTatie in de hand door 'partij-ambtenaren', die vol- gens sommigen meer hun brood danken aan hun politieke opvat- tingen dan aan hun deskundigheid. Dit laatste wil natuurlijk niet zeggen dat er op de Antillen geen bekwame ambtenaren zijn, integendeel, op dat gebied zijn de Antillen zeker niet onder- ontwikkeld, gelet op andere Zuidamerikaanse landen.

Een nadelige factor voor een grotere centralisatie van het

bestuur is de geografische spreiding van de zes eilanden. In dit

verband zou meer aandacht moeten worden besteed aan de on-

(19)

derlinge verkeersverbindingen. Met name de ontwikkeling van snelle luchtverbindingen en een beter scheepvaartnet zijn zeer gewenst. Hoewel in zeer veel jonge landen een nartionale luoht- vaartmaatschappij meer prestige- dan produktie-effecten heeft, moet gezegd worden dat de Antiliaanse Luchtvaart Maatschappij (ALM gea,ssocieerd met KLM) voor de Antillen in de toekomst van levensbelang kan blijken. Zelfs externe effecten op srtaart- kundig gebied zouden van dit bedrijf kunnen worden verwacht.

De staatkundige opbouw van de Antillen is dus - volgens vele Antillianen - lang niet ideaal.

Hoe staat het met de opvattingen over de buitenlandse status van dit land?

Het Statuut ste1t dat de buitenlandse belangen van de Anrtillen een aangelegenheid zijn van het Koninkrijk. De Nederlandse di- plomatieke en handelsvertegenwoordigers treden dus in voor- komende gevallen tevens op voor de Antillen. Deze zaakwaarne- ming is in buitenlandse ogen bepalend voor de semi-koloniale toe- stand waarin de Antillen nog verkeren. Wij Nederlanders wijzen in ~dit verhand in de eerste plaats (om on~ positie te verded~gen) op de hoge koSiten van eigen diplomalen en vertegenwoord~gers voor dit jonge en piepkleine land. Dit neemt niet weg dat de An- tillen, die in ieder geval wel zullen voorkomen op de lijst van volgens Cuba, China en zelfs de S.U. nog te bevrijden gebieden, ook in Amerika niet serieus worden genomen. Vele jongere An- tiliaanse zakenlieden en intellectuelen ergeren zidh hieraan.

Bovendien achten zij de Nederlandse belangenbehartigin~ in veel gevallen pove'!1tjes.

Met het oog op de internationale status 'Van de Antillen gaan de laatste tijd hier ook stemmen op om de naam van hert gt•hied te wijzigen, zodanig dat het predikaat 'Nederlandse' 'Verdwijnt. On- langs werd b.v. nog de naam 'Antillas' in de pers voorgesteld.

Het is duidelijk dat de wens beSJtaat om een eigen nationale identiteit

1

te krijgen, die ook in het buitenland gesignaleerd wordt.

Thans bestaat er nauwelijks een Antilliaanse image. De <~ilanden

hangen als losse brokken aan eNcaar, sleohrts bijeengtlhouden

door de dunne draden van een jong bestuur. Arubanen spreken

nogal vaak met minachting over de Curaçaoënaars; de laatsten

zijn hun oude droom van volledige onafhankelijkheid voor hun

eiland nog steeds niet helemaal vergel!en. V oor buitenstaanders

zijn zulke zaken onbegrijpelijk kortzichtig. En ook vele Antillia-

nen gaan inzien dat het hwd tijd wordt dait de eilanden één taal

(20)

gaan spreken (liefst letterlijk èn figuurlijk) en naar huiten toe als een eenheid optreden. Maakt het op de Amerikaan geen ver- bijsterende indruk als hij in het hartj·e van New York (Fifth Avenue) vlak bij elkaar twee versohiliende toeristenbureaus vindt, één voor Curaçao en één voor Aruba?

De huidige situaltie is ni'et zonder tragiek. Het vinden van een nationale band is zeer urgent. Eigenlijk moet er een compleet nieuw volk worden gevormd, een proces dat wel in meer jOillge landen is te zien (Indonesië), en dat zeker succesvol 'i<!an wor- den uitgevoerd als de leidende groepen in het volk het maar zélf bewust stimuleren. Op de Antillen zijn vele leiders maar al te vaak bezig zich onnodig te verliezen in lokale twistjes of kleine belangetjes, aldus de klacht van jonge Antillianen.

Terzelfder tijd klinken de stemmen luider en luider die om vol- ledige onafhankelijkheid vragen. Merkwaardigerwijs vooral in Nederland, maakt men zich druk OIVer dit probleem, naar mijn ervaring veel meer dan hier ter plaatse. De politieke leiders op de eilanden hier zouden eigenlijk niet good weten wat zij zou- den moeten beginnen met de volledige zelfstandigheid, los van Nederland. Zolang de eilanden geen werkelijk land vormen, zien velen hier een afscheiding uit het Koninkrijk als een gevaarlijk avontuur. Soms wordt deze opvatting natuurlijk behea-st door de angst eigen positie te verliezen of inderdaad zelf te moeten beslissen en te moeten regeren, maar aan de andere kant moet men vooral in Holland de nadelen van een snelle breuk met het koninkrijk niet bagatelliseren. De Antillen vormen toch echt wel een super-ministaatje in de rij der volken en als er nu boven- dien nog duidelijk te weinig eenheid en centraal bestuur is, waar blijven zij dan?

Het Statuut kan echter geen lang leven besohoren zijn. De evi- dent koloniale trekjes maken zulks onmogelijk. Nadenkend over de alternatieven van de huidige toestand kan men zich voorstel- len dat:

A. de Antillen een losser - federatief - verband aangaan met Holland en Suriname;

B. de Antillen aansluiting zoeken bij een ander land of gebied.

In dat verband wordt vaak gedacht aan Venezuela of aan de vorming van een grote Caraïbische Federatie. Dit laa.tste denk- beeld is reeds een keer uitgewerkt, doch blijkt moeilijk te kun- nen worden gerealiseerd.

C. de Antillen geheel op zich zelf staand een eigen bestuur

gaan onderhouden.

(21)

Over deze derde mogelijkheid ben ik persoonlijk nogal pessi- mistisch. De overlevingskans van een dergelijke kleine Antilirum- se staat lijkt mij gering. Ik baseer deze mening in laatste instan- tie op de kleine omvang van het gebied; de huidige versnippe- ring in denken en handelen verstel'kt deze opvatting.

Wat zeggen de politieke partijen nu over de toestand op deze eilanden? Het afgelopen jaar, vanaf juni 1966, toen bij de Staten- verkiezingen het regeringsblok een duidelijke winst behaalde, is een periode geweest van veel politieke activiteiten en -uit- spraken. Het regeringsblok bestaat uit de Demooratisdhe Partij (Curaçao), de Arubaanse Patriotische Partij en de Dnmocraten van Bonaire en de Bovenwinden. Hun overwinning op de belang- rijkste oppositiepartijen, de Nationale Volks Partij (Curaçao), de Arubaanse Volks Partij en de kleine C.O.P. (Curaçaose Onaf- hankelijke Partij van de ex-Shellman Piet v. d. Hoeven, die zioh handhaaft als aanhang van de N.V.P.) en UNA (Unión Naci0100.l Arubano, een kleine splintergroep) zal vooral voor Curaçao de toekomstige politieke verhoudingen gaan bepalen.

Terwijl ik dit schrijf staan de Eilandraadsverkiezingen voor de deur. Niets wijst erop dat de op Curaçao nu nog heersende NVP kans zal zien het getij te keren en d~ opmars van de Democraten tegen te houden. De combinatie NVP-COP, die vooral sedert de dood van haar grote leider da Costa Gomez vorig jaar steeds meer haar aanhang ziet afbrolclcelen, schermt al met de beschuldiging dat een overwinning van de Dt1nocraten een onherroepelijke dictatuur op de Antillen zal brengtm en dat vooral voor Curaçao een dergelijke overwinning fataal zou zijn.

De Democraten en hun aanhang leggen de nadruk op de grote nadelen van de verdeeldheid tussen de Landsregering en het be- stuur op Curaçao en voorspellen dat een zege voor hun partij op Curaçao eenhe~d en dus verbetering van bestuur ten gevolge zal hebben.

De verkiezingsstrijd wordt op Curaçao vooral uitgevm·hten tus-

sen personen, meer dan tussen de partijen. Nu da Costa Gomez

dood is, staan de NVP-ers praktisch zonder leider. Een van hun

zittende gedeputeerden in het bestuurscollege heeft zelfs, vol-

gens beschuldigingen van zijn COP-collega, de kant van de

Democraten gekozen om zich aldus veilig te stellen. De COP-

leider v. d. Hoeven probeert de NVP /COP-combinatie zo goed

mogelijk bij elkaar re houden, maar volgens velen is hij - als

(22)

Europees Nederlander - niet opgewassen tegen de Zleer popu- laire Democraat (VU-ere)doctor Efnün Jonokheer, die nu reedS meer dan 16 jaar premier is en tevens een bekwaam leider van zijn partij.

Tussen de twee grote partijencombinaties in staat de nog jonge en zeer actieve URA, de Union Reformista Antillano, die zich 2'Jelf christelijk-sociaal noemt. De URA vervult eigenlijk op Curaçao een functie die kt, Holland D'66 hredit vervuld hij de laatste verkiezingen. Hun aanthang bestaat vooral uit jonge Antilliaanse ambtenaren, onderwijzers, kleine zakenlieden en intellectuelen die (nog) geen belangen hebben hij de •grote par- tijen. De URA is geen massa-paribij (zij miste net een zetel bij de starenverkiezingen van '66) en zaJ dat voorlopig ook wel niet worden, ge2lien de groeiende aanhang van de Democraiten. Poli- tiek kan zij echter wel een functie gruan vervullen, wruarmede de Democraten rekening moeten gaan houden, aangezien b.v.

de vakhond nogal sympathiek schijnlt te staan tegenover haar denkbeelden, waarin de nadruk wordt gelegd op meer efficiency en minder bureaucratie 'in het bestuur en een sociale politiek.

Eigenlijk is de stellingname van de politielke partijen op de AntiHen al net zo'n duistere zaak als in Holland. Duidelijke ver- schillen in de doelstellingen hestaan er nauwelijks, afge:ûen dan van regionale (eilandelijke) voorkeuren. Er zijn geen radicale partijen, noch socialistisch of communistisch, noch rechts. De vooruitgang in aanhang van de Democraten is vooral te danken aan de bekwame leiding van deze partij en de uitmuntende pro- paganda die zij voert. Opmerkelijk is dat geen enkele partij een issue maakt van de totale onafhankelijkheid; een teken te meer dat er nog geen sprake is van een nationale idee.

Onvermijdelijk wellicht door de geringe omvang van dit eilan-

dengebied maakt de politieke constellatie een nogal provinciale

indruk. Veel onderling geharrewar om kleine lolmie P'rohlemen,

waardoor weinig aandacht overblijft voor de werkelijke vraag-

stukken die er toch echt wel zijn, zoals zal blijken als ik in

een tweede artikel de economische en sociale prohlem·en van

dit land nader zal belichten. Wellicht is de Democratische

Pat"tij met zijn vele jaren regeringservaring nog het meest in het

voordeel als het erom gaat ·de kwaliteiten van zijn leiders te

waarderen. De OOIIlt:inuïteit in het regeringsbeleid die dbor de

overwinning van de Democraten vorig jaar weer voor zeker vier

jaar werd verzekerd, werkt in ieder geval de nodige nuttige sta-

biliteit in de hand.

(23)

Politiek zijn de Antillen niet erg interessant en dit verslag is dan ook jammer genoeg vrij saai. Zoals ook in Nederland zorgen de jongeren voor wat meer politiek V'Uurwerk dan de gevestigde partijen. lk wil u met name het bestaan van twee groepen niet onthouden. Niet omdat zij kwantitatief erg belangrijk :r.ijn, maar meer omdat zij bewijzen, dat er ook op de Antillen iets onder de jeugd in beweging is, waarover in de toekomst missohien nog meer te horen zal zijn.

In de eerste plaats bestaat er een groep studenten en pas afge- studeerden met zowel aanhang in Nederland als op de Antillen zelf, die een maandblad uitgeeft genaamd 'Kambio'. Ik>ze groep houdt er voLgens de al'tikelen in Kambio, een koers op na die te vel'gelijken is met die van de Nederlandse linkse jongeren, vooral wat betrefit zijn opinies over buitenlandse poHtiek. Voor de An~illen bepleiten zij meer nationale eenheid tussen de eilan- den en een 'mdicale' economisdhe politiek, als ik het zo mag noemen.

Ve11der is er op Curaçao een kleine, doch veel publiciteit trek- kende ,groep rondom het blad 'Vito'. De belangrijkste figuur in deze groep is de heer Stanley Brown, die onlangs in Willemstad een pamflet uitdeelde, wat per se onvriendelijk was voor de poli- tieke partijen op het eiland. Ter illustratie dat zelfs op de An- tillen de jeugd gehoord heeft over revolutie en anarchisme, tot besluit van dit eerste overzicht over de toestand hier, t'en citaat uit dit pamflet.

'Vito zal het volk weer wapens in de hand geven ( . . . . ) De taak van Vito zal zijn de revolutie te bevorderen. Vito heeft geen persoonlijke belangen. Vito hee~t één dool, één God: de vernieling. De Totale Vernieling van het bestaande gedrags- patroon, waarin hypocrisie, karakterloosheid en omkoprrij hoog- tij vieren ( . . . ) Vito i:s een levensgevaar voor de didtntuur van de DP, de roggegraatloosheid van de NVP, het kikkergebrul van de URA, de schijnheiligheid van de Kerk'.

En wat denkt u? Greep de politie in toen dit pamflet werd

rondgedeeld? In Amsteroam zou een dergelijk papk"'' de pre-

ventieve censuur zeker niet gepassee11d zijn. Zo niet in Willem-

stad: de politie aohtte het pamflet niet opruiend. Zijn dP regenten

in dit jonge land dan toch iets moderner dan in Nedt"''land en

hebben zij meer gevoel voor humor? Het lijkt er ved op. En

wellicht is het vombee1d van de hoogst geplaatste Antilliaanse

regent, de jurist en gewezen Amsterdap1se arts, tevons beste

Antilliaanse dichter en beminnelijk gouverneur Cola Dabrot, hier

(24)

mede debet aan, toen hij vorig jaar de internationaal zioh duch-

tig manifesterende Nederlandse super-provo en anarchist ]m1

Cremer, net terug van zijn Mansfield-avontuur, in het fraaie

paleis aan het Fort Amsterdam in audiëntie ontving. Zo pro-

vinciaals zijn de Antillianen toch weer niet!

(25)

C. Egas

Socialisme en dernocratie

Wat zich evenwel thans voor onze eigen ogen als tijdgenoten gaat afspelen, is het tlanbreken van een nieuwe hoogst belangrijke historische fase van ons technisch-economisch produktie- stelsel. Deze fase openbaart een .vtreven tot systematische vervanging van de factor arbeid door de factor kapitaal. Anders gezegd: van mensen door machines.

In dit teken is het boek van Polak 1 ) geschreven. Machines zullen steeds meer mensen vervangen en dat zal de gehele sa- menleving veranderen. Op min of meer profetische wijze voor- spelt Polak een diepgaande omwenteling van onze maatsclhappe- lijke orde. Hij vreest dat we achter de t:eohnisoh-wetenschappe- lij]('e feiten aan zullen lopen en bepleit een 'toekomstwetenschap', die ertoe kan bijdmgen dat we beter op de technische ontwik]('e- lingen zijn voorbereid. Hij is niet de enige die dit min of meer visionaire ,en pmgnotische denken beple~. De inten,sse voor toekomstprognoses neemt duidlelijk toe en behoefit inderdaad een gro~ere aandacht dan waartoe politici tot nu toe bereid waren.

Polak is meermalen beticht van nogal fantastische idoc>i.in, maar het ziet er naar uit dat hij geleidelijk meer school zal maken.

In het eerste deel \fan het hoek verdedi~ hij andermaal de op- vatting dat het hij de automatisering om 'een tweede J'eo/Olutie' .;aat en niet alleen maar om een voortgaande technische evolutie.

Hij wijst er terecht op dat de tweede technische revolutie naast de industrie ook de landbouw, de m~dden:stand en de lHensitver- lening opneemt •in een technificatieproces. Dat geldt zelfs voor het enorme overheidsapparaat. De gevolgen daaro/an WOl'den on- voldoende voorzien. Zij o/ergen nl. een 'wetenschap van de toe- komst', die meer inzicht geeft in hetgeen verwacht mag wor- den. Zelfs foutieve prognoses acht hij daartoe nuttig.

1) Professor Dr. Fred. L. Polak: De nieuwe wereld der automatie.

Het citaat staat op pagina 203.

(26)

In het tweede deel toont Polak nader aan dat de ontwiJdceling naar automatiseTing nauwelijks grenzen kent. De arbeid zal steeds verder door kapitaal vervangen worden, waarbij struc- turele werkloosheid gemakkelijk kan ontstaan.

In het derde deel zijn interessant de beschouwingen ov;er :relatie tussen automatisering en madht. De beheersing van een omvang- rijke technische apparatuur geeft een klein aantal bestuurders grote macht. De individuele vrijheid kan gemakkelijk in de knel komen doo.r een technificering en bureaucratisering van het be- stuur in de samenleving en door een technisch-commercieel be- heersen van de vrijetijdsbesteding: 'Organisatie van de verve- ling'. De vrijetijdsbesteding zal gezien moeten worden als doel in zich zelf, ter bevol'dering van het creatief mens zijn, en min- der als m1tspanning na de arbeid. Polak geeft in het vierde deel nog eens een overzicht van de jongste snelle ontwikkeling op het gebied van de automatisering, waarbij met name de ervaringen in de Verenigde Staflen van veel !belang blijken te zijn. De Ver- enigde Struten staan reeds voor de uitdaging een nieuwe sociale en economische orde te scheppen. Europa zou veel '\'an deze Amerikaanse ervaringen kunnen leren door van de feitelijke si- tuatie daar grondig kennis te nemen. De sociale bezwaren blijken niet gering te zijn, 'tenzij men de gevolgen door middel van planning en goede sociale voorzieningen tijdig weet op te vangen.

De noodzaak van een zeer actief overheidsbeleid doet Polak veronderstellen dat automatisering noodwendig leidt tot een 'ver- nieuwd socialisme'. Ook dit gedeelte is zeer interessant en ac- tueel.

Hij wijst terecht op de snelle toenadering russen de Ameri- kaanse technisch-economische politiek en de Russische .technisch- economische politiek. De ideologie verbleekt tegen de achter- grond van een automatiseringsproces met vérgaande centrale planning, die in de Verenigde Staten even noodzakelijk blijkt als in de USSR. Zowel het liberalistische als het communistische stelsel loopt het gevaar van te vérgaande bureaucratisering, overschatting van produktieve arbeid en arbeidsethos, naast een onderwaa!'dering voor de mensvorming gericht op creativiteit in de toenemende vrije tijd.

Scherp kvitiseert Polak het bijna vo1strekit ontbreken van een

cultuurbeleid, ook het tekort aan culturele belangstelling bij de

socialisten. Naarmate de automatisering vordert, zal een actie-

ver cultuurbeleid nodig zijn dat inhoud geeFt aan een bestaan

waarin de arbeid een steeds beperkter plaats krijgt. Dat cultuur-

(27)

beleid moet gericht zijn op een vérgaande democratisering van de oultuur in de mimste zin. Dit aoht Polak alleen mogelijk in een vernieuwd socialistisch bestel, waarin de bonte rij van so- ciale verzekeri:1gen vervangen wordt door een integraal recht op voldoende inkomsten, steeds meer afgezien van de arbeidspresta- tie. Daarnaast is een goed geleide vevdergaande verkorting van de arbeidsweek nodig (resp. van het arbeidsjaar), aangevuld met een zeer actief welzijnsbeleid dat ook 'cultuurbeleid in de ruime zin' kan worden genoemd.

Het is duidelijk dat Polak hier bezig is met de zgn. 'toekomst- wetenschap'. Vele wetenschap~mensen halen hiervoor hun neus op. Ten onrechte, naar ik meen.

Het boek van Polak is vaak wat wijdlopig, hetgeen de aan- dacht afleidt, maar het is waard door velen gelezen te worden.

Het ziet er naar uit dat de politici de ontwikkeling niet kunnen bijhouden. De kerkelijke leiders nemen in toenemende mate een voorsprong in het denken over de maatschappij van morgen. De jongste encycliek van paus Paulus getuigt daarvan. Panlus for- muleru't de wereldpolitieke issues die de politici hadden behoren te formuleren. De kerkelijke leiders hebben de wereld als hun arbeidsveld ontdekt, ook een toenemend aantal van protestantsen huize. Zij durven met Polak het gebruik van toekomstweten- schap aan. Hun gaat het nimmer om techniek, materiële rijk- dom of macht, (zo behoort het althans te zijn), maar om het welzijn van de mensen. Hun visie op de mens als geschapen naar Gods beeld, als medesohepper Gods, behoedt heu waar- schijnlijk voor een afglijden naar de slavernij van de techniek.

Daarom staan de kerkelijke leiders vaak dicht naast Polak in

hun visie op mens en maatschappij. Daarom ook passeren de,

door het christen-zijn geïnspireerde, ARP' ers heden vele socialis-

ten in radicaliteit ten aanzien van de maatschappelijke onle, en

met hen een toenemend aantal jonge christenen van nnderen

huize, niet in het minst de theologische studenten. Het staat be-

slist niet vast dat de nieuwe maatschappelijke orde, waarvan

Polak droomt, een socialistische orde zal zijn, althans niet in

partijpolitieke zin.

(28)

F. Vals

10 jaar Europa

Op 9 mei 1950 legde de in het Dmts-Framse ·~ensgebied gebmen Europeaan Robert Schuman met zijn voocstel tot oprich;b,ng van de Europese Gemeensohap voor Kolen en Staal de eerste steen voor een grotere en hecHtere gemeenschap tussen de volkeren, die lange tijd dooc !bloedige strijd waren verdeeld. Reeds op 25 maart 1957 ondertekenden d!e gevo1machrtigden van onze zes landen te Rome de verdragen, die door de opl'ichtting van de Europese Economische GemeenSlOhap <en de Europese Gemeen- schap voor Actoomenergie oon bredere hastis moesten vormen voor een steeds nauwere ·eenheid tussen de Europese volkeren. Onder deze gevolmacht~gden bevonden zich vertegenwoord!igers van alle politieke groeperingen, die gedurende de laatste twee de- cennia een rol hebben gespeeld in de politieke wordmgsgesohie- denis van onze Europese Gemeenschap: Konrad Adenauer, Chris- tian Pineau en Gaetano Martino. De dag van de ondertekening van deze 'V'er<kagen vormde de bekroning en het hoo~epunt van het politieke :levenswerk van een andere Europese staatsman:

Paul-Henri Spaak.

Heeft de gemeenschappelijke poHtiek, waarvoor wij allen me- deverantwoordelijk 2lijn, bijgedragen tot een voortdurende ver- heteving van de levensomsrtanru~eden en de arbeidsvoorwaar- den?

Zijn de Europese volkeren i:n staat gebleken de hun toekomende taken •in de were1d! te vervullen? Heeft onrze Gemeeuwhap het hare gedaan om de vrede te hevorderen en de Vflijheid steviger te verankeren? Zal 2lij in de komende tien jaar de wereld het bewijs leveren, dat de regels van de parlementaire democratie ook in grote politieke eenheden VOilledig toepasselijk zijn?

Wij hebhen onze staten ertoe bewogen een deel van hun soeve-

reiniteit aan communautaire instellingen af te staan door onze

volkeren onder andere de verzekering te geven, dat onze pold-

tiek uiteindelijk 'tot een doeltreffender verhoging van de levens-

(29)

standaard zal leiden. Als socialisten zijn wij bijzonder trots op het feit dart deze verwach:ting niet ,js beschaamd. Deze houding zal ons echter niet !beletten hij de instellingen van onze Ge- meenschap aan te .dringen op bespoediging van de: harmonisatie in ·stijgende Hjn van het arbeidsrecht en de sociale zeker1heid en op betere behavtilging van de belangen der verbru~kers. Doch anderzijds erkennen wij, dat in de EEG in het ·tijdvak vnn 1958 tot 1965:

- het pa:t1ticulier verbruik per hoofd van de bevol~mg met een del'de is gestegen;

- de werkloosbrod van 3,6% tot 1,7% is gedaald;

- de lonen sneller zijn gestegen dan in de meeste andere indusrnelanden;

- het Wei'kelijke jaarlij,kse inkomen van de werknemers in de industrie der Gemeenschap gemiddeld met 40 % is toegenomen;

- de vel'korring van de wekelijkse arbe~dsdluur gepmu•d ging met een verlenging van het betaalde jaarlijks verlof;

- het aantal sociaal verzekerden is toegenomen en de sociale bescherming een hoger pcil heeft bereikt.

Deze positieve ontwilcl<e1ing bevestigt de juistheid van onze ver- ondel'stelling, da:t de Opl'iohting van een groot economisch ge- bied door een redelijke mededinging een tendens naar optimale produktieeenheden, rationeler arbeidsverdeling en modernere eco-

nomische strudturen op 'gang zou brengen. De met deze ontwik- keling gepaard gaande verbetering van de produlociviteit en eoo- nomische 'expansie vormden de voorwaaJ'de voor de Vl'rhoging van de levensstandaard, wellke ons ·streven naar verdere ont- wik!keling van onze Gemeenschap thans reahtvaardigt.

Willen de Europese ondernemingen Jn staat zijn zioh definitief

op de grote Europese verbruikel'smal'kt in te stellen, dan dienen

wij in de komende jaren volgens democratische regels eE"Tl com-

munautaire wetgevmg vast te stellen in alle sectoren die voor

de definitieve ronsolidering van onze econonûsche unie van be-

lang zijn. De fiscale grenzen, die tot concurrentieverva:ll~in:g lei-

den, dienen te worden opgeheven. Er moet een oplossing worden

gevonden voor het vmagstuk van de vaststelling der vervoer-

tai'ieven. A!an de totsta:ndkonling van een gemeenschappelijk

energiebeleid zullen wij ondbr andere de doeltreffund:hoid van

de fusie der OOIImlunautaire instellingen kunnen afmoo~n. Het

vraagstuk van de landbouwoversdhotten kan alleen nog in Ge-

meensohapsverband worden opgelost. De vaststelling Vl\11 een

gemeenschappelijk industrieel beleid, het scheppen van de juri-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

interventions, the actual implementation of these interven- tions into various settings lags behind. The effectiveness of Psyfit.nl, an online mental fitness program based on

(2.1.1-C) The proportion of the potentially available land available for the provision of schools and other social facilities resulting from densification

Om H1b (het effect van een seksueel getinte alcoholadvertentie op de advertentieattitude is voor mannen sterker dan voor vrouwen ten opzichte van een neutrale alcoholadvertentie) te

Ze heeft ingezien dat haar eigen onafhankelijk- heid niet belemmerd hoeft te worden door goede zorgen van ouderfiguren en dat onafhankelijk- heid ook niet gelijk staat aan

Deze trend toont zich in het Vlaams, het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en is dus niet regio

ii) Data analysis will also be done qualititatively, through the use of discourse analysis to answer the remaining research questions, namely: © How ethical is the

Je kunt iets bedenken, een Eurekamoment hebben, maar het omzetten van een idee naar de praktijk, daar moet je een soort Willie Wortel voor zijn.. En ook Willie Wortel was niet

• De meeste Syrische statushouders zijn bezig met het leren van de Nederlandse taal, het combineren van meerdere vormen van participatie (zoals werk, taal en school) komt