• No results found

‘Ik ben een Nederlandse schrijver’ Onderzoek naar de rol van ‘othering’ in Hafid Bouazza’s zelfpresentatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Ik ben een Nederlandse schrijver’ Onderzoek naar de rol van ‘othering’ in Hafid Bouazza’s zelfpresentatie"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Ik ben een Nederlandse schrijver’

Onderzoek naar de rol van ‘othering’ in Hafid

Bouazza’s zelfpresentatie

(2)

‘Ik ben een Nederlandse schrijver’

Onderzoek naar de rol van ‘othering’ in Hafid Bouazza’s zelfpresentatie

Naam: Floor van Dokkumburg

Studentennummer: s2313634

Email: f.van.dokkumburg@student.rug.nl

Faculteit: Letteren

Opleiding: MA Neerlandistiek

Scriptiebegeleider: Prof. Dr. M.G. Kemperink

Tweede lezer: Dr. S. van Voorst

Datum: 23 juni 2017

(3)

Abstract

This study is specifically concerned with the role of othering in Hafid Bouazza’s

(4)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie die ik heb geschreven ter afronding van de master Neerlandistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Van februari 2017 tot juni 2017 heb ik met veel plezier aan dit onderzoek gewerkt. Graag wil ik dit voorwoord gebruiken om een dankwoord uit te spreken. Ik bedank mijn begeleider prof. dr. Mary Kemperink en mijn tweede begeleider dr. Sandra van Voorst voor de fijne begeleiding tijdens mijn scriptietraject. Ook bedank ik Marit Hageman en Roxanne Huls voor het nalezen van mijn scriptie. Daarnaast bedank ik de mensen die mij geholpen hebben bij het samenstellen van het corpus van dit onderzoek, te weten: Ingrid Hoogervorst, Peter Jacobs en de redacties van Humo, Trouw en de Telegraaf. Ik wens u veel leesplezier toe.

(5)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 6

2. Theoretisch kader ... 8

2.1 Het literaire veld ... 9

2.2 Migrantenliteratuur ... 9

2.3 Zelfpresentatie (posture) ... 11

2.4 Othering ... 13

2.5 Het literaire interview ... 15

3. Korte biografische schets Hafid Bouazza ... 17

4. Analysemodellen ... 18

5. Analyseresultaten ... 21

5.1 Discursieve elementen interviews – Bouazza over zijn afkomst... 21

5.2 Discursieve elementen interviews – Bouazza over zijn stijl ... 23

5.3 Discursieve elementen interviews – Bouazza over de rol van zijn achtergrond in zijn werk ... 24

5.4 Discursieve elementen interviews – Bouazza door de ogen van de interviewer ... 25

5.5 Non-discursieve elementen interviews – foto’s van Bouazza ... 26

5.6 Discursieve elementen essays – Bouazza over zijn nationaliteit ... 27

5.7 Discursieve elementen essays – Bouazza over verbondenheid met zijn achtergrond ... 28

5.8 Discursieve elementen essays – Nederlandse schrijver? ... 29

5.9 Non-discursieve aspecten essays – afbeeldingen ... 30

6. Vergelijking tussen interviews en essays ... 30

7. Vergelijking analyseresultaten met onderzoek Louwerse ... 32

8. Conclusie en discussie ... 33

9. Bibliografie ... 36

9.1 Primaire literatuur ... 36

9.2 Secundaire literatuur ... 39

(6)

6

1. Inleiding

In de veertiende jaargang van literair-wetenschappelijk tijdschrift Vooys verscheen het artikel ‘Allochtonen met een stem’. Schrijver van dit artikel was Hafid Bouazza, een Nederlandse schrijver van Marokkaanse afkomst. Bouazza sprak zich in het artikel uit tegen wat hij de positieve discriminatie van allochtoon-schrijvers noemt. Volgens de schrijver heeft iedere uitgeverij tegenwoordig wel een allochtoon-schrijver in huis (hij gebruikt voor deze schrijvers tevens de termen huis-allochtoontje, welzijns-schandknaapje of Moriaan-knuffeltje). Deze allochtoon-schrijvers worden volgens Bouazza niet in huis gehaald om hun kwaliteiten, maar omdat dat nu eenmaal een trend is. Zelf heeft Bouazza de kwaliteit van literatuur hoog in het vaandel staan en deze trend is dan ook iets waar de schrijver zich met hand en tand tegen verzet.1

Ondanks Bouazza’s afkeer voor het ‘mode-verschijnsel’ allochtoon-schrijver, heeft hij toch een bijdrage geleverd aan de bundel Het land in mij (1996). In deze bundel zijn verhalen opgenomen van allochtone schrijvers die opgegroeid zijn tussen twee culturen, of nog steeds tussen twee culturen leven. Met het schrijven van een verhaal voor deze bundel lijkt Bouazza de aandacht op zijn migratieachtergrond te richten. Dit is opvallend, omdat hij tegelijkertijd stelt dat niet zijn achtergrond, maar de kwaliteit van zijn werk aandacht behoeft. In het artikel ‘Allochtonen met een stem’ zegt Bouazza over zijn bijdrage aan deze bundel: ‘Nu lijkt het wel alsof ik in de put plas waaruit ik drink – en dat is ook zo.’2

Dit was echter niet de eerste keer dat Bouazza plaste in de put waaruit hij dronk. In 1996 nam de schrijver de E. du Perronprijs in ontvangst voor zijn debuutbundel De voeten

van Abdullah (1996). Deze prijs wordt al vanaf 1986 uitgereikt ‘ter bekroning van mensen of

instellingen die zich middels een actieve bijdrage aan de cultuur verdienstelijk hebben gemaakt voor de bevordering van wederzijds begrip en een goede verstandhouding tussen de in Nederland woonachtige bevolkingsgroepen.’3 Later zei de schrijver zelf het volgende over deze prijs: ‘Ik heb de E. du Perronprijs gekregen omdat mijn werk een brug zou slaan tussen de Nederlandse en Marokkaanse cultuur. Ik kon het geld goed gebruiken, maar eigenlijk had ik die prijs moeten weigeren, want ik werd gelauwerd voor wat men denkt dat ik ben. Dat is onzin. Ik wil een prijs krijgen voor mijn boek, verder voor niets.’4

Bouazza lijkt dus een soort dubbel spel te spelen. Enerzijds stelt de schrijver dat enkel de kwaliteit van het werk van een auteur, en niet zijn achtergrond, een rol mag spelen bij het succes van zijn werk. Anderzijds lijkt Bouazza er zelf niet voor terug te deinzen zijn

Marokkaanse achtergrond een rol te laten spelen in zijn eigen carrière. Niet alleen blijkt dit uit bovengenoemde voorbeelden, maar ook uit het feit dat zijn romans zich grotendeels in

Marokko afspelen. Deze tegenstrijdigheid roept de vraag op hoe Bouazza’s afkomst en schrijverschap zich tot elkaar verhouden. In dat verband is het interessant om de rol van Bouazza’s Marokkaanse achtergrond in zijn posture te analyseren.

Bij een dergelijke analyse van Bouazza’s posture is het interessant om te zoeken naar sporen van het ‘othering’ in zijn zelfpresentatie. Othering is een term die vaak terugkomt in

1 Hafid Bouazza, “Allochtonen met een stem,” Vooys 14, no. 1 (1995). 2 Bouazza, “Allochtonen met een stem”.

3 Tilburg University, “E. du Perronprijs,” Tilburg University, 2017,

http://www.tilburguniversity.edu/nl/over/schools/geesteswetenschappen/duperronprijs/prijs/ (geraadpleegd op 27 april 2017).

(7)

7 onderzoek naar migrantenliteratuur.5 Bouazza verzet zich tegen het stempel

migrantenliteratuur, omdat hij vindt dat hij daarmee als ‘ander’ wordt neergezet. Wanneer een persoon of groep als ‘de ander’ neergezet wordt, of omgekeerd, als deze persoon of groep iemand tot ‘de ander’ maakt, wordt dit othering genoemd. Voor dit onderzoek is deze term van belang, omdat het tot ander gemaakt worden voor Bouazza een zere plek vormt. Hij wil immers niet gezien worden als de ander, maar als Nederlandse schrijver die beoordeeld wordt op zijn literaire kwaliteit.

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: ‘In hoeverre, en zo ja, hoe, speelt het anders zijn en anders gevonden worden (othering) een rol in Bouazza’s zelfpresentatie?’ Deze vraag zal beantwoord worden aan de hand van de volgende deelvragen:

1. Hoe laat Bouazza zich in interviews uit over het anders zijn of anders gevonden worden?

2. In hoeverre, en zo ja, hoe, speelt othering een rol in Bouazza’s non-fictieteksten? Als laatste zal antwoord gegeven worden op de vraag hoe de antwoorden op de beide

deelvragen zich verhouden tot Bouazza’s posture, zoals deze tot uiting komt in zijn verhalend proza. Voor de beantwoording van deze laatste vraag zal ik Bouazza’s verhalend proza niet zelf analyseren, maar baseer ik mij op het onderzoek van Henriëtte Louwerse naar Bouazza’s literaire werken.6

Belangrijke begrippen in dit onderzoek zijn posture en othering. Posture is een ander woord voor zelfpresentatie. Deze term ontleen ik aan de theorie van Meizoz over de

zelfpresentatie van de auteur. De term othering heeft betrekking op het neerzetten van een persoon of groep als de ander. Theorie over deze begrippen zal besproken worden in het theoretisch kader hieronder. Deze theorie zal gebruikt worden bij het maken van een analysemodel, waarmee het corpus geanalyseerd wordt.

Hafid Bouazza heeft in veel verschillende genres gepubliceerd. Zo publiceerde hij bijvoorbeeld libretto’s, toneelteksten en romans. Het corpus van dit onderzoek bestaat echter alleen uit interviews en non-fictieteksten. De reden hiervoor is dat deze genres het meest geschikt zijn voor een onderzoek naar zelfpresentatie. Het interview is een genre waarin zelfpresentatie centraal staat: het genre is ervoor gemaakt. In non-fictieteksten spreekt Bouazza zich als persoon uit, de ik-persoon in deze teksten is Bouazza zelf. Hij wil zich in deze teksten dus als ‘ik’ laten zien.

De interviews die in dit onderzoek geanalyseerd worden, zijn afkomstig uit de periode 1996 tot 2016. Het jaar 1996 is als beginpunt gekozen, omdat dit het jaar is waarin Bouazza debuteerde met De voeten van Abdullah. Voor het eindpunt 2016 is gekozen, omdat de analyse van interviews uit een zo lang mogelijke periode (tot de huidige tijd) een zo volledig mogelijk beeld geeft van Bouazza’s zelfpresentatie. De gebruikte interviews zijn verworven via LiteRom, krantenbank LexisNexis en de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL). De theorie die handvatten geeft voor de analyse van deze interviews zal in het

volgende theoretische hoofdstuk besproken worden.

De non-fictieteksten van Bouazza die in dit onderzoek geanalyseerd zullen worden, zijn de essays die opgenomen zijn in Bouazza’s bundel Heidense Vreugde. Voor het gebruik van deze bundel is gekozen, omdat de teksten in deze bundel niet redactioneel bewerkt zijn. Bouazza schrijft in het voorwoord van zijn bundel dat zijn essays door redacteurs soms ingrijpend veranderd werden en dat de essays, zoals ze in deze bundel staan, de essays zijn zoals hij deze oorspronkelijk geschreven heeft.

In het nu volgende hoofdstuk wordt het theoretisch kader voor dit onderzoek geschetst. In het theoretisch kader zal aandacht zijn voor de veldtheorie van Bourdieu, migrantenliteratuur, het posture-begrip van Meizoz en voor othering. Daarna zal een korte

(8)

8 biografische schets van Hafid Bouazza gegeven worden. Hierop volgen twee

analysemodellen, waarmee het corpus geanalyseerd wordt. Deze analysemodellen richten zich respectievelijk op de interviews en de non-fictieteksten. Na de analysemodellen, zullen

analyses van Bouazza’s interviews en verhalend proza volgen. Daarna zullen de resultaten van deze analyses vergeleken worden en zal uiteengezet worden hoe deze analyses zich verhouden tot de posture van Hafid Bouazza, zoals naar voren komt in zijn verhalend proza. Er wordt geëindigd met een conclusie, waarin het antwoord op de hoofdvraag: ‘In hoeverre, en zo ja, hoe, speelt het anders zijn en anders gevonden worden (othering) een rol in

Bouazza’s posture?’ gegeven wordt.

2. Theoretisch kader

Het doel van dit theoretische hoofdstuk is het introduceren van een instrumentarium waarmee de posture van Hafid Bouazza geanalyseerd zal worden, gericht op de rol van othering hierin. Allereerst zal de veldtheorie van Bourdieu in dit hoofdstuk besproken worden. De veldtheorie is onlosmakelijk verbonden met het posture-begrip. De manier waarop een auteur zich

presenteert kan namelijk medebepalend zijn voor zijn positie in het literaire veld. Volgens Meizoz laat de posture van een auteur zijn positie in het literaire veld zien. Een auteur die een positie in het literaire veld heeft verworven, kan deze positie ondersteunen, of juist

verzwakken, door middel van zijn posture. Daarom is posture volgens Meizoz alleen te begrijpen in relatie tot het literaire veld.7

Aangezien Bouazza zich afzet tegen het stempel migrantenliteratuur, is enige

verheldering met betrekking tot deze term hier op zijn plaats. Aan wat er de afgelopen jaren is geschreven over migrantenliteratuur, wat de term betekent en teweeg heeft gebracht, zal daarom ook een paragraaf gewijd worden. Hierin zullen verschillende visies op de term migrantenliteratuur besproken worden, zoals die van Bert Paasman, Sandra van Voorst en Henriëtte Louwerse.

Een derde paragraaf wordt gewijd aan de posture-theorie van Meizoz. Voor de uiteenzetting van deze theorie zal voornamelijk Meizoz’ artikel ‘Modern posterities of posture’ gebruikt worden.8 Daarnaast zal gebruik gemaakt worden van secundaire literatuur

over Meizoz’ posture-begrip, zoals het artikel van Mary Kemperink over de self-fashioning van Mina Kruseman en de scriptie van Willem Bongers over de posture van Kader Abdolah.

Ook zal de theorie over othering in dit hoofdstuk aan bod komen. Over wat othering inhoudt en met welke literaire strategieën dit bewerkstelligd kan worden is veel literatuur geschreven. Voor dit onderzoek baseer ik mij op bronnen waarin theorieën over othering in een onderzoek verwerkt zijn, namelijk de onderzoeken van Henriëtte Louwerse, Maaike Meijer en Sjoerd-Jeroen Moenandar.

Als laatste zal een paragraaf gewijd worden aan theorie over het literaire interview. Volgens Dorleijn en Verstraeten leent dit genre zich perfect voor zelfpresentatie.9 Om deze reden zal hun theorie als bron voor dit onderzoek gebruikt worden. Ook zal ingegaan worden

7 Jérôme Meizoz, “Modern posterities of posture. Jean Jacques Rousseau,” in Authorship revisited. Concepts of

authorship around 1900 and 2000, red. Gillis Dorleijn, Ralf Grüttemeier en Liesbeth Korthals-Altes (Leuven/Parijs/Walpole: Petters, 2010), 84.

8 Dit is tot op heden het enige Engelstalige artikel dat Meizoz over zijn posture-begrip geschreven heeft. Meizoz'

eerder verschenen Franstalige artikelen over posture zullen voor dit onderzoek niet gebruikt worden. De reden hiervoor is dat deze artikelen voor mij moeilijk toegankelijk zijn, omdat mijn kennis van het Frans niet voldoende is om de artikelen volledig te kunnen doorgronden.

9 Gillis Dorleijn en Pieter Verstraeten, “Het literaire interview in De Nederlanden. De institutionalisering van een

(9)

9 op de theorie van John Rodden over de manieren waarop auteurs het interview kunnen

gebruiken voor hun zelfpresentatie.

2.1 Het literaire veld

Als schrijver begeeft Hafid Bouazza zich binnen het literaire veld. Wat het literaire veld precies inhoudt en welke mechanismen hierbinnen werkzaam zijn, zette cultuursocioloog en filosoof Pierre Bourdieu uiteen in zijn talloze werken hierover. Hij introduceerde dit concept en heeft het door de jaren heen verder ontwikkeld. In zijn artikel ‘The field of cultural

production, or: the economic world reversed’ definieerde hij het literaire veld als ‘the space of literary prises de position that are possible in a given period in a given society.’10 Deze prises

de position zijn de mogelijke posities die men in kan nemen binnen het literaire veld. Welke

posities men in kan nemen, is geen vaststaand gegeven. Door de jaren heen kunnen de mogelijke posities veranderen. Het literaire veld is volgens Bourdieu namelijk een

krachtenveld: een field of struggles. Doordat de actoren in dit veld zich continu aan elkaar meten, is het veld continu in beweging. Wie tracht zijn eigen positie binnen het veld te verbeteren, kan daarmee een verandering in het veld teweeg brengen.11

In het literaire veld wordt literatuur geproduceerd. De term productie heeft in het veld een tweeledige betekenis. Enerzijds betekent het materiële productie, waartoe we de productie van het tastbare werk rekenen. Als Hafid Bouazza een boek schrijft, dan doet hij daarmee aan materiële productie. Ook de drukker die zijn boek drukt is een voorbeeld van een materiële producent. Anderzijds wordt met productie in het literaire veld symbolische productie

bedoeld. Hierbij gaat het niet om de productie van een tastbaar werk, maar om de toekenning van waarde hieraan.12 Recensenten of docenten die ervoor kiezen om Bouazza’s werken te bespreken in de literaire kritiek of op een school, kennen, of zij positief zijn over zijn werk of niet, hier waarde aan toe.

Materiële en symbolische productie zijn geen gescheiden processen. Eenzelfde actor kan betrokken zijn bij beide vormen van productie.13 Neem bijvoorbeeld een uitgeverij. De

uitgever is betrokken bij materiële productie; hij geeft immers boeken uit. Door het imago dat een uitgeverij heeft, is deze tevens betrokken bij de symbolische productie. Het werk van Bouazza wordt uitgegeven door uitgeverij Prometheus. Prometheus is een uitgeverij waar literaire fictie en non-fictie uitgegeven wordt. Zo worden er onder andere romans, novellen, poëziebundels, literaire thrillers en verhalenbundels uitgegeven. Aan een boek dat uitgegeven wordt door Prometheus, wordt een andere waarde toegekend dan een boek dat verschijnt bij uitgeverij Boekerij. Hoewel uitgeverij Boekerij net als Prometheus zowel fictie als non-fictie uitgeeft, richten beide uitgeverijen zich op verschillende genres. Zo zegt Prometheus

kwalitatieve literaire romans uit te geven, terwijl Boekerij zich richt op lekker-lezen romans en ook erotische romans uitgeeft. De imago’s van deze uitgeverijen verschillen hierdoor sterk van elkaar. Op deze manier draagt Prometheus dus niet alleen bij aan de materiële, maar ook aan de symbolische productie van Bouazza’s werk.

2.2 Migrantenliteratuur

Door de jaren heen is er in de literatuurwetenschap veel geschreven over auteurs wier werk het stempel migrantenliteratuur krijgt. In het jaar 2000 schreef Bert Paasman een artikel

10 Pierre Bourdieu, “The field of cultural production, or: the economic world reversed,” Poetics 4-5, no. 12

(1983), 311.

11 Bourdieu, “The field of cultural production,” 312.

12 Kees van Rees, Suzanne Janssen en Marc Verboord, “Classificatie in het culturele en literaire veld 1975-2000.

Diversificatie en nivellering van grenzen tussen genres,” in De productie van literatuur. Het literaire veld in

Nederland 1800-2000, red. Gillis Dorleijn en Kees van Rees (Nijmegen: Vantilt, 2006), 239-240.

(10)

10 waarin hij Hafid Bouazza tot deze auteurs rekende. In dit artikel over de multiculturele

samenleving en etnische literatuur schreef Paasman: ‘Nederlandse literatuur door anderen dan autochtone Nederlanders geschreven, noemt men soms allochtone Nederlandse literatuur. Het werk van Kader Abdolah, Hafid Bouazza, Mustafa Sitou, Abdelkader Benali en Naima El Bezaz behoort ertoe (…).’14

In het jaar waarin Paasmans artikel verscheen was er al veel aandacht voor allochtone schrijvers. Volgens Paasman speelt bij de aandacht voor deze schrijvers mogelijk politieke correctheid en neerbuigende bewondering een rol: ‘(…) een beklagenswaardige vreemdeling leert onze taal en cultuur en hoewel hij nog niet lang geleden nog in een boom woonde, kan hij nu al keurig op een stoel zitten en met mes en vork eten.’15 Auteurs waren niet altijd blij met de aandacht voor hun achtergrond. Louwerse schrijft in haar artikel ‘De taal is gansch het volk? Over de taal van migrantenschrijvers’ uit 1999 dat auteurs op twee manieren met de aandacht voor hun afkomst om kunnen gaan. Kortgezegd kunnen zij hun anders zijn negeren, of het juist laten zien. Wanneer zij hun anders zijn negeren, geven ze aan dat ze alleen de kwaliteit van de literatuur belangrijk vinden en dat de kwaliteit van literatuur uitstijgt boven verschillen, zoals een verschil in afkomst. Wanneer zij hun anders zijn juist laten zien, zetten zij zich bewust neer als ‘anders’.16

Paasman stelt in zijn artikel dat er een verschil is tussen de literatuur van allochtone en autochtone schrijvers. ‘Taal, zinsbouw, zinsritme, woordgebruik, stijl en beeldspraak zijn onmiskenbaar verrijkt door de etnische literaturen,’ zo zegt hij.17 Paasman was niet de enige die rond de eeuwwisseling dit verschil opmerkte. Henriëtte Louwerse zei eveneens dat spelen met taalgebruik een gebruikelijke manier is om de lezers te confronteren met de achtergrond van een auteur.18

Niet lang na het verschijnen van deze artikelen over migrantenliteratuur, laaide in Nederland een discussie op over dit onderwerp. Aanleiding van de discussie was de Boekenweek van 2001, met als thema ‘Schrijven tussen twee culturen’. Volgens sommige schrijvers had de literaire kritiek te weinig aandacht voor de literaire kwaliteiten van allochtone auteurs en werd er te veel gefocust op hun achtergrond en de interculturele thematiek van hun boeken. Hierdoor zou er in het Nederlandse literaire veld een aparte tak met migrantenliteratuur zijn ontstaan, naast de literatuur van niet-migrantenschrijvers.19

Zes jaar na het oplaaien van deze discussie wordt de term migrantenliteratuur nog steeds in onderzoeken gebruikt en wordt er dus nog steeds onderscheid gemaakt tussen literatuur van allochtone en autochtone schrijvers. In het artikel ‘Wordt vervolgd: de receptie van Nederlandse migrantenliteratuur’ uit 2007 geeft Sandra van Voorst de volgende definitie van migrantenliteratuur: ‘door migranten in het Nederlands geschreven literatuur [die

functioneert binnen de Nederlandse literatuur].’20 Bij deze definitie maakt zij twee opmerkingen. Allereerst wordt met ‘Nederlandse literatuur’ in deze definitie literatuur bedoeld die geschreven is in de Nederlandse taal. Daarnaast moet men zich realiseren dat migrantenliteratuur geen statisch gegeven is. Volgens Van Voorst kan men zich voorstellen dat de zesde roman van een migrantauteur waarschijnlijk anders behandeld wordt dan zijn

14 Bert Paasman, “Een klein aardrijkje op zichzelf, de multiculturele samenleving en de etnische literatuur,”

Literatuur 16, (1999), 324.

15 Paasman, “Multiculturele samenleving en etnische literatuur,” 333.

16 Henriëtte Louwerse, “De taal is gansch het volk? Over de taal van migrantenschrijvers,” Literatuur 16, (1999),

371.

17 Paasman, “Multiculturele samenleving en etnische literatuur,” 332. 18 Louwerse, “Over de taal van migrantenschrijvers,” 370.

19 Sandra van Voorst, “Wordt vervolgd: de receptie van de Nederlandse migrantenliteratuur,” Neerlandica Extra

Muros 45, 1 (2007), 13.

(11)

11 literaire debuut.21 Het lijkt erop dat er anno 2007 een vermeende aparte positie is voor

migrantenliteratuur binnen het Nederlandse literaire veld. Deze tak wordt volgens Louwerse, ondanks dat Nederlanders zich afzetten tegen de multiculturele samenleving, in die tijd veelvuldig geprezen.22

Weer enkele jaren later, in 2013, geven Behschnitt, de Mul en Minnaard hun visie op de term migrantenliteratuur. Zij merken in hun boek over multiculturalisme in literatuur uit Scandinavië en de Lage Landen op dat de term migrantenliteratuur alleen slaat op literatuur van allochtonen uit niet-westerse landen: ‘The term “immigrant literature” is only used to refer to the work of writers of “exotic” backgrond and not to work by West-European

immigrant writers.’23 In 1999 leek Ton Anbeek dit ook al in te zien. Hij schreef in zijn artikel

over Marokkaans-Nederlandse auteurs en hun critici dat Ethel Portnoy, een in het Nederlands schrijvende auteur uit Amerika, nooit het stempel van allochtone auteur krijgt.24 In andere

literatuur over migrantenliteratuur uit de periode tussen 1999 en 2013 ben ik dit idee echter niet vaker tegengekomen. Interessant aan de ideeën van Behschnitt, de Mul en Minnaard ten opzichte van de literatuur over migrantenliteratuur uit de jaren voor hen, is dat zij stellen dat er weinig tekstuele grond is voor een onderscheid tussen literatuur van allochtone en

autochtone schrijvers.25 Hiermee druisen zij in tegen de ideeën die Paasman en Louwerse hier dertien jaar eerder over naar voren brachten.

2.3 Zelfpresentatie (posture)

Met posture verwijs ik, zoals gezegd, naar de theorie van Meizoz hierover. Een eerste belangrijk punt uit deze theorie is dat posture een interactief proces is.26 De posture van een auteur wordt niet alleen door hemzelf tot stand gebracht, maar ook door andere actoren in het literaire veld. Meizoz heeft het in dit verband over autorepresentatie en heterorepresentatie. Autorepresentatie betreft het aandeel van de auteur zelf bij het vormgeven van zijn posture. Voorbeelden van autorepresentatie zijn het publiceren van een autobiografie of een dagboek. In het geval van heterorepresentatie zijn het andere actoren in het literaire veld die de posture van de auteur vormgeven, en dus niet de auteur zelf. Voorbeelden hiervan zijn de literaire kritiek en schrijvers van biografieën.27

Ten tweede krijgt de posture van een auteur vorm door zowel discursief als discursief gedrag. Kortgezegd is discursief gedrag al het openbare verbale gedrag en is non-discursief gedrag al het openbare non-verbale gedrag. Volgens Meizoz is dit non-discursieve gedrag de openbare zelfpresentatie van de auteur, waaronder hij onder andere het verschijnen in de media, reacties op recensies, kleding en haardracht noemt.28 Wanneer we Bouazza als

voorbeeld nemen, kunnen het ontvangen van de E. du Perronprijs en de Gouden Uil als voorbeelden van zijn non-discursieve gedrag genoemd worden. Het beantwoorden van vragen van een interviewer is een voorbeeld van discursief gedrag. Dit doet Bouazza immers in woorden. Omdat zowel het discursieve als het non-discursieve aspect bijdraagt aan de

21 Van Voorst, “De receptie van de Nederlandse migrantenliteratuur,” 13.

22 Henriëtte Louwerse, “Authenticiteitshelers? De ‘on-Nederlandse’ auteur in een tijd van onbehagen,”

Neerlandica Extra Muros 45, 1 (2007), 1-3.

23 Wolfgang Behschnitt, Sarah de Mul en Liesbeth Minnaard, red. Literature, Language, and Multiculturalism in

Scandinavia and the Low Countries, Textet: Studies in Comparative Literature 71 (Amsterdam: Brill Academic

Publishers, 2013), 321.

24 Ton Anbeek, “Fataal succes. Over Marokkaans-Nederlandse auteurs en hun critici,” Literatuur 16, (1999),

335.

25 Behschnitt, de Mul, Minnaard, Literature, language and multiculturalism, 333. 26 Meizoz, Modern posterities of posture, 84.

27 Willem Bongers, De verteller van de waarheid. Aspecten van Kader Abdolahs posture (1993-2011),

(masterscriptie, 2011), 10.

(12)

12 vorming van de posture van een schrijver, is er volgens Meizoz een ‘dual observation track’ nodig om de posture te kunnen analyseren.29 Dit brengt met zich mee dat in dit onderzoek niet

alleen gekeken moet worden naar de tekst die over en door Bouazza geschreven is, maar ook naar zijn non-discursieve gedrag. Dit wordt onder andere gedaan door te kijken naar de foto’s die bij Bouazza’s werken en interviews gepubliceerd zijn en door de beschrijvingen van Bouazza’s uiterlijk en omgeving te analyseren.

Ten derde is de posture van een schrijver geen vaststaand gegeven. Volgens

Kemperink kunnen auteurs in de loop van hun carrière hun posture veranderen en kunnen zij hier aspecten aan toevoegen en andere accenten in aanbrengen.30 Bij het veranderen van hun

posture moeten auteurs wel rekening houden met wat Meizoz ‘the role of memory within the

field’ noemt.31 Het vigerende posture van een auteur blijft in het geheugen van het veld

hangen, waardoor auteurs hun posture niet plotseling kunnen veranderen. Het veranderen van een posture moet dus een geleidelijke ontwikkeling zijn. Een verandering in de posture van een auteur kan overigens in sommige gevallen wel noodzakelijk zijn. Wanneer een posture uit de mode raakt, zal de auteur zich anders moeten presenteren, om het publiek aan te blijven spreken. Bij dit alles kunnen modellen een rol spelen. Auteurs kunnen klaarliggende modellen overnemen en gebruiken voor hun nieuwe, gewijzigde posture. Doordat postures gekozen worden uit klaarliggende modellen, maar wel geleidelijk gewijzigd kunnen worden, zijn ze, in de woorden van Mary Kemperink, te beschouwen als ‘een individuele variatie op in de

cultuur aanwezige modellen.’32

De belangrijkste aspecten van de posture van een schrijver zijn in het voorgaande uiteengezet. Hierbij valt echter nog één belangrijke opmerking te maken. De posture-theorie richt zich op schrijvers in het literaire veld, maar Kemperink merkt in haar artikel over Mina Kruseman terecht op dat auteurs zich ook buiten het literaire veld bewegen, bijvoorbeeld als lid van een politieke partij, of als pianist.33 Ook Hafid Bouazza beweegt zich buiten het literaire veld, bijvoorbeeld als islamcriticus en als Arabist. Om zijn zelfpresentatie zo volledig mogelijk te kunnen analyseren, is het van belang om ook aandacht te schenken aan de

aspecten van zijn zelfpresentatie die buiten zijn schrijverschap vallen. Aangezien er binnen Meizoz’ theorie geen aandacht is voor deze aspecten, schept deze theorie op zich niet het volledige kader om Bouazza’s zelfpresentatie te kunnen analyseren.

Wat Meizoz’ theorie voor dit onderzoek onvolledig maakt, is dat deze theorie alleen gericht is op schrijverschap, terwijl Bouazza meer is dan schrijver alleen. Om een volledig kader te krijgen voor een analyse van Bouazza’s zelfpresentatie, moet Meizoz’ theorie dus aangevuld worden met een theorie over zelfpresentatie die niet alleen gericht is op

schrijverschap. In dit onderzoek zal Meizoz’ theorie aangevuld worden met de theorie over zelfpresentatie van Erving Goffman. In zijn boek The presentation of self in everyday life beschrijft Goffman hoe mensen in het dagelijks leven het beeld dat anderen van hen hebben proberen vorm te geven. Goffman stelt dat mensen het beeld dat anderen van hen hebben, bewust of onbewust, proberen te beïnvloeden: ‘Thus, when an individual appears in the presence of others, there will usually be some reason for him to mobilize his activity so that it will convey an impression to others which it is in his interests to convey.’34 Het beeld dat

29 Meizoz, Modern posterities of posture, 85.

30 Mary Kemperink, “Modellen en de self-fashioning van de auteur: enkele overwegingen en het geval Mina

Kruseman,” Nederlandse Letterkunde 19, no. 3 (december 2014): 281.

31 Meizoz, Modern posterities of posture, 85.

32 Mary Kemperink, “Geen grooter onzin dan dat de tijd der profeten voorbij is’ De zelfpresentatie van Frederik

van Eeden: kunstenaar, wetenschapper en wereldhervormer in één,” in Schrijverstypen. De moderne auteur

tussen individu en collectief, red. Erica van Boven en Pieter Verstraeten (Hilversum: Verloren, 2016), 37.

33 Kemperink, “Modellen en de self-fashioning van de auteur,” 280.

(13)

13 iemand door zijn verbale en non-verbale gedrag afgeeft, noemt Goffman ‘the expression given off’.

Een belangrijk begrip in Goffmans theorie over zelfpresentatie is het front. Goffmans

front bevat veel elementen die we bij Meizoz’ posture-theorie ook zien. Zo hebben zowel het

front als de posture een discursief en een non-discursief element. Goffman is echter een stuk specifieker in zijn theorie dan Meizoz, waardoor Goffman meer handvatten geeft voor een onderzoek, ook naar de schrijversposture. Het front definieert Goffman als volgt: ‘that part of the individual’s performance which regularly functions in a general and fixed fashion to define the situation for those, who observe the performance.’35 Wanneer een persoon zich dus vaker op dezelfde wijze presenteert, ontstaat er een soort standaard beeld van diegene en dat beeld noemt Goffman het front. Het front bestaat volgens Goffman uit twee delen: de setting en het personal front. Het gaat bij de setting over de fysieke achtergrond waartegen iemand zich presenteert. Deze setting beweegt doorgaans niet mee met de persoon die zich

presenteert, maar kan wel een intrinsiek element van de posture van een auteur zijn. Wanneer Bouazza er bijvoorbeeld voor kiest om altijd dezelfde soort foto’s bij zijn interviews te laten plaatsen, of altijd in dezelfde soort ruimtes te verschijnen bij televisieoptredens, dan

beïnvloedt hij hiermee de setting.

De term personal front verwijst volgens de onderzoeker naar ‘the other items of expressive equipment, the items that we most intimately identify with the performer himself and that we naturally expect will follow the performer wherever he goes.’36 Hoewel de setting dus niet met de persoon die zich presenteert meebeweegt, doet het personal front dit wel. Bouazza neemt de omgeving waarin hij zich vertoont misschien niet mee, maar is in iedere setting nog steeds man, van dezelfde leeftijd en van dezelfde afkomst (aspecten van het

personal front). Binnen het personal front maakt Goffman nog onderscheid tussen appearance en manner. Met appearance doelt Goffman op de aanwijzingen die ons iets

vertellen over de sociale status van de persoon die zich presenteert.37 Wanneer je Hafid Bouazza in een restaurant ziet zitten met zijn gezin, dan weet je dat hij daar op dat moment vanuit de rol van vader zit en niet voor zijn werk als schrijver. Manner vertelt ons volgens Goffman iets over de rol die degene die zich presenteert zal spelen in de interactie die nog gaat komen.38 Wanneer Hafid Bouazza in een boekwinkel staat met een pen in zijn hand en een stapel van zijn werken voor zich, dan zal hij in de interactie die volgt waarschijnlijk vragen gaan beantwoorden en handtekeningen gaan zetten, om zijn boeken te verkopen.

Gebruik van Goffmans theorie over ‘the expression given off’ en het front is van toegevoegde waarde voor dit onderzoek, omdat in deze theorie meer aandacht is voor non-discursief gedrag dan in Meizoz’ posture-theorie. Naast de posture-theorie van Meizoz, biedt de theorie van Goffman dus waardevolle aanvullingen voor dit onderzoek, voor zover deze theorie de posture-theorie van Meizoz aanvult.

2.4 Othering

Het is opvallend dat, wanneer we proberen uit te leggen wat migrantenliteratuur is, we vaak niet zeggen wat migrantenliteratuur is, maar laten zien wat het niet is. Migrantenliteratuur en autochtone literatuur worden steeds tegenover elkaar geplaatst: er wordt een tegenstelling gemaakt. Daarnaast is er een vermeende aparte positie voor migrantenliteratuur binnen het Nederlandse literaire veld. Ook hieruit volgt dat de groep allochtone auteurs gezien wordt als anders. Louwerse stelt ook dat de migrantenauteur als anders neergezet wordt, wanneer zij schrijft: ‘The dominant system favours labelling them as ‘exotic’: it is different, it is

(14)

14 commercially attractive, and it keeps the migrant writer in a well-defined position.’39 Hiermee zegt Louwerse dat men in het literaire veld migrantenauteurs graag ‘exotisch’ noemt, omdat dit anders en aantrekkelijk is en zorgt voor een duidelijke positie voor migrantenauteurs binnen het veld.

Het fenomeen dat zich voordoet bij migrantenliteratuur, waarbij een persoon of groep, vaak door het aangeven van een tegenstelling, wordt neergezet als de ander (of omgekeerd: iemand neerzet als de ander) wordt ‘othering’ genoemd. Binnen othering spelen twee

bewegingen een rol. De ene beweging houdt in dat het subject zelf zichzelf als anders ziet of neerzet. Louwerse lijkt dit als enige beweging in othering te zien, wanneer zij dit fenomeen als volgt definieert: ‘the conscious or unconscious creation of an opposition between the self and the other.’40 Er is echter nog een tweede beweging, namelijk wanneer het subject niet

zichzelf als anders neerzet, maar door een ander zo afgebeeld wordt. In haar boek

Postcolonial Representations besteedt Françoise Lionett aandacht aan deze beweging binnen

othering. Zij stelt dat er bij othering vaak sprake is van een dominante cultuur die de ondergeschikte cultuur als anders neerzet, omdat ze niet dezelfde ‘mystic cultural purity’ delen.41 Dit is duidelijk terug te zien wanneer we kijken naar migrantenliteratuur. Werk van een culturele minderheid, de allochtone schrijvers, wordt door de dominante cultuur, de autochtone Nederlanders, als anders neergezet. Het krijgt een andere naam en wordt gezien als een aparte tak binnen de Nederlandse literatuur.

Uit het voorgaande bleek dat othering een sociologisch proces is, dat uitgevoerd wordt door personen of groepen. Othering is echter niet alleen een sociologisch proces: het wordt in teksten ook wel gebruikt als literaire strategie. Louwerse noemt in haar artikel ‘The way to the North’ drie voorbeelden van manieren waarop schrijvers in hun tekst kunnen zorgen voor othering. Het eerste voorbeeld dat zij noemt is stereotypering. Schrijvers kunnen bijvoorbeeld vaak schrijven dat het klimaat in Nederland zo koud is. Hiermee laten ze volgens Louwerse het contrast zien met een warm en zonnig klimaat elders in de wereld. Deze stereotypering van het klimaat is niet alleen te zien in de tekst, maar vaak ook op de omslag van het boek.42 Een tweede manier waarop mensen of groepen in teksten als de ander neergezet kunnen worden, is door ze te vergelijken met dieren, of door ze dierlijke eigenschappen te geven. Van ‘vreemde’ of ‘onbekende’ mensen wordt namelijk vaak gezegd dat ze niet menselijk zijn en dus dichter bij dieren staan dan bij mensen.43 Kijkend naar Darwins evolutietheorie kan geconcludeerd worden dat het vervreemden in dit geval een negatieve connotatie heeft. De evolutie van mens naar dier is namelijk een vorm van degeneratie. Een laatste manier van othering die Louwerse noemt, is het creëren van een verschil in sfeer tussen de groepen of personen die de schrijver tegen elkaar af wil zetten. De schrijver maakt grote verschillen tussen de personen of groepen duidelijk en laat zien dat de groepen elkaar niet begrijpen.44

Niet alleen Louwerse bespreekt othering als literaire strategie, ook Maaike Meijer doet dit in haar boek In tekst gevat (1996). In dit boek bespreekt zij de othering-strategieën die zij herkend heeft in de roman Koelie van M. H. Székely-Lulofs. Meijer herkent een aantal othering-strategieën, waarvan twee ook door Louwerse al genoemd werden, namelijk de stereotypering en de representatie van mensen als dieren. Andere strategieën die Meijer noemt hebben voornamelijk betrekking op het aangeven van verschillen tussen bevolkingsgroepen of personen, zoals zelfbewust en niet zelfbewust en wreed en geciviliseerd.45

39 Louwerse, Homeless entertainment, 13.

40 Henriëtte Louwerse, “The way to the North,” Dutch Crossings 21, 1 (1997), 79.

41 Françoise Lionett, Postcolonial Representations (Ithaca/London: Cornell University Press, 1995), 14. 42 Louwerse, “The way to the North,” 79-80.

43 Louwerse, “The way to the North,” 80. 44 Louwerse, “The way to the North,” 81.

(15)

15 Ook Sjoerd-Jeroen Moenandar schreef over othering in zijn proefschrift Verdorven

Grensplaatsen. Moenandar definieert othering als ‘een voortdurend onderhandelen over de

grenzen tussen de categorieën van mogelijke tweedelingen.’46 Hiermee zegt Moenandar dus dat othering een verschijnsel is dat van twee kanten speelt. Hij benadrukt dat het niet gaat om een proces waarbij het (westerse) zelf en de (niet-westerse) ander van elkaar onderscheiden worden. Dit is volgens Moenandar namelijk lastig in de huidige multiculturele samenleving: wie is dan nog het zelf en wie is dan de ander?47 Hiermee verwijst Moenandar naar de twee bewegingen die binnen othering een rol spelen, zoals eerder in deze paragraaf beschreven werd.

2.5 Het literaire interview

Het interview is een genre dat bij uitstek geschikt is voor zelfpresentatie: het is ervoor gemaakt. Auteurs zijn zich bewust van de mogelijkheden die dit genre hen biedt. Ze kunnen het interview inzetten voor het creëren van een auteursbeeld en het verwerven van symbolisch kapitaal.48

Wat maakt dat het genre van het literaire interview zo geschikt is voor zelfpresentatie? Dorleijn en Verstraeten verklaren dit vanuit de meervoudige functionaliteit van dit genre.49 Zij

stellen dat er drie aspecten zijn van Meizoz’ posture-begrip die duidelijk terug te vinden zijn in het literaire interview. Ten eerste noemen zij dat het in het literaire interview, net als bij de

posture-theorie, gaat om zelfpresentatie.50 Bij de bespreking van de theorie over

zelfpresentatie kwam al naar voren dat mensen, wanneer zij in contact komen met andere mensen, het beeld dat anderen van hen hebben proberen te beïnvloeden. Ze houden zich bezig met wat Goffman ‘the expression given off’ noemt.51 Bij het literaire interview presenteert

iemand zich niet alleen tegenover een direct aanwezige ander (de interviewer), maar ook tegenover een impliciete derde, namelijk het publiek dat het interview later gaat lezen. Er is bij het literaire interview dus sprake van zelfpresentatie, omdat de auteur zich in het interview presenteert aan de interviewer en het publiek.

Ten tweede noemen Dorleijn en Verstraeten dat er bij het literaire interview sprake is van een tweevoudig spoor.52 Zoals eerder al aan de orde kwam, moet er bij het analyseren van een posture sprake zijn van wat Meizoz een ‘dual observation track’ noemt. Hiermee bedoelt hij dat er gekeken moet worden naar zowel discursieve als non-discursieve elementen, omdat beide elementen bijdragen aan de posture. Ook het literaire interview bestaat uit twee

elementen, vergelijkbaar met de discursieve en non-discursieve aspecten van de posture. Aan de ene kant is er de tekst zoals de geïnterviewde, de auteur, deze laat horen. Deze tekst is een discursief element. Aan de andere kant is er de beschrijving van de auteur en de setting, zoals de interviewer dit opschrijft. Dit is te vergelijken met non-discursieve elementen.53

Een derde aspect dat de posture en het literaire interview gemeen hebben, is dat het tot stand komt door co-constructie. Het vormen van een posture is een interactief proces, waaraan niet alleen de auteur zelf bijdraagt (autorepresentatie), maar waar ook andere actoren uit het literaire veld aan bijdragen (heterorepresentatie).54 Ook het literaire interview is een

interactief proces. Een interview komt immers tot stand door een samenspraak tussen

46 Sjoerd-Jeroen Moenandar, Verdorven grensplaatsen: Ontmoetingen tussen moslims en niet-moslims in de

Nederlandse literatuur (1990-2005) (Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, 2012), 4.

47 Moenandar, Verdorven grensplaatsen, 4.

48 Dorleijn en Verstraeten, “Het literaire interview in De Nederlanden,” 4. 49 Dorleijn en Verstraeten, “Het literaire interview in De Nederlanden,” 4. 50 Dorleijn en Verstraeten, “Het literaire interview in De Nederlanden,” 5. 51 Goffman, The presentation of self in everyday life, 22.

(16)

16 interviewer en geïnterviewde. Daarnaast is er nog een derde speler bij deze co-constructie betrokken: het publiek dat het interview na publicatie gaat lezen, maar waarover de auteur tijdens het interview al nadenkt. Op dit publiek stemmen de auteur en de interviewer hun vragen en antwoorden waarschijnlijk mede af.55

Een andere reden waarom het literaire interview zo geschikt is voor zelfpresentatie is wat Dorleijn en Verstraeten de alibifactor noemen. Van auteurs wordt enige bescheidenheid verwacht: bescheidenheid siert immers de mens, en zeker de beroemde mens. Hoewel mensen die lang over zichzelf praten normaliter niet bescheiden over komen, kunnen auteurs in

interviews over zichzelf praten, zonder daardoor minder bescheiden over te komen.

Interviewers vragen auteurs namelijk iets over zichzelf te vertellen en dit geeft de auteur een ‘alibi’ om dat te doen, zonder daardoor ijdel te lijken.56

Uit bovenstaande overeenkomsten tussen factoren die de posture bepalen en het literaire interview blijkt dat het literaire interview een soort snelkookpan voor posture is, zoals ook Dorleijn en Verstraeten stellen. Zij leggen dit als volgt uit: ‘Het interview is het literaire veld in het klein, alwaar de bestanddelen van het co-constructieve proces – in essentie een taak voor de andere actoren in het veld – worden klaargelegd: het interview is een ruimte waarin de sociale co-constructie wordt geprefigureerd.’57 Zo bezien lijkt het literaire interview dus een zeer geschikt genre om te gebruiken bij dit onderzoek naar de posture van Hafid Bouazza.

Bij het gebruik van literaire interviews als corpus voor dit onderzoek is het van belang om rekening te houden met de manier waarop Hafid Bouazza dit genre inzet voor zijn

zelfpresentatie. In zijn artikel ‘The literary interview as public performance’ legt John Rodden uit dat auteurs het genre van het interview op verschillende manieren gebruiken als middel voor hun zelfpresentatie. Rodden onderscheidt drie typen geïnterviewden, die alle drie op een andere manier gebruik maken van het interview: traditionalists, raconteurs en advertisers.58 De traditionalists worden gekenmerkt door bescheidenheid en zakelijkheid. Ze schuiven persoonlijke elementen in interviews naar de achtergrond en stellen hun werk op de

voorgrond. Rodden zegt hierover het volgende: ‘These authors are not so much the subject of the interview; their work, or a cause, is the subject of the interview.’59 De antwoorden die

traditionalists in interviews geven zijn volgens Rodden vaak rechttoe-rechtaan: de

geïnterviewde gaat in op de feiten en voegt daar geen subjectieve noot aan toe. Het doel van de traditionalists lijkt slechts te zijn om informatie te verschaffen, niet om henzelf of hun werk te presenteren.60

Naast de traditionalists onderscheidt Rodden een tweede type geïnterviewde: de

raconteur. Raconteurs zijn een stuk praatgrager dan de traditionalists. Ze wijden graag uit in

hun antwoorden: ze vertellen anekdotes en willen hun persoonlijkheid laten zien. Het lijkt er volgens Rodden vaak op dat het doel van de raconteur is om een gezellig gesprek te voeren of om de interviewer te vermaken. Het interview wordt door raconteurs gebruikt als een soort podium waarop ze zichzelf kunnen laten zien. Ze nemen hierbij vaak de controle over van de interviewer. Doordat de raconteur veel uit zichzelf vertelt, moet de interviewer zijn interviews met raconteurs vaak grondig editeren, om te zorgen voor samenhang in het verhaal.61

Als derde en laatste type geïnterviewde noemt Rodden de advertiser. Advertisers hebben volgens Rodden niet alleen als doel om zichzelf te laten zien, maar ook om zichzelf te

55 Dorleijn en Verstraeten, “Het literaire interview in De Nederlanden,” 5. 56 Dorleijn en Verstraeten, “Het literaire interview in De Nederlanden,” 6. 57 Dorleijn en Verstraeten, “Het literaire interview in De Nederlanden,” 5.

58 John Rodden, Performing the literary interview. How writers craft their public selves (Nebraska: University of

Nebraska press, 2001).

(17)

17 promoten. Ze doen hun best om zichzelf en hun werk interessant te maken voor het publiek. Wat is nu precies het verschil tussen de advertiser en de raconteur? Volgens Rodden is de

raconteur voornamelijk bezig om zichzelf te laten zien. Advertisers gaan een stap verder en

willen zichzelf niet alleen laten zien, maar zelfs promoten. Omdat advertisers zichzelf willen promoten, zijn zij veel meer bezig met het melodramatische van hun verhaal dan raconteurs.62

Niet alleen met de rol van de geïnterviewde, ook met de rol van de interviewer moet rekening gehouden worden bij de analyse van interviews. Volgens Rodden moet de rol van de interviewer niet onderschat worden: ‘The interviewer is frequently a shadowy presence in the interview – and many readers prefer it that way. But even if the interviewer is near invisible, he or she plays a subtle yet vital role as producer and co-director of the performing

interviewee’s life.’63 Net als bij de geïnterviewde, zijn er volgens Rodden ook drie verschillende typen interviewers te onderscheiden, namelijk de stage hands, supporting

interviewers en intruders.64 De stage-hands zorgen dat ze vrijwel onzichtbaar blijven voor het

publiek: ze gunnen de geïnterviewden de spotlights en leiden de geïnterviewden als een soort onzichtbare hand door het interview heen.65 Daarnaast zijn er de supporting interviewers, die de dialoog aangaan met de geïnterviewde. Deze interviewer zorgt ervoor dat bepaalde

onderwerpen aan bod komen en dat de geïnterviewde informatie geeft die in eerdere interviews nog niet gegeven is. Hierbij is wel belangrijk dat het doel van de supporting

interviewer niet is om zelf in de spotlights te komen, maar om de focus steeds weer op de

geïnterviewde te leggen.66 Als laatste categorie interviewers onderscheidt Rodden de

intruders. Deze interviewers willen graag zelf in de spotlights komen te staan en proberen op

allerlei manieren, bijvoorbeeld door vragen te stellen in de vorm van lange verhalen, zelf aandacht te krijgen. De intruder gaat dus het gevecht met de geïnterviewde aan: wie krijgt een plekje in de spotlights?67

Kortom: het literaire interview kan bijdragen aan de posture, zoals beschreven door Meizoz. Het gaat bij het literaire interview namelijk, net als bij de posture, om zelfpresentatie, er is sprake van een tweevoudig spoor en het komt tot stand door co-constructie. Het

interview is daarnaast door de alibifactor een geschikt genre voor zelfpresentatie. Deze kenmerken van het literaire interview maken dat het een erg geschikt genre is voor een onderzoek naar de posture van een auteur. Wie interviews onderzoekt, moet bij de analyse ervan wel rekening houden met de verschillende typen interviewers en geïnterviewden.

3. Korte biografische schets Hafid Bouazza

Om de analyses uit dit onderzoek in de juiste context te kunnen plaatsen, is het van belang om op de hoogte te zijn van de ontwikkelingen in het werk- en privéleven van Hafid Bouazza. In dit hoofdstuk geef ik daarom een korte schets van deze ontwikkelingen.

Hafid Bouazza werd in 1970 geboren in Oudja, een stad in het noordoosten van Marokko. In 1972 verliet zijn vader Marokko om te gaan werken in een fabriek in het

Hollandse Arkel. Vijf jaar later volgde ook de rest van de familie: Hafid Bouazza, zijn moeder en zes broers en zussen.68 Na de middelbare school begon Bouazza aan een lerarenopleiding Frans/Nederlands, zodat hij zich kon aanmelden voor de universiteit. Aan de universiteit van Amsterdam begon hij aan een studie Arabische Literatuur. Vlak voor het einde van zijn studie

(18)

18 besloot hij deze af te breken, omdat zijn debuut, De voeten van Abdullah, uitgegeven werd. Zelf zei hij hierover het volgende: ‘Mijn afstudeerscriptie telde al 40 pagina's, toen ik hoorde dat mijn debuut werd uitgebracht. En schrijver worden was mijn hoogste doel. Die titel van doctorandus zei me niks. Schrijven is een wereld op zichzelf, je creëert je eigen universum. Fantastisch.’69

Voor deze debuutbundel ontving Bouazza in 1996 de E. du Perronprijs. Dit was echter nog maar het begin van zijn carrière. Meerdere romans, novellen, vertalingen en essays volgden, waaronder het Boekenweekessay Een beer in bontjas uit 2001. In 2003 won Bouazza de Amsterdamse Prijs voor de Kunsten voor zijn gehele oeuvre. Een jaar later, in 2004, won Bouazza de Gouden Uil voor zijn roman Paravion (2003).

Persoonlijk ging het Bouazza minder voor de wind dan in zijn carrière. De schrijver heeft meerdere relaties gehad, die uiteindelijk gestrand zijn. Hij heeft twee kinderen van twee verschillende vrouwen. Met geen van beide vrouwen heeft hij nog een liefdesrelatie. In 2007 kwam hij in een depressie terecht en kreeg hij suïcidale neigingen. Naar eigen zeggen heeft de liefde voor zijn kinderen hem ervan weerhouden zich van het leven te beroven.70 Daarnaast staat Bouazza bekend om zijn veelvuldige drank- en drugsgebruik. Hierover schreef hij samen met Yves van Kampen de bundel Roes (2010). Bouazza dronk vooral veel absint, een drank die tot 2004 in Nederland verboden was, omdat die tot waanzin zou leiden. Op het hoogtepunt van zijn verslaving dronk Bouazza naar eigen zeggen een fles absint per dag.71

Tegenwoordig staat Bouazza bekend als islamcriticus. In zijn jeugd was hij echter zelf Moslim. Vanaf zijn elfde jaar legde Bouazza zich toe op de islam. Zijn vader leerde hem bidden en hij bestudeerde godsdienstige teksten: naar eigen zeggen was Bouazza een ‘godsdienstige nerd’. Een religieuze doorbraak volgde echter nooit, en Bouazza trok uiteindelijk voor zichzelf de conclusie dat Allah niet bestaat.72

4. Analysemodellen

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: ‘In hoeverre, en zo ja, hoe, speelt het anders zijn en anders gevonden worden (othering) een rol on Bouazza’s posture?’ Voor de beantwoording van deze vraag wordt een corpus geanalyseerd, bestaande uit vijftig interviews en één bundel met vijfenzestig essays. Er zijn twee verschillende analysemodellen opgesteld, één voor de analyse van interviews en één voor de analyse van de essays. Bij het opstellen van deze modellen is rekening gehouden met de theorie, zoals beschreven in het theoretisch kader. Er is zo veel mogelijk geprobeerd om een ‘dual observation track’ te volgen, waarbij zowel

discursieve al non-discursieve elementen van Bouazza’s posture meegenomen worden in de analyse. Binnen de twee analysemodellen is onderscheid gemaakt tussen de analyse van discursieve en non-discursieve elementen. De interviews zullen in chronologische volgorde geanalyseerd worden. Er wordt op deze manier rekening gehouden met eventuele

ontwikkelingen in de posture van Bouazza. Voor de essays kan geen chronologische volgorde aangehouden worden, aangezien ze als bundel gepubliceerd zijn en dus in die vorm allemaal in 2011 gepubliceerd zijn. Bij alle punten van de analyse zal daarnaast de vraag gesteld worden: in hoeverre zorgt dit voor othering?

Bij de analyse van zowel interviews als essays wordt gezocht naar onderwerpen die regelmatig terugkeren. Hierbij wordt, met het oog op de hoofdvraag van dit onderzoek, specifiek gezocht naar de volgende onderwerpen:

69 Eline Verburg, “Taal is mijn instrument: Hafid Bouazza schreef essay over boekenweekthema,” Spits, 16

maart 2001.

(19)

19 • Marokko • Nederland • Allochtonen en autochtonen • De Nederlandse taal • De Nederlandse literatuur • De Arabische taal • De Arabische literatuur • De islam

• Alcoholgebruik in relatie tot cultuur • Anders zijn

• De vermeende aparte ‘positie’ van migrantenliteratuur binnen het Nederlandse literaire veld

Er wordt bij de analyse van de interviews onderscheid gemaakt tussen wat Bouazza doet en wat de interviewer doet. Bij de analyse van wat Bouazza in de interviews zegt en doet, is aandacht voor de volgende discursieve elementen:

• De manier waarop Bouazza zichzelf als persoon beschrijft. Hierbij wordt een antwoord gezocht op de vraag of Bouazza zichzelf beschrijft als Nederlander, Marokkaan, of iets daartussenin.

• Uitspraken van Bouazza over schrijverschap. De focus ligt hierbij op de volgende onderwerpen:

o Bouazza’s plek in het literaire veld. Hierbij gaat de meeste aandacht uit naar het vermeende onderscheid tussen de migrantenauteur en de autochtone auteur. Er wordt gekeken naar wat anderen volgens Bouazza over dit onderscheid zeggen, en naar hoe Bouazza zelf over dit onderscheid denkt.

o De taal waarin Bouazza schrijft. Arabisch is Bouazza’s moedertaal en de taal die hij later aan de universiteit gestudeerd heeft. Toch schrijft hij zijn boeken in het Nederlands. Er wordt aandacht besteed aan de vraag waarom Bouazza ervoor kiest om in het Nederlands te schrijven, en niet in het Arabisch. o Bouazza’s taalgebruik. Hierbij wordt gekeken of er volgens Bouazza een

verband is tussen zijn opvallende taalgebruik en zijn band met de Arabische taal.

o De plaats waar Bouazza’s boeken zich afspelen. Er wordt een antwoord gezocht op de vraag of Bouazza’s werk zich voornamelijk in het Oosten of in Nederland afspeelt en wat volgens Bouazza de functie van die plaatsbepaling is.

o Bouazza’s Marokkaanse achtergrond als mogelijke inspiratiebron voor zijn werk.

• Uitspraken van Bouazza over zijn Marokkaanse afkomst. Hierbij is specifiek aandacht voor de vraag in hoeverre Bouazza zich nog verbonden voelt met de Marokkaanse cultuur. Er wordt gefocust op twee zaken, namelijk Bouazza’s alcoholgebruik en zijn relatie met de islam.

Daarnaast is er bij de analyse van wat de interviewer zegt en doet aandacht voor de volgende discursieve elementen:

• Hoe de interviewer Bouazza als schrijver beschrijft. Er is aandacht voor de

(20)

20 • Hoe de interviewer Bouazza’s uiterlijk beschrijft. Hierbij wordt specifiek gekeken

naar de aandacht die de interviewer heeft voor Bouazza’s ‘niet-Nederlandse’ uiterlijke kenmerken, zoals zijn huidskleur.

Ook is er bij de analyse van de interviews aandacht voor non-discursieve elementen. Er wordt gekeken naar de foto’s die bij de interviews geplaatst zijn. Bij de analyse van deze foto’s is specifiek aandacht voor het volgende:

• De achtergrond van de foto’s. Worden er minaretten, een Nederlands landschap, of slechts kleur op de achtergrond getoond?

• Kleding die Bouazza draagt. Draagt hij typisch Nederlandse kleding, of past zijn kleding meer binnen de Marokkaanse cultuur?

• Eventuele attributen die op de foto’s te zien zijn. Hierbij wordt specifiek gezocht naar typisch Nederlandse of typisch Marokkaanse attributen en naar vlaggen.

Bij de analyse van de essays in dit onderzoek is aandacht voor de volgende discursieve elementen:

• De manier waarop Bouazza zichzelf als persoon beschrijft. Hierbij is vooral aandacht voor Bouazza’s nationaliteit. De vraag of hij zichzelf als Nederlander, Marokkaan, of iets daartussenin ziet, staat centraal.

• De manier waarop Bouazza zichzelf als schrijver beschrijft. De focus ligt hierbij op de volgende onderwerpen:

o De vraag of Bouazza zichzelf in zijn non-fictieteksten beschrijft als Nederlandse schrijver, Marokkaanse schrijver, of iets daartussenin.

o Bouazza’s houding tegenover autochtone Nederlandse auteurs. Zet hij het werk van deze auteurs neer als ‘anders’ dan de literatuur die hij schrijft, of juist niet? o Bouazza’s houding tegenover de Marokkaanse literatuur. Zet hij de

Marokkaanse literatuur neer als ‘anders’ dan de literatuur die hij schrijft, of juist niet?

o De Nederlandse taal tegenover de Arabische taal. Welke taal ziet Bouazza als ‘zijn’ taal?

o Bouazza’s mening over de vermeende scheiding tussen migrantenliteratuur en autochtone literatuur.

• Uitspraken van Bouazza over de islam. Hierbij wordt onderzocht of Bouazza zich nog verbonden voelt met (delen van) het islamitische geloof, of dat hij ervan vervreemd is. • Uitspraken van Bouazza over Nederlandse en Marokkaanse gebruiken, normen en

waarden. Hoe staat hij tegenover deze gebruiken? Ervaart hij ze als vreemd, of juist heel gewoon?

Daarnaast is bij de analyse van de non-fictieteksten aandacht voor non-discursieve elementen. De foto’s die bij de non-fictieteksten geplaatst zijn, worden geanalyseerd. De analyse van deze foto’s is specifiek gericht op het volgende:

• De achtergrond van de foto’s. Worden er minaretten, een Nederlands landschap, of slechts kleuren weergeven op de achtergrond?

• Kleding die Bouazza draagt. Draagt hij typisch Nederlandse kleding, of past zijn kleding meer binnen de Marokkaanse cultuur?

(21)

21

5. Analyseresultaten

5.1 Discursieve elementen interviews – Bouazza over zijn afkomst

Uit de analyse van de discursieve elementen van de interviews kwam Bouazza’s

literatuuropvatting naar voren. Bouazza is van mening dat de afkomst van een schrijver geen rol mag spelen bij de beoordeling van het literaire werk. In een interview met Gertjan Pos zegt hij hierover: 'Het mag er niet toe doen dat ik uit Marokko kom.'73 Waarom Bouazza dit van

mening is, legt hij als volgt uit in een interview met Ingrid Hoogervorst: ‘(…) ik heb altijd een hekel gehad aan die classificering, aan dat in hoekjes douwen. Daarbij is het een

demografische indeling en geen literaire.’74 De schrijver zegt dan ook zelf niet bezig te zijn

met zijn afkomst: ‘(…) vooral toen ik mijn eerste boek had uitgegeven, De voeten van

Abdullah, kreeg ik ontzettend veel vragen over mijn achtergrond. Maar als je schrijft ben je er

niet de hele tijd mee bezig dat je uit Marokko komt en nu in Nederland woont. Ik wil in de eerste plaats als schrijver worden beoordeeld’75

Bouazza debuteert in een tijd dat allochtone schrijvers volgens hem een modeverschijnsel zijn.76 Hij is bang om geprezen te worden, omdat hij een allochtone schrijver is, niet om zijn kwaliteiten. Daarbij vindt hij dat zijn werk niet lijkt op dat van andere allochtone schrijvers: ‘Eerlijk, in alle bescheidenheid, ik denk dat mijn werk andere kwaliteiten heeft. Mijn manier van schrijven en mijn thematiek sluiten niet aan bij het werk van de anderen.’77 Bouazza wil dus niet geclassificeerd worden als allochtone schrijver. Hij

probeert dan ook de aandacht van zijn Marokkaanse afkomst af te leiden. Dit doet hij op twee manieren. Ten eerste zegt hij geregeld dat hij Nederlander is, ten tweede ontkent hij zich nog Marokkaan te voelen.

Vooral in de periode van 1996 tot 2001 probeert Bouazza de aandacht van zijn Marokkaanse afkomst af te houden, door veelvuldig aan te geven dat hij Nederlander is. ‘Ik denk en praat in het Nederlands. Wat moet ik nog meer doen om te tonen dat ik gewoon een Nederlander ben?’, vraagt de schrijver zich af in een interview met HN Magazine. In de

Telegraaf zegt hij: ‘Ik vond het heerlijk om naar Nederland te komen en heb me hier altijd

thuis gevoeld.’78 Ook stelt Bouazza dat hij zich nooit verscheurd heeft gevoeld tussen twee culturen: ‘'Nee, nee, ik heb nooit iets gevoeld van die verscheurdheid, van het leven tussen twee culturen. Dat was het vermoeiende van al die interviews die ik had na het verschijnen van De voeten van Abdullah. Dan zeiden ze: je bent wél verscheurd, jij ziet zelf niet wat je allemaal in dat boek hebt gestopt, maar wij zien het wél. Nee, ik heb daar nooit last van gehad.’79

In dezelfde periode (1996-2001) ontkent de schrijver zich nog Marokkaan te voelen. Hij geeft aan dat hij zich niet meer verbonden voelt met Marokko en de islam. Op de vraag of Bouazza nog wat heeft met Marokko antwoordt hij: ‘Ik krijg geen tranen van heimwee in mijn ogen. Tot mijn zevende heb ik er gewoond en daarna heb ik er nog drie vakanties

doorgebracht. Voor wat ik daarvan heb meegepikt, ben ik dankbaar. Meer hoef ik niet.’80

73 Gertjan Pos, “Zonen van Sheherazade: verfrissende literatuur van de marokkaans-nederlandse schrijvers Hafid

Bouazza en Abdelkader Benali,” Elsevier, 28 juni 1997.

74 Ingrid Hoogervorst, “Het lyrische taalgebruik van Hafid Bouazza: ‘Ik houd van woorden met een

geschiedenis,” Telegraaf, 14 juni 1996.

75 Verburg, “Taal is mijn instrument,” 2001. 76 Bouazza, “Allochtonen met een stem.”

77 Peter Jacobs, “De kunst van het misverstand: Hafid Bouazza over zijn succesvol debuut in de Nederlandse

letteren,” De Standaard, 24 oktober 1996.

78 Hoogevorst, “Het lyrische taalgebruik van Hafid Bouazza,” 1996.

(22)

22 Daarnaast zegt Bouazza in een interview met het Dagblad van het Noorden: ‘Ik voel me niet verbonden met Marokko.’81

In 2002, na het verschijnen van Een beer in bontjas, geeft Bouazza aan dat hij niet meer het gevoel heeft als allochtone schrijver beschouwd te worden: ‘(…) sindsdien word ik 'een Nederlandse schrijver van Marokkaanse afkomst met Nederlandse nationaliteit' genoemd. De operatie mag als geslaagd beschouwd worden: mijn boeken worden nu zelfs afgekraakt - dat is hartstikke goed, dat wil zeggen dat ik er helemaal bijhoor.’82 Eén van zijn boeken die afgekraakt werd, was de roman Salomon. Hierover zei Bouazza: ‘Het is overal afgekraakt, maar ik was blij dat ik nu in elk geval werd behandeld als schrijver, en niet voorzichtig werd aangepakt vanwege mijn afkomst.’83

Vanaf 2002 geeft Bouazza dus aan dat hij niet meer het gevoel heeft als allochtone schrijver beoordeeld te worden. Het valt op dat hij vanaf dat moment in interviews minder moeite doet om de aandacht van zijn Marokkaanse afkomst af te leiden. Hij geeft zelfs af en toe voorzichtig toe geen autochtone Nederlander te zijn, bijvoorbeeld in de volgende passage uit een interview met de Volkskrant: ‘Een Nederlander zou niet zo snel een lofzang aanheffen op het Vondelpark. Die begint meteen te foeteren over weggesmeten blikjes en hondenpoep. Ik vind het Vondelpark schitterend, heb er geen moeite mee om het als iets wonderbaarlijks te schilderen.’84 Met deze uitspraak lijkt Bouazza zich niet onder de Nederlanders te scharen. Hij zou immers wel een lofzang aanheffen op het Vondelpark.

Het valt op dat Bouazza zich in de loop der jaren steeds meer uitspreekt over zijn Marokkaanse afkomst en dat hij dit ook steeds explicieter doet.85 Zo zegt Bouazza in 2004: ‘Ik ben haar heel dankbaar dat ik niet zo'n macho ben als zoveel andere Marokkanen en Arabieren.’86 Ook zegt hij in 2009: ‘Ha, hoor hier de Hollander spreken! Ik benader het mediterraner (…)’87 In 2012 zegt hij zelfs letterlijk dat hij Marokkaan is: ‘Ik zou hiervan externe factoren - de crisis - de schuld kunnen geven, aangezien ik Marokkaans ben.’88 Vervolgens zegt Bouazza in 2014: ‘Ik heb moeten vechten voor de individualiteit die voor Nederlanders vanzelfsprekend is.’89 Het lijkt er dus op dat Bouazza, vanaf het moment dat hij het gevoel heeft beoordeeld te worden op zijn literaire kwaliteiten, steeds meer voor zijn afkomst uit durft te komen.

In dit verband is wel opvallend dat Bouazza, ondanks het feit dat hij zichzelf af en toe Marokkaan noemt, steeds blijft aangeven dat hij zich niet verbonden voelt met de

Marokkaanse cultuur en de islam. Hij lijkt zich zelfs in de loop der jaren steeds vaker en steeds feller uit te spreken tegen de islam. Op de vraag of de islam volgens Bouazza een synoniem is voor beperking, antwoordt hij in 1996: ‘Geen enkele godsdienst is

vooruitstrevend. De islam heeft absoluut niets met vooruitgang te maken.’90 In 2011 is hij een stuk feller tegen de islam, wanneer hij in een interview met HP/De Tijd de volgende dialoog heeft met Boudewijn Geels: ‘Ellian moest stoppen van de NRC, maar de krant wilde toch graag een islamcriticus in de kolommen? "Nou, ik mag zelf mijn onderwerp kiezen, hoor.

81 Jacob Moerman, “Iedere vorm van generalisatie vind ik storend,” Dagblad van het Noorden, 14 maart 2001. 82 Bart Vanegeren, “Het moslimfundamentalisme moet bestreden worden met seks,” Humo, 8 oktober 2002. 83 Tom Kellerhuis, “Verlichte visioenen,” HP/De Tijd, 7 februari 2003.

84 Arjan Peters, “Meer een westerse projectie dan werkelijkheid,” De Volkskrant, 17 oktober 2003.

85 Hij noemt zichzelf af en toe ook nog Nederlander of buitenstaander, maar dat hij zichzelf Marokkaan noemt, is

nieuw in zijn zelfpresentatie.

86 Stefanie De Jonge, “Ik ben mijn moeder heel dankbaar dat ik niet zo’n macho ben als de andere Marokkanen,”

Humo, 10 februari 2004.

87 Van der Linden, “Ik vond het eng om God te zijn,” 2009.

88 Carolina Lo Galbo, “Zoals ik nu leef, heb ik altijd al willen leven, maar daar moest ik naartoe werken,” Vrij

Nederland, 4 augustus 2012.

(23)

23 Maar het is waar, de islam kan niet vaak genoeg met pikhouwelen en bulldozers te lijf worden gegaan." Dan is men bij u aan het juiste adres, hè? "Reken maar!"’91 Bouazza schrijft zelfs

een pamflet tegen de islam, getiteld De akker en de mantel en hij wordt geïnterviewd als expert over de islam, bijvoorbeeld na de moord op Theo van Gogh.92

Kortom, met betrekking tot Bouazza’s afkomst lijkt het er dus op dat Bouazza aan het begin van zijn carrière het gevoel heeft dat hij tot ‘ander’ gemaakt wordt. In het literaire veld doet men volgens hem aan othering, door hem als ‘allochtone schrijver’ neer te zetten. Wanneer hij het gevoel heeft als Nederlandse schrijver gezien te worden en niet meer als ander, gaat Bouazza steeds meer zelf aan othering doen, door zijn andere afkomst steeds vaker te benaderen.

5.2 Discursieve elementen interviews – Bouazza over zijn stijl

Een tweede onderwerp dat veel aan bod kwam in de interviews, is Bouazza’s

taalgebruik en de taal waarin hij schrijft. Uit de analyse van de interviews is gebleken dat Bouazza’s taalgebruik vaak in verband gebracht wordt met de Arabische taal. Aan het begin van Bouazza’s carrière verzette hij zich hiertegen, door aan te geven een Nederlandse

schrijver te zijn, omdat hij schrijft in de Nederlandse taal. In een interview met HN Magazine uit 1996 beschrijft Jaap Friso bijvoorbeeld dat Bouazza boos werd toen een vriend hem zei dat hij schrijft als een allochtoon die wil laten zien dat hij de Nederlandse taal goed beheerst.93 Daarnaast zegt Bouazza in 1998 tegen Humo: ‘Een Franse schrijver is iemand die in het Frans schrijft, een allochtone schrijver is iemand die in het allochtoons schrijft en een Nederlandse schrijver schrijft in het Nederlands.’94 Later in zijn carrière, na 1998, spreekt Bouazza zich nauwelijks meer uit over de taal waarin hij schrijft.

Hoewel Bouazza aan het begin van zijn carrière steeds duidelijk probeert te maken dat hij een Nederlandse schrijver is, heeft hij nooit ontkend dat het Arabisch invloed heeft gehad op zijn taalgebruik. Als factoren die invloed hebben gehad op zijn taalgebruik, noemt hij in

Vooys het volgende: ‘Mijn taal is ook opgebouwd uit de literatuur die ik heb gelezen. Mijn

kennis van de Arabische en Engelse literatuur en ook van de Nederlandse literatuur.’95 Over

alle drie de genoemde factoren vertelt hij al in interviews vanaf het begin van zijn carrière. Hoe het Arabisch hem precies beïnvloed heeft, legt hij als volgt uit: ‘(…) door de

woordenrijkdom van het Arabisch ben ik wel op zoek gegaan naar Nederlandse

equivalenten.’96 Ook geeft Bouazza in een interview met De Standaard aan dat hij veel Arabische literatuur vertaald heeft, waarvoor hij geregeld in het Woordenboek Nederlandse

Taal moest zoeken naar woorden die men in het nieuwe Nederlands niet meer gebruikt. Deze

woorden heeft hij onthouden.97

De Nederlandse dichter die de grootste invloed gehad heeft op Bouazza’s werk is Geerten Gossaert. Bouazza noemt hem geregeld in interviews: ‘In interviews haal ik Gossaert altijd aan, als een sterke invloed op mijn werk. Toen ik hem las, realiseerde ik me hoe mooi het Nederlands is en wat je er zoal mee kunt doen. In mijn verhalen citeer ik hem soms letterlijk.’98

Engelstalige literatuur heeft ook invloed gehad op Bouazza’s stijl, al noemt hij dit minder vaak. Vooral Nabokov, een Amerikaanse schrijver van Russische afkomst, heeft

91 Boudewijn Geels, “Stop de bouw van moskeeën!” HP/De Tijd, 18 maart 2011. 92 Martin Bons, “Hafid Bouazza,” HP/De Tijd, 12 november 2004.

93 Friso, “Hafid Bouazza,” 1996.

94 Bart Vanegeren, “Hafid Bouazza, schrijver zonder land. Als ik al ergens woon, is het in de taal,” Humo, 26

mei 1998.

95 Anoniem, “Je dient een schrijver te beoordelen op zijn taal,” Vooys, 2004. 96 Pos, “Zonen van Sheherazade,” 1997.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Moge het zijn uit liefde tot het gebod van de God van hemel en aarde dat wij u willen wijzen op het heilzame dat voor ons allen is gelegen in een Bijbelse invulling van de zondag,

De wethouder heeft deze week (38) nog aan de heer van Kesteren medegedeeld dat de gemeente Greveling wil aankopen en dat hij geen

als meisjes systematisch naar bepaalde opleidin- gen worden verwezen die minder mogelijkheden bieden op de arbeidsmarkt, of als vrouwen geen andere keuze hebben dan deeltijds of

De sterke wind heeft ze op doen waaien en nu vliegen ze wild in

Steeds meer mensen laten met een ketting zien: reanimeer mij alsjeblieft niet.. 12 oktober

openbare regionale scholengemeenschap lek en linge in culemborg is een mooi voorbeeld van een school die gebruikmaakt

Het plan is geënt op voorkoming van verpaupering en leegstand, het plan doet recht aan uw centrumplan, het plan is ontwikkeld met de meeste zorg voor het straatbeeld (het straat-

- Al voor het uitbereken van de huidige crisis hebben we tijdens een debat inzake onze millennium gemeente over micro kredieten waaraan de banken ook meededen gewaarschuwd dat