• No results found

Herinnering aan De Delftse Donderslag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Herinnering aan De Delftse Donderslag"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Herinnering aan De Delftse

Donderslag

Hoe vier gedichten bijdroegen aan de culturele herinnering van een

van de grootste

buskruitrampen in de Nederlandse geschiedenis.

10 juni 2014

Student: Timna Hacquebord

Studentnummer: 1768379

Scriptiebegeleider: Dr. M.E. Meijer Drees

(2)

Inhoud

1. Inleiding

1.1 De Delftse Donderslag: herinneren en vergeten ... 1

1.1.1 De ramp en wat er nog van zichtbaar is ... 2

1.1.2 Herdenkingsdocumenten... 5

1.1.3 Een ‘vergeten’ ramp ... 6

1.2 Theoretisch kader... 8

1.2.1 Culturele herinnering ... 8

1.2.2 Culturele herinnering in de literatuurwetenschap ...10

1.3 Doel van deze scriptie, selectie van het onderzoeksmateriaal, onderzoeksvraag en methode van onderzoek ...14

2. De bijna vergeten Delftse Donderslag 2.1 Contemporaine reacties op de ramp: ooggetuigen, pers een predikant en schilders ...17

2.2 Een duiding van de ramp: Gods toorn ...18

2.3 Latere herinnering aan een beweend kunstenaar: Carel Fabritius ...20

2.4 Contemporaine beelden van het rampgebied ...21

3. Op het Onweder van ’s Lants Bussekruit te Delft - Joost van den Vondel (1587-1679) 3.1 Aanleiding tot schrijven ...24

3.2 Het gedicht: vorm, inhoud, intertekstualiteit ...26

3.3 ‘Communicatieve’ of ‘culturele’ herinnering? ...30

4. Overige literaire verwerkingen 4.1 Buskruids donder, en blixem, te Delft - Joannes Six van Chandelier (1620-1695) ...32

4.1.1 Aanleiding tot schrijven ...32

4.1.2 Het gedicht: vorm, inhoud, intertekstualiteit ...34

4.1.3 ‘Communicatieve’ of ‘culturele’ herinnering ...38

4.2 Des vryen Nederlands bedenken over ’t springen van zijn eygen buskruyt tot Delf. den 12. October. 1654. - Jeremias de Decker (1609-1666) ...39

4.2.1 Het gedicht: vorm, inhoud, intertekstualiteit ...40

(3)

4.3 Op het op-springen van het Hollands Magazijn tot Delff - Hendrick Bruno

(1617-1664) ...44

4.3.1 Aanleiding tot schrijven ...45

4.3.2 Het gedicht: vorm, inhoud, intertekstualiteit ...47

4.3.3 ‘Communicatieve’ of ‘culturele’ herinnering ...49

5. Conclusie 5.1 Vorm, inhoud en intertekstualiteit ...52

5.2 ‘Communicatieve’ of ‘culturele’ herinnering ...55

5.3 Een ‘vergeten’ ramp ...56

Bibliografie

Bijlage 1. Gedichten

(4)

1

1. Inleiding

1.1 De Delftse Donderslag: herinneren en vergeten

Delft, 12 oktober 1654, 10.30 uur: met donderend geweld ontploft in het centrum van de binnenstad van Delft het ondergrondse kruitmagazijn. De ravage is enorm. Tweehonderd huizen en schuren zijn compleet weggeblazen. Tot in de wijdere omtrek zijn daken zwaar beschadigd en is geen ruit nog heel. Ook de Oude en de Nieuwe Kerk en het stadhuis zijn flink beschadigd. De gebrandschilderde ramen van de Oude Kerk die de Beeldenstorm van 1566 nog onbeschadigd waren doorgekomen, zijn nu alsnog verbrijzeld bij de Delftse Donderslag.1

Na de ramp komt de hulpverlening langzamerhand op gang. Met blote handen zoeken de Delftenaren steen voor steen naar overlevenden. Tien dagen lang. De meeste doden zijn onherkenbaar verminkt. Daardoor is het aantal dodelijke slachtoffers niet vast te stellen. Waar de ene kroniekschrijver het dodental op 100 schat, beweert de ander dat er minstens 1000 doden gevallen zijn.2

De Perfecte relatie van ‘t springen van het magazyn binnen der Stede Delft (2; 4)3, een pamflet dat in het jaar van de ramp verschijnt bij drukker Wilhelm Breeckevelt in Den Haag, geeft een lijst van 54 doden, maar daar wordt het volgende bij opgemerkt: ‘Dit sijnse, behalve die gene die niet kenbaar waren, sonder hooft, halve lichamen, quartieren ende anders, het welke met geen monden uyt te spreecken, nochts met geen pennen te beschryven is, voor dien de miserie soo groot is.’ De meeste doden zullen dus niet op de lijst staan. Van de talloze gewonden worden slechts 84 bij name op de ‘Lijst der gequetsten’ vermeld. Vele gewonden worden helemaal niet genoemd, zoals de zogenaamde ‘geringe luyden’: de vreemdelingen en de kinderen.4 De ernstige gewonden worden naar de pesthuizen en de gasthuizen van de stad gebracht om daar

1 Kunz, 46-49 2 Kunz, 46-48

3 Een lijst van titels van bronnen en herdenkingsdocumenten van 1654 tot heden is opgenomen in

bijlage 2 en op nummer geplaatst. In het vervolg verwijs ik daar naar op deze manier: (2; nummer bron)

(5)

2

zo goed mogelijk te worden verpleegd. De lichtgewonden worden ondergebracht bij familieleden of vrienden.5

1.1.1 De ramp en wat er nog van zichtbaar is

De precieze toedracht van de ramp is nog altijd onduidelijk. Zelfs de plaats van de ontploffing is tegenwoordig niet met zekerheid aan te wijzen. De explosie kan hebben plaatsgevonden in het oude Clarissenklooster. De Staten van Holland gebruikten dit klooster sinds 1570 als opslagplaats van vuurmonden, kruitbestanddelen en zwart buskruit. Het ontplofte kruitmagazijn kan echter ook betrekking hebben op het zogenaamde ‘Secreet van Holland’, een opslagplaats die daar in de directe omgeving van het Clarissenklooster gelegen moet hebben.6

Ook de oorzaak van de ramp is nooit geheel duidelijk geworden. Cornelis Soetens, commies bij de Staten van Holland en West-Friesland, wordt in alle bronnen aangewezen als degene die voor het laatst het kruithuis heeft bezocht. Zo is hij geboekstaafd als de veroorzaker van de ramp. Die noodlottige ochtend in oktober gaat Soetens samen met een metgezel het kruitmagazijn in om er in opdracht van zijn superieuren een monster kruit te halen.7 Twee pond kruit heeft hij nodig, die de man die hem vergezelde naar Den Haag zal brengen. Om zichzelf en zijn gast bij te lichten in het donkere magazijn, heeft hij een brandende lantaarn meegebracht. Eén overspringend vonkje is genoeg om de gehele kruitvoorraad van 90.000 ton te doen ontploffen. Soetens en zijn metgezel hebben het uiteraard niet na kunnen vertellen en hun lichamen zijn ook nooit teruggevonden, dus of het precies zo gegaan is weet niemand.8

Na de explosie bevindt zich op de plek waar het kruit lag opgeslagen slechts een groot gat van zo’n 4,5 meter diep, gevuld met water.9 Een onderzoek van TNO uit 1988 toont aan dat er naar alle waarschijnlijkheid meer dan de genoemde 80.000 à 90.000 ponden buskruit in het kruithuis gelegen moeten hebben.10 Hetzelfde

onderzoek probeert nog een feit over de ramp duidelijk te krijgen. Volgens de

5 Kunz, 49-50

6 Mercx et al., 31; Van Bleyswijck (2; 8), 622 7 Mercx et al., 31-32

8 Kunz, 44-45; Den Hollandtze Mercurius (2; 5), 305-306 9 Mercx et al., 32

(6)

3

toenmalige berichtgeving zou de ontploffing tot in Amersfoort en Wageningen te horen zijn geweest.11 Zelfs op Texel schijnt men de klap gehoord te kunnen hebben – dus maar liefst 100 kilometer verwijderd van Delft! Het onderzoek toont aan dat het inderdaad mogelijk is dat de ontploffing op zo’n grote afstand gehoord is.12

Na de explosie houdt de stad een generale collecte voor de slachtoffers van de ramp. De Staten van Holland en West-Friesland stellen bovendien honderdduizend gulden beschikbaar voor noodhulp. Dit geld verdeelt de overheid onder de eigenaren van de beschadigde en vernielde huizen in verhouding tot de schade die ze geleden hebben. Daarnaast krijgen de gedupeerden vrijstelling van belasting voor de eerstvolgende 25 jaar na de ramp. Nog tijdens het puinruimen komen de bewoners van Delft met plannen voor de wederopbouw. Op het verwoeste terrein rond het oude kruithuis worden drie nieuwe straten gebouwd. Op het voormalige kloosterterrein verrijst het Artilleriemagazijn van Holland. Het grote veld dat overblijft krijgt de naam ‘De Paardenmarkt’. Dit nieuwe kruitmagazijn wordt buiten de stadsmuur aan de weg naar Kethel langs de Schie gebouwd en is in 1660 al af.13 Tot op de dag van vandaag staat het bekend als ‘Het Kruithuis’, maar het doet al

tijden geen dienst meer als kruitmagazijn. Tegenwoordig is het gebouw het onderkomen van de Scouting Regio Delfland. De achterste toren van ‘Het Kruithuis’ is in gebruik van de Delftse studentengroep ‘De Delftsche Zwervers’. Tot 1995 maakt ook de studentenroeivereniging Proteus-Eretes gebruik van het gebouw. ‘Het Kruithuis’ herbergt daarnaast een ruimte waar 74 mensen kunnen overnachten. Het gebouw staat onder beheer van monumentenzorg.14

Vandaag de dag herinnert naast het nieuwe kruithuis vrijwel niets in Delft nog aan de buskruitramp waarbij zijn voorganger werd verwoest. De stad geeft weinig prijs van het drama dat zich 359 jaar geleden in de binnenstad aan de Geerweg afspeelde. Er is geen monument, geen gedenkteken. Enkel een straatnaambordje van de bij de ramp omgekomen schilder Carel Fabritius (1622-1654) verwijst impliciet

11 Den Hollandtze Mercurius (2; 5), 306

12 Mercx et al., 40-41 De weersomstandigheden spelen hierin een belangrijke rol. Als de windsnelheid

toeneemt naarmate deze verder van de aarde is verwijderd, kan een zogenaamd Snellius-effect ontstaan. Hierbij ontstaat een concentratie van overdruk die ervoor zorgt dat een geluid op grote afstand nog heel duidelijk gehoord kan worden.

13 Kunz, 50

(7)

4

naar de ontploffing. Fabritius is eén van de bekendste slachtoffers van de ramp. De schilder wordt in 1622 geboren in de Beemsterpolder ten noorden van Amsterdam. Tussen 1641 en 1643 is hij in de leer bij Rembrandt. De invloed van de grote meester is dan ook goed zichtbaar in Fabritius’ vroegste werken. In 1650 verhuist Fabritius naar Delft, hij is dan 18 jaar oud. Zijn manier van schilderen verandert gaandeweg. Hij gebruikt lichtere kleuren, en zijn onderwerpen, voorheen vooral Bijbels en mythologisch, zoekt hij steeds vaker dicht bij huis: een stadsgezicht, een vogeltje.15

Op die bewuste ochtend van 12 oktober 1654 is Carel Fabritius aan het werk in zijn huis aan de Doelenstraat, dat op slechts een steenworp afstand van het Kruithuis staat. Volgens de overleveringen is Fabritius net bezig met het schilderen van een portret van Simon Decker, de oude koster van de Oude Kerk, als hij wordt overvallen door de explosie.16 Hij wordt meer dood dan levend onder het puin vandaan gehaald en naar het oude gasthuis gebracht ‘alwaer … sijn benaeude Ziel uyt het ellendig gekneusde lichaem een afscheyt nam.’17 Ook Simon Decker en

Matthijs Spoor, een leerling van Fabritius, overleven de ramp niet. Evenals Fabritius’ schoonmoeder die bij hem en zijn vrouw Agatha inwoonde.18

Fabritius kreeg recentelijk opnieuw aandacht. Donna Tartt schreef ‘Het Puttertje’, een spannende roman waarin het gelijknamige schilderij van de Delftse schilder centraal staat, en waarin verwezen wordt naar de explosie die hem noodlottig werd.19 Fabritius’ dood wordt ook herdacht door Het Mauritshuis in 2004, 350 jaar na dato. In het speciale themanummer ‘In Focus’ (2; 27) wordt indirect aandacht besteed aan de reden van zijn dood: De Delftse Donderslag. De herdenking aan de ramp komt dus voort uit de herdenking aan de schilder die omkwam bij De Delftse Donderslag. In 2004 wordt de catastrofe ook herdacht met het percussieconcert ‘De

15 De website van Het Mauritshuis:

<http://www.mauritshuis.nl/index.aspx?FilterId=974&ChapterId=1137&ContentId=14763>

16 Van Bleyswijck, 852 17 Van der Mark (2; 27), 21-22 18 Kunz, 48-49

19 Nederland had met de uitgave van ‘Het Puttertje’ op 23 september 2013 een literaire wereldprimeur.

(8)

5

Delftse Donderslag’, dat ruim 2500 bezoekers trekt.20 Het concert wordt gehouden op de binnenplaats van het voormalige artilleriemagazijn aan de Paardenmarkt. De band ‘Slagerij van Kampen’ verzorgt de hoofdact. Daarnaast wordt de compositie ‘Delfts Kruit’ van Arend Niks opgevoerd door Delfts Studenten Muziekgezelschap Krashna Musika en de slagwerkgroep van het senioren- en het jeugdorkest van Chr. Showorkesten Escelsior te Delft. De herdenking vindt plaats tijdens de Open Monumentendagen op 12 september.21

1.1.2 Herdenkingsdocumenten

Hoewel er incidenteel dus aandacht wordt geschonken aan de ramp, zal de ontploffing van het kruithuis voor de doorsnee Delftenaar van nu een onbekende episode zijn uit de geschiedenis van de stad. De ramp lijkt grotendeels verdwenen uit het collectieve geheugen, ondanks dat er in de maanden na de ramp in 1654 of 1655 publicaties over verschijnen, in woord en beeld, waaronder preken, gedichten en schilderijen.

Het vroegst gevonden herdenkingsdocument over de ramp komt uit 1929, 275 jaar nadien (2; 11). In dat jaar verschijnt een herdenkingsboekje ter gelegenheid van het 275-jarig bestaan van de Stadsdoelen. Hierin wordt de Delftse Donderslag gememoreerd als de aanleiding voor het bouwen van de nieuwe Stadsdoelen. In datzelfde jaar berichten twee kranten over het jubileum van de ramp. Het Vaderland en de Leeuwarder Courant plaatsen beide precies hetzelfde bericht op respectievelijk 11 en 12 oktober 1929 (2; 12-13). Vijftig jaar later wordt bij de 300-jarige herdenking meer aandacht besteed aan de ramp in de Nederlandse kranten. Het Binnenhof, De Delftsche courant, De Nieuwe Rotterdamse Courant, De Leeuwarder Courant en Het Vrije Volk ruimen plaats in voor een herdenkingsbericht. De Amigoe Di Curaçao en De Tijd bieden twee artikelen over de ramp (2; 14-21).

20 Hoofdact was Slagerij van Kampen. Componist en slagwerker Arend Niks vervaardigde de

compositie “Delfts Kruit” en maakte arrangementen voor 175 amateur slagwerkers en Slagerij van Kampen. Zie:

<http://www.mobiliteitinmuziek.nl/-kunstprojecten/delftse%20donderslag/delftsedonderslag.htm#>

21

(9)

6

In de twintigste eeuw verschijnen nog enkele andere documenten. In 1967 schrijft Kunz een scriptie over de buskruitramp waarin hij onderzoekt wat de reacties waren van de bevolking op het gebeuren (2; 22). Voor zover hij heeft kunnen achterhalen hebben alleen Petrus de Witte en op hem Aernout van Gheluwe inhoudelijk gereageerd op de ramp. In 1988 besteedt Delfia Batavorum, de historische vereniging van Delft, aandacht aan de ramp met een boek over de Delftse Donderslag, als vijftiende deel van een reeks over de militaire geschiedenis van Delft. (2; 23). In 1996 brengt de Delftse Post van 2 augustus een artikel over de ramp in de serie ‘Delft Vertelt’, waarin Delftenaren zelf aan het woord komen. Pauline van der Heijden, lid van de eerder genoemde Delftse Historische vereniging Delfia Batavorum, vertelt in dit artikel over de ramp (2; 24). In 1999 komt een boek uit over het nieuwe Generaliteitskruitmagazijn aan de Schie bij Delft waarin de ramp - die aanleiding was voor de bouw van het magazijn - wordt genoemd (2; 25).

In de eenentwintigste eeuw verschijnen nog een aantal werken die de herinnering aan de Delftse Donderslag weer even doen opleven. De meeste besteden aandacht aan de opbouw na de ramp, zoals het werk van Gerrit Verhoeven uit 2002 over het ontstaan van de Paardenmarkt na de Donderslag en het boek ‘Van idee tot ingebruikname: De Paardenmarkt: jong, oud en anders’ gepubliceerd door de Gemeente Delft (2; 26). Ook het boek van E.B. Vastenholt uit 2011 ‘Hoe de Delftse Donderslag van 1654 de toekomst van het Hofje van Gratie bepaalde’ is zo’n soort werk (2; 28).

1.1.3 Een ‘vergeten’ ramp

(10)

7

Vanuit deze optiek neemt in het onderzoek naar culturele herinnering het collectieve proces van vergeten, of ‘cultural amnesia’ een steeds grotere plaats in.22

Het proces van vergeten kan volgens Aleida Assmann op twee manieren plaatsvinden: actief of passief. Bij actief vergeten wordt informatie bewust weggegooid of vernietigd, bijvoorbeeld wanneer censuur plaatsvindt. Passief vergeten gaat onbewust. Informatie gaat verloren of wordt verwaarloosd en raakt daardoor in de vergetelheid. Informatie wordt daarbij niet actief vernietigd, maar verliest aandacht en daardoor uiteindelijk haar waarde. Ook het proces van herinneren kent een actieve en een passieve vorm. Bij actief herinneren wordt het verleden levend gehouden in het heden. Dit gebeurt bijvoorbeeld in een museum. Wanneer verhalen, objecten en andere zaken uit het verleden getoond worden aan het publiek en in de expositie toelichting krijgen, dan spreken we van een actief proces van herinneren. Bij passief herinneren gaat het om het bewaren van objecten die zich in de kelders of op zolders van musea bevinden – om bij het voorbeeld van musea te blijven. Die objecten zijn er nog wel, maar ze worden niet geselecteerd voor de tentoonstelling en de herinnering eraan wordt dus niet geactiveerd. Hoogstens worden ze nog passief herinnerd. Assmann duidt deze passieve vorm van herinneren aan met de metafoor van het ‘archief’ en de actieve vorm met die van ‘canon’.23 In figuur 2 staan de vier categorieën schematisch weergegeven. De Delftse Donderslag past in dit schema het best in de categorie ‘passief vergeten’. Er zijn wel degelijk herinneringsdocumenten te vinden over de ramp, maar dit vergt wel enig speurwerk. De documenten liggen – letterlijk - opgeslagen in archieven en zijn daardoor niet zichtbaar voor een breed publiek.

22 Rigney 2004, 386. Over vergeten en herinneren en ‘cultural amnesia’, zie Rigney, A. The Afterlives of

Walter Scott. Memory on the move. Oxford: University Press, 2012, p. 368; en Huyssen, A. “Present Pasts:

Media, Politics, Amnesia” Public Culture 12:1 (2000): 21-38

(11)

8 Actief Passief Herinneren CANON selecteren, tentoonstellen ARCHIEF verzamelen, opslaan

Vergeten censuur, vernietigen verwaarlozen, verliezen

1. Vergeten en herinneren in vier categorieën.24

1.2 Theoretisch kader

1.2.1 Culturele herinnering

De laatste twintig jaar is veel onderzoek gedaan naar culturele herinnering. Het blijkt een inspirerend onderzoeksveld te zijn dat tal van disciplines met elkaar kan verbinden.25 Culturele herinnering is een veelomvattend begrip. Globaal gezegd staat het voor de wisselwerking tussen heden en verleden in een socio-culturele context. Jan Assmann formuleert in zijn essay Kollektives Gedächtnis und kulturelle Identität (1988) de volgende definitie van culturele herinnering:

Onder culturele herinnering verstaan we de kenmerkende opslag van telkens opnieuw gebruikte teksten, beelden en rituelen waaraan elke maatschappij en elk tijdperk haar zelfbeeld ontleent en samenstelt; een collectief gedeelde kennis van bij voorkeur (maar niet uitsluitend) het verleden, waarop een groep zijn besef van eenheid en uniciteit baseert.26

De term ‘culturele herinnering’ is voornamelijk afgeleid uit het werk van de Franse socioloog Maurice Halbwachs (1877-1945) die in 1925 zijn boek Les cadres sociaux de

la mémoire publiceerde.27 Hierin introduceert hij het concept ‘mémoire collective’, een

‘collectieve’ of ‘sociale’ herinnering. Het begrip wordt later vervangen door de term

24Afgeleid uit de schematische weergave van Aleida Asmann in Assmann, A. 2008, 99 25 Erll 2008, 1-2

26 “Unter dem Begriff des kulturellen Gedächtnisses fassen wir den jeder Gesellschaft und jeder

Epoche eigentümlichen Bestand an WiedergebrauchsTexten, Bildern und Riten zusammen, in deren ‘Pflege’ sie ihr Selbstbild stabilisiert und vermittelt, ein kollektiv geteiltes Wissen vorzugsweise (aber nicht ausschließlich) über die Vergangenheit, auf das eine Gruppe ihr Bewußtsein von Einheit und Eigenart stützt” uit Assmann, J. ‘Kollektives Gedächtnis und kulturelle Identität’ Kultur und Gedächtnis. Eds. Jan Assmann & Theo Hülscher. Frankfurt am Main: Fischer, 1988, 15

(12)

9

‘culturele herinnering’. Een term die vandaag de dag nog steeds een belangrijke rol speelt in de culturele herinneringsstudies.28

Het echtpaar Assmann heeft de collectieve herinnering van Halbwachs verder gespecificeerd. Naast de ‘culturele herinnering’ onderscheiden de Assmanns de ‘communicatieve herinnnering’. Deze vorm van herinnering ontstaat door alledaagse interactie, is los en informeel van aard. Voorbeelden van communicatieve herinnering zijn ooggetuigenissen en familieverhalen. Communicatieve herinnering is dat wat wij aan elkaar vertellen en doorgeven, om die reden reikt deze vorm van herinnering niet ver: meestal tachtig tot honderd jaar na de gebeurtenis. Dit in tegenstelling tot culturele herinnering. Culturele herinnering kent geen tijdslimiet of grenzen. Culturele herinnering heeft volgens de Assmanns een institutioneel karakter in de zin dat het gecultiveerd is. Deze vorm van herinnering is ceremonieel en ritueel van aard. Culturele herinnering is verbonden aan materialen en objecten uit het verleden. Met name onderzoekers houden zich bezig met de interpretatie van deze herinneringsobjecten. Het schema in figuur 2 biedt een overzicht van de verschillen tussen culturele herinnering en communicatieve herinnering vanuit vijf verschillende perspectieven: ‘inhoud’, ‘vormen’, ‘media’, ‘tijdsstructuur’ en ‘dragers’29

28 Erll 2011, 14. Een van de belangrijkste ideeën van Halbwachs is dat het individuele geheugen niet

bestaat. Een individu herinnert zich namelijk altijd binnen bepaalde sociale kaders. Volgens Halbwachs is het niet mogelijk om als individu zonder sociaal netwerk ook maar iets te herinneren. Ook als we ons als individu iets herinneren, dan doen we dat als sociale wezens met referenties naar sociale identiteiten.

(13)

10 Communicatieve herinnering Culturele herinnering Inhoud Historische ‘ervaringen’ binnen

het raamwerk van de individuele biografie.

Mythisch verleden,

gebeurtenissen uit een ver verleden.

Vormen Informeel, weinig gevormd,

alledaagse interactie en

alledaagse ervaringen.

Bewust geformuleerd en

opgesteld, ceremoniële

communicatie.

Media Levende herinnering in brein van het individu, eigen ervaring, ‘van horen zeggen’.

Concreet gemaakt,

bijvoorbeeld in tastbare objecten; traditionele of symbolische

betekenisgeving; kunst

zoals woord, beeld, dans.

Tijdsstructuur 80 tot 100 jaar na dato. Gaat ongeveer drie à vier generaties mee.

Kent in principe geen tijdslimiet.

Dragers Niet-gespecificeerd, ooggetuigen

binnen een bepaalde

gemeenschap.

Specifieke dragers van traditie.

1.2.2 Culturele herinnering in de literatuurwetenschap

Ook in de literatuurwetenschap heeft het onderzoek naar culturele herinnering de laatste jaren aan terrein gewonnen. Literatuur leent zich bij uitstek voor het doorgeven van ervaring en herinnering. Literatuur werkt met ritme, herhalingen en vergelijkbare technieken die de lezer op een ander niveau aanspreken dan puur de inhoud van het verhaal zou kunnen doen. Daarnaast vergroot literatuur de kennis van de wereld. Literatuur gaat verder dan alleen ‘mimesis’; nabootsing of

30 Erll 2011, 29

(14)

11

weerspiegeling, omdat de realiteit niet simpelweg weergegeven wordt, maar opnieuw wordt gecreëerd.31 Gedichten vormen in twee opzichten een adequaat medium van culturele herinnering, in de eerste plaats omdat ze gebruik maken van mnemotechnische middelen als rijm en herhaling, in de tweede plaats omdat de sprekende instantie collectieve herinneringen kan verwoorden.32

Drie herinneringsaspecten zijn van groot belang, aldus Ann Rigney in haar onderzoek uit 2004 naar de roman van Walter Scott The Heart of Midlothian. Allereerst ‘moraliseren’. In een verhaal worden bepaalde zaken op zo’n manier verteld dat ze het blijkbaar waard zijn om onthouden te worden. Hierbij gaat het erom dat die zaken niet zozeer worden onthouden omdat ze trouw zijn aan het verleden, maar meer omdat ze betekenis hebben of krijgen in het heden. Dit hangt samen met het tweede herinneringsaspect van teksten: ‘selecteren’. Het naar voren brengen en zo herinneringswaardig maken van bepaalde feiten is onlosmakelijk verbonden met het níet vermelden of ‘vergeten’ van feiten die blijkbaar niet het herinneren waard zijn. De schrijver belicht alleen dat wat het herinneren waard is en laat dat wat minder van belang is voor het verhaal achterwege. Daaruit blijkt meteen het derde aspect dat Rigney naar voren brengt: ‘narrativiteit’. ‘Stories stick’, een verhaal blijft hangen. Verhalende literatuur heeft de kracht om beeldend te werken, een verhaal heeft daardoor meer kans om onthouden te worden dan een opsomming van losse feiten of dan louter lyrische impressies.33 Een schrijver die dicht bij de feiten blijft, blijft dan weliswaar dichter bij de werkelijkheid, maar zijn verhaal zal minder blijven hangen dan het verhaal van de schrijver die meer narratief te werk is gegaan.34

De laatste jaren ligt de focus in het onderzoek naar culturele herinnering in literatuur steeds meer op de rol van tekst in het grotere proces van herinneren, in plaats van op de individuele tekst. Deze trend laat zich plaatsen in de algemene tendens van New Historicism waarin individuele teksten en producten van schrijvers als onderdeel van de sociale circulatie van betekenissen worden gezien. Het idee daarbij is dat die betekenis nooit vastligt, maar constant in beweging is en verandert

(15)

12

in de nieuwe context waarin de tekst wordt gelezen.35 Hoewel de studie naar individuele processen van herinneren altijd al wel aandacht heeft gekregen in de literatuur- en boekwetenschap36, is de studie naar collectieve of culturele herinnering

nog vrij recent.37 De focus lag lange tijd op de vraag hoe een bepaalde tekst het verleden weergeeft. De vraag die nu steeds vaker centraal staat is hoe literaire teksten mnemotechnisch werken. Dus: welke rol spelen zij in het maken van, het doorgeven en het transformeren van herinnering door de tijd heen?38

Elke nieuwe tekst wordt als het ware in de herinnering van de voorgaande teksten geplaatst en geschetst in een ‘herinneringsplaats’.39 Een soort van literair gedenkteken. Het is dus niet verrassend dat een tekst soms vergeleken wordt met een ‘klassiek’ monument zoals dat soms wordt opgericht naar aanleiding van belangrijke gebeurtenissen, of voor een belangrijk historisch figuur. Een geschreven document heeft echter een aantal belangrijke voordelen ten opzichte van een monument of gedenkteken. Zo kan een tekst altijd weer herdrukt worden en heeft een tekst geen last van erosie of andere vormen van verweer. En er bestaat nog een belangrijk verschil met een traditioneel monument: de locatie. Een tekstmonument is niet gebonden aan tijd of plaats. De herinnering is zelfs niet gebonden aan één en dezelfde tekst. Een oude tekst kan opnieuw gebruikt worden in een nieuw verhaal, waardoor de herinnering van de tekst blijft leven en opnieuw betekenis krijgt in een nieuwe tijd of op een andere plaats.40

Daarom is volgens Renate Lachmann literatuur het geheugen van een cultuur. Literatuur fungeert niet alleen als medium of als opslagplaats van de kennis van die cultuur, maar biedt ook een basis voor elke nieuwe tekst die geschreven wordt. Elke nieuw geschreven tekst bouwt op die manier voort op dat wat er al bestond. De

35 Rigney 2008, 348-349

36 Te denken valt aan studies over de autobiografie en andere egodocumenten, bijvoorbeeldJongeneel,

E. Over de autobiografie Utrecht: HES, 1989; Baggerman, A. & Dekker, R. De wondere wereld van Otto van

Eck: een cultuurgeschiedenis van de bataafse Revolutie. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2005 en Baggerman,

A., Dekker, R. en Mascuch, M. Controlling time and shaping the self: developments in autobiographical writing

since the sixteenth century. Leiden: Brill, 2011.

(16)

13

auteur van de nieuwe tekst gebruikt andere teksten, al dan niet letterlijk. De vakterm voor dit hergebruikend voortborduren op al bestaande teksten is ‘intertekstualiteit’.41

Intertekstualiteit houdt in dat een tekst altijd in een netwerk van andere teksten verkeert. Een tekst krijgt betekenis door de relatie met andere, eerdere teksten. De betekenis van de tekst komt mede tot stand door zijn relatie met die eerdere teksten die ook al betekenissen hebben. Hierbij hoeft het niet alleen te gaan om een netwerk van téksten. Intertekstualiteit kan ook slaan op het feit dat een tekst door de auteur in een bepaalde traditie wordt geplaatst, in een of meerdere genres. De tekst houdt zo al bestaande culturele modellen of conventies van representatie in herinnering.42

Het onderzoek van Prandoni uit 2007 behandelt de intertekstualiteit van Vondels Gysbrecht van Aemstel. Vondel verwijst in dit toneelstuk naar het tweede boek van de Aeneis om voor de lezer de parallel duidelijk te maken tussen de ondergang van Gijsbreghts stad en de val van Troje. Prandoni beargumenteert dat de actualisering van deze intertekst de kijk-/leeservaring een intertekstuele diepte geeft. Zo krijgen het verloop van de handeling, de karaktertekening van de personages en de voorstelling van de ruimtes een ‘surplus aan betekenis’ doordat ze in relatie tot de intertekst worden geïnterpreteerd. Soms herkent de lezer de intertekstuele relatie vrij gemakkelijk en is de intertekstuele relatie onproblematisch. Soms ook wordt het verwachtingspatroon dat de intertekstuele relatie bij de lezer oproept verbroken. Dit gebeurt wanneer de gissingen van de lezer niet uit blijken te komen naarmate het stuk vordert. Deze dynamiek van herkenning en frustratie, van activering dan wel doorbraak van verwachtingen zorgt voor een rijker en complexer betekenisproces.43

Voorwaarde voor het bereiken van dit rijkere en complexere betekenisproces is dat de lezer de intertekstuele relatie herkent en verbanden weet te leggen. Betekenisvolle sequenties in een tekst kunnen alleen ontstaan wanneer de lezer referenties maakt naar de context van de intertekst. Hierbij is wereldkennis van groot belang. Onder wereldkennis worden cultuurspecifieke paradigma’s verstaan die iemand leert door ervaring. Auteurs en lezers kunnen een tekst alleen begrijpen

41 Lachmann, 301

(17)

14

wanneer deze refereren aan betekenisvolle structuren of bekende cognitieve schema’s die al betekenis hebben. Het is dus belangrijk voor een lezer om het frame, of het genre waarin een bepaalde tekst is geschreven te identificeren. Op die manier kan een lezer de situatie en de thematisch belangrijke elementen van een tekst of gedicht coherent plaatsen.44

1.3 Doel van deze scriptie, selectie van het onderzoeksmateriaal, onderzoeksvraag en methode van onderzoek

Met deze scriptie wil ik een bijdrage leveren aan het onderzoek naar culturele herinnering in vroegmoderne teksten. Ik neem daarbij de literaire verwerking van de Delftse Donderslag uit 1654 als casus. Het meeste onderzoek naar culturele herinnering is geconcentreerd op de periode na 1800. Culturele herinnering lijkt daarmee voorbehouden te zijn aan de moderne tijd. De vorming van herinnering vóór 1800, in de vroegmoderne cultuur, is een nog vrij onderbelicht onderzoeksveld45, en de eerste conclusies over herinnering in de zeventiende eeuw tonen aan dat het verleden en de herinnering daaraan veel belangrijker was in de vroegmoderne tijd dan in de moderne tijd en dat het proces rond herinneren ook toen al een multimediale aangelegenheid was.46 Met mijn onderzoek naar de literaire verwerking van de buskruitramp van Delft hoop ik een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar culturele herinnering in de vroegmoderne tijd.

Aan deze ramp herinneren vier gedichten. Allereerst schreef Joost van den Vondel het gedicht Op het Onweder van 's Lants Bussekruit te Delft dat verscheen als pamflet in plano in 1654 te Amsterdam bij de Weduwe van Abraham de Wees op de Middeldam. Het pamflet is bewaard gebleven en tot op de dag van vandaag te

44 Hühn & Schönert, 5-6

45 In Leiden werkt een onderzoeksteam vijf jaar aan het project: Tales of the Revolt. Memory, oblivion and

identity in the Low Countries, 1566-1700. Dit onderzoeksproject is een initiatief van Judith Pollmann. Het

project startte in 2008 en liep tot en met 31 augustus 2013. Het project boorde een nieuw

onderzoeksveld aan: culturele herinnering in de vroegmoderne Nederlanden. Met de website ‘Early Modern Memory Online’ houdt het team onderzoekers op de hoogte van de ontwikkelingen binnen het project. Tevens moet de website een startpagina zijn voor iedereen die zich bezighoudt met herinnering in de vroegmoderne tijd.

(18)

15

bekijken in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.47 Joannes Six van Chandelier schreef het gedicht Buskruids donder, en blixem, te Delft dat verscheen in zijn bundel

Poësy (1657) gedrukt door Joost Pluimen, op den dam in Seneka, een boekverkoper

uit Amsterdam. Het gedicht staat in Dichtbosch, het derde deel op pagina 510 tot 513.48 Jeremias de Decker schreef het gedicht Des vryen Nederlands bedenken over ’t springen van

zijn eygen buskruyt tot Delf; den 12. October. 1654. Dit gedicht is voor het eerst

verschenen in De Deckers Gedichten (1656), een 196 pagina’s tellende bundel verzameld en gedrukt bij Jacob Aertsz. Colom te Amsterdam. Puntdichten is het vierde en laatste deel uit deze bundel dat op zichzelf ook weer uit twee boeken bestaat. In boek twee is onder andere het gedicht opgenomen.49 Ook Hendrick Bruno maakte een literaire verwerking van de ramp in de vorm van het gedicht Op het op-springen van

het Hollands Magazijn tot Delff dat achterin de preek van Pieter de Witte Delfschen donder-slagh ofte korte aenspraecke aen de bedroefde gemeynte van Delf, 1654, verscheen op pagina

135-140.50

Ik richt mij in deze scriptie op deze vier gedichten. Hoewel gedichten een bijzonder goed medium vormen om culturele herinnering vorm te geven,51 is er tot

nu toe weinig onderzoek verricht naar poëzie en culturele herinnering. Laat staan naar vroegmoderne poëzie in het kader van culturele herinnering. Met deze gedichten als centrale casus, wil ik de volgende onderzoeksvraag beantwoorden:

Hoe verwerken de vier dichters de Delftse Donderslag in hun gedichten, en hoe hebben deze teksten in termen van ‘herinnering’ gefunctioneerd?

Om de hoofdvraag te beantwoorden richt ik mij op de beantwoording van twee subvragen. Allereerst, om welke vormen van herinnering – in de zin van intertekstualiteit – gaat het bij deze teksten? De theorie van Lachman dat de herinnering van een tekst mede tot stand komt door de herinnering aan eerdere

47 Het pamflet ligt opgeslagen op de afdeling Bijzondere Collecties:

<http://permalink.opc.uva.nl/F?func=find-c&ccl_term=sys=001118895>

48 Six van Chandelier, 510-513 49 De Decker, 138

(19)

16

teksten waarop deze voortborduurt neem ik daarbij als uitgangspunt.52 En de tweede vraag: functioneerden zij als onderdeel van de ‘communicatieve’ of van de ‘culturele’ herinnering of van beide? Zijn de gedichten vooral ‘los en informeel van aard’ of hadden zij een meer institutioneel karakter zoals het echtpaar Assmann dit onderscheid karakteriseert?

Om deze vragen te kunnen beantwoorden zal ik de vier genoemde gedichten analyseren op een aantal punten. Ik wil laten zien aan welke (bestaande) verhalen de dichters refereren blijkens citaten, allusies e.d. en welke poëtische middelen zij hebben ingezet: beeldspraak, stijl, metrum, rijm. Voor de beantwoording van de tweede subvraag wil ik de gedichten bespreken vanuit de vijf perspectieven uit het schema van Erll: ‘inhoud’, ‘vormen’, ‘media’, ‘tijdsstructuur’, ‘dragers’. Daarbij zal ik voor wat betreft de perspectieven ‘inhoud’ en ‘vormen’ grotendeels kunnen terugvallen op de bevindingen die subvraag 1 heeft opgeleverd.

Om te weten te komen in welke reactiecultuur de literaire verwerkingen van de ramp tot stand zijn gekomen, ga ik ook kort in op contemporaine verwerkingen door andere tijdgenoten dan dichters. Ik kijk naar ooggetuigenverslagen, een jaarboek, een preek en schilderijen. Terloops besteed ik hierbij ook nog enige aandacht aan latere herinneringen aan de ramp. In hoofdstuk 2 breng ik daarom vooral de vroegste herinnering aan de ramp in kaart. Vervolgens analyseer ik in hoofdstuk 3 het gedicht van Joost van den Vondel, dat het bekendst is gebleken en de tand des tijds het best heeft weten te doorstaan. Dat heeft overigens, – zoals ik zijdelings zal betogen – alles met de dichter en niets met dit specifieke gedicht te maken. In hoofdstuk vier behandel ik vervolgens de andere drie gedichten. De teksten van de vier gedichten over de ramp zijn te vinden in bijlage 1. In het vijfde en laatste hoofdstuk beantwoord ik bij wijze van conclusie de hoofdvraag en de

subvragen, en geef ik enkele suggesties voor verder onderzoek.

(20)

17

2. De bijna vergeten Delftse

Donderslag

Het is in 2014 precies 360 jaar geleden dat de ontploffing in het ‘Secreet van Holland’, zoals het kruithuis in Delft ook wel genoemd werd, plaatsvond. In de inleiding is opgemerkt dat nadien geen herdenkingsmonumenten zijn opgericht voor de ramp, hoewel er in de dagen en weken erna verslag van wordt gedaan, er over wordt gepreekt en er gedichten en schilderijen aan worden gewijd. De meeste tekstuele bronnen verschijnen in de maanden na de ramp in 1654 of 1655.

2.1 Contemporaine reacties op de ramp: ooggetuigen, pers een predikant en schilders

Meteen na de ramp, op 13 oktober, verschijnt een ooggetuigenverslag van Joannes van Naeranus, een geleerd boekverkoper en boekdrukker te Rotterdam (2; 1).53 In deze Brief uyt Delft, verhalende de gruwelijke en verschrikkelijke ruïne van een groot gedeelte der

zelver stad, door het opspringen van het kruydhuys aldaar legt Joannes uit aan ‘Mijn Heer en

goede Vriend’ wat hij (hoogstwaarschijnlijk zelf) gezien heeft. De ontploffing is volgens hem met geen pen te beschrijven, zo verschrikkelijk is deze. De Delftenaren weten volgens hem eerst niet wat hen overkomt. Sommige denken dat de dag des oordeels is aangebroken, maar niets blijkt minder waar. Joannes schat dat er wel 500 huizen terneergeslagen zijn, waarvan minstens 30 helemaal met de grond gelijk gemaakt zijn. Volgens Joannes zou zelfs de ‘wreetsen Barbaer en Turk en zoude dit verdrietig Schou-tonneel van alle verdrietigheden en droefheyd zonder suchten en hertelijke weedom niet konnen aanschouwen, maar zoude moeten verbaest en buyten zig zelven staan’ Nee, volgens hem zou ‘niemand, niemand, zeg ik ja, alwaer het den snootstten en wreedsten van alle menschen, en zoude die groote en onuytsprekelijkke ellende met drooge oogen en zonder tranen konnen aanschouwen, maer zoude moeten bewogen worden, om met neergeslagen oogen alle deze jammeren alle deze verwoestingen alle deze op-gehoopte verdrietigheden en

(21)

18

onverwinnelijke schade in zijn hert met weedom te betreuren en te beklagen.’ Op de dag na de ramp zijn nog maar weinig mensen levend onder het puin tevoorschijn gekomen. Joannes vreest het ergste. Hij waarschuwt dat er nog vele losgerukte armen en benen gevonden gaan worden.54

Op 22 oktober, 10 dagen na de ramp, verschijn het pamflet met de doden en gewonden (2; 4). Den Hollandtze Mercurius55 schrijft een verslag over de ramp. Bij de

maand oktober van 1654 geeft het jaarboek een verslag over de Delftse Donderslag (2; 5).56 Jan van Schabaelje publiceert in 1654 zijn verslag van de ramp (2; 3). De

stadskroniekschrijvers als Dirck van Bleyswijck (2; 8) en Reinier Boitet (2;9) zullen in respectievelijk 1667 en 1729 de donderslag ook memoreren.

2.2 Een duiding van de ramp: Gods toorn

Op de eerste of de tweede zondag na de ramp preekt dominee Pieter de Witte. De preek wordt later gedrukt en voorzien van een gedicht van Hendrick Bruno, in hoofdstuk vier kom ik daar uitgebreid op terug. De Witte wil de ramp voor het volk duiden. Het zondige leven van de bevolking is volgens hem de oorzaak van Gods toorn. De preek van De Witte past goed in het genre van de biddagpreek. Een biddagpreek werd gehouden op landelijke bededagen. Deze dagen werden door de overheid uitgeschreven en fungeerden als belangrijk communicatiemiddel om, via de kerk, met de bevolking te kunnen communiceren. Bededagen werden uitgeschreven naar aanleiding van oorlog of rampen zoals hongersnood of de pest. Religie was de belangrijkste pijler waarop de bededag rustte. Een bededag was bedoeld om toelichting te geven op de toestand van het land en om de toehoorders ervan te overtuigen dat ze deze straf van God over zichzelf hadden uitgeroepen door de zondeschuld. De wil van God stond altijd centraal in de preek. Predikanten riepen de gemeente op om tot inkeer te komen en de toorn van God af te wenden. Tussen

54 Naeranus, 5

55 De Hollandtze Mercurius was een jaarboek dat ieder voorjaar verscheen vanaf 1651. Het gaf een

overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen van het voorgaande jaar. Het werd samengesteld en uitgegeven door de Haarlemse broeders Pieter en Abraham Casteleyn. De Hollandtze Mercurius berichtte over een breed spectrum aan onderwerpen zoals politieke beschouwingen, verslagen van veld- en zeeslagen, handelsberichten, misdaadverhalen en roddels over de Europese Vorstenhuizen. Verhoeven & Van der Veen, 5-6.

(22)

19

1672 en 1713 werden er 65 bededagen in totaal uitgeschreven. Gemiddeld werden er in die periode dus één of twee bededagen per jaar uitgeschreven.57 Op 3 juni van 1654 werd een dank-, vast- en bededag uitgeschreven door de Staten-Generaal naar aanleiding van de gesloten vrede met Engeland.58 Of er datzelfde jaar nog een bededag heeft plaatsgevonden voor de Delftse Donderslag is onbekend.

Pieter de Witte maakt zich in zijn preek onder andere woedend over een aantal dakpannen-oplichters. Hij vertelt het verhaal dat een aantal vermogende burgers het idee opvat op een paar duizend dakpannen aan te schaffen voor de armen in de stad. Het plan mislukt deels omdat een aantal oplichters de dakpannen voor het viervoudige doorverkocht. In zijn preek Delfschen Donder-slagh ofte korte

aenspraecke aen de bedroefde gemeynte van Delf noemt De Witte de oplichters ‘regte

bloed-suygers en op-eters des volcks’ (2; 2).59

Gelukkig is Gods genade ook zichtbaar in de Delftse Donderslag. In alle verslagen wordt melding gemaakt van een aantal wonderbaarlijke reddingen. Zo zouden twee stokoude mannen en een klein kind gered zijn. De peuter, een meisje van anderhalf, zou ‘speelende met een appelken in sijn kackstoeltje’ onder het puin gevonden zijn. Van Bleysweijck meldt dat deze redding zo tot de verbeelding sprak, dat vele gelegenheidspoëten er gedichten over schreven. Het volgende gedicht van een anonieme schrijver wordt door Van Bleyswijck vermeld:

Een teder wigt was in de kinderstoel gezeten Een etmaal lang, by zulk een zé van vuir en stof En puin, en aan de hand slegs van ’t verderf gebeten. Der zuygelingen mond verkondigt ‘s Heeren lof. Nog veele zijn’er mé gehaalt gered van onder De smeulende asch, en meest bevonden ongewond. In grote zaken toont d’Almagtige zijn wonder,

En rukt dien ’t Hem behaagt den vuir-poel uit de mond.60

57 Haks, 87, 103; Goedhart, 31-32 58 Kist, 200

(23)

20

Ook zou een oude man van bijna tachtig jaar na zesendertig uur levend en wel onder de restanten van zijn huis vandaan gehaald zijn, evenals een tweeling die ongedeerd in de wieg wordt teruggevonden. Hun moeder overleeft de ramp helaas niet. Zelfs achtenveertig uur na de ramp worden er nog overlevenden onder het puin vandaan gehaald. Eén vrouw die vier dagen onder het puin heeft gelegen roept bij haar redding: ‘Is de wereld gansch vergaen?’ Zij is niet de enige. Veel burgers denken bij het zien van de rook en het horen van het gebulder dat de laatste dag is aangebroken en dat de tijd daar is dat zij rekenschap moeten geven aan God voor hun daden.61

2.3 Latere herinnering aan een beweend kunstenaar: Carel Fabritius

Bijna 150 jaar na de ramp, in 1807, grijpt de Haarlemse boekhandelaar Adriaan Loosjes het verhaal van de bij de ramp overleden schilder Carel Fabritius aan om een toneelstuk te schrijven. Dit stuk moet troost bieden aan de Leidenaren die in dat jaar door een soortgelijke buskruitramp zijn getroffen (2; 10). De ramp in Leiden vindt plaats op 12 januari 1807 om kwart over vier in de middag. Een schip met een lading van 37 ton grof buskruit is die ochtend vanuit Ouderkerk aan de Amstel de stad binnengekomen, aan het Rapenburg afgemeerd, en vervolgens ontploft. In totaal worden 227 woonhuizen beschadigd. Daarvan zijn 68 compleet weggevaagd, van 80 staan alleen de muren nog overeind en de overige huizen zijn tijdelijk onbewoonbaar. Ook openbare gebouwen en bedrijfsruimten gaan verloren, onder andere de Bank van Leening.62 In Loosjes’ drama Amelia Fabricius, of Delft door buskruid verwoest: treurspel

verliest Amelia Fabritius haar man en haar moeder bij de ramp, maar vindt ze wonder boven wonder wel hun dochtertje Klara levend terug onder het puin. Loosjes baseert zijn stuk op het overlijden van de schilder bij de Delftse Donderslag Verder is het een verzonnen verhaal: ‘Ieder, die eenige kennis heeft aan deze soort van kunstarbeid, zal de versieringen, welke ik mij veroorloofd heb, mits dezelve behoorlijk aangebragt zijn, niet ten kwade duiden.’63

61 Schabaelje, 13; Van Bleyswijck, 630 62 Van der Heijden, 141-142

(24)

21

2.4 Contemporaine beelden van het rampgebied

Verschillende schilders en tekenaars leggen de verschrikkingen van het rampgebied vast op doek. Bijvoorbeeld Gerbrand van den Eeckhout (1621-1674) die een tekening maakt van de ruïnes, in figuur 3 weergegeven. Aan de grote stofwolken te zien heeft de ramp niet lang geleden plaatsgevonden. Te midden van de ravage proberen drie mensen een slachtoffer onder het puin vandaan te halen. Op de voorgrond staat een volwassene naast een kinderstoel, met daarin een peuter die - wat lijkt - een appeltje in de hand houdt. Het zou heel goed mogelijk de peuter kunnen zijn waarover het wonderverhaal de ronde ging en waarover vele gedichten geschreven zijn.64

De Delftse schilders Daniël Vosmaer (1622- vermoedelijk 1666) en Egbert Lievensz. van der Poel (1621-1664) vereeuwigen het rampgebied eveneens. Van der Poel wordt overigens zelf ook zwaar getroffen door de ramp. Hij woont net als Fabritius in de Doelenstraat en verliest een dochter door de explosie. Van hem zijn meerdere schilderijen van het rampgebied overgeleverd. Allemaal geven ze de enorme ravage

64 Zie paragraaf 2.2

3. Na de Explosie

(25)

22

weer. 65 In figuur 4 is een van zijn schilderijen afgebeeld. Het geeft een overzicht van de verwoeste stad. Duidelijk te zien zijn de weggeblazen daken en de compleet gestripte bomen. Groepen mensen staan of zitten groepjes bijeen in het rampgebied. Op de voorgrond helpen twee mensen een slachtoffer van de ramp in veiligheid, links op de voorgrond stellen twee mensen naar wat het lijkt bezittingen veilig.

65 Van der Mark, 23

4. Delft na de explosie van het kruitmagazijn, 1654. Schilderij van Egbert Lievensz. Van der Poel

(26)

23

3. Op het Onweder van ’s Lants

Bussekruit te Delft

Joost van den Vondel

(1587 -1679)

Het gedicht van Vondel is de meest bekende literaire verwerking van de Delftse Donderslag geworden. Waar de gedichten van De Decker, Six van Chandelier en Bruno vandaag de dag nagenoeg in de vergetelheid zijn geraakt, wordt het gedicht van Vondel al snel na de ramp meermalen geciteerd of genoemd, en ook in latere eeuwen gememoreerd. Zo vermelden J.P. Schabaelje en Van Bleijswijck allebei het gedicht bij hun beschrijvingen van de explosie uit respectievelijk 1654 en 1667.66 Later werd het gedicht opgenomen in verschillende bundels met daarin de verzamelde werken van de dichter. Zoals in Dichtwerken en oorspronklijke prozaschriften.

Deel 6: 1648-1655 uit 1895. En in De werken van Vondel. Deel 5 uit 1931. Evenals in de

Volledige dichtwerken en oorspronkelijk proza, verzorgd en ingeleid door Albert Verwey.67

Adriaan Loosjes gebruikt twee dichtregels uit het gedicht van Vondel als motto voor zijn toneelstuk uit 1807.68 Ook tegenwoordig wordt het gedicht van Vondel nog vaak gebruikt bij herinneringen aan de ramp of aan buskruitrampen in het algemeen. Zo wordt een aantal versregels uit het gedicht geciteerd als motto van het boek

Geschiedenis van het buskruit in Nederland van de 14e tot de 20e eeuw, door H. J. Reitsma, en zelfs in een weblog over vuurwerk wordt verwezen naar het gedicht van Vondel. Meerdere artikelen op internet over de Delftse Donderslag vermelden het gedicht van Vondel. Ook de wikipediapagina over de buskruitramp in Delft verwijst naar het

66 De gedichten zijn te vinden bij J.P. van Schaebaelje op pagina 14 en 15 en bij Van Bleyswijck, deel

1, op pagina 627 en 628

67Alberdingk Thijm & Unger 1895, 335-337; Van den Vondel, 1931, 147-149, Verwey 1937, 908 68 Op de voorpagina van het toneelstuk van Adriaan Loosjes staan de laatste regels uit het gedicht van

(27)

24

gedicht van Vondel compleet met een link naar de tekst in de DBNL.69 De wikipediapagina noemt geen andere dichters.

3.1 Aanleiding tot schrijven

De 67-jarige Vondel richt zijn gedicht aan Joan Huydecoper van Maerseveen, een invloedrijk regent en burgemeester van Amsterdam.70 Joan Huydecoper kocht in

1642 een de titel Heer van Maarseveen. Op die manier verkreeg hij naast rechtsmacht over een stukje platteland, ook een door hem zeer gewenste quasi-adellijke status. Hoe hij aan de titel ridder van st. Michel komt is niet bekend. Mogelijk heeft hij ook deze titel gekocht. Huydecoper van Maarseveen liep graag te koop met zijn weelde. Hij kocht niet alleen een titel, maar hing zijn nieuwe huis ook vol met tapijten, goudleren behang en kostbare schilderijen. Hij liet zich daarnaast portretteren door Bartholomeus van der Helst, werd als officier van de schutterij afgebeeld door Govert Flinck en liet zelfs zijn eigen beeltenis in marmer uithouwen. Zoals zo vele machtige Amsterdamse gezagsdragers van die tijd, zag Huydecoper zijn macht niet alleen graag bevestigd in materieel vertoon, maar ook in de kunst.71 Huydecoper van

Maarseveen wierp zichzelf op als beschermheer van kunstenaars in de stad, en dan met name van dichters. Jan Vos was zijn voornaamste protégé. Hij was een rooms-katholieke glazenmaker die zich had weten te ontwikkelen tot een literair talent.72

Ook Vondel schreef af en toe voor Joan Huydecoper. Hoewel hij in de gunst stond bij de familie van Cornelis van Graeff en de familie van Cornelis van Vlooswijck, richtte hij zich regelmatig ook tot de beschermheren van andere dichters. Vondel dichtte eerder onder andere een lofdicht op het eerder genoemde marmeren beeld

69 H. Reitsma: Geschiedenis van het buskruit in Nederland (2010), pagina III; weblog over chinees

vuurwerk: <http://pyrotechniek.blogse.nl/archief/>; De wikipediapagina over de Delftse Donderslag: < http://nl.wikipedia.org/wiki/Delftse_donderslag> Artikelen op internet over de Delftse Donderslag:

http://www.delft-guide.nl/historische-stad-delft/historische-stad-

artikelen/artikel-de-delftse-donderslag/><http://www.chrisdenengelsman.nl/Kunst%20kolom/Vermeer/Vermeer%20Vondel %20Delfse%20Donderslag.htm>

70 Kooijmans, 114-116

(28)

25

van Joan Huydecoper.73 Beschermheren betaalden de dichters over het algemeen niet voor hun dichtwerk. Wel kregen ze andere ‘privileges’. Vondel en Vos mochten bijvoorbeeld beiden aanwezig zijn bij verschillende openbare evenementen, zoals de ontvangst van de Oranjefamilie in 1659. Toen Huydecoper burgemeester van Amsterdam werd, mocht Vos bovendien vele openbare gebouwen in de stad van nieuwe ruiten voorzien.74

Het is niet duidelijk of Jan Vos directe opdrachten kreeg van zijn beschermheer voor de gedichten die hij schreef voor de familie.75 Of Vondel

opdracht heeft gekregen voor het schrijven van het gedicht over de Delftse Donderslag is ook niet duidelijk. De mogelijkheid bestaat, aangezien Huydecoper zijn macht graag bevestigd zag in de kunst. Maar aangezien het onderwerp niet direct in de belangensfeer van een Amsterdamse regent ligt, lijkt het waarschijnlijker dat Vondel het gedicht uit eigen overweging opgedragen heeft aan Huydecoper. Hoewel Vondel in zijn tijd al bekend stond als een voorbeeldig vakman, bleef het van belang om de heren regenten te vriend te houden. Door zijn gedicht te koppelen aan deze Amsterdamse bestuurder en hem zo veel mogelijk te betrekken bij de ramp in Delft, zorgde Vondel ervoor dat hij weer positief voor het voetlicht kwam bij Huydecoper.

In zijn eigen tijd al werd het werk van Vondel bewonderd. Op vijfenzestigjarige leeftijd was hij door kunstenaars en collega-dichters gekroond tot Prins der Poëten tijdens een druk bezocht Sint-Lucasdiner in oktober 1653.76 Vondel schreef voor het grootste gedeelte gelegenheidspoëzie. Actuele gebeurtenissen of zaken, of personen en boeken van zijn eigen tijd nam hij vaak als onderwerp. Het gaat daarbij om ‘gebruikskunst’ met een direct aanwijsbare functie, waarschijnlijk in veel gevallen in opdracht geschreven.77 Vondel dichtte vaak over belangrijke actuele

gebeurtenissen die hij vervolgens plaatste in een universeel, moreel, religieus of politiek-maatschappelijk perspectief. Hij beschouwde zijn dichterschap als een

73 Kooijmans, 114; De titel van het lofdicht op het marmeren beeld van Van Maerseveen: Op het

marmerbeelt van de edelen en Gestrengen Heere, H. Joan Huidekooper, Ridder, Heere van Maerseveen, Neerdijck etc. Burgmermeester en Raet, en Bewintheere Der Oostindische Maetschappije T’Amsterdam

74 Kooijmans, 114; Porteman & Smits-Veldt, 585-586 75 Geerdink, 56

76 Website Koninklijke Bibliotheek:

<http://www.kb.nl/dichter-op-het-scherm/dichters-uit-het-verleden/joost-van-den-vondel-1587-1679>; Porteman & Smits-Veldt 2008, 562-563

(29)

26

bijzondere gave van God, met een profetische dimensie.78 De Delftse Donderslag was voor Vondel een uitgelezen kans om die profetische gave wederom in de praktijk te brengen en de ramp te duiden. Vondel vervulde officieus de functie van stadsdichter van Amsterdam en kon daarnaast gezien worden als de politieke spreekbuis van de Amsterdamse regering.79

Het is onduidelijk waar Vondel zich bevond ten tijde van de ramp. De dichter woonde rond 1654 aan de Prinsengracht in Amsterdam met zijn dochter en drie kleinkinderen. Hij had zijn zaak in de zijdehandel aan de Warmoesstraat net aan zijn zoon overgedragen en kon zijn tijd dus volledig besteden aan het dichten.80 De dichter was in oktober 1654 inmiddels aardig op leeftijd. Vondels gepensioneerde status en zijn leeftijd in acht nemend, lijkt het zeer waarschijnlijk dat de dichter in Amsterdam was toen het drama in Delft zich voltrok. Bovendien droeg de dichter zijn gedicht op aan Huydecoper als bestuurder van Amsterdam en laat hij hem reflecteren op de ramp.

3.2 Het gedicht: vorm, inhoud, intertekstualiteit

Vondel schrijft het gedicht duidelijk niet voor de gewone man. Alleen een publiek dat enigszins geschoold is, kan de vele referenties in het gedicht naar literatuur en wetenschap begrijpen. Vondel draagt het gedicht dan ook niet voor niets op aan de ‘geleerde’ heer van Maerseveen. De dichter voorziet zijn gedicht van een motto dat hij ontleent aan Aeneïs II, 368: Plurima mortis imago. Dat betekent ‘de dood in velerlei gedaante’. Het motto zet de toon voor het gedicht, waarin Vondel de moordende kracht van buskruit in het algemeen uit de doeken doet. Met het motto legt de geleerde lezer van die tijd meteen de link tussen de inname en verwoesting van Troje, waarover Aeneas in het tweede boek van de Aeneis vertelt, en de buskruitramp in Delft.81 Door actualiteit in te bedden in een eeuwenoud verhaal, krijgt de lezer een intertekstuele leeservaring. De betekenis van het gedicht wordt verrijkt door de associatie met het mythische verhaal van de inname van Troje.82 Op

78 Porteman & Smits-Veldt, 354 79 Duits, 209

(30)

27

deze manier plaatst Vondel het gedicht in een universeel kader en zorgt hij ervoor dat de lezer het beeld van de verwoeste stad Delft, koppelt aan dat van de verwoeste stad Troje.

Salmoneus, de mythische koning waarmee Vondel het gedicht opent, is de hoofdpersoon van het gelijknamige treurspel waaraan hij in die tijd werkte. Het stuk dat hij drie jaar later, in 1657, zal voltooien. Salmoneus is de Koning van Elis (in Griekenland). Deze Salmoneus vat, aangemoedigd door zijn vrouw Filotimia, het plan op om zichzelf tot Godheid uit te laten roepen. Tijdens een speciaal voor hem ontworpen eredienst wil hij, trots en hoogmoedig, als een God donderen en bliksemen. Hiertoe laat hij een koperen brug maken waar hij met een metalen wagen van af zal komen rijden. Het plan mislukt: Salmoneus wordt getroffen door de bliksem en sterft ter plekke. Zijn vrouw Filotimia, wiens naam eerzucht, staatzucht betekent, stimuleerde haar man om zichzelf tot Godheid uit te roepen. Zij kan dan ook gezien worden als de personificatie van de hoogmoed die Salmoneus ten val deed komen.83 De link is duidelijk voor het publiek: de donder en de bliksem uit het verhaal van Salmoneus komen overeen met het exploderende buskruit in Delft. En zoals Salmoneus de donder en bliksem niet had kunnen beheersen, zo had Holland zijn buskruit niet onder controle gehad. Salmoneus had echter niet zoveel moed gehad als de volgende figuur die Vondel naar voren brengt.

Noit had Salmoneus zoo veel harts: Maer ’t was de Denemercker, Zwarts, Die zwart van roock en smoock en koolen, Natuur doorgronde, en alle holen

Van haeren boezem openbrack,

En polste wat in ’t harte stack. (regel 13-18)

De vermeende uitvinder van het buskruit, de Duitser Berthold Schwarz doet in de dertiende eeuw zijn experimenten die geleid zouden hebben tot de uitvinding van het

(31)

28

buskruit.84 Zouden, want wie daadwerkelijk de eerste uitvinder van het buskruit is, is onbekend. Waarschijnlijk zijn het de Chinezen geweest die voor het eerst de juiste ingrediënten voor buskruit gemengd hebben.85 Wie de eerste uitvinder ook geweest

is, het buskruit kent een allesverwoestende kracht.

Dat scheurt den afgront tot den navel Van boven open, buldert, brant, En slingert aerde, en ingewant, Kasteelen, sloten, steên te mortel.

Dat ruckt den aerdtboôm van zyn’ wortel, Vermengelt levenden en doôn, (regel 20-25)

Vondel verwijst vervolgens naar de meest recente uitbarsting van de Vesuvius in 1631, waar de ‘braeve Ridder’ Huydecoper in zijn jeugd geweest zou zijn, wellicht - hoewel dat niet bekend is - op ‘grand tour’, een reis die zijn zoon vanaf juli 1647 ondernam.86 Een excursie naar de Vesuvius was een uniek evenement voor toeristen

die Italië aandeden.87 Deze uitbarsting was een van de ergste in duizend jaar tijd.88 Bij de uitbarsting van de vulkaan op 24 augustus van het jaar 79, komt Gaius Plinius Secundus maior om het leven. De natuuronderzoeker waagt zich op de Vesuvius om onderzoek te doen en mensen te redden. Hij wordt niet bedolven door as of lava, maar krijgt ademhalingsproblemen en overlijdt vervolgens op het strand van de baai van Napels.89 Door Huydecoper te herinneren aan zijn bespiegelingen bij de

Vesuvius, legt Vondel de Parallel met een Vesuvius in Holland: het ontplofte kruithuis te Delft. Door persoonlijke herinneringen van Huydecoper aan te halen, betrekt Vondel hem in het gedicht en wordt de geschiedenis van de ramp verbonden met zijn persoonlijke geschiedenis. Met dit verhaal doet Vondel ons uiteindelijk bij het hier en nu aanbelanden: Delft wordt getroffen door een grote ramp.

84 Van den Vondel, 821 85 Smith, 15,16 86 Kooijmans 117-120 87 Frank-van Westrienen, 295 88 Scarth 2009, 7

(32)

29

Nu zaeghtghe, hier op Hollants gront, Vesuvius in zynen mont,

Te Delf, daer, tegens styl en orden,

Ons kruit, ’s lants vyandin geworden, (regel 40-44)

Ons kruit, het kruit van Holland, lag opgeslagen in Delft en heeft zich tegen haar eigen land gekeerd. Delft schreeuwt om hulp en keert zich naar Amsterdam, die geld beschikbaar stelt voor noodhulp en wederopbouw90. ‘Krezus schat’, die de stad weer

moet opbouwen, zou wellicht een verwijzing naar deze noodhulp in kunnen houden. Vondel heeft een duidelijke structuur in het gedicht aangebracht. Hij gaat vrij verhalend te werk. De dichter koppelt de ramp aan ‘bekende’ verhalen uit het verleden. De belezen en geleerde lezer van zijn tijd verbindt daardoor voor hem/haar al bekende beelden aan de Delftse Donderslag. Vondel probeert op die manier betekenis te geven aan de ramp. Opvallend is dat God bijna geen rol speelt in het gedicht. Anders dan het vergelijken van de ramp met het aanbreken van de ‘jongste dagh’, laat Vondel het geloofsaspect volledig links liggen.

Het gedicht volgt een jambisch metrum en een gepaard rijmschema. De dichter maakt in regel 46 een woordspeling op de naam van de stad, het kruit ‘delft een burgergraf voor Delft’ en vergelijkt de verwoeste stad met een kerkhof ‘zadt van lycken’ in regel 52. Vondel geeft de Delftse Donderslag als actuele gebeurtenis in een grotere context weer door vanuit het verleden toe te werken naar het heden. Deze narratieve structuur draagt bij aan het herinneringspotentieel van de ramp.91 Vondel

komt zelf als ‘ik’ niet voor in het gedicht. Hij plaatst de persoon van Huydecoper in de spotlights als de vertolker van het algemene gevoel dat leeft over de ramp.92 Hij

verbindt de persoonlijke geschiedenis van de regent aan de ramp en plaatst de persoon Huydecoper op die manier als het ware in de ‘eeuwigheid’. Hierdoor betrekt Vondel de regent bij de Delftse Donderslag en komt hij opnieuw op een positieve manier onder de aandacht bij de Amsterdamse machthebber.

90 Kunz, 50 91 Rigney 2008, 347

92 Schenkeveld van der Dussen, 86-88. Vondel schreef in 1656 een gedicht op de brand die Aken

(33)

30

3.3 ‘Communicatieve’ of ‘culturele’ herinnering?

Maakt het gedicht van Vondel deel uit van de culturele herinnering, de communicatieve herinnering of beide? Culturele herinnering laat zich kenmerken als een vorm van herinnering die een institutioneel karakter heeft, ceremonieel en ritueel van aard is en geen tijdslimiet kent. Dat laatste geldt tot op zekere hoogte zeker voor het gedicht van Vondel. We kunnen met een gerust hart stellen dat Vondels gedicht de meeste bekendheid heeft verworven van alle vier de verwerkingen. Het is in de loop der tijd verschillende keren opnieuw uitgegeven.93 Dat het gedicht van Vondel

vandaag de dag nog bekend is, is misschien ook niet verwonderlijk gezien de faam van en de waardering voor de dichter. Toen, maar ook nu nog. Vondel als ‘drager’ van de herinnering, is in zijn eigen tijd al geliefd en bekend bij het publiek en werd gewaardeerd als publieke figuur die actualiteit in een universeel kader plaatste.94

Ook de inhoud van het gedicht draagt daar aan bij. In het gedicht komen meerdere referenties naar een ‘mythisch en ver verleden’ voor. Dit taalgebruik, dat alles behalve informeel is, is een teken dat het gedicht functioneert als culturele herinnering. Ook de vele intertekstuele verwijzingen in het gedicht duiden hierop. Evenals de koppeling van de ramp aan de persoonlijke geschiedenis van Joan Huydecoper van Maarseveen. Een koppeling die wellicht bijgedragen heeft aan de bekendheid van het gedicht waardoor het gedicht functioneert als culturele herinnering.

Vondel heeft zijn gedicht laten drukken als pamflet in plano in 1654. Het pamflet verscheen bij de Weduwe van Abraham de Wees op de Middeldam, is in twee kolommen gedrukt en ondertekend door J.V. Vondel. Deze planoafdrukken nemen in de gelegenheidspoëzie een centrale plaats in. De losse vellen hadden het voordeel dat een dichter snel op een actuele gebeurtenis kon reageren en het gedicht kon verspreiden. Deze losse blaadjes waren uiteraard wel erg kwetsbaar. Als een gedicht niet ook in een verzamelbundel verscheen was de kans groot dat deze verwaarloosd raakte naarmate de gebeurtenis of persoon waar het gedicht over handelde niet meer actueel was. In het geval van Vondel moet er iemand geweest zijn die plano’s van de dichter is gaan verzamelen, niet omdat hij geïnteresseerd was in de

(34)

31

gebeurtenissen of personen, maar omdat hij het werk van de dichter ‘an sich’ bewonderde en hem een goed vakman achtte. Op die manier is de canonvorming en de culturele herinnering van ‘Op het onweder van ’s lants Bussekruit te Delft’ op gang gekomen.95 In het specifieke geval van Buskruids donder, is ook het pamflet bewaard gebleven en tot op de dag van vandaag te bekijken in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.

Het feit dat het gedicht als plano is verschenen is een belangrijke aanwijzing dat het gedicht ook deel uit maakte van de communicatieve herinnering aan de ramp. Communicatieve herinnering ontstaat door alledaagse interactie, is los en informeel van aard. Het is dat wat wij aan elkaar doorgeven en communiceren. Door zijn gedicht op losse vellen uit te brengen kon Vondel snel reageren en kon hij deelnemen in de reactiecultuur die ontstond na de ramp. Men kon ook op zijn gedicht reageren. Er is nog een aanwijzing dat het gedicht van Vondel functioneerde als communicatieve herinnering aan de ramp. Er zijn aanwijzingen dat Six van Chandelier in zijn eigen gedicht over de ramp gereageerd heeft op het gedicht van Vondel. Hier zal ik in het volgende hoofdstuk dieper op ingaan.

(35)

32

4. Overige literaire verwerkingen

van de Delftse Donderslag

Naast het gedicht van Vondel, zijn er nog drie gedichten bekend die over de Delftse Donderslag handelen. Deze gedichten zijn echter lang niet zo bekend geworden als dat van Vondel. Waar het gedicht van Vondel nog vrij regelmatig ingezet wordt als cultureel herinneringsdocument aan de Delftse Donderslag, lijken de gedichten van Six van Chandelier, Jeremias de Decker en Hendrick Bruno meer in de vergetelheid geraakt. In dit hoofdstuk behandel ik deze drie gedichten en vergelijk ik ze met het gedicht van Vondel.

4.1 Buskruids donder, en blixem, te Delft Joannes Six van Chandelier (1620-1695)

Joannes Six van Chandelier schrijft een gedicht waarin hij de nadruk legt op de persoonlijke ervaring. Hij geeft in het gedicht zijn eigen ervaring van de ramp weer alsof hij er zelf bij was, maar legt ook, meer dan de vorige dichters, de nadruk op het persoonlijk drama van de stad. Bovendien ruimt hij een bijzondere plaats in voor het graf van de familie van Oranje. Het gedicht verschijnt in de bundel Poësy van J. Six van

Chandelier. Verdeelt in ses boeken en eenige opschriften (1657). Deze bundel is gedrukt door

Joost Pluimen, op den Dam in Seneka, een boekverkoper uit Amsterdam. Het werk bestaat uit zes delen: Klinkdichten, Vyf gedichten, Spadichten, Dichtbosch, het eerste, tweede en derde deel en als laatste Opschriften. Buskruids donder, en blixem, te

Delft staat in Dichtbosch, het derde deel op pagina 510 tot 513.

4.1.1 Aanleiding tot schrijven

Toen de ramp in Delft plaatsvond was Six niet in zijn woonplaats Amsterdam, maar in Londen. Six was een rijke Amsterdamse koopman die voor zijn werk als handelaar in gedroogde kruiden regelmatig op reis was, onder meer naar Engeland.96 In de herfst van 1654 verblijft hij in Londen. Wanneer hij precies is vertrokken uit de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The logistics cost model pegs total surface transport costs in South Africa at R140.5 billion, of which rail earns R14.1 billion, leaving R126.4 billion for road, for which it

Bepaalde men met de waterstofelektrode den zuurgraad van een water- extract van een grond, dan werd in de meeste gevallen voor het water-extract een iets alkalischer reactie

In het onlangs gesloten Sociaal Akkoord (11 april 2013) zijn daarbij aanvullende afspraken gemaakt. De Participatiewet en het Sociaal Akkoord gaan grote invloed hebben op het

Gelyk rechtvaardicheit gehoont, niet onrechtvaardigh De sonden swaarlik straft, noch tienmaal swaarder waardigh, Zoo laat barmhartigheit den mensch haar straalen blinken, Om

process takes 0.1 s to complete, the strain rate effect is accounted for. The results of the angle are shown in Fig. In previous section it was observed that for same plastic strain

Hierdoor zijn doorlatendheid, drukhoogtegradiënt en (eventuele) water- opname door plantenwortels bekend en de fluxen en waterbalansen (con- tinuiteitsvergelijking) per

tigder tegenvoorstellen te lanceren. Eenmaal, kort voor de verkiezingen van 1986, initieerde Lubbers schijnbaar forse ombuigingen, nadat hij er lucht van gekregen had dat Ruding