• No results found

Het gedicht: vorm, inhoud, intertekstualiteit

In document Herinnering aan De Delftse Donderslag (pagina 29-35)

3. Op het Onweder van ’s Lants Bussekruit te Delft - Joost van den Vondel

3.2 Het gedicht: vorm, inhoud, intertekstualiteit

Vondel schrijft het gedicht duidelijk niet voor de gewone man. Alleen een publiek dat enigszins geschoold is, kan de vele referenties in het gedicht naar literatuur en wetenschap begrijpen. Vondel draagt het gedicht dan ook niet voor niets op aan de ‘geleerde’ heer van Maerseveen. De dichter voorziet zijn gedicht van een motto dat hij ontleent aan Aeneïs II, 368: Plurima mortis imago. Dat betekent ‘de dood in velerlei gedaante’. Het motto zet de toon voor het gedicht, waarin Vondel de moordende kracht van buskruit in het algemeen uit de doeken doet. Met het motto legt de geleerde lezer van die tijd meteen de link tussen de inname en verwoesting van Troje, waarover Aeneas in het tweede boek van de Aeneis vertelt, en de buskruitramp in Delft.81 Door actualiteit in te bedden in een eeuwenoud verhaal, krijgt de lezer een intertekstuele leeservaring. De betekenis van het gedicht wordt verrijkt door de associatie met het mythische verhaal van de inname van Troje.82 Op

78 Porteman & Smits-Veldt, 354

79 Duits, 209

80 Calis 2008, 265, 266

81 Gerbrandy 2007, 153

27

deze manier plaatst Vondel het gedicht in een universeel kader en zorgt hij ervoor dat de lezer het beeld van de verwoeste stad Delft, koppelt aan dat van de verwoeste stad Troje.

Salmoneus, de mythische koning waarmee Vondel het gedicht opent, is de hoofdpersoon van het gelijknamige treurspel waaraan hij in die tijd werkte. Het stuk dat hij drie jaar later, in 1657, zal voltooien. Salmoneus is de Koning van Elis (in Griekenland). Deze Salmoneus vat, aangemoedigd door zijn vrouw Filotimia, het plan op om zichzelf tot Godheid uit te laten roepen. Tijdens een speciaal voor hem ontworpen eredienst wil hij, trots en hoogmoedig, als een God donderen en bliksemen. Hiertoe laat hij een koperen brug maken waar hij met een metalen wagen van af zal komen rijden. Het plan mislukt: Salmoneus wordt getroffen door de bliksem en sterft ter plekke. Zijn vrouw Filotimia, wiens naam eerzucht, staatzucht betekent, stimuleerde haar man om zichzelf tot Godheid uit te roepen. Zij kan dan ook gezien worden als de personificatie van de hoogmoed die Salmoneus ten val deed komen.83 De link is duidelijk voor het publiek: de donder en de bliksem uit het verhaal van Salmoneus komen overeen met het exploderende buskruit in Delft. En zoals Salmoneus de donder en bliksem niet had kunnen beheersen, zo had Holland zijn buskruit niet onder controle gehad. Salmoneus had echter niet zoveel moed gehad als de volgende figuur die Vondel naar voren brengt.

Noit had Salmoneus zoo veel harts: Maer ’t was de Denemercker, Zwarts, Die zwart van roock en smoock en koolen, Natuur doorgronde, en alle holen

Van haeren boezem openbrack,

En polste wat in ’t harte stack. (regel 13-18)

De vermeende uitvinder van het buskruit, de Duitser Berthold Schwarz doet in de dertiende eeuw zijn experimenten die geleid zouden hebben tot de uitvinding van het

28

buskruit.84 Zouden, want wie daadwerkelijk de eerste uitvinder van het buskruit is, is onbekend. Waarschijnlijk zijn het de Chinezen geweest die voor het eerst de juiste ingrediënten voor buskruit gemengd hebben.85 Wie de eerste uitvinder ook geweest is, het buskruit kent een allesverwoestende kracht.

Dat scheurt den afgront tot den navel Van boven open, buldert, brant, En slingert aerde, en ingewant, Kasteelen, sloten, steên te mortel.

Dat ruckt den aerdtboôm van zyn’ wortel, Vermengelt levenden en doôn, (regel 20-25)

Vondel verwijst vervolgens naar de meest recente uitbarsting van de Vesuvius in 1631, waar de ‘braeve Ridder’ Huydecoper in zijn jeugd geweest zou zijn, wellicht - hoewel dat niet bekend is - op ‘grand tour’, een reis die zijn zoon vanaf juli 1647 ondernam.86 Een excursie naar de Vesuvius was een uniek evenement voor toeristen die Italië aandeden.87 Deze uitbarsting was een van de ergste in duizend jaar tijd.88 Bij de uitbarsting van de vulkaan op 24 augustus van het jaar 79, komt Gaius Plinius Secundus maior om het leven. De natuuronderzoeker waagt zich op de Vesuvius om onderzoek te doen en mensen te redden. Hij wordt niet bedolven door as of lava, maar krijgt ademhalingsproblemen en overlijdt vervolgens op het strand van de baai van Napels.89 Door Huydecoper te herinneren aan zijn bespiegelingen bij de Vesuvius, legt Vondel de Parallel met een Vesuvius in Holland: het ontplofte kruithuis te Delft. Door persoonlijke herinneringen van Huydecoper aan te halen, betrekt Vondel hem in het gedicht en wordt de geschiedenis van de ramp verbonden met zijn persoonlijke geschiedenis. Met dit verhaal doet Vondel ons uiteindelijk bij het hier en nu aanbelanden: Delft wordt getroffen door een grote ramp.

84 Van den Vondel, 821

85 Smith, 15,16

86 Kooijmans 117-120

87 Frank-van Westrienen, 295

88 Scarth 2009, 7

29

Nu zaeghtghe, hier op Hollants gront, Vesuvius in zynen mont,

Te Delf, daer, tegens styl en orden,

Ons kruit, ’s lants vyandin geworden, (regel 40-44)

Ons kruit, het kruit van Holland, lag opgeslagen in Delft en heeft zich tegen haar eigen land gekeerd. Delft schreeuwt om hulp en keert zich naar Amsterdam, die geld beschikbaar stelt voor noodhulp en wederopbouw90. ‘Krezus schat’, die de stad weer moet opbouwen, zou wellicht een verwijzing naar deze noodhulp in kunnen houden.

Vondel heeft een duidelijke structuur in het gedicht aangebracht. Hij gaat vrij verhalend te werk. De dichter koppelt de ramp aan ‘bekende’ verhalen uit het verleden. De belezen en geleerde lezer van zijn tijd verbindt daardoor voor hem/haar al bekende beelden aan de Delftse Donderslag. Vondel probeert op die manier betekenis te geven aan de ramp. Opvallend is dat God bijna geen rol speelt in het gedicht. Anders dan het vergelijken van de ramp met het aanbreken van de ‘jongste dagh’, laat Vondel het geloofsaspect volledig links liggen.

Het gedicht volgt een jambisch metrum en een gepaard rijmschema. De dichter maakt in regel 46 een woordspeling op de naam van de stad, het kruit ‘delft een burgergraf voor Delft’ en vergelijkt de verwoeste stad met een kerkhof ‘zadt van lycken’ in regel 52. Vondel geeft de Delftse Donderslag als actuele gebeurtenis in een grotere context weer door vanuit het verleden toe te werken naar het heden. Deze narratieve structuur draagt bij aan het herinneringspotentieel van de ramp.91 Vondel komt zelf als ‘ik’ niet voor in het gedicht. Hij plaatst de persoon van Huydecoper in de spotlights als de vertolker van het algemene gevoel dat leeft over de ramp.92 Hij verbindt de persoonlijke geschiedenis van de regent aan de ramp en plaatst de persoon Huydecoper op die manier als het ware in de ‘eeuwigheid’. Hierdoor betrekt Vondel de regent bij de Delftse Donderslag en komt hij opnieuw op een positieve manier onder de aandacht bij de Amsterdamse machthebber.

90 Kunz, 50

91 Rigney 2008, 347

92 Schenkeveld van der Dussen, 86-88. Vondel schreef in 1656 een gedicht op de brand die Aken verwoestte: Klaghte op den ondergangk der Rijksstede Aken.

30

3.3 ‘Communicatieve’ of ‘culturele’ herinnering?

Maakt het gedicht van Vondel deel uit van de culturele herinnering, de communicatieve herinnering of beide? Culturele herinnering laat zich kenmerken als een vorm van herinnering die een institutioneel karakter heeft, ceremonieel en ritueel van aard is en geen tijdslimiet kent. Dat laatste geldt tot op zekere hoogte zeker voor het gedicht van Vondel. We kunnen met een gerust hart stellen dat Vondels gedicht de meeste bekendheid heeft verworven van alle vier de verwerkingen. Het is in de loop der tijd verschillende keren opnieuw uitgegeven.93 Dat het gedicht van Vondel vandaag de dag nog bekend is, is misschien ook niet verwonderlijk gezien de faam van en de waardering voor de dichter. Toen, maar ook nu nog. Vondel als ‘drager’ van de herinnering, is in zijn eigen tijd al geliefd en bekend bij het publiek en werd gewaardeerd als publieke figuur die actualiteit in een universeel kader plaatste.94

Ook de inhoud van het gedicht draagt daar aan bij. In het gedicht komen meerdere referenties naar een ‘mythisch en ver verleden’ voor. Dit taalgebruik, dat alles behalve informeel is, is een teken dat het gedicht functioneert als culturele herinnering. Ook de vele intertekstuele verwijzingen in het gedicht duiden hierop. Evenals de koppeling van de ramp aan de persoonlijke geschiedenis van Joan Huydecoper van Maarseveen. Een koppeling die wellicht bijgedragen heeft aan de bekendheid van het gedicht waardoor het gedicht functioneert als culturele herinnering.

Vondel heeft zijn gedicht laten drukken als pamflet in plano in 1654. Het pamflet verscheen bij de Weduwe van Abraham de Wees op de Middeldam, is in twee kolommen gedrukt en ondertekend door J.V. Vondel. Deze planoafdrukken nemen in de gelegenheidspoëzie een centrale plaats in. De losse vellen hadden het voordeel dat een dichter snel op een actuele gebeurtenis kon reageren en het gedicht kon verspreiden. Deze losse blaadjes waren uiteraard wel erg kwetsbaar. Als een gedicht niet ook in een verzamelbundel verscheen was de kans groot dat deze verwaarloosd raakte naarmate de gebeurtenis of persoon waar het gedicht over handelde niet meer actueel was. In het geval van Vondel moet er iemand geweest zijn die plano’s van de dichter is gaan verzamelen, niet omdat hij geïnteresseerd was in de

93 Zie noten begin hoofdstuk (66 t/m 69)

31

gebeurtenissen of personen, maar omdat hij het werk van de dichter ‘an sich’ bewonderde en hem een goed vakman achtte. Op die manier is de canonvorming en de culturele herinnering van ‘Op het onweder van ’s lants Bussekruit te Delft’ op gang gekomen.95 In het specifieke geval van Buskruids donder, is ook het pamflet bewaard gebleven en tot op de dag van vandaag te bekijken in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.

Het feit dat het gedicht als plano is verschenen is een belangrijke aanwijzing dat het gedicht ook deel uit maakte van de communicatieve herinnering aan de ramp. Communicatieve herinnering ontstaat door alledaagse interactie, is los en informeel van aard. Het is dat wat wij aan elkaar doorgeven en communiceren. Door zijn gedicht op losse vellen uit te brengen kon Vondel snel reageren en kon hij deelnemen in de reactiecultuur die ontstond na de ramp. Men kon ook op zijn gedicht reageren. Er is nog een aanwijzing dat het gedicht van Vondel functioneerde als communicatieve herinnering aan de ramp. Er zijn aanwijzingen dat Six van Chandelier in zijn eigen gedicht over de ramp gereageerd heeft op het gedicht van Vondel. Hier zal ik in het volgende hoofdstuk dieper op ingaan.

32

4. Overige literaire verwerkingen

In document Herinnering aan De Delftse Donderslag (pagina 29-35)