Bijlagen
Bijlage 1.1 Succescriteria en aspecten van karakters
Succescriteria voor het ontwerpen van karakters.
Categorie 1 Categorie 2 Categorie 3 Categorie 4
Krachtige karakters waarmee kinderen zich graag identificeren.
Minder krachtige karakters waarmee kinderen zich identificeren
Krachtige karakters waarmee kinderen zich niet willen identificeren.
Onaantrekkelijke karakters waarmee kinderen zich niet willen identificeren.
Uniek / anders Held / winnaar Intelligent / slim Leider
Blij / zorgeloos Warm / vriendelijk Meerdimensionaal Grappig / humoristisch Opwindend / stimulerend Competitief
Zorgzaam Zelfverzekerd Aantrekkelijk uiterlijk Emotioneel expressief
Licht / luchtig Kwetsbaar Teder Onschuldig Liefdevol Verlegen
Duister figuur Gemeen Manipulatief Humeurig Misbruik makend Impulsief Rebels
Ouderwets Loser / verliezer Dom
Volger Afhankelijk Eendimensionaal Niet humoristisch Voorspelbaar Saai en emotieloos Onaantrekkelijk uiterlijk
Tabel 1.1: Criteria waaraan karakters getoetst moeten worden (ontleent aan Van Dillen, 2000).
Bijlage 1.2 Ontwerpprincipes volgens Interactive Conversation Interface (iCi)
Maintaining pacing Creating the illusion of awareness Maintaining the illusion ofawareness 1. Laat de gebruiker slechts één
taak per keer uitvoeren.
2. Beperk het aantal keuzes die de gebruiker heeft per moment.
3. Geef de gebruiker alleen betekenisvolle keuzes
4. Laat de gebruiker weten wat te doen op elk moment.
5. Focus de aandacht van de gebruiker op de taak voor handen.
6. Gebruik de meest efficiënte manier van gebruikersinput.
7. Laat de gebruiker weten dat het programma wacht.
8. Pauzeer, stop of ga door zonder de gebruikers respons als deze te lang op zich laat wachten.
Reageer specifiek met menselijke intelligentie en emotie op:
1. De acties van de gebruiker.
2. De in-acties van de gebruiker.
3. De acties van de gebruiker in het verleden.
4. Een serie van acties van de gebruiker.
5. De precieze tijd en ruimte waar de gebruiker in zit.
6. De vergelijking van situaties en acties van verschillende gebruikers.
1. Gebruik dialogen die een gevoel van intimiteit uitdrukken.
2. Laat de karakters zich gepast gedragen terwijl de gebruiker interacteert.
3. Laat de dialoog zich nooit zichtbaar herhalen.
4. Wees bewust van het aantal gelijktijdige gebruikers.
5. Wees bewust van het geslacht van de gebruikers.
6. Laat de dialogen naadloos op elkaar aansluiten.
7. Voorkom de aanwezigheid van karakters als de input van de gebruiker niet geëvalueerd kan worden.
Tabel 1.2: De ‘Jack Principles’ van Harry Gottlieb [Gotlieb, 2002].
2
Bijlage 3.1 Piaget’s fasering in cognitieve ontwikkeling
Preoperational (2 tot +/- 7 jaar)
Kinderen vormen begrippen en gebruiken symbolen als taal waarmee ze communiceren.
Deze begrippen zijn beperkt tot hun persoonlijke en directe ervaringen. Kinderen in deze fase beschikken over weinig, soms ‘magische’, denkbeelden over oorzaak en gevolg en ze hebben moeite met het classificeren van objecten en gebeurtenissen. Ze maken geen gebruik van veel omvattende theorieën maar maken gebruik van hun dagelijkse
ervaringen in het opbouwen van specifieke kennis. Ze kunnen geen objectklassen generaliseren (bv. Alle oma’s) en ook kunnen ze niet de gevolgen van reeks gebeurtenissen inzien.
Concrete operational (7 tot 11 á 12 jaar)
Kinderen beginnen logisch na te denken, classificeren op meer dan 1 dimensie en begrijpen wiskundige begrippen, mits ze deze kunnen toepassen op concrete, of ten minste concreet voorstelbare, objecten of gebeurtenissen. In deze fase gaan kinderen logica toepassen in hun denken, maar snappen ze moeilijk dat een bepaald dier zowel een hond als een terriër kan zijn. Ze kunnen maar één classificatie per keer maken. Een 7-jarige snapt wel dat ‘terriërs’ een groep is binnen een grotere groep ‘honden’. De kinderen ontwikkelen geleidelijk een begrip voor hiërarchie in classificatie.
Formal operational (vanaf 11 á 12 jaar)
In deze fase kunnen kinderen logische oplossingen bedenken voor zowel abstracte als concrete concepten. Ze kunnen systematisch nadenken over de mogelijkheden en logische oplossingen aandragen. Ze kunnen de toekomst projecteren en het verleden terug halen bij probleem oplossen. Ook kunnen ze redeneren met analogieën en metaforen. Het denken hoeft niet langer gerelateerd te zijn aan fysieke objecten of gebeurtenissen. Ze kunnen ‘wat als’ vragen genereren en in de gedachten van anderen kruipen en hun rollen en ideeën overnemen.
Tabel 3.1: Piaget’s fasering in cognitieve ontwikkeling ontleent aan: [Craig and Baucum, 2003)]. Alleen de betreffende fase en de fases voor en na zijn getoond, zodat de ontwikkeling helder is en begrepen kan worden.
3
Bijlage 3.2 Niveau en ontwikkeling van rekenvaardigheid in groep 1 t/m 8 Reken- en computervaardigheid van kinderen in groep 3 tot en met 8 van de basisschool
Groep 1 &2
- De kinderen leren tellen en eenvoudige rekensommen op te lossen.
- De kinderen leren om te gaan met het gebruik van de computer (muis, toetsenbord).
Groep 3 - De kinderen leren rekenen: eerst met optelsommen en aftreksommen tot 5 en tot 10, daarna sommen tot 20.
- De kinderen bouwen getalsbegrip op.
- De kinderen leren systematisch te ordenen.
- De kinderen leren de begrippen groter, kleiner, gelijk aan met hun symbolen.
- De kinderen krijgen een eerste oriëntatie op het meten.
- De kinderen leren om te gaan met het gebruik van de computer (muis, toetsenbord).
- De kinderen oriënteren zich op het programma Paint.
Groep 4 - De kinderen leren de volgorde en structuur van getallen tot 20 (getallenlijn).
- De kinderen leren optellen en aftrekken tot 20.
- Rekenkundige-, wiskundige-, ruimtelijke oriëntatie komen aan de orde.
- De kinderen leren een hoeveelheid tot 100 samenstellen met tientallen, vijftallen en eenheden.
- De kinderen leren vermenigvuldigen.
- De kinderen leren klokkijken.
- De kinderen leren nog beter om te gaan met het gebruik van de computer. (muis, toetsenbord) - De kinderen leren nog beter met het programma Paint over weg te kunnen d.m.v. het krijgen van meer specifieke opdrachten.
Groep 5 - De kinderen leren optellen en aftrekken tot 100.
- De kinderen leren de volgorde en structuur van getallen tot 1000.
- De kinderen leren de deeltafels functioneel te gebruiken.
- De kinderen leren de tijd aan te duiden op een digitale klok.
- De kinderen leren optellen en aftrekken tot 1000.
- De kinderen krijgen een eerste oriëntatie op verhoudingen.
- De kinderen leren de tafels te automatiseren. Ruimtelijke oriëntatie.
- De kinderen krijgen een basiscursus Paint.
Groep 6 - De kinderen leren complexere klokopgaven op te lossen.
- De kinderen leren onderdelen als inhoud en hoogte te schatten.
- De kinderen leren ingewikkelde geldsommen op te lossen.
- De kinderen leren meten.
- De kinderen leren de eerste beginselen van omtrek en oppervlakte (metriekstelsel) - De kinderen krijgen afstand- tijdopgaven.
- De kinderen gaan verder met de basiscursus Paint.
- De kinderen starten met de basiscursus Word.
Groep 7 - De kinderen leren steeds complexere meetopgaven op te lossen.
- De leerlingen leren ruimtelijke afbeeldingen logisch te redeneren.
- De kinderen leren bepaalde gegevens met elkaar te vergelijken.
- De leerlingen leren complexere geldsommen op te lossen.
- De kinderen leren verband te leggen tussen tijd en afstand.
- De kinderen leren statistiek lezen (tabellen en grafieken).
- De kinderen leren opgaven met coördinaten op te lossen.
- De kinderen gaan verder met de basiscursus Word.
- De kinderen starten met de basiscursus internet.
Groep 8 - De kinderen leren breuken te vereenvoudigen en breuken om te zetten.
- De kinderen leren met kommagetallen te werken.
- De kinderen leren met percentages en verhoudingstabellen te werken.
- De kinderen krijgen steeds meer inzicht in het metriekstelsel.
- De kinderen leren met Romeinse cijfers te werken.
- De kinderen leren opgaven m.b.t. geometrische vormen op te lossen.
- De kinderen leren schatten. De kinderen leren complexere rekeneenheden automatiseren.
- De kinderen gaan verder met de basiscursus internet.
- De kinderen passen geleerde kennis toe in het maken van werkstukken.
- De kinderen kunnen via een project leren e-mailen.
Ontleent aan Digischrift, producent van digitale lessen en cursussen. (http://www.digischrift.nl/html/leerlijnrekenen/page3.htm).
4
Bijlage 3.3 Hypotheses afgeleid uit proposities in de literatuur (hoofdstuk 3)
Aannames Hypothese
13 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het minder behoefte aan bevestiging van ouders wat betreft hun liefde voor hem.
Pag. 29
18 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het minder behoefte om een dier of een baby te verzorgen of op te voeden.
Pag. 31
Hypothese 1: Naarmate kinderen ouder worden hebben, neemt de behoefte aan sociale affectie in en/of door een spel af.
9 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer behoefte aan vriendschap
Pag. 26 10 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer
behoefte om bij een groep te horen.
Pag. 26
Hypothese 2: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan sociale verwantschap in en/of door een spel toe.
11 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer behoefte om controle te hebben over situaties.
Pag. 28 12 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer
behoefte om anderen te beïnvloeden.
Pag. 28 16 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer
behoefte om fysiek sterker te zijn
Pag. 30
Hypothese 3: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan het verkrijgen van macht in en/of door een spel toe.
8 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer behoefte om beter te presteren op school.
Pag. 24 1 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer
behoefte om iets heel goed te kunnen.
Pag. 20 17 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer
behoefte aan positieve identificatie.
Pag. 30 14 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer
behoefte om zijn angsten te overwinnen.
Pag. 30
Hypothese 4: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan positieve zelfwaardering in en/of door een spel toe.
2 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer behoefte om van anderen te winnen.
Pag. 20 3 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer
behoefte aan aanzien en reputatie.
Pag. 20 15 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer
behoefte om zijn durf te tonen.
Pag. 30
Hypothese 5: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan waardering van anderen in en/of door een spel toe.
5 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer behoefte om zelfstandig te zijn.
Pag. 23 6 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer
behoefte om zijn vaardigheden te verbeteren.
Pag. 24 7 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer
behoefte om kennis te verwerven.
Pag. 24 4 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer
behoefte om onafhankelijk te zijn van anderen
Pag. 20
Hypothese 6: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan zelfontplooiing in en/of door een spel toe.
Tabel 3.3: Aannames en daaruit afgeleide hypotheses (hoofdstuk 3)
5
Bijlage 4.1 Besteding van vrije tijd van 6-15 jarigen.
6-15 (%) 6-9 (%) 10-12 (%) 13-15 (%)
Tv kijken 98 96 98 98
Vriend, vriendin ontmoeten 92 92 91 94
Muziek luisteren (cd/ mc/ md) 79 73 79 81
Radio Luisteren 78 60 81 81
Telefoneren (vaste lijn) 76 61 71 86
Zelf sporten 73 66 73 76
Buiten spelen 72 95 86 49
Internet 69 42 62 85
Games spelen op pc 67 68 70 65
Tijdschrift lezen 63 50 63 67
Dieren houden/ verzorgen 58 67 62 52
Gewoon boek lezen 57 76 66 40
Games spelen op spelcomputer 52 52 57 47
Folders lezen 50 27 44 64
Tekenen, schilderen, kleien 49 64 58 34
Strip boek lezen 42 52 50 29
Dagblad lezen 35 11 30 50
Telefoneren (mobiel) 32 7 19 55
Sms-jes versturen 31 4 15 58
H-a-h blad lezen 29 10 27 38
Verzamelen/ sparen 28 35 32 21
Huishoud. Werkzaamheden 28 23 25 34
Winkelen (niet om iets te kopen) 27 13 19 40
Natuur ingaan 26 26 25 27
Video’s, dvd’s bekijken 26 28 21 30
Gezelschapsspellen spelen 25 42 30 14
Schrijven, dichten, dagboek 25 29 26 22
Winkelen (om iets te kopen) 24 13 18 34
Muziek maken met instrument 22 30 23 19
Boodschappen doen 22 16 21 25
Tabel 4.1: Het percentage 6-15-jarigen dat de volgende activiteiten minstens wekelijks doet (Hoogervorst, 2004).
Activiteit Frequentie 6-12 (%) 6-9 (%) 10-12 (%)
(bijna) elke dag 1. Tv kijken
Wekelijks
97 1
97 1
97 1 (bijna) elke dag
2. Radio Luisteren
Wekelijks
57 14
46 15
68 13 (bijna) elke dag
3. Gewoon boek lezen
Wekelijks
53 20
59 21
47 19 (bijna) elke dag
4. Internet
Wekelijks
24 22
10 19
38 24 (bijna) elke dag
5. Tijdschriften lezen
Wekelijks
16 34
10 26
22 42 (bijna) elke dag
6. Stripboek lezen
Wekelijks
18 26
15 22
20 30 (bijna) elke dag
7. Folders lezen
Wekelijks
9 21
3 13
15 29 (bijna) elke dag
8. Video’s, dvd’s bekijken
Wekelijks
7 21
9 26
5 16 (bijna) elke dag
9. Dagblad lezen
Wekelijks
9 10
3 5
15 15 (bijna) elke dag
10. H-a-h blad lezen
Wekelijks
5 12
2 5
7 20 Tabel 4.2: Het percentage 6-12-jarigen dat de volgende activiteiten (bijna) dagelijks of wekelijks doet (Hoogervorst ea, 2004).
6
Bijlage 4.2 Hypotheses afgeleid uit proposities in de literatuur (hoofdstuk 4)
Propositie Hypotheses
19 Naarmate een kind ouder wordt, wordt het minder beïnvloed door televisie-uitingen.
Pag. 35 20 Naarmate een kind ouder wordt, wordt het
minder beïnvloed door hetgeen hij in tijdschriften en andere bladen leest.
Pag. 35
21 Naarmate een kind ouder wordt, wordt het minder beïnvloed door internet-uitingen.
Pag. 35
Hypothese 7: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de invloed van media-uitingen op de waar-dering van een computerspel af.
22 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer behoefte om geaccepteerd te worden door een peer-group.
Pag. 36
23 Naarmate een kind ouder wordt, heeft het meer behoefte zich te conformeren aan een peer- group.
Pag. 37
Hypothese 8: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de invloed van peers op de waardering van een computerspel toe.
24 Naarmate een kind ouder wordt, wordt het minder beïnvloed door zijn ouders.
Pag. 38 25 Naarmate een kind ouder wordt, wordt het
minder beïnvloed door zijn oudere broers en/of zussen.
Pag. 38
Hypothese 9: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de invloed van het gezin op de waardering van een computerspel af.
26 Naarmate een kind ouder wordt, wordt het minder beïnvloed door zijn docent.
Pag. 38 27 Naarmate een kind ouder wordt, wordt het
minder beïnvloed door de leerstof
Pag. 38
Hypothese 10: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de invloed van school op de waar-dering van een computerspel af.
Tabel 4.3: Aannames en daaruit afgeleide hypotheses (hoofdstuk 4)
7
Bijlage 5.1 Operationalisatie van eigenschapsbegrip in meetbare termen
Er is per hypothese een dimensie opgesteld, deze is geoperationaliseerd in indicatoren.
Hoofdstuk 3
Eigenschapsbegrip Dimensie Indicator Argumentatie / bron
Liefde van ouders Par..3.2: Craig en Baucum, 2003 / Kreitner ea. 1999 Par.
3.7 : Del Vecchio, 2002 Sociale
affectie
Verzorgen/opvoeden Par. 3.7: Del Vecchio, 2002
Vrienden maken Par..3.2: Craig en Baucum, 2003 / Kreitner ea., 1999 Par. 3.6.5: Craig en Baucum, 2003
Sociale verwantschap
Bij een groep horen Par..3.2: Craig en Baucum, 2003 / Kreitner ea. 1999 Par.
3.6.5 : Craig en Baucum, 2003
Controleren Par. 3.2.2: Kreitner ea, 1999 Par. 3.7 : Carey ea., 2002 / Del Vecchio, 2002
Beïnvloeden Par. 3.2.2: Kreitner ea, 1999 Macht
Fysieke kracht Par. 3.7: Del Vecchio, 2002 Schoolprestaties Par. 3.6.2: Craig en Baucum, 2003
Winnen (presteren) Par. 3.2.2: Kreitner ea, 1999 Par. 3.7: Del Vecchio, 2002 Identificatie
(goed/slecht)
Par. 3.7: Del Vecchio, 2002 Zelfwaardering
Angst overwinnen Par. 3.7: Del Vecchio, 2002
Winnen (verslaan) Par. 3.2.2: Kreitner ea, 1999 Par. 3.7: Del Vecchio, 2002 Aanzien Par..3.2: Craig en Baucum, 2003 / Kreitner ea. 1999 Par.
3.2.2: Kreitner ea, 1999 Waardering
van anderen
Tonen van durf Par. 3.7: Del Vecchio, 2002
Zelfstandigheid Par. 3.5.2: Craig en Baucum, 2003 / Van Dillen, 2000 Verbeteren
(vaardigh.)
Par. 3.6.2: Craig en Baucum, 2003 Par. 3.5.2: Craig en Baucum, 2003
Leren (kennis) Par. 3.5.4: Craig en Baucum, 2003 / Kohnstamm, 2002 Behoeftes van
kinderen in groep 5 tot en met 8 van de basisschool in
Nederland
Zelfontplooiing
Onafhankelijkheid Par. 3.2.2: Kreitner ea, 1999
Tabel 5.1: Operationalisatie van eigenschapsbegrip in meetbare indicatoren (hoofdstuk 3) (ontleent aan Baarda en De Goede, 1999)
Hoofdstuk 4
Eigenschapsbegrip Dimensie Indicator Argumentatie / bron
Televisie Par. 4.2.2: Acuff, 1997 Par. 4.2.3: Gunter en Furnham, 1998 Internet Par. 4.2.2: Hoogervorst ea, 2004 Par. 4.2.3: Gunter en
Furnham, 1998 Media-uiting
Tijdschrift Par. 4.2.2: Hoogervorst ea, 2004 Par. 4.2.3: Gunter en Furnham, 1998
Acceptatie door groep
Par. 4.3.1: Craig en Baucum, 2002 / Gunter en Furnham, 1998 / Mc Neal, 1969
Peers
Conformeren aan groep
Par. 4.3.1: Craig en Baucum, 2002 / Gunter en Furnham, 1998 / Mc Neal, 1969
Ouders Par. 4.4.1: Gunter en Furnham, 1998 / Mc Neal, 1969 / Viterbo University, 2002 / Del Vecchio, 2002
Gezin
Oudere broers en /of zussen
Par. 4.4.1: Viterbo University, 2002 / Del Vecchio, 2002
Meester of Juf Par. 4.5: Viterbo Univeresity, 2002 / Suhre, 2000 Invloed van
omgevingsfactoren van kinderen in groep 5 tot en met
8 van de basisschool in
Nederland
School
Onderwerp Par. 4.5: Viterbo Univeresity, 2002 / Suhre, 2000
Tabel 5.2: Operationalisatie van eigenschapsbegrip naar meetbare indicatoren(hoofdstuk 4) (ontleent aan Baarda enDe Goede, 1999)
8
Bijlage 5.2 Formulering van vragen per indicator
Indicator Vraag Hypothese
In een computerspel wil ik…
Zelfstandigheid 1 Dingen zelf ontdekken Vaardigheden beheersen 2 Steeds beter worden Kennis verwerven 3 Slimmer worden
Onafhankelijkheid 4 Dat iemand mij helpt als ik het even niet weet
Hypothese 6: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan zelfontplooiing in en/of door een spel toe.
Schoolprestaties 5 Dingen leren zodat ik beter wordt op school
Winnen (presteren) 6 De beste zijn
Identificatie (goed/slecht) 7 Liever de held dan de slechterik zijn
Overwinnen van angst 8 Enge dingen doen
Hypothese 4: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan waardering van anderen in en/of door een spel toe.
Winnen (verslaan) 9 Van mijn vriendje of vriendinnetje winnen Aanzien 10 Dat iedereen kan zien hoe
goed ik ben
Tonen van durf 11 Gevaarlijke dingen doen
Hypothese 5: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan positieve zelfwaardering in en/of door een spel toe.
Controleren 12 Zelf bepalen wat ik doe Beïnvloeden 13 Bepalen wat anderen doen Fysieke kracht 14 Een figuur zijn dat heel erg
sterk is
Hypothese 3: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan het verkrijgen van macht in en/of door een spel toe.
Vrienden maken 15 Een figuur zijn dat veel vrienden heeft
Bij een groep horen 16 Een figuur zijn dat bij een groep of club hoort
Hypothese 2: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan sociale verwantschap in en/of door een spel toe
Liefde van ouders 17 Een figuur zijn dat graag bij zijn vader en moeder is Verzorgen/ opvoeden 18 Een figuur helpen met zijn
problemen
Hypothese 1: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan sociale affectie in en/of door een af.
Ik vind een computerspel leuker als…
Televisie-uitingen 20 Ik het op televisie heb gezien Internetuitingen 21 Ik het op internet heb gezien Tijdschriftuitingen 22 Ik het in een tijdschrift of
speelgoedkrantje heb gezien
Hypothese 7: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de invloed van media-uitingen op de waar-dering van een computerspel af.
Acceptatie door groep 23 Mijn vriend(innet)jes het computerspel ook leuk vinden Conformeren aan groep 24 Mijn vriend(innet)jes het
computerspel zelf ook hebben
Hypothese 8: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de invloed van peers op de waardering van een computerspel toe.
Ouders 25 Mijn vader en moeder het computerspel ook leuk vinden Oudere broers en/of
zussen
26 Mijn oudere broer en of zus het computerspel ook leuk vinden
Hypothese 9: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de invloed van het gezin op de waardering van een computerspel af.
Meester of juf 27 Mijn meester of juf het computerspel ook leuk vindt Onderwerp (leerstof) 28 Ik er op school ook mee speel
Hypothese 10: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de invloed van school op de waar-dering van een computerspel af.
Tabel 5.3: Formulering van vragen uit indicatoren.
9
Bijlage 5.3 Vragenlijst
Wat vind jij leuk in computerspelletjes?
Hoi, leuk dat je mee wilt doen aan dit onderzoek. Het gaat over wat jij leuk vindt in computerspelletjes.
Er zijn 28 vragen. Je kunt per vraag 1 antwoord kiezen. Je kiest het antwoord door een kruisje te zetten in het hokje dat voor het antwoord staat. Je hoeft niet je naam in te vullen dus de antwoorden blijven geheim! Alleen als je het echt niet weet mag je weet ik niet invullen. Veel plezier!
Ik ben een:
Jongen
Meisje Ik ben …… jaar.
Ik zit in groep:
5
6
7
8
Deel 1: In een computerspel wil ik…
Vraag 1: Dingen zelf ontdekken.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 2: Steeds beter worden.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 3: Slimmer worden.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 4: Dat iemand mij helpt als ik het even niet weet.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
10
In een computerspel wil ik…
Vraag 5: Dingen leren zodat ik beter word op school.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 6: De beste zijn.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 7: Liever de held dan de slechterik spelen.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 8: Enge dingen doen.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 9: Van mijn vriendje of vriendinnetje winnen.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 10: Dat iedereen kan zien hoe goed ik ben.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 11: Gevaarlijke dingen doen.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
11
In een computerspel wil ik…
Vraag 12: Zelf bepalen wat ik doe.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 13: Bepalen wat anderen doen.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 14: Een figuur zijn dat heel erg sterk is.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 15: Een figuur zijn dat veel vrienden heeft.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 16: Een figuur zijn dat bij een groep of club hoort.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 17: Een figuur zijn dat graag bij zijn vader en moeder is.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 18: Een figuur helpen met zijn problemen.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
12
Deel 2: Ik vind een computerspel leuker als…
Vraag 19: Ik het op televisie heb gezien.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 20: Ik het op internet heb gezien.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 21: Ik het in een tijdschrift of speelgoedkrantje heb gezien.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 22: Mijn vriendjes of vriendinnetjes het computerspel ook leuk vinden.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 23: Als mij vriendjes of vriendinnetjes het computerspel zelf ook hebben.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 24: Mijn vader en moeder het computerspel ook leuk vinden.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 25: Mijn oudere broer en of zus het computerspel ook leuk vindt
(heb je geen broer of zus zet dan een kruisje in het hokje bij weet ik niet).
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
13
Ik vind een computerspel leuker als…
Vraag 26: Mijn meester of juf het computerspel ook leuk vindt.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Vraag 27: Ik er op school ook mee speel.
Nee nooit
Vaak niet
Soms
Vaak wel
Ja altijd
Weet ik niet
Dat was het.
Dank je wel. Ik hoop dat je het leuk vond!
14
Bijlage 5.4 Skewness en de kurtosis per hypothesevariabele
De skewness en de kurtosis zijn bepaalt om te kijken of de waarden per variabele normaal verdeeld zijn. In onderstaande tabel (5.4) zijn de skewness en de kurtosis voor iedere hypothese weergegeven.
Als de skewness en de kurtosis beide kleiner zijn dan 1, is er sprake van een normaal verdeling. Zoals te zien is in tabel 5.4 is dit het geval. Aangenomen kan worden dat de populatie normaal verdeeld is.
Ook is per hypothese de verdeling van de waarden per hypothese weergegeven in een histogram waarbij ook de normaal verdeling is weergegeven.
sociale affectie
sociale verwant- schap
behoefte aan macht
waardering van anderen
Zelfwaar- dering
Zelfont- plooing
invloed van media
invloed van peers
invloed van het gezin
N 188 186 179 185 178 186 185 188 153
Skewness ,032 -,394 ,033 ,245 -,108 -,172 ,180 -,361 ,218
Kurtosis -,219 -,052 ,038 -,634 -,336 -,498 -,002 -,549 -,570
Tabel 5.4: Skewness en kurtosis per hypothese (berekend in SPSS)
sociale affectie
10,0 9,0 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 50
40
30
20
10
0
Std. Dev = 1,84 Mean = 5,5 N = 188,00
sociale verwantschap
10,0 9,0 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 50
40
30
20
10
0
Std. Dev = 2,06 Mean = 6,9 N = 186,00
behoefte aan macht
18,0 16,0 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 70
60
50
40
30
20
10
0
Std. Dev = 2,64 Mean = 11,3 N = 179,00
waardering van anderen
16,0 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 60
50
40
30
20
10
0
Std. Dev = 2,89 Mean = 9,4 N = 185,00
15
zelfwaardering
20,0 18,0 16,0 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 60
50
40
30
20
10
0
Std. Dev = 2,55 Mean = 12,5 N = 178,00
zelfontplooing
16,0 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 70
60
50
40
30
20
10
0
Std. Dev = 2,30 Mean = 11,3 N = 186,00
invloed van media
16,0 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 70
60
50
40
30
20
10
0
Std. Dev = 2,75 Mean = 8,1 N = 185,00
invloed van peers
10,0 9,0 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 50
40
30
20
10
0
Std. Dev = 2,14 Mean = 6,2 N = 188,00
invloed van het gezin
10,0 9,0 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 40
30
20
10
0
Std. Dev = 2,19 Mean = 5,2 N = 153,00
invloed van school
10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 70
60
50
40
30
20
10
0
Std. Dev = 1,95 Mean = 4,0 N = 171,00
16
Bijlage 5.5 Cronbachs Alpha
In deze bijlage is de betrouwbaarheidsinterval; Cronbachs Alpha, per hypothese weergegeven. De alpha moet minsten 0,6 zijn om geldige uitspraken over de hypothese te mogen doen. Soms kan een indicator weggelaten worden, zodat de alpha hoger wordt. Als voorwaarde geldt dat een begrip door minstens twee indicatoren gemeten moet worden.
Hypothese 1: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan sociale affectie in en/of door een computerspel af.
Begrip Behoefte aan sociale affectie Indicatoren Liefde van ouders
Verzorgen
N 188
Cronbachs Alpha 0,5028
De alpha van 0,5028 is te laag om geldige uitspraken te mogen doen over de hypothese.
Hypothese 2: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan sociale verwantschap in en/of door een computerspel toe.
Begrip Behoefte aan sociale verwantschap
Indicatoren Vriendschap
Bij een groep horen
N 186
Cronbachs Alpha 0,8693
De alpha van 0,8693 is te hoog genoeg om geldige uitspraken te mogen doen over de hypothese.
Hypothese 3: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan macht in en/of door een computerspel toe.
Begrip Behoefte aan macht
Indicatoren Controle
Anderen beïnvloeden Fysieke kracht
N 186
Cronbachs Alpha 0,3634
De alpha van 0,1212 is te laag om geldige uitspraken te mogen doen over de hypothese. De hoogste alpha wordt gehaald als de indicator dier of baby opvoeden wordt weggelaten. Deze is 0,3634 en dus nog steeds te laag om geldige uitspraken over de hypothese te mogen doen.
Hypothese 4: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan zelfwaardering in en/of door een computerspel toe.
Begrip Behoefte aan zelfwaardering
Indicatoren Schoolprestaties Winnen/ presteren Identificatie
Overwinnen van angst
Schoolprestaties Identificatie
N 178 189
Cronbachs Alpha 0,0585 0,3165
De alpha van 0,0585 is te laag om geldige uitspraken te mogen doen over de hypothese. De hoogste alpha wordt gehaald als de indicatoren winnen/ presteren en overwinnen van angst worden
weggelaten. Deze is 0,3165 en dus nog steeds te laag om geldige uitspraken over de hypothese te
mogen doen.
17
Hypothese 5: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan waardering van anderen in en/of door een computerspel toe.
Begrip Behoefte aan waardering van anderen Indicatoren Winnen/ verslaan
Aanzien van anderen Tonen van durf
N 185
Cronbachs Alpha 0,6011
De alpha van 0,6011 is te hoog genoeg om geldige uitspraken te mogen doen over de hypothese.
Hypothese 6: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de behoefte aan zelfontplooiing in en/of door een computerspel toe.
Begrip Behoefte aan zelfontplooiing Indicatoren Zelfstandigheid
Vaardigheden verbeteren Nieuwe kennis verwerven Onafhankelijkheid
Zelfstandigheid
Vaardigheden verbeteren Nieuwe kennis verwerven
N 185 186
Cronbachs Alpha 0,4915 0,6383
De alpha van 0,4915 is te laag om geldige uitspraken te mogen doen over de hypothese. De hoogste alpha wordt gehaald als de indicator onafhankelijkheid wordt weggelaten. Deze is 0,6383 en is hoog genoeg om geldige uitspraken over de hypothese te mogen doen.
Hypothese 7: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de invloed van media op de waardering van een computerspel af.
Begrip Invloed van media
Indicatoren Televisie-uitingen Internetuitingen Tijdschriftuitingen
N 185
Cronbachs Alpha 0,6035
De alpha van 0,6035 is te hoog genoeg om geldige uitspraken te mogen doen over de hypothese.
Hypothese 8: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de invloed van peers op de waardering van een computerspel toe.
Begrip Invloed van peers
Indicatoren Acceptatie door een groep Conformeren aan een groep
N 188
Cronbachs Alpha 0,7281
De alpha van 0,7281 is te hoog genoeg om geldige uitspraken te mogen doen over de hypothese.
18
Hypothese 9: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de invloed van het gezin op de waardering van een computerspel af.
Begrip Invloed van het gezin
Indicatoren Invloed van ouders
Invloed van broers of zussen
N 153
Cronbachs Alpha 0,6473
De alpha van 0,6473 is te hoog genoeg om geldige uitspraken te mogen doen over de hypothese.
Hypothese 10: Naarmate kinderen ouder worden, neemt de invloed van school op de waardering van een computerspel af.
Begrip Invloed van school
Indicatoren Invloed van meester of juf Onderwerp op school
N 171
Cronbachs Alpha 0,6145
De alpha van 0,6145 is te hoog genoeg om geldige uitspraken te mogen doen over de hypothese.
19
Bijlage 6.1 Resultaten meervoudige vergelijkingstoets Bonferonni voor hypotheses Als uit de variantieanalyse; One Way ANOVA blijkt dat de p-waarde van een hypothese lager is dan 0,05 is er sprake van een significant verschil tussen ten minste twee groepen. De nulhypothese van gelijke gemiddelden wordt dan verworpen. Er kan alleen niet bepaald worden welke groepen van elkaar verschillen. Om dit te bepalen moet een meervoudige vergelijkingstoets uitgevoerd worden (bij SPSS in Post Hoc). Om een meervoudige vergelijkingstoets te mogen gebruiken moet verondersteld worden dat de varianties in elke groep (groep 5, 6, 7 en 8) gelijk aan elkaar zijn. Vuistregel hierbij is dat het verschil tussen de grootste en de kleinste standaarddeviatie kleiner dan 2 moet zijn. Dit is het geval, daarom mag een meervoudige vergelijkingstoets uitgevoerd worden.
Er is gekozen voor de Bonferonni als meervoudige vergelijkingstoets omdat deze zorgt dat de kans op een foutieve verwerping van de nulhypothese van gelijke gemiddelden bij twee groepen onder alle gemaakte vergelijkingen niet groter is dan 0,05.
In onderstaande tabellen is voor de hypotheses waar geldige uitspraken over gedaan kunnen worden (zie tabel 5.2 en bijlage 5.5) het verschil tussen de vier groepen (groep 5, 6, 7 en 8) weergegeven. De verschillen die significant zijn, zijn blauwgedrukt.
Hypothese 2: sociale verwantschap Hypothese 5: Waardering van anderen (I) Groep (J) Groep (I-J)
Mean difference
Sig. (I) Groep (J) Groep (I-J) Mean difference
Sig.
5,00 6,00 ,0951 1,000 5,00 6,00 -,7872 1,000
7,00 -1,2538 ,018 7,00 -1,3362 ,165
Mean:
8,00 -,8881 ,266 8,00 -1,2242 ,320
6,00 5,00 -,0951 1,000 6,00 5,00 ,7872 1,000
7,00 -1,3489 ,004 7,00 -,5490 1,000
8,00 -,9832 ,111 8,00 -,4370 1,000
7,00 5,00 1,2538 ,018 7,00 5,00 1,3362 ,165
6,00 1,3489 ,004 6,00 ,5490 1,000
8,00 ,3657 1,000 8,00 ,1120 1,000
8,00 5,00 ,8881 ,266 8,00 5,00 1,2242 ,320
6,00 ,9832 ,111 6,00 ,4370 1,000
7,00 -,3657 1,000 7,00 -,1120 1,000
Tabel 6.1: Resultaten bonferonni toets voor hypothese 2; sociale verwantschap en hypothese 5; waardering van anderen.
Hypothese 6: Zelfontplooiing Hypothese 7: Invloed van media-uitingen (I) Groep (J) Groep (I-J)
Mean difference
Sig. (I) Groep (J) Groep (I-J) Mean difference
Sig.
5,00 6,00 -,8039 ,592 5,00 6,00 ,2108 1,000
7,00 -,0566 1,000 7,00 ,2874 1,000
8,00 -,1905 1,000 8,00 ,1610 1,000
6,00 5,00 ,8039 ,592 6,00 5,00 -,2108 1,000
7,00 ,7473 ,590 7,00 ,0766 1,000
8,00 ,6134 1,000 8,00 -,0498 1,000
7,00 5,00 ,0566 1,000 7,00 5,00 -,2874 1,000
6,00 -,7473 ,590 6,00 -,0766 1,000
8,00 -,1339 1,000 8,00 -,1264 1,000
8,00 5,00 ,1905 1,000 8,00 5,00 -,1610 1,000
6,00 -,6134 1,000 6,00 ,0498 1,000
7,00 ,1339 1,000 7,00 ,1264 1,000
Tabel 6.2: Resultaten bonferonni toets voor hypothese 6; zelfontplooiing en hypothese 7; invloed van media-uitingen.
20
Hypothese 8: Invloed van peers Hypothese 9: Invloed van het gezin (I) Groep (J) Groep (I-J)
Mean difference
Sig. (I) Groep (J) Groep (I-J) Mean difference
Sig.
5,00 6,00 ,8681 ,317 5,00 6,00 ,5509 1,000
7,00 1,0250 ,128 7,00 1,0869 ,187
8,00 1,2977 ,032 8,00 1,8193 ,003
6,00 5,00 -,8681 ,317 6,00 5,00 -,5509 1,000
7,00 ,1569 1,000 7,00 ,5360 1,000
8,00 ,4296 1,000 8,00 1,2684 ,050
7,00 5,00 -1,0250 ,128 7,00 5,00 -1,0869 ,187
6,00 -,1569 1,000 6,00 -,5360 1,000
8,00 ,2727 1,000 8,00 ,7324 ,776
8,00 5,00 -1,2977 ,032 8,00 5,00 -1,8193 ,003
6,00 -,4296 1,000 6,00 -1,2684 ,050
7,00 -,2727 1,000 7,00 -,7324 ,776
Tabel 6.3: Resultaten bonferonni toets voor hypothese 8; invloed van peers en hypothese 9; invloed van het gezin.
Tabel 6.4: Resultaten bonferonni toets voor hypothese 10; invloed van school.
Hypothese 10: invloed van school (I)
Groep
(J) Groep (I-J) Mean difference
Sig.
5,00 6,00 ,5586 1,000
7,00 1,0032 ,087
8,00 1,6093 ,001
6,00 5,00 -,5586 1,000
7,00 ,4445 1,000
8,00 1,0507 ,073
7,00 5,00 -1,0032 ,087 6,00 -,4445 1,000
8,00 ,6062 ,807
8,00 5,00 -1,6093 ,001 6,00 -1,0507 ,073
7,00 -,6062 ,807
21
Bijlage 6.2 Resultaten meervoudige vergelijkingstoets Bonferonni voor indicatoren Net als bij de hypothese (zie bijlage 6.2) zijn ook de resultaten van de bonferonni toets voor de afzonderlijke indicatoren weergegeven. De resultaten van de indicatoren met een significant verschil tussen groep 5 en groep 8 zijn hieronder weergegeven.
Indicator: liefde van ouders (bepaald hypothese 1: sociale affectie)
Indicator: Tonen van durf (bepaald hypothese 5: waardering van anderen) (I) Groep (J) Groep (I-J)
Mean difference
Sig. (I) Groep (J) Groep (I-J) Mean difference
Sig.
5,00 6,00 ,4559 ,199 5,00 6,00 -,5733 ,240
7,00 ,7552 ,002 7,00 -,7016 ,069
8,00 ,7526 ,005 8,00 -1,1628 ,001
6,00 5,00 -,4559 ,199 6,00 5,00 ,5733 ,240
7,00 ,2993 ,780 7,00 -,1282 1,000
8,00 ,2967 ,969 8,00 -,5894 ,209
7,00 5,00 -,7552 ,002 7,00 5,00 ,7016 ,069
6,00 -,2993 ,780 6,00 ,1282 1,000
8,00 -,0026 1,000 8,00 -,4612 ,570
8,00 5,00 -,7526 ,005 8,00 5,00 1,1628 ,001
6,00 -,2967 ,969 6,00 ,5894 ,209
7,00 ,0026 1,000 7,00 ,4612 ,570
Tabel 6.5: Resultaten bonferonni toets voor indicator: liefde van ouders (hyp.1) en indicator tonen van durf (hyp. 5).
Indicator: Schoolprestaties (bepaald hypothese 4: zelfwaardering)
Indicator: Acceptatie door groep (bepaald hypothese 8: invloed van peers)
(I) Groep (J) Groep (I-J) Mean difference
Sig. (I) Groep (J) Groep (I-J) Mean difference
Sig.
5,00 6,00 ,5723 ,178 5,00 6,00 ,1205 1,000
7,00 ,8466 ,008 7,00 -,5605 ,091
8,00 ,8317 ,014 8,00 -,3804 ,701
6,00 5,00 -,5723 ,178 6,00 5,00 -,1205 1,000
7,00 ,2742 1,000 7,00 -,6811 ,011
8,00 ,2594 1,000 8,00 -,5009 ,176
7,00 5,00 -,8466 ,008 7,00 5,00 ,5605 ,091
6,00 -,2742 1,000 6,00 ,6811 ,011
8,00 -,0148 1,000 8,00 ,1801 1,000
8,00 5,00 -,8317 ,014 8,00 5,00 ,3804 ,701
6,00 -,2594 1,000 6,00 ,5009 ,176
7,00 ,0148 1,000 7,00 -,1801 1,000
Tabel 6.6: Resultaten bonferonni toets voor indicator: liefde van ouders (hyp.1) en indicator tonen van durf (hyp. 5).
22
Indicator: Invloed van ouders (bepaald hypothese 9: invloed van gezin)
Indicator: Invloed van broers en/of zussen (bepaald hypothese 9: invloed van gezin) (I) Groep (J) Groep (I-J)
Mean difference
Sig. (I) Groep (J) Groep (I-J) Mean difference
Sig.
5,00 6,00 ,3330 1,000 5,00 6,00 ,3381 1,000
7,00 ,4919 ,299 7,00 ,7318 ,080
8,00 ,7117 ,039 8,00 1,1900 ,001
6,00 5,00 -,3330 1,000 6,00 5,00 -,3381 1,000
7,00 ,1589 1,000 7,00 ,3938 ,867
8,00 ,3786 ,734 8,00 ,8520 ,016
7,00 5,00 -,4919 ,299 7,00 5,00 -,7318 ,080
6,00 -,1589 1,000 6,00 -,3938 ,867
8,00 ,2197 1,000 8,00 ,4582 ,628
8,00 5,00 -,7117 ,039 8,00 5,00 -1,1900 ,001
6,00 -,3786 ,734 6,00 -,8520 ,016
7,00 -,2197 1,000 7,00 -,4582 ,628
Tabel 6.7: Resultaten bonferonni toets voor indicator: invloed van ouders (hyp. 9) en invloed van broers en/of zussen (hyp.9)
Indicator: invloed van meester of juf
(bepaald hypothese 10: invloed van school) (I) Groep (J) Groep (I-J)
Mean difference
Sig.
5,00 6,00 ,2971 1,000
7,00 ,5126 ,102
8,00 ,8087 ,002
6,00 5,00 -,2971 1,000
7,00 ,2156 1,000
8,00 ,5117 ,106
7,00 5,00 -,5126 ,102 6,00 -,2156 1,000
8,00 ,2961 ,942
8,00 5,00 -,8087 ,002
6,00 -,5117 ,106
7,00 -,2961 ,942
Tabel 6.8: Resultaten bonferonni toets voor indicator: invloed van meester of juf (hyp. 10)