• No results found

Samenwerkingsverbanden op bedrijventerreinen vanuit een

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samenwerkingsverbanden op bedrijventerreinen vanuit een "

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bedrijventerreinen tussen droom en daad.

Samenwerkingsverbanden op bedrijventerreinen vanuit een

bedrijfskundig perspectief.

Groningen, 17 augustus, 2002 Auteur: Bauke Visser

Onderwijsinstelling:

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Bedrijfskunde Landleven 5

9700 AV Groningen Begeleiders:

1. Dr. A. Visser 2. Drs. F.J. Sijtsma

(2)

Voorwoord

Dit rapport doet verslag van mijn onderzoek naar samenwerkingsverbanden op bedrijventerreinen in Nederland, die een verhoging van de duurzaamheid tot gevolg kunnen hebben.

Het onderzoek vormt het afstudeerproject van mijn studie Technische

Bedrijfswetenschappen, richting: Discrete Technologie, aan de faculteit bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen

Het onderzoek is verricht in de periode van 1 februari tot en met 17 augustus 2002.

Daarbij ben ik gesteund door een afstudeerbegeleider vanuit de Faculteit

Bedrijfskunde; Dr. A. Visser en een afstudeerbegeleider vanuit de Wetenschapswinkel van de Faculteit Economie; Drs. F.J. Sijtsma. Naar deze begeleiders gaat mijn speciale dank uit voor hun opbouwende en motiverende kritiek en het feit dat ik veel van hen heb geleerd tijdens de voorbereiding, uitvoering en rapportage van dit onderzoek.

Uiteraard wil ik ook een speciaal dankwoord uiten voor de personen die mij vanuit de opdrachtgevende organisaties van feedback hebben voorzien. De heer ing. J. Kastje van de Milieufederatie Flevoland in Lelystad en de heer ir. E.G. Arkesteijn van Arcadis (vestiging Hoofddorp).

Groningen, 17 augustus 2002.

Bauke Visser

(3)

2

Samenvatting

Zoals uit de titel blijkt, beschrijft deze scriptie een onderzoek naar de manieren waarop samenwerkingsverbanden tussen de organisaties op een bedrijventerrein, de

duurzaamheid van het terrein kunnen verhogen.

Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de milieufederatie Flevoland in Lelystad in samenwerking met Arcadis (vestiging Hoofddorp). Door de opdrachtgevers is de volgende managementvraagstelling geformuleerd:

Na onderzoek naar de doelstellingen en belangen van deze opdrachtgevers, is tot onderstaande doelstelling voor het onderzoek gekomen:

Wát onderzocht wordt, komt in de onderzoeksvraagstelling aan de orde:

Het doel, de beleidsondersteunende informatie voor de opdrachtgevers, zal worden geformuleerd in aantal aanbevelingen. Deze aanbevelingen zullen het

antwoord vormen op de onderzoeksvraag, en implementatie van de aanbevelingen zal de initiële managementvraagstelling wegnemen.

Deze onderzoeksvraagstelling wordt in het onderzoek opgesplitst in

deelvragen. Om een goed beeld te krijgen van het instrument dat we gaan gebruiken, wordt allereerst de functie van een samenwerkingsverband in algemeen- economische termen onderzocht. De bevindingen zijn dat samenwerkingsverbanden een

noodzakelijk gevolg zijn van specialisatie van bedrijven om de productiviteit te verhogen. Om maximale winst te behalen, richten bedrijven zich primair op hun kerncompetenties, en laten zoveel mogelijk activiteiten die daarbuiten vallen aan anderen over.

Nadat de functie van een samenwerkingverband duidelijk is, wordt verder ingegaan op de vorm. Er kunnen een drietal aspecten worden onderscheiden die de vormgeving van een samenwerkingsverband zouden moeten beïnvloeden, om de samenwerking succesvol te laten verlopen. Hoe hoger de frequentie van een bepaalde transactie, des te meer men gebruik gaat maken van leveringscontracten. Hoe

specifieker een product is voor een bepaalde afnemer, hoe meer afstemming er nodig is over de eigenschappen ervan. Zijn de activiteiten van de partijen complementair, dan zijn er relatief weinig contractuele maatregelen nodig om opportunistisch gedrag tegen te gaan.

Naast de vorm van een samenwerkingsverband, kan ook een inhoudelijk aspect worden onderscheiden. Op een bedrijventerrein kan men op drie gebieden samenwerken om de duurzaamheid te verhogen. Door middel van symbioses wisselt men stoffen uit, waardoor reststromen van de ene partner door de ander benut kunnen

Op welke manieren kan men door middel van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven op een bedrijventerrein, de duurzaamheid van het terrein vergroten?

‘Welke parkmanagement-instrumenten zijn nuttig om bij het organiseren van bedrijven op bedrijfsterreinen meer duurzaamheid te bereiken?’

Het verstrekken van beleidsondersteunende informatie aan het management van de Milieufederatie Flevoland, over samenwerkingsverbanden tussen

bedrijven op bedrijventerreinen in Nederland, om tot een betere duurzaamheid van bedrijventerreinen te kunnen komen.

(4)

worden. Met behulp van utility sharing maken meerdere partners gebruik van dezelfde dienst, waardoor grote efficiencyvoordelen kunnen optreden. Als laatste is er het thema inrichting van openbare ruimte, dit gaat over de benutting van de lokatie en de aankleding ervan.

Alle voorgaande theorie kan in de huidige Nederlandse situatie worden toegepast om een duidelijk beeld te krijgen van de mogelijkheden van samenwerking.

Door de vergaarde kennis te combineren met de manier waarop men de

bedrijventerreinen op dit moment in Nederland indeelt, kan tot de volgende tabel worden gekomen:

Tabel 6.1:Geintegreerd raamwerk.

De tabel moet in twee delen worden gelezen. Het linker deel geeft aan welke samenwerkingsthema’s het meest geschikt zijn voor een bepaald terreintype. Hoe donkerder het vlakje, hoe beter een

samenwerkingsthema bij een terreintype past, maar ook hoe meer duurzaamheidsvoordelen er te behalen zijn.

Het rechter deel van de tabel geeft een beeld van welke

aspecten van de coördinatie van een samenwerking belangrijk zijn bij een bepaald samenwerkingsthema.

Naast dit theoretische deel van het onderzoek, is er een aanvullend empirisch

onderzoek gedaan naar de manier waarop men bedrijven kan stimuleren om gebruik te maken van de eerder geschetste mogelijkheden van samenwerking. Aan de hand van case studies bij zes verschillende bedrijventerreinen in Nederland, zijn een aantal bevindingen gedaan.

Bedrijven zijn vrijwel alleen geïnteresseerd in duurzaamheid, als het ook economische voordelen oplevert.

Door een trend in het bedrijfsleven waarbij bedrijven steeds meer korte-termijn gaan denken, komen duurzame samenwerkingsverbanden steeds meer in het gedrang.

Symbioses

Utility sharing Samenwerkingsthema’s Inrichting

terrein

Zeehaventerreinen Zware industrie Gemengde terreinen Hoogwaardige bedrijventerreinen Distributieparken Afstemming t.a.v. tijdstip en omvangvan de transactie Afstemming t.a.v. specificaties van het product Maatregelen om opportunisme tegente gaan

Terreintyperingen Aspecten van coördinatie

Zeer belangrijk

Onbelangrijk

(5)

4

De overheid speelt een regulerende en tegelijk een participerende rol ten opzichte van verschillende bedrijventerreinen.

In de praktijk zijn voorbeelden te noemen waar regelgeving van de overheid de oorzaak is van succesvolle symbioses in het bedrijfsleven.

Er zijn aanwijzingen die de stelling steunen dat een participatieve rol van de overheid tot een passieve houding kan leiden binnen het bedrijfsleven ten aanzien van duurzame samenwerkingsverbanden.

Reststoffenveilingen en soortgelijke informatiesystemen kunnen een grote rol spelen in het tot stand brengen van samenwerkingsrelaties.

Clusters rond relatief grote bedrijven die een voortrekkersfunctie aannemen, hebben de meeste kans om succesvol te worden.

Deze conclusies leiden tot de volgende aanbevelingen.

1. Zorg dat overheden het bedrijfsleven via regelgeving (in de kostensfeer van de bedrijfsbalans) stimuleren om duurzame samenwerkingsverbanden aan te gaan.

2. Pas het schema van tabel 6.1 toe om de meeste duurzaamheids-voordelen te generen uit samenwerkingsverbanden op een bedrijventerrein.

3. Zorg ervoor dat er een groot bedrijf op het terrein aanwezig is, die de middelen, de motivatie en de know-how in huis heeft om de samenwerkingverbanden te initiëren en in stand te houden.

4. Ontwerp een afvalstoffen- uitwisselingssysteem waar bedrijven partners kunnen vinden voor een uitwisselings-samenwerking.

5. Hanteer een situatie waarbij de bedrijven op het terrein gezamenlijk één milieuvergunning hebben, als doelstelling voor een bedrijventerrein.

(6)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 1

Samenvatting... 2

Inhoudsopgave ... 5

Inleiding ... 7

Hoofdstuk 1: Probleemverkenning... 10

1.1 inleiding... 10

1.2 Algemene problematiek rond een bedrijventerrein ... 10

1.2.1 Betrokken partijen bij een bedrijventerrein ... 10

1.2.2 Algemene problemen bij een bedrijventerrein ... 12

1.2.3 Theoretische invalshoeken ... 13

1.3 Betrokken partijen bij het onderzoek... 15

1.3.1 De managementvraagstelling... 15

1.3.2 Milieufederatie Flevoland in Lelystad ... 15

1.3.3 Arcadis in Arnhem (hoofdkantoor)... 16

1.3.4 De wetenschapswinkel van de faculteit economie... 17

1.4 De probleemstelling ... 17

Afbakening ... 19

1.5 De onderzoeksaanpak: deelvragen en conceptueel model ... 19

Hoofdstuk 2: Functie en Vorm: De noodzaak van interorganisationele coördinatie. .. 23

2.1 Inleiding ... 23

2.2 Competentietheorie ... 24

2.3 Transactiekosten-theorie ... 25

2.4 Typeringen van samenwerkingsverbanden: Netwerktheorie ... 26

2.5 Afhankelijkheid ... 27

2.6 Samenvatting ... 28

Hoofdstuk 3: Inhoud: Duurzaamheid op bedrijventerreinen ... 30

3.1 Inleiding ... 30

3.2 Bedrijfskundige milieubenaderingen ... 30

3.3 Onderwerpen van samenwerking op een bedrijventerrein... 31

3.4 Eco- industriële parken ... 32

3.5 Samenvatting ... 33

Hoofdstuk 4: Huidige situatie: Bedrijventerreinen in Nederland. ... 34

4.1 Inleiding ... 34

4.2 Typeringen van bedrijventerreinen. ... 34

4.3 Samenwerkingsmogelijkheden... 35

4.4 Coördinatievormen en samenwerkingsthema’s... 38

4.4.1 Frequentie van de transactie ... 39

4.4.2 Specificiteit van de transactie ... 39

4.4.3 Mate van gelijkheid van processen ... 40

4.5 Aanvullingen uit de praktijk... 41

4.6 Samenvatting ... 42

Hoofdstuk 5: Huidige situatie: De individuele bedrijventerreinen. ... 43

5.1 Inleiding ... 43

5.2 Doelen van het empirische onderzoek. ... 44

(7)

6

5.3 Plan van aanpak ... 45

5.3.1 Afbakening ... 45

5.3.2 De onderzoekspopulatie ... 45

5.3.3 Onderzoeksmethode... 46

5.4 empirisch onderzoek: case studies... 46

5.4.1 Bedrijvenpark Zuid Groningen... 48

5.4.2 Ecofactorij Apeldoorn ... 53

5.4.3 EMMTEC Industry & Business Park, Emmen. ... 57

5.4.4 Wavin Hardenberg ... 60

5.4.5 INES Mainport Rotterdam ... 62

5.4.6 Chemiepark Delfzijl ... 65

Hoofdstuk 6: Conclusies... 70

6.1 Inleiding ... 70

6.2 Conclusies theoretisch onderzoek... 71

6.3 Conclusies empirisch onderzoek. ... 73

6.4 theoretische en empirische conclusies: een combinatie? ... 75

Hoofdstuk 7: Aanbevelingen. ... 76

7.1 Inleiding ... 76

7.2 Aanbevelingen voor de opdrachtgevers ... 76

7.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek ... 79

Literatuurlijst... 80

Bijlage 1: Opdrachtbeschrijving... Error! Bookmark not defined.3 Bijlage 2: Thema’s samenwerking ... Error! Bookmark not defined.6 Bijlage 3: definiëring terreintyperingen door IBIS. ... Error! Bookmark not defined.8 Bijlage 4: Vragenlijst... 90

(8)

Inleiding

In deze inleiding zal in het kort beschreven worden hoe deze scriptie is op gebouwd.

Omdat de structuur van de scriptie is gerelateerd aan inhoudelijke aspecten die in de hoofdstukken voorkomen, zal in deze inleiding een tipje van de sluier worden

opgelicht over de globale inhoud. Op de laatste pagina van de inleiding, geeft figuur 1 een grafische voorstelling van de hoofdstukopbouw en de onderlinge relaties van de onderwerpen die in de hoofdstukken worden behandeld.

Hoofdstuk 2 behandelt de problematiek die zal worden onderzocht. Er wordt een globale schets gegeven van de het onderwerp, de bedrijventerreinen in Nederland en de partijen die daarbij doorgaans een rol spelen. Er zal een indruk worden gegeven hoe deze partijen, door verschillende doelen na te streven, het uiteindelijke resultaat (het bedrijventerrein) beïnvloeden. Daarna zullen de betrokken partijen bij dit onderzoek worden besproken, de doelstellingen van deze partijen komen aan de orde en het belang van deze organisaties bij dit onderzoek. Vanuit de beschrijving van de opdrachtgever en haar (management)vraagstelling, zal een (onderzoeks-)

probleemstelling ontstaan, die wordt opgedeeld in een aantal deelvragen.

Onderzoeksvraagstelling:

Deelvragen:

Hoofdstuk 2 doet een theoretische verkenning van de eerste twee deelvragen.

Het eerste onderwerp is de functie van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven in economische zin. Aansluitend op deze theorie komt de vorm van een

samenwerkingsverband aan de beurt; de manier van de coördinatie van het

samenwerkingsverband. Uiteindelijk worden een aantal factoren genoemd die de te kiezen vorm van coördinatie beïnvloeden.

In hoofdstuk 3 wordt het doel van verhoogde duurzaamheid meegenomen (deelvraag 3). Er worden een aantal invalshoeken behandeld van waaruit het

bedrijfsleven in het verleden heeft gepoogd het duurzaamheidsprobleem te lijf te gaan.

Deze theorieën worden toegepast op bedrijventerreinen en dit resulteert uiteindelijk in een gestructureerde indeling van gebieden waarop men zou kunnen samenwerken ten bate van duurzaamheid. Deze samenwerkings-thema’s zullen in de rest van de scriptie de ‘onderwerpen’ of de ‘inhoud’ van de samenwerking worden genoemd.

Hoofdstuk 4 past de ontstane theorie toe op de indeling van terreintyperingen Op welke manieren kan men door middel van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven op een bedrijventerrein, de duurzaamheid van het terrein vergroten?

1. Wat is de functie van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven in algemeen-economisch opzicht?

2. In welke vormen kunnen bedrijven samenwerkingsverbanden met elkaar aangaan en welke factoren beïnvloeden de keuze voor een bepaalde vorm?

3. Op welke inhoudelijke gebieden zouden bedrijven op een bedrijventerrein kunnen samenwerken voor een positief duurzaamheidseffect?

4. Hoe zouden deze theoretische bevindingen kunnen worden toegepast op de huidige situatie in Nederland, en op welke manier zou deze toepassing het meeste duurzaamheidvoordeel kunnen opleveren?

(9)

8 die men in de huidige situatie in Nederland hanteert (deelvraag 4). Per terreintype

worden de mogelijkheden besproken van de inhoudelijke manieren van samenwerking, en de potentiële duurzaamheidswinst die deze

samenwerkingsverbanden kunnen opleveren. Aan het einde van dit hoofdstuk wordt een kader geschapen waarin de voorgaande onderwerpen van samenwerking (de vorm van de coördinatie, het samenwerkingsthema en het terreintype) met elkaar worden gecombineerd. Omdat de ontstane theorie tot op dit punt niet een volledig antwoord op de onderzoeksvraagstelling vormt, is dit het moment waar over wordt gegaan op een empirische manier van informatieverzameling.

In het eerste deel van hoofdstuk 5 worden de doelen beschreven die voor het empirische deel worden gesteld, er wordt een plan van aanpak gepresenteerd waarmee het onderzoek vorm kan worden gegeven.

Paragraaf 5.4 beschrijft de invulling van dit empirische onderzoek. Per subparagraaf wordt een zestal cases beschreven van relatief succesvolle bedrijventerreinen op het gebied van duurzaamheid. In deze cases komen verschillende aspecten aan het licht die een bijdrage leveren aan de eerder gestelde doelen, en daarmee aan de

beantwoording van de onderzoeksvraagstelling van hoofdstuk 1.

In hoofdstuk 6 worden conclusies getrokken uit de eerder gedane bevindingen.

De initiële deelvragen zullen terugkomen en de antwoorden die hierop zijn gevonden.

Er zal geprobeerd worden deze antwoorden te beoordelen op hun bijdrage aan de doelstelling.

Hoofdstuk 7 sluit af met de aanbevelingen. In dit hoofdstuk worden de acties beschreven die de opdrachtgevers moeten uitvoeren om de managementvraagstelling op te lossen. Ook zullen hier onderwerpen worden aangedragen voor verder

onderzoek.

(10)

Figuur 1: Hoofdstukopbouw Inleiding

Vraagstelling:

Op welke manieren kan men door middel van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven op een bedrijventerrein de duurzaamheid van het terrein

vergroten?

H3: Duurzaamheid in het bedrijfsleven

Samenwerkinsthemas

toepassen op de Nederlandse situatie

H4: Mogelijkheden per

terreintype H5: Motiveren/

stimuleren bedrijfsleven H6: Conclusies

vraagstelling H1: Inleiding in de problematiek

Algemene

problematiek rond bedrijventerreinen.

Opdrachtgevers

Management-

vraagstelling

Doelen

oordelen

H2: Samenwerkings- verbanden

Functie/noodzaak

Vormen van

coördinatie

Beïnvloedende factoren

H7 Aanbevelingen

Direct toepasbaar

Punten voor nader onderzoek

De aanbevelingen zijn het antwoord op de vraagstelling

(11)

10

Hoofdstuk 1: Probleemverkenning

1.1 inleiding

Dit hoofdstuk behandelt de problematiek van dit onderzoek. Vanuit een beschrijving van de algemene problematiek zal worden toegewerkt naar het specifieke onderwerp waarop dit onderzoek zich richt.

In paragraaf 1.2 zal worden gekeken naar de partijen die een rol spelen bij het ontstaan en gebruik van een bedrijventerrein en de problemen die hierbij kunnen ontstaan. Ook zullen een aantal invalshoeken worden besproken van waaruit men de problematiek kan benaderen. In paragraaf 1.3 worden de partijen besproken die bij dit onderzoek betrokken zijn en de door hen geformuleerde managementvraagstelling.

Deze managementvraagstelling zal in paragraaf 1.4 resulteren in een

onderzoeksvraagstelling en een conceptueel model voor het onderzoek in paragraaf 1.5.

1.2 Algemene problematiek rond een bedrijventerrein

Wie zich in de literatuur over bedrijventerreinen verdiept, zal snel tot de conclusie komen dat de problematiek zeer complex is (CPB, 2001; De Vries, 1989). Doordat er veel verschillende soorten betrokkenen zijn met verschillende belangen, is het niet gemakkelijk om goede oplossingen te vinden voor problemen die er spelen.

In deze paragraaf zal de huidige situatie rond bedrijventerreinen in ogenschouw genomen worden. Allereerst zal gepoogd worden om een volledig en gestructureerd overzicht te krijgen van de actoren die een rol spelen bij een bedrijventerrein in haar gehele levenscyclus. Daarna, in sub-paragraaf 1.2.2, zullen een aantal problemen worden besproken die een rol spelen. In sub-paragraaf 1.2.3 worden dan een aantal invalshoeken besproken van waaruit deze problematiek kan worden benaderd, dit is de basis waaruit later het conceptueel model zal voortkomen.

1.2.1 Betrokken partijen bij een bedrijventerrein

Zoals gezegd, is de complexiteit van de situatie rond bedrijventerreinen gedeeltelijk een gevolg van het grote aantal partijen dat invloed uitoefent op de problematiek. Om meer grip op de situatie te krijgen, zullen deze partijen en hun invloed eerst nader bekeken worden.

In figuur 3.1 is een model weergegeven van de actoren die invloed uitoefenen op de ontwikkelingen op en rond een bedrijventerrein.

(12)

Overheid

Het ontstaan van een bedrijventerrein vindt in principe plaats bij de overheid op nationaal niveau. Door informatie vanuit het bedrijfsleven en economisch onderzoek worden op rijksniveau Nota’s geschreven over het grondbeleid en het beleid op het gebied van Ruimtelijke Ordening (bijvoorbeeld: Vijfde Nota R.O en Nota Grondbeleid door het Ministerie van VROM, 2001). Op regionaal niveau worden deze plannen vastgelegd in de vorm van convenanten tussen Rijk en provinciale autoriteiten. Deze afspraken krijgen hun beslag in provinciale streekplannen. Pas in de lokale

bestemmingsplannen worden wettelijke kaders geschapen voor de individuele burger.

In dit opzicht is de lokale overheid de aanbieder van ‘het product’ (de kavel waarop het bedrijf bouwt) en dus het bedrijfsleven de vrager. In ruil voor deze kavel betaalt het bedrijf pacht of de grondprijs aan de aanbieder. In bedrijfskundige termen doen de hogere overheden het marktonderzoek en zorgen zij voor de coördinatie van het aanbod, maar door de recente decentralisatie-politiek krijgen lokale overheden steeds meer de vrije hand. Naast de rol van aanbieder van grond, is de overheid natuurlijk ook beleidsvoerder (in de Nota grondbeleid uit 2001 beschreven als het ‘dubbele petten probleem’, pp. 89) .

Bedrijven

Vanuit een ander gezichtspunt kan gesteld worden dat het ontstaan van een

bedrijventerrein bij het bedrijfsleven vandaan komt, omdat de overheid reageert op signalen vanuit het bedrijfsleven bij het schrijven van plannen.

In veel gevallen verkoopt de gemeente de grond aan een projectontwikkelaar, die daarmee aanbieder van de grond wordt. Om het model simpel te houden, is de projectontwikkelaar buiten het model gehouden, maar de rol van deze actor is wel dermate invloedrijk dat hij niet zomaar buiten beschouwing gelaten kan worden

Product (kavel)

*Pacht/grondprijs

*Informatie

Ander beleid

*Fin. Bijdrage

*Informatie Organisatie

activiteiten t.b.v. terrein

Externe effecten

Stuur- maatregelen

Informatie

Activiteiten t.b.v. het gehele terrein

Figuur 1.1: actorenmodel Maatschappij Terreinbeheer

Overheid regionaal

Overheid nationaal Stuur-

maatregelen

Faciliterende bedrijven

Bedrijven aanwezig op het terrein

Overheid lokaal Stuur-

maatregelen Het bedrijventerrein

Werk- gelegenheid

(13)

12 tijdens het daadwerkelijke onderzoek. De groep bedrijven die samen het

bedrijventerrein vormt, haalt natuurlijk de factor arbeid uit de maatschappij, hetgeen voor de lokale gemeenschap positief is. Ook levert het bedrijventerrein een aantal negatieve effecten op voor de maatschappij. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan milieuvervuiling en extra belasting voor het wegennet.

Terreinbeheer

Als het terrein eenmaal vaste vormen aanneemt, wordt steeds vaker een centraal aanspreekpunt in het leven geroepen die verantwoordelijk is voor het gehele

bedrijventerrein: het terreinbeheer (CPB, 2001, pp. 25, 60). Het terreinbeheer voert het beleid van de gemeente uit en bewaakt de kwaliteit van het terrein door middel van diensten ten behoeve van het collectief, zoals verzorging van het groen, bewaking etc.

Verder kan het terreinbeheer een faciliterende rol spelen in samenwerkingsverbanden op het terrein ten aanzien van bijvoorbeeld afvalverwerking, gebruik van water en elektriciteit en dergelijke (Zie internetpagina BECO; procesmaatregelen). Hier komen ook de faciliterende bedrijven in beeld. Hiermee worden de bedrijven bedoeld die voor afvalverwerking, groenvoorziening of bijvoorbeeld bewaking van het terrein zorgen.

Indirecte actoren

Het model zoals het hier is weergegeven (figuur 3.1) gaat over de actoren die direct van invloed zijn op het bedrijventerrein als geheel. Er zijn ook nog een aantal actoren te noemen die wel invloed uitoefenen, maar op een minder directe manier dan de in het model opgenomen partijen. In de eerste plaats zijn er de toeleveranciers en de afnemers van de bedrijven op het terrein. Bij de keuze van een locatie spelen deze actoren een grote rol om logistieke kosten zo laag mogelijk te houden (CPB, 2001, pp.

47). Ten tweede zijn er actoren die het overheidsbeleid beïnvloeden. Op nationaal en regionaal niveau kunnen dat milieugroeperingen zijn of werknemers- en

werkgeversorganisaties, belangengroepen zijn. Op lokaal niveau kan gedacht worden aan omwonenden en aan ondernemersverenigingen.

1.2.2 Algemene problemen bij een bedrijventerrein

In de huidige situatie rond bedrijventerreinen zijn ook een aantal probleemgebieden aan te stippen. Het nu volgende stuk zal een beknopt overzicht geven van deze probleemgebieden. Naast de problemen zoals ze in eerste instantie boven komen drijven, zal ook aandacht geschonken worden aan de oorzaken van deze problemen zoals deze benoemd worden in de literatuur en manieren om deze problemen op te lossen.

Een groot probleem is dat van veroudering van bedrijventerreinen. Door verschillende factoren, kunnen veel van de bedrijventerreinen die langer dan veertig jaar bestaan, als verouderd worden beschouwd. Veel van deze factoren hebben hun oorzaak in

gedragingen van de aanwezige bedrijven, bijvoorbeeld doordat men weinig aandacht schenkt aan het uiterlijk van de gebouwen. Andere oorzaken kunnen bij de lokale overheid liggen, zoals een slechte ontsluiting van het terrein. Oplossingen van dit probleem worden aangedragen in de vorm van herstructurering van de terreinen of opheffing van het terrein ten bate van andere plannen. Ook is het volgens de literatuur belangrijk dat men al bij het ontwikkelen van het terrein anticipeert op mogelijke verouderingsproblemen (CPB, 2001, pp. 61).

Een ander probleem is de negatieve invloed van een bedrijventerrein op het milieu. In de eerst plaats natuurlijk het feit dat in veel gevallen groene landschapsdelen worden opgeofferd om de plaats vrij te maken voor het terrein. En op tweede plaats natuurlijk vervuilende activiteiten die op het terrein plaatsvinden door de aanwezige

(14)

bedrijven in de vorm van emissies naar lucht, water of bodem en in de vorm van geluidshinder. Op het eerste milieuprobleem moet gereageerd worden door zo effectief mogelijk met de beschikbare ruimte om te gaan, er wordt geschreven over hoogbouw of onder de grond. Het probleem van de schadelijke emissies kan gedeeltelijk worden aangepakt door slim te combineren; de afvalstoffen van het ene bedrijf zouden als grondstof gebruikt kunnen worden door het andere. Dit soort

samenwerkingsverbanden zouden ook grote voordelen kunnen opleveren op het gebied van energieverbruik en dergelijke (zie internetpagina BECO).

Als laatste is daar het vraagstuk van overheidssturing (CPB, 1999, pp. 82); in economisch opzicht vallen bedrijventerreinen onder het kopje ‘marktwerking’ omdat een bedrijf zijn eigen vestigingsplaats en –situatie uit zou moeten kiezen. Doordat het totaal vrijlaten van deze keuze te veel negatieve bijverschijnselen zou hebben, is overheidsingrijpen gerechtvaardigd. De vraag is nu in welke mate de overheid zich met deze markt bemoeit en op welke manier. Er zijn verschillende manieren waarop de overheid invloed kan uitoefenen. In de nota voor grondbeleid geven de auteurs een overzicht van tien manieren waarop de gemeente de grondprijs tot stand kan laten komen ( Ministerie van VROM, Nota grondbeleid, 2001, pp. 84). Teveel ingrijpen in de marktwerking geeft op den duur inefficiënties die tot vermindering van de totale welvaart leiden.

Een probleem dat zich ook in deze sfeer bevindt, is dat van het groter wordende werkgelegenheidsverschil tussen de Randstad en de gebieden daarbuiten.

Een andere onderwerp waarop de overheid niet volledig greep heeft, is de

waardestijging van de grond als gevolg van wijziging van de functie van de grond. In sommige gevallen belandt deze waardestijging in zakken van partijen die hier geen reële tegenprestatie tegenover hebben gezet (Marlet, 1999).

In het vorige hoofdstuk werd een definitie uiteengezet van de term ‘duurzaamheid’.

Daar is te lezen dat de term de volgende drie onderwerpen bestlaat; maatschappij, ecologie en economie. Voor een optimaal resultaat moet er een balans gevonden worden tussen deze drie onderwerpen.

De probleemgebieden die in deze paragraaf werden besproken ten aanzien van bedrijventerreinen, kunnen afzonderlijk worden ingedeeld in de verschillende

onderwerpen van duurzaamheid. In de rest van dit onderzoek zal vrijwel niet meer op de individuele problemen worden ingegaan, maar ze zullen als collectief worden gehanteerd onder de noemer ‘duurzaamheidsproblemen’.

1.2.3 Theoretische invalshoeken

In het voorgaande deel zijn al een aantal manieren waarop men naar de situatie rond een bedrijventerrein kan kijken, de revue gepasseerd. Een probleem kan op

verschillende niveaus worden beschouwd en vanuit verschillende kanten. Door bewust om te gaan met deze benaderingswijzen, kan het ‘plan van aanpak’ dat aan het einde van dit hoofdstuk ontwikkeld zal worden, op een gestructureerde manier worden vormgegeven met behulp van een conceptueel model. Deze paragraaf beschrijft de verschillende invalshoeken van waaruit men in de literatuur de problemen rond bedrijventerreinen benadert.

Als de overheid wordt beschouwd als beleidsmaker ten opzichte van

bedrijventerreinen, heeft deze verschillende instrumenten tot zijn beschikking om dit beleid vorm te geven. Om een theoretisch kader te scheppen voor de invulling van dit beleid, is de welvaartstheorie ontwikkeld (samenvatting van Feldman in Eatwell, 1988, pp. 889-894). Deze theorie geeft aan wanneer overheidsingrijpen geoorloofd is in een marktgeoriënteerde economie. Uitgangspunt van deze theorie is dat de markt

(15)

14 voor maximale welvaart zorgt en dat elke verstoring van marktwerking geëlimineerd

zou moeten worden. Alleen in geval van marktfalen zou de overheid volgens de welvaartstheorie in moeten grijpen. Voorbeelden van marktfalen zijn externe effecten, maar ook gebrekkige concurrentie door informatieproblemen, marktmacht of een ongewenste verdeling van de maatschappelijke kosten. De overheid kan op twee manieren reageren op marktfalen; met haar beleid kan de overheid de markten beter laten functioneren en waar dit niet mogelijk is, de gevolgen ervan corrigeren.

In figuur 3.1 kan de overheid ook gezien worden als de aanbieder van het product, het terrein voor een bedrijf, en het bedrijf dat de kavel koopt is op deze manier de vrager.

Op deze manier kan men marketingstrategieën gaan ontwikkelen om de verkoop van de kavels op een bedrijventerrein te bevorderen. De vragers zouden gesegmenteerd moeten worden en de factoren geïdentificeerd die de keuze van een bedrijf voor een bedrijventerrein beïnvloeden. Hierop kan daarna het aanbod van bedrijventerreinen weer worden aangepast. Hiermee zou ook het overheidsbeleid als reactie op

marktfalen geïntegreerd kunnen worden. Een voorbeeld hiervan zou een segmentatie kunnen zijn van bedrijven op basis van externe effecten die deze bedrijven uitoefenen op de maatschappij. Op deze manier wordt het overheidsbeleid effectiever omdat het de verschillen per terrein niet negeert, maar haar beleid er juist op afstemt.

Op het bedrijventerrein zelf kan men de situatie ook van verschillende manieren benaderen. De aanwezige bedrijven kunnen als input-proces-output modellen gezien worden en de materiaal-, electro- informatie- en personeelsstromen kunnen onder de loep genomen worden. Als de bedrijven worden beschouwd als eenheden die transformaties uitvoeren aan stromen, komt men automatisch bij de onderling uitgewisselde stromen terecht. Veel van de literatuur spreekt over samenwerkingsverbanden op het terrein in termen van deze stromen met als doel economische- en ecologische synergie (zie website BECO). Op deze manier is een bedrijventerrein niet meer een bijeenraapsel van individuele organisaties die ruimte nodig hebben voor hun activiteiten, maar het resultaat van een continu

clusteringproces waarbij de keuze voor een locatie plaatsvindt op basis van economische factoren. Deze zienswijze legt de nadruk dus op de

samenwerkingsverbanden die op het bedrijventerrein kunnen plaatsvinden en het voordeel dat het de betrokkenen oplevert.

Als laatste zou men het bedrijventerrein als eenheid kunnen beschouwen in een dynamische omgeving. Op deze manier moet men proberen in te spelen op de

omgeving en zich als terrein onderscheiden om de waarde van de producten die op het terrein worden geproduceerd te vergroten. Op deze manier kunnen strategisch

(marketing) mechanismen (zoals Aaker 1998) uit de bedrijfskunde worden toegepast op het niveau van het terrein. Dit is dan vooral een reactie op de problematiek van de veroudering van bedrijventerreinen; het terrein moet zich voortdurend aanpassen op veranderingen in haar omgeving. Op deze manier kan het bedrijventerrein als geheel ook als productconcept worden gezien en er zou een ‘life-cycle’ aan kunnen worden toegekend. De volgende stap is het ontwikkelen van strategieën om deze ‘cycle’ te verlengen of na verloop van tijd een nieuwe ‘cycle’ te starten.

Het is duidelijk dat bepaalde theoretische invalshoeken corresponderen met groepen betrokkenen en specifieke probleemgebieden. In de literatuur wordt al snel duidelijk dat probleemgebieden onderling, net als de theoretische invalshoeken, verbanden hebben. Bij een poging om problemen aangaande bedrijventerreinen op te lossen, is het verstandig om integraal naar de problematiek te kijken, want door de onderlinge verbondenheid van de problematiek, is de kans groot dat met het oplossen van het ene probleem, er twee nieuwe opduiken.

(16)

1.3 Betrokken partijen bij het onderzoek

In het kader van de bedrijfskundige studie, zal de problematiek vanuit een consultant- achtige invalshoek worden benaderd. Op zich is deze benadering in de huidige context niet noodzakelijk omdat de opdracht meer ‘voor het algemeen nut’ is dan een specifiek probleem binnen een bedrijf. De keuze voor de consultant-achtige aanpak impliceert een analyse van de probleemhebbers, die in deze paragraaf gedaan zal worden.

In sub-paragraaf 1.3.1 zal de managementvraagstelling worden gepresenteerd en er zal een korte bespreking plaatsvinden over de manier waarop deze is ontstaan. In de volgende sub-paragrafen (2 t/m 4), zullen de opdrachtgevers per paragraaf worden besproken.

Het doel van dit hoofdstuk is een formulering van de onderzoeksvraagstelling, waarvoor een analyse nodig is van de problematiek. Volgens de Leeuw (2000, p. 36) kan een ‘probleem’ worden beschreven als “een situatie van subjectief onbehagen van de probleemhebber, vermengd met de wens daaraan iets te doen”. Hij zegt (in

navolging van Kramer, 1978) dat het gevoel van onbehagen ontstaat uit een samenspel van drie factoren: Doelstelling (subjectieve wensen van de probleemhebber), Perceptie (werkelijkheid in de ogen van de probleemhebber) en de Realiteit. Deze factoren zullen worden onderzocht ten aanzien van de opdrachtgevers en de door hen geformuleerde managementvraagstelling.

Onderwerpen die aan de orde zullen komen, zijn de volgende:

1. Wie is de probleemhebber;

2. Wat zijn is door de opdrachtgever(s) geformuleerde managementvraagstelling;

3. Hoe moeten de termen in de managementvraagstelling(en) worden geïnterpreteerd.

4. In welk kader is het idee voor dit onderzoek ontstaan (aanleiding), en wat zijn concrete doelen die men ermee wil bereiken;

5. Welke rol spelen deze opdrachtgever(s) normaliter in de te onderzoeken situatie (rond bedrijventerreinen);

6. Wat zijn de doelstellingen die de opdrachtgever(s) in het algemeen nastreven;

7. Welke rol spelen de opdrachtgever(s) in het onderzoek.

De informatie is vergaard door middel van deskresearch en gesprekken met de vertegenwoordigers van de opdrachtgevers.

1.3.1 De managementvraagstelling

Het initiatief voor het onderzoek is genomen door de Milieufederatie Flevoland, die het onderzoek laat uitvoeren door de wetenschapswinkel van de Economische Faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze twee partijen zijn gezamenlijk tot de volgende vraagstelling gekomen:

Toen projectonderneming Arcadis kennis nam van het onderzoek, bood men de eerder genoemde partijen ondersteuning aan bij het onderzoeksproces. Omdat Arcadis een ruime praktijkervaring heeft op het gebied van bedrijventerreinen, werd het aanbod aangenomen.

1.3.2 Milieufederatie Flevoland in Lelystad

Initiatiefnemer van het onderzoek, is de milieufederatie Flevoland. In de statuten van de Milieufederatie is het doel van de organisatie omschreven als 'de bevordering van een juist beleid ten aanzien van milieu, natuur en landschap en zo nodig daarbuiten; dit alles in de meest ruime zin'. De milieufederatie werkt dit doel uit in de volgende

‘Welke parkmanagement-instrumenten zijn nuttig om bij het organiseren van bedrijven op bedrijfsterreinen meer duurzaamheid te bereiken?’

(17)

16 missie:

Ten aanzien van de invulling van haar missie kiest de Milieufederatie Flevoland voor een professionele werkwijze. Met voorlichting en educatie werkt de milieufederatie aan haar doelen. Zij zoekt de dialoog en vormt samenwerkingsverbanden met lokale overheden, bedrijfsleven en belangenorganisaties.

De Milieufederatie treedt vaak op als adviseur. Men geeft beleidsadvies aan met name de provincie Flevoland, en de gemeenten Almere en Lelystad. Naar eigen zeggen is een van de belangrijkste activiteiten van de Milieufederatie de creatie van bestuurlijk draagvlak ten aanzien van milieu-aspecten van beleidsmaatregelen. Met behulp van onderzoek als dit, heeft men als doel informatie in te winnen om de advisering te verbeteren. Andere rollen die de milieufederatie vervult, zijn de volgende:

Coördinator van standpunten en acties van de (milieu)belangengroepen in Flevoland;

Initiator van activiteiten en ontwikkelingen;

Controle op overheidsbeleid:

Ombudsfunctie voor inwoners van Flevoland.

1.3.3 Arcadis in Arnhem (hoofdkantoor)

Een tweede organisatie die bij het onderzoek betrokken is, is Arcadis. Omdat Arcadis zelf actief is op het gebied van planning en beheersing van bedrijventerreinen, is men geïnteresseerd in de uitkomsten van het onderzoek. Als tegenprestatie is Arcadis een goede partij als het gaat om informatievoorziening, door de know-how die men heeft omtrent de ontwikkeling en organisatie van bedrijventerreinen.

Binnen Arcadis hanteert men de volgende missie:

Hoewel de nadruk minder op het milieukundige aspect ligt dan bij de Milieufederatie, wijzen termen als ‘quality of the environment’ en ‘sustainabillity’ wel in deze richting.

Er kan dus gesteld worden dat het doel dat in de managementvraagstelling geformuleerd is, meer duurzaamheid, ook voor Arcadis een belangrijk issue is.

De concrete taak van Arcadis ten aanzien van een bedrijventerrein kan zeer divers zijn. Men neemt plannende opdrachten aan, maar ook uitvoerende. Soms krijgt men een allesomvattende opdracht ten aanzien van een nieuw bedrijventerrein, maar Arcadis voert ook opdrachten uit die maar een klein aspect van het totale project vormen. Ook de opdrachtgevers verschillen, in veel gevallen zijn dat lokale of

'De Milieufederatie Flevoland komt op voor een gezond milieu en een vitale natuur voor deze en volgende generaties. De milieufederatie loopt voorop om nieuwe kansrijke, duurzame ontwikkelingen te stimuleren en te coördineren. Op basis van analyse reikt zij inspirerende alternatieven aan. Zij werkt samen met alle

relevante organisaties en geeft voorlichting en educatie. Zij adviseert overheden en specifieke doelgroepen in Flevoland over hun beleid. Zij is actief in het netwerk van lokale natuur- en milieugroepen, Consulentschap NME, Landschapbeheer Flevoland, Flevolandschap, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer,

Vogelbescherming, Vereniging Milieudefensie, Milieufederaties en Stichting Natuur en Milieu.’

‘Our contributions are focused on improving the quality of the living and working environment to enhance the sustainable development of local as well as global economies.

By doing so, we create value for our clients, employees and shareholders.’

(18)

regionale overheden, maar het zou ook kunnen dat men in opdracht van een groep bedrijven aan de slag gaat.

Zoals gezegd, bestaat het belang van Arcadis bij dit onderzoek uit het feit dat men de uitkomsten kan toepassen bij projecten die men uitvoert aangaande

bedrijventerreinen en hiermee de kwaliteit van de dienstverlening te verhogen. Ook gaf de vertegenwoordiger van Arcadis te kennen dat men op deze manier aan de naamsbekendheid van de organisatie werkt en dat men geïnteresseerd is om studenten aan een opdracht als deze te zien werken.

1.3.4 De wetenschapswinkel van de faculteit economie

Om het probleem te laten onderzoeken, schakelden de opdrachtgevers de wetenschapswinkel van de faculteit Economie in Groningen in. De rol van de wetenschapswinkel is in deze context die van ‘externe consultant’ die geacht is een kennisproduct te leveren. De wetenschapswinkel is een organisatie die, gekoppeld aan faculteiten van de verschillende universiteiten, onderzoek uitvoert in opdracht van primair kleine non-profit organisaties. De financiering van de activiteiten komt van de onderwijsinstellingen. Bij veel van de onderzoeken worden studenten ingezet, die in deze setting stagelopen of afstuderen. In het huidige geval is er sprake van een belangrijke medefinanciering van het onderzoek door één van de opdrachtgevers;

Arcadis. Het onderzoek wordt uitgevoerd door 4 studenten met een verschillende achtergrond. Elke student kiest een verschillende invalhoek van waaruit hij met de eerder genoemde managementvraagstelling aan de slag gaat.

1.4 De probleemstelling

Al eerder kwam naar voren dat het doel van dit hoofdstuk is om tot een formulering te komen van een onderzoekvraagstelling. In navolging van Kramer (1978) definiëren wij een probleem als de uitkomst van een functie van drie variabelen, namelijk;

Begripdefinitie: duurzaamheid

De managementvraagstelling aan dat het centrale probleem van dit onderzoek wordt gevormd door het feit dat bedrijventerreinen in Nederland op dit moment onvoldoende duurzaam zijn.

In de opdrachtbeschrijving (zie bijlage 1) geeft men aan wat men met ‘meer duurzaamheid’

bedoelt; meer aandacht geven aan milieu en maatschappelijke belangen bij de

bedrijfsvoering er vanuit gaande dat dit op de langere termijn economisch voordelen heeft voor de onderneming (people, planet, profit model).

In de visie van de Milieufederatie Flevoland op duurzame ontwikkeling vormen natuur en milieu draagvlak van de economie. De groei van de productie (ontwikkeling), een rechtvaardige verdeling (armoedebestrijding) en het in stand houden van de

milieugebruiksruimte (ecologische duurzaamheid) vormen de drie belangrijkste aspecten.

Daarbij is het principe van ontkoppeling maatgevend: economische groei terwijl toch de milieudruk vermindert. De consequentie van dit uitgangspunt is een bewuste keuze voor selectieve groei (bron: http://mff.milieu.net/).

(19)

18 doelstellingen, realiteit en perceptie. Een probleem kan zuiver bestaan uit een van

deze variabelen, maar zou ook een combinatie van verschillende variabelen kunnen zijn. De doelstellingen van de opdrachtgevende organisaties zijn in de voorgaande paragraaf aan bod gekomen. Wat in deze paragraaf rest, is het helder krijgen van individuele doelstellingen van betrokkenen en hun waarneming van de problematiek rond bedrijventerreinen.

Volgens de Leeuw (2000, pp. 320) is het bij managementproblemen belangrijk om onderscheid te maken tussen functionele en instrumentele oordelen van de

probleemhebber. Functionele oordelen gaan over het functioneren van de organisatie in de omgeving. Instrumentele oordelen hebben betrekking op de interne inrichting van de organisatie. Instrumentele en functionele oordelen hebben een oorzaak-gevolg relatie of preciezer gezegd: een middel-doel relatie. Dit betekent dat de oplossing van een negatief functioneel oordeel moet worden gevonden in de instrumentele sfeer.

Transformatie van een functioneel naar een instrumenteel oordeel geschiedt door te vragen naar mogelijke oorzaken.

Toegepast op de situatie rond bedrijventerreinen kan vergroting van de

duurzaamheid als doel worden gezien. Het functionele oordeel van de probleemhebber hierbij, is dat de huidige bedrijventerreinen niet duurzaam genoeg zijn. Als de

betrokkenen van bedrijventerreinen gevraagd wordt naar de oorzaak van de geringe duurzaamheid van terreinen, wordt de eerste stap gezet in richting van de oplossing van het probleem. De realiteit is dat op deze vraag uiteenlopende antwoorden worden gegeven. Om deze reden wordt binnen de wetenschapswinkel op vier verschillende gebieden onderzoek gedaan om hetzelfde doel te bereiken.

Het antwoord dat in dit onderzoek geanalyseerd wordt, is het oordeel dat er op dit moment te weinig wordt samengewerkt. Na doorvragen werden

samenwerkingsverbanden op het terrein als een belangrijk middel aangeduid om meer duurzaamheid te ontwikkelen.

Dit komt ook naar voren in de manier waarop het Ministerie van Economische Zaken (1998, p. 9) het begrip ‘duurzame bedrijventerreinen’ definieert:

Men is zich er dus van bewust dat er samenwerking nodig is om bepaalde doelen te bereiken. Het oordeel dat er te weinig wordt samengewerkt op een terrein, is een instrumenteel oordeel voor de actoren op het terrein, omdat zij deze

samenwerkingsverbanden zelf aan kunnen gaan, om zo meer duurzaamheid te bewerkstelligen. Het oordeel dat er te weinig wordt samengewerkt op een terrein is echter een functioneel oordeel voor de opdrachtgevers, omdat zij zelf de

samenwerkingsverbanden niet aan kunnen gaan, maar anderen motiveren om dat te doen. De eerder gehanteerde methodiek voortzettend, moet nu worden gevraagd naar de oorzaak van het feit dat er niet genoeg wordt samengewerkt om een optimale duurzaamheid te bereiken. Net als op de eerste vraag (over de oorzaak van de geringe duurzaamheid), zijn ook op deze vraag weer meerdere antwoorden mogelijk.

Dit onderzoek zal een poging doen om deze antwoorden te geven, en hierover uiteindelijk advies uit te brengen aan de opdrachtgevers.

Naar aanleiding van het voorgaande is de doelstelling van het onderzoek als volgt geformuleerd:

“Samenwerking tussen bedrijven onderling en met overheden op

bedrijventerreinen, gericht op het verbeteren van het (bedrijfs-) economische resultaat, de vermindering van de milieubelasting en een efficiënter

ruimtegebruik”

(20)

De onderzoeksvraagstelling geeft meer duidelijkheid over het onderwerp van het onderzoek, het probleem dat opgelost dient te worden:

Afbakening

Omdat de looptijd van dit onderzoek beperkt is, zal een afbakening gemaakt moeten worden ten aanzien van de te onderzoeken onderwerpen. Omdat het doel van het onderzoek zeer helder is (namelijk; beleidsinformatie voor verhoging van de

duurzaamheid van bedrijventerreinen), zal dit doel als leidraad dienen als er een keuze gemaakt moet worden voor een onderzoeksonderwerp. Voordat een onderwerp behandeld gaat worden, is dus eerst een inschatting gemaakt van de mate waarin het kan bijdragen tot verhoogde duurzaamheid op een bedrijventerrein. Dit is dus het criterium voor de keuze van welke onderwerpen worden onderzocht; de afbakening van het onderzoek.

In deze paragraaf werd tot een onderzoeksvraagstelling gekomen op basis van

oordelen van de opdrachtgevers, nadat de doelen van de opdrachtgevers en de realiteit rond bedrijventerreinen in voorgaande paragrafen al aan bod kwam. Nu het te

onderzoeken probleem duidelijk is, moet een onderzoeksaanpak worden opgesteld. Dit zal in de volgende paragraaf gebeuren, aan de hand van een conceptueel model.

1.5 De onderzoeksaanpak: deelvragen en conceptueel model

De vraagstelling die in de vorige paragraaf is opgesteld, is zeer breed en laat ruimte open voor verschillende manieren van interpretatie. Om de onderzoeksvraagstelling beter onderzoekbaar te maken, zal deze opgesplitst moeten worden in een aantal deelvragen die afzonderlijk een deel van de vraagstelling afdekken. Op deze manier wordt de complexiteit van de originele onderzoeksvraagstelling teruggebracht en krijgt het onderzoek meer structuur.

Het doel van deze paragraaf is om tot een onderzoeksaanpak te komen op basis van het conceptuele model en een aantal deelvragen. Zoals gezegd, komen de deelvragen tot stand door de onderzoeksvraagstelling op te splitsen. Deze opsplitsing vindt plaats met behulp van de verschillende theoretische invalshoeken die in sub-paragraaf 1.2.3 zijn behandeld.

De theoretische invalshoeken van sub-paragraaf 1.2.3 zijn uit de literatuur gehaald en worden toegepast bij de analyse van uiteenlopende problemen aangaande

bedrijventerreinen. Omdat het huidige onderzoek nadrukkelijk gericht is op samenwerkingsverbanden op het terrein, zijn niet alle genoemde theoretische invalshoeken even bruikbaar. De invalshoeken uit 1.2.3 zullen op een losse manier worden toegepast op de onderzoeksvraagstelling uit paragraaf 1.4 om zo tot een aantal deelvragen te komen.

In 1.2.3 wordt gesproken over het feit dat een bedrijventerrein kan worden gezien als een cluster van bedrijven die voordeel hebben (op een bedrijfseconomische manier) van het feit dat men in elkaars buurt is gesitueerd. Dit soort voordelen zou Het verstrekken van beleidsondersteunende informatie aan het management van de Milieufederatie Flevoland, over samenwerkingsverbanden tussen

bedrijven op bedrijventerreinen in Nederland, om tot een betere duurzaamheid van bedrijventerreinen te kunnen komen.

Op welke manieren kan men door middel van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven op een bedrijventerrein, de duurzaamheid van het terrein vergroten?

(21)

20 behaald kunnen worden door middel van samenwerkingsverbanden op het

bedrijventerrein. Om meer inzicht te krijgen in de manier waarop samenwerking tot economische voordelen zou kunnen leiden, is de eerste deelvraag als volgt

geformuleerd:

In deze deelvraag wordt alleen het fenomeen ‘samenwerkingsverband tussen bedrijven’ onder de loep genomen, en blijft het feit dat het over een bedrijventerrein gaat, buiten beschouwing. Door een helder beeld te hebben van waarom bedrijven eigenlijk samenwerken, kan dit instrument (samenwerking) later in het onderzoek effectiever worden toegepast om het doel (meer duurzaamheid) te bereiken.

Als eenmaal duidelijk is waarom bedrijven samenwerken, is het belangrijk om te kijken hoe deze samenwerkingen vorm kunnen krijgen. Een belangrijk aspect hiervan is de juridische kant van de samenwerking, maar ook hoe men de onderlinge communicatie vormgeeft en de financiering ervan. De tweede deelvraag gaat over dit onderwerp.

Na beantwoording van de eerste twee deelvragen is een algemeen beeld ontstaan van samenwerkingsverbanden.

Hierna is het tijd om het doel van verhoogde duurzaamheid op een

bedrijventerrein toe te passen op de opgebouwde theorie. Hoe moet het instrument (samenwerking) worden toegepast om het doel (verhoogde duurzaamheid op een bedrijventerrein) te bereiken? De derde deelvraag gaat in op de verschillende manieren van samenwerking ten bate van duurzaamheid.

Tot nu toe is de vraagstelling alleen op een theoretische manier uitgewerkt in deelvragen, maar dit is uiteraard niet realistisch. De vierde deelvraag gaat over het feit dat de huidige Nederlandse situatie moet worden geanalyseerd. Dit om te kijken hoe de antwoorden op de voorgaande deelvragen moeten worden toegepast in de praktijk, om daadwerkelijk verhoging van de duurzaamheid van de bedrijventerreinen tot gevolg te hebben.

Enerzijds impliceert deze deelvraag een onderzoek naar alle bedrijventerreinen in Nederland, om te kijken of de antwoorden op de eerste drie deelvragen misschien verschillend moeten worden toegepast op de verschillende bedrijventerreinen. In de voorgaande deelvragen werden alle bedrijventerreinen over één kam geschoren, terwijl al in 1.2.3 naar voren kwam dat de men de terreinen beter verschillend kan behandelen (op basis van segmentatie) om een optimaal resultaat te bereiken.

Anderzijds zegt deze deelvraag dat de bedrijventerreinen ook individueel beschouwd moeten worden. Om de uitkomsten van de voorgaande deelvragen optimaal te kunnen

1. Wat is de functie van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven in algemeen-economisch opzicht?

2. In welke vormen kunnen bedrijven samenwerkingsverbanden met elkaar aangaan en welke factoren beïnvloeden de keuze voor een bepaalde vorm?

3. Op welke inhoudelijke gebieden zouden bedrijven op een bedrijventerrein kunnen samenwerken voor een positief duurzaamheidseffect?

4. Hoe zouden deze theoretische bevindingen kunnen worden toegepast op de huidige situatie in Nederland, en op welke manier zou deze toepassing het meeste duurzaamheidvoordeel kunnen opleveren?

(22)

toepassen moet zelfs worden stilgestaan bij de behoeften van de individuele aanwezige bedrijven, want dit zijn de eenheden die er uiteindelijk voor moeten zorgen dat de samenwerkingsverbanden ontstaan.

Om een duidelijk beeld te krijgen van de manier waarop het onderzoek zal worden aangepakt, krijgen de deelvragen nu een plaats in het conceptuele model van het onderzoek. Bij de bespreking van het conceptuele model zal de manier van onderzoek meteen worden aangegeven, dit is dan meteen het plan van aanpak.

In de linkerkant van figuur 1.2 zijn de kernwoorden van de eerste drie deelvragen te zien, deze zullen eerst worden onderzocht door middel van literatuuronderzoek. Aan de hand van de functie, de vorm en de inhoud van een samenwerkingsverband, wordt een gestructureerd beeld verkregen van de manier waarop samenwerkingsverbanden als een instrument kunnen fungeren om de duurzaamheid van een bedrijventerrein te verhogen.

Hierna zal deze theorie toepasbaar worden gemaakt door middel van deelvraag 4; de vergelijking met de Nederlandse praktijk. Dit gebeurt op twee manieren.

Allereerst wordt de ontwikkelde theorie over samenwerking naast de totale Nederlandse situatie gelegd; de verschillende typen bedrijventerreinen die in Nederland te onderscheiden zijn. Dit proces, een vergelijking van de theorie met de empirie, kan worden beschouwd als een filter; er wordt gekeken welke delen van de theorie in welke delen van de werkelijkheid kunnen worden toegepast. Het onderzoek zal worden gedaan in de vorm van desk-research, dus op de rand van de praktijk en de theorie. In figuur 1.2 is te zien dat de resultaten van deze eerste vier onderzoeksdelen, samen zullen leiden tot het eerste deel van de conclusies. Dit eerste deel van de conclusies zal een gestructureerd beeld zijn van de manier waarop men

samenwerkingsverbanden op een bedrijventerrein kan gebruiken om de duurzaamheid te verhogen.

Wat dan nog rest, is de vraag hoe men het bedrijfsleven kan stimuleren om ook daadwerkelijk duurzame samenwerkingsverbanden aan te gaan. Dit gebeurt in de

Functie

Vorm

Inhoud

Theorie Empirie

Figuur 1.2: conceptueel model van het onderzoek Huidige (totale)

Nederlandse Situatie

Individueel bedrijventerrein Conclusies:

1. Samenwerkings- verbanden 2. Stimuleren/

motiveren bedrijfsleven

Aanbevelingen

(23)

22 tweede interpretatie van deelvraag 4: op het niveau van het individuele

bedrijventerrein. Door middel van veldonderzoek zal bekenken worden waarom bedrijven juist wel of niet samenwerkinsverbanden aangaan, en hoe men hier lering uit kan trekken ten aanzien van bedrijventerreinen.

Uiteindelijk zal het onderzoek weer terug gaan naar de theorie; resultaten zullen een antwoord zijn op de onderzoeksvraagstelling die in de vorige paragraaf werd gesteld.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bovendien werkt het tevens demotiverend voor de betrokken partijen (medewerkers van Zernike Sales & Marketing, het IZK en de opdrachtgever). Daarnaast kan het zijn dat

Bovendien wordt aandacht besteed aan een aantal knelpunten in de organisatie van het proces van internationale samenwerking in ontnemingszaken die door de respondenten niet

Voor stikstof zijn per type waterlichaam wel waarden (uitgedrukt in mg/l nitraat) geformuleerd om de fysisch chemische component van de ecologische kwaliteit te concretiseren,

Na de informatiebehoefte van Twentse gemeenteraadsleden onderzocht te hebben is het zaak toe te werken naar een eventuele en mogelijke oplossingsrichting inzake bestuurlijke

Hypothese 2: Naarmate de onbalans in afhankelijkheid negatiever wordt voor de zelf, wordt de relatie tussen escalatie en stress sterker kan op basis van de

Vanaf 1997, na de vaststelling van de PKB, werd de Tweede Kamer regel- matig geïnformeerd over de ontwikkeling van het project HSL-Zuid door middel van periodieke

ren besloten om niet hun eigen dispuutresolutiemechanisme in te zetten, maar het recht in eigen hand te nemen door zelf de blockchain terug te zetten naar het moment van voor

• Het is ook niet voor niets dat het CDA er bewust naar gestreefd heeft om weer een minister vóór Landbouw te kunnen leveren.. Cees Veerman is dat