• No results found

Liberaal relf~!sSJ,,~, v

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Liberaal relf~!sSJ,,~, v "

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Liberaal relf ~ !sSJ,,~,

v

Oud als fractievoorzitter - R. Zegering Hadders Liberalisme voor een grote taak - H. Vrind

Ervaringen van nieuwe Kamerleden (IV) - G. Koudijs - Mr. A. Geurtsen- Mr.

J.

G. Rietkerk- Mr. H. E. Koning

s I

(2)

LIBERAAL REVElL wordt uitgegeven door N.V. Uitgeverij Nijgh &

V~n Ditmar, Rotterdam - 's-Gravenhage in samenwerking met de Prof.

Mr.

~-

M.

Teldersstichting en de Stichting Liberaal Reveil.

REDACTIE:

Th· H.

Joekes; drs. L. D. Oosterveld; Mevrouw H. van Someren- pow!ler; mr. C. A. Steketee; H. Vrind.

REDACTIERAAD:

prof. dr. H.

J.

Witteveen (voorzitter);

W. Altink;

J.

C. Corver; Mevrouw mr.

J.

M. Corver-van Haaften;

drs. P. Delfos; mr. G. C. van Dijk; dr. K. van D.ijk; dr.

J.

N. van.den Ende;

prof. mr. N. E. H. van Esveld; Mevrouw A. Fortanier-de Wit; mr. H. F. Heyting;

B. W. M. Hillenaar; H. H. Jacobse; Th. H. Joekes; dr. ir. A. W. G. KoP,pejan;

prof. S. Korteweg; mr. F. Korthals Altes; prof. dr. J. Kymmell;

mr. dr. W. K.

J. J.

van Ommen Kloeke; drs. L. D. Opsterveld; prqf. mr. P.

J.

Ouq;

prof. mr. C. H. F. Polak; drs. A. A. C. Reedijk; mr. H. van Riel; prof. mr. dr. M. Rooij; Mevrouw drs.

J.

F. Schouwenaar-Franssen; Mevrouw H. van Someren-DP,wner;

mr. C. A. Steketee; mr. A. Stempels; drs. A. Szasz; Mevrouw mr. E. Veder-Smit;

H.

J.

L. Vonhoff; H. Vrind; ir. F. Wagenmaker. ·

Redactie-adres: Koninginnegracht 55a, 's-Gravenhage, tel. 070- 63 57 80.

Administratie: Badhuisweg 232, 's-Gravenhage,

tel. 51 27 11 - postrekening 14 51 92 t.n.v.

N.V. Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar.

Abonnementsprijs: (6 nrs. per jaar) f 15,- per jaar; studenten- abonnement:

f

9,50 per jaar; losse nummers

f

3,-.

INHOUD VAN DIT NUMMER

Oud als fractievoorzitter - R. Zegering Hadders TD 35 - Een machtig stuk werk

Liberalisme voor een grote taak: Paal en perk stellen aan toenemend etatisme - H. Vrind

Ervaringen van nieuwe Kamerleden (IV) 'Orde op ruimte' - L. van Leeuwen Medewerkers in vo.gelvlucht

125 127

131 134 144 148

·I I

I

(3)

Oud als fractievoorzitter

Ook zij die langere of kortere tijd onder leiding van Oud deel hebben uitgemaakt van de VVD-fractie in de Tweede Kamer hebben ervaren hoe Oud ook in de praktijk van het leven een man was die de vrije persoonlijke meningsuiting en overtuiging hoven alles voorstond.

Het spreekt vanzelf, dat in de vijftienjarige periode waarin ik onder leiding van Oud deel heb mogen uitmaken van de fractie, er wel eens verschil van inzicht is geweest. Nimmer heb ik echter meegemaakt dat Oud gebruik maakte van zijn grote ervaring en kennis om iemand te dwingen het met hem eens te zijn. Hij was altijd bereid om er de tijd voor te nemen om een verschil van mening op te lossen. Hij nam dan de tijd om nog eens de moeilijke problemen op heel eenvoudige wijze uiteen te zetten en gaf graag de ander de tijd om zijn betoog op zich te laten inwerken. Wanneer wij na een week weer bij elkaar waren, bleek dikwijls dat 'het probleem' was opgelost. Natuurlijk kwam het wel eens voor dat verschil van inzicht bleef bestaan, maar daar kon Oud zich dan ook bij neerleggen.

De moeilijkste kwestie die ik heb meegemaakt was de soevereiniteits-

(4)

overdracht aan Indonesie.

Hoewel Oud er vanaf den beginne van overtuigd was, dat het voor alles beter was, dat de fractie een standpunt innam, heeft hij uitsluitend langs de weg van de rede, dit tot stand weten te brengen. Bij ieder gesprek over deze in die dagen zo netelige kwestie vergat hij nooit met nadruk te zeggen: 'Denk er aan, ik vraag van niemand dat hij tegen zijn geweten handelt'.

En zo werd ook bij het moeilijkste probleem de persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid door hem hoog gehouden.

Oud zal in mijn herinnering blijven voortleven als een man die een geboren Ieider was,

een man die een tactvol en bekwaam fractievoorzitter was,

een man die graag en met veel plezier de onervarene hielp en weg- wijs maakte in de traditie, gebruiken en gewoonten van het parlement,

een man van wie je ontzettend veel leerde,

een man die altijd zijn best deed in een goede en prettige sfeer de besprekingen te voeren en dikwijls zorgde voor ontspanning door een geestige opmerking te maken,

een man die zoals hoven reeds vermeld, hoven alles de vrije menings- uiting en de in vrijheid gevormde overtuiging voorstond en verdedigde.

R. Zegering Hadders

(5)

TD 35 - Een machtig stuk werk

'Aangezien onderontwikheling niet het gevolg van geldgebrek is maar de oorzaak ervan, han zij door hapitaalinjecties zonder meer niet wor- den ofJgeheven. Hulp zonder zelfhulp zal daarom een leeg gebaar blijven'.

In deze twee zinnen ligt vrijwel de gehele geloofsbelijdenis besloten welke de grondslag vormt van het lijvige rapport TD 35 dat mr. D. U.

Stikker heeft uitgebracht aan de UNCT AD-conferentie in New Delhi over de rol van het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden.1 Omdat er maar zeer weinig Nederlanders zullen zijn die de tijd vinden, dit rap- port te lezen, lijkt een korte bespreking van de inhoud alleszins aan- bevelenswaardig. Want de heer Stikker heeft een machtig stuk werk verricht.

Wat vooral treft is de strikte objectiviteit en koele nuchterheid, waarmede de auteur zijn betoog opbouwt en zijn conclusies (neerge- legd in een groot aantal doorwrochte aanbevelingen) formuleert. Hoe- wei hij naar beide kanten ('het rijke Noorden en het arme Zuiden') harde waarheden verkondigt, behoeft niemand zich in zijn wiek ge- schoten te voelen. Raoul Prebisch, de secretaris-generaal van UNCTAD, meende in het rapport een zekere mate van bevooroor- deeldheid ten gunste van de ontwikkelingslanden te ontdekken. De reactie van Stikker was even kernachtig als overtuigend: 'Ik ben be- vooroordeeld voor ontwikkeling'.

Bij die ontwikkeling - mede door zelfhulp - ziet Stikker een funda- mentele rol weggelegd voor het bedrijfsleven. Prebisch is dat volmaakt met hem eens. Aan de vraag, welke die rol in de komende jaren moet en kan zijn, is het rapport grotendeels gewijd.

Daarbij wordt vooropgesteld dat de liefde niet van een kant kan komen. Duidelijk blijkt dat uit de hierboven reeds aangeduide aanbe- velingen, die gericht zijn aan vijf adressen:

I. het bedrijfsleven

II. regeringen van gei'ndustrialiseerde Ianden III. regeringen van ontwikkelingslanden

1. 'The role of private enterprise in investment and promotion of exports in developing countries'.

(6)

IV. internationale organisaties V. algemeen

Hieronder volgt een uiterst summiere samenvatting van die aanbe- velingen.

I

Buitenlandse ondernemingen moeten op alle mogelijke manieren voor- zover te verenigen met wettige handelsdoeleinden en -praktijken, laten blijken dat zij erop uit zijn een positieve bijdrage te leveren tot de vooruitgang van het ontwihkelingsland in het kader van zijn economi- sche en sociale politiek. Daarbij dienen die ondernemingen niet al te hoge opbrengsten van hun investeringen te verwachten en te verlangen.

Berekeningen hebben namelijk uitgewezen, dat in gei'ndustrialiseerde landen de winst, die nodig is om uitkeringen van lOOfo over het door de moedermaatschappij gei:nvesteerde kapitaal toe te laten, ligt tussen 11 en 190fo van dat kapitaal, terwijl deze percentages in ontwikkelings- landen liggen tussen 22 en 330fo.

Goede kansen bieden in dit opzicht de 'joint ventures' tussen buiten-

(7)

landse ondernemingen enerzijds en particulieren c.q. regenngen m ontwikkelingslanden anderzijds. Dat is een efficiente vorm om het buitenlandse bedrijfsleven te betrekken bij de ontwikkeling van die Ianden en tegelijkertijd bij de opbouw van een plaatselijke kapitaal- markt.

II

Voor de ontwikkelingslanden is vergroting van exportmogelijkheden een levensbelang. Daarom dienen de regeringen van gelndustrialiseer- de Ianden hun beleid terzake van eigen invoerbelemmeringen te her- zien. Heffingen, fJreferenties, landbouwsteun, subsidies aandeindustrie, contingenteringen etc. moeten gematigd, zo niet opgeheven worden.

Hoeveel werk op dit terrein nog verzet moet worden, blijkt uit het feit dat alleen al voor steun aan de eigen landbouw door de EEG- landen, Engeland en de VS tezamen jaarlijks 10 miljard dollar wordt uitgegeven, wat meer is dan alle gei:ndustrialiseerde Ianden met elkaar als 'capital flow' ter beschikking stellen van ontwikkelingslanden.

Met een herziening van protectionele maatregelen alleen komt men er echter niet. Daarnaast dienen de regeringen van gei:ndustrialiseerde Ianden investeringsgarantiestelsels en andere stimulansen in het leven te roepen ter bevordering van de 'capital flow' naar ontwikkelings- landen.

III

Op regeringen van ontwikkelingslanden rust de taak om meer inves- teringen uit het buitenland aan te trekken. Daarvoor zijn onder meer no dig:

a. begrip voor en aanvaarding van de gerechtvaardigde doelstellingen van het ondernemerschap;

b. waarborgen voor de veiligheid van (buitenlandse) investeringen;

c. een duidelijk schema van investeringsprioriteiten;

d. garanties voor winsttransfers;

e. matiging van belastingheffing op winsten en dividenden;

f. bevordering van verlaging van produktiekosten;

g. nastreving van regionale samenwerkingsvormen ter vergroting van de afzetmogelijkheden;

enz. enz.

Zander een gunstig investeringsklimaat blijft het buitenlandse kapitaal weg; zonder buitenlands kapitaal is er weinig uitzicht op de zelfhulp, welke, gelijk in de aanhef van dit artikel gesteld, een conditio sine qua non is voor de ontplooiing van de ontwikkelingslanden.

(8)

IV en V

De aanbevelingen onder deze capita dienen in het algemeen ter onder- steuning van het voorgaande.

Ten gevolge van alle strubbelingen, waaraan de conferentie te New Delhi onderhevig was, heeft het rapport TD 35 daar minder aandacht gekregen dan het verdiende. Zo vreselijk noodlottig is dat nu ook weer niet, want zijn inhoud is tijdloos en zal nog heel lang een onmisbare handleiding blijven voor ieder, die zich op dit terrein beweegt. Naar de heer Stikker ons mededeelde, zal het rapport binnenkort in boek- vorm verschijnen.

Mogen velen zich gedrongen voelen dat hoek aan te schaffen. Om met hem na lezing tot de conclusie te komen dat het 'een schandaal is dat een derde van de wereld dat rijk is, door belemmeringen en lage prijzen van exportprodukten twee derde van de wereld, dat zijn de arme land en, bewust arm houdt'.

Ongetekende artikelen weerspiegelen de gedachten van de gehele redactie.

(9)

Liberalisme voor een grate taak:

Paal en perk stellen

aan toenemend etatisme

Onlangs lazen we dat Labour in Engeland altijd aan de winnende hand is, dus ook in de jaren dat ze na een verloren verkiezing niet in Downingstreet zetelt. De verklaring was, dat Labour, wanneer ze aan de regering is, allerlei wijzigingen in 's lands bestel aanbrengt zoals nationalisaties en instelling van planbureaus die dan in grote trekken gehandhaafd blijven als de conservatieven aan het bewind komen. Het opheffen van bestaande instellingen schept namelijk licht het gevaar van een vacuum; door het aantrekken van honderden personen in officiele of semi -officiele instanties, die lang niet altijd tot Labour behoren, zijn vele verplichtingen ontstaan die geen enkele partij aan de macht kan ontkennen, enz.

We geven hier dit voorbeeld omdat het wat de regering betreft om een twee partijensysteem gaat, zodat het probleem vrij gemakkelijk is te overzien.

In ons land, waar in den regel verscheiden partijen het kabinet schragen, is de situatie onoverzichtelijker. Al zijn er in ons land duide- lijk twee stromingen zichtbaar, namelijk een socialistische en een libe- rale, is er van een totale wisseling van de wacht tot dusver geen sprake geweest, door het blijvende element van de klerikale partijen. Wel is het overdreven te zeggen dat het geen verschil uitmaakt of de liberale dan wel de socialistische partij aan het bewind deelneemt, omdat de kleri- kale partijen er rekening mee houden, mee moeten houden, met welke partij zij de regering vormen.

Gezien het aantal partijen in ons land, moet men aannemen dat de principiele opvattingen bij de verkiezingen een zeer grote rol spelen, maar de samenstelling van regering en parlement is zodanig dat er aan een groot aantal zaken in de sfeer van de overheid niet getornd kan worden. Wat is, blijft en volgt de ontwikkeling van de maatschappij.

Wanneer we vele jaren geleden begonnen waren met een patroon dat eeuwig geldig en goed zou zijn, zou men daar vrede mee kunnen heb- ben. Maar dat is niet het geval. V ele werkzaamheden zijn in de over- heidssfeer gekomen om min of meer toevallige redenen, of om redenen die indertijd wel verdedigbaar waren, maar in de huidige tijd hun be- tekenis hebben verloren.

'Wat is, blijft' heeft tot gevolg een steeds verder gaande invloed en betekenis van wat we het overheidsbedrijf noemen. Daarnaast is er een

(10)

reusachtige ontwikkeling op het semi-officiele terrein dat beheerst wordt door de sociale wetgeving. Geschat wordt dat nu reeds een veertig procent van het nationale inkomen in feite stroomt door de officiele en semi-officiele lichamen. Dit is een zo groot percentage dat het aileen maar groter kan worden wanneer ailes gaat zoals het nu gaat. Zo wekte het bij insiders in het geheel geen verrassing dat de minister van Sociale zaken en Volksge.zondheid, de heer Roolvink, mee- deelde dat in 1969 de sociale premies wel zullen stijgen. De Belas- ting op de toegevoegde waarde (BTW) zal voor een verzwaring van de belastingdruk zorgen. W el streeft de regering naar compenserende maatregelen, maar hierbij zal binnen en buiten haar gelederen een zo groot aantal bezwaren opkomen dat er uiteindelijk toch een belasting- verzwaring en daarmee een vergroting van het overheidsbedrijf uit de bus zal komen.

V ergroting van het aandeel van het overheidsbedrijf en van de semi-officiele insteilingen houdt veel meer in dan een dienovereen- komstige verkleining van het aandeel van de vrije maatschappelijke krachten. De afhankelijkheid wordt snel groter, in het nog vrije deel gaat men zich organiseren tot grote straffe gehelen zodat op den duur een etatistische maatschappij overblijft. We schrijven op den duur, maar in feite is dit moment al heel dicht bij. Het kan toch niet anders dan de taak van de VVD zijn om op dit onderwerp van gemeenschaps- zorg haar grootste aandacht te rich ten. We zouden will en pleiten voor een duidelijke doelgerichte steilingname van de partij en dus van haar vertegenwoordigers in regering en Staten-Generaal. Het is niet vol- doende om zoveel mogelijk tegen te houden en af te remmen onder het verontschuldigende motto, dat men als numeriek niet zo sterke groep nu eenmaal niet aileen regeert. Op zichzelf is het tegenhouden en rem- men namelijk niet afdoende, de regel 'wat is, blijft en ontwikkelt zich verder' wordt op die manier niet aangetast en zal dus ondanks een succes hier en daar rustig doorwerken. De liberalen behoeven niet bang te zijn dat zij geen medestanders zuilen vinden. Integendeel, we hebben de indruk dat een doelbewuste steilingname zeer vele kiezers zal aan- spreken. Wat we namelijk missen, is een duidelijk alternatief omdat het socialistische ideaal van zoveel mogelijk eigendom en zeggenschap naar de staat om op die manier de weg naar de gemeenschappelijke eigendom vrij te maken, veel van zijn aantrekkelijkheid heeft verloren.

In de praktijk van een groot aantal communistische landen is dit ideaal gepaard gegaan met verlies van de persoonlijke vrijheid en wie in het West en stelt deze vrijheid niet zeer hoog?

Bovendien is door de toenemende internationalisatie de regulerende rol van de staat kleiner geworden. De staat heeft in het socialistische ideaal veel van zijn betekenis verloren. Ten derde kunnen we er op wijzen, dat de mensen hoewel ze heel veel gemeenschappelijke belan-

(11)

gen hebben gekregen, hun individualisme niet bebben verloren. We ge- loven niet te overdrijven wanneer we zeggen dat in ons land de ge- middelde burger een liberaal denkend mens is. Mogen we in dit ver- band eens wijzen op het godsdienstige. Bekend is de tegenstand welke Tborbecke en de zijnen bebben opgeroepen door bet vrijzinnige stand- punt te verdedigen. Gereformeerden en katbolieken bebben dit stand- punt om bet bardst bestreden en veroordeeld. Als men nu de ont- wikkeling van de laatste jaren beziet, kan men tocb niet anders doen dan constateren dat een vrijzinnige wind ook in de eertijds zo strenge godsdienstige kampen waait. W el gebruikt men biervoor het woord progressief, maar bet is zo liberaal en vrijzinnig als bet maar kan. De ontwikkeling der dingen beeft evenmin een socialistisch mensentype gebracbt; de socialistische massamedia bebben daar trouwens nauwe- lijks iets aan gedaan. De Nederlander is een liberaal denkend en voelend mens geworden. Maar waarom, zo vragen we ons af, dan ook niet liberaal handelend? Het is duidelijk dat daarvoor een partij nodig is die het aandurft met grote yeranderingen te komen om het hoog ge- stegen getij van de nationalisatie te keren en dat kan niet anders dan onze partij zijn.

We hoeven niet ver te zoeken. De staat, d.i. de centrale overheid, de provincien en de gemeenten kunnen rustig een groot aantal techniscbe instellingen afstoten. De PTT, de staatsmijnen, de spoor- en tram- wegen en de staatsdrukkerij behoeven niet genationaliseerd te zijn; er zijn zelfs vele technische redenen aan te voeren om ze op de particu- liere markt te brengen. Op het gebied van de sociale wetgeving zijn door grote vereenvoudigingen belangrijke resultaten te bereiken om een groter deel van het nationale inkomen weer in particuliere hand te brengen zonder dat daar iemand door wordt benadeeld.

Men zegt zo vaak dat in de politiek de dood in de pot, die op het vuur staat te pruttelen, zit. Er valt eigenlijk niets meer te bereiken. We menen juist dat de tijd is gekomen voor een grote opbloei van bet politieke leven en dan nog wel in positieve zin.

H. Vrind

Ik geloof dat 't verkeerd is om ooit naar hoop te zoeken buiten jezelf.

Arthur Miller

(12)

Ervaringen van nieuwe Kamerleden (IV)

Het klinkt overdreven maar het is de zui- vere waarheid wanneer ik zeg, dat het par- lementaire werk mij niet voor grote ver- rassingen heeft geplaatst, terwijl ik mij toch eerst op latere leeftijd of, zoals ik graag zeg, op rijpere leeftijd in de actieve politiek heb begeven.

Ik schrijf dit voor een goed deel toe aan de overeenkomst in sfeer en wijze van wer- ken van de organisatie die ik vele jaren heb mogen dienen en ons werk in de frac- tie: in grote eensgezindheid streven naar het gezamenlijke doel. In het gezamenlijk

G. Koudijs

streven naar verwerkelijking van onze liberale visie op mens en maat- schappij heerst in onze fractie - ik overdrijf niet - een eensgezindheid die men zich niet beter denken kan en die het werk bijzonder prettig maakt.

Nuanceringen zijn er vanzelfsprekend met betrekking tot de uit- voering in concreto en zo kon het voorkomen dat leden van de fractie verschillend oordeelden over een deel van de inhoud van de bekende motie van de heer Schuijt bij het Vietnam-debat op 25 augustus van het vorige jaar. En het heeft enkele leden van de fractie (waaronder mijn persoon) een paar moeilijke uren gekost v66rdat wij tot de overtuiging kwamen dat wij ons niet tegen die motie behoefden te verzetten.

Er zijn ook andere moeilijkheden. Een daarvan komt voort uit de gecompliceerdheid van de parlementaire procedures en techniek waar- in men niet zo snel thuis is. Gelukkig worden de nieuwelingen met raad en daad bijgestaan door de 'old timers' die U op de achterste banken van onze fractie kunt zien zitten, en in het bijzonder door onze voorzitter die met uit kennis en ervaring voortkomend gemak en met ogenschijnlijk losse hand de fractie leidt.

Zoals U weet behandel ik, samen met Vonhoff, de militaire zaken;

het algemeen defensiebeleid zowel als de zorg voor de individuele militair.

Wat dit laatste betreft zijn er in het personeels-intensieve defensie- bedrijf honderden die onze hulp inroepen omdat zij menen dat met hun

(13)

persoonlijke belangen minder rekening werd gehouden dan zij mogelijk achten.

Hier trachten wij (het werd door mevrouw Veder al gezegd) ombuds- man te zijn en onze bemoeiingen komen er meestal op neer dat wij of wel de betrokkenen duidelijk kunnen maken dat hun wensen niet in vervulling kunnen gaan - veelal omdat zulks onbillijkheden jegens anderen zou betekenen - of wel het Ministerie bereid vinden alsnog aan hun wensen tegemoet te komen; dit laatste is heel vaak het gevolg van het feit dat betrokkenen de redenen van hun oorspronkelijk ver- zoek niet duidelijk genoeg hadden uiteengezet. Het Ministerie geeft hierbij de grootst mogelijke medewerking.

Terzake van het defensiebeleid zijn wij doorlopend in gesprek met Minister en Staatssecretarissen.

Er zijn nogal wat onderwerpen van belang op het ogenblik: aan- passing van het defensie-apparaat aan het in reele waarde verminderd budget, vervanging van de tanks, aanschaffing van maritieme patrouil- les - vliegtuigen, reorganisaties - kostbaar dan wei besparend, NA VO.

V eel hiervan komt niet in de openbaarheid. Dat is mijn tweede moeilijkheid. Ik hoor nog weleens de opmerking dat de VVD (en dat geldt dan ook voor de fracties van de andere regeringspartijen) zo weinig 'tegenspel' geeft aan de regering waar bet defensiezaken betreft.

In feite echter heeft bet 'tegenspel' voortdurend plaats en toetsen wij het defensiebeleid in alle onderdelen aan onze beginselen, aan de eisen van doelmatigheid, aan de eisen die een veranderende maat- schappij stelt, en het is mijn ervaring dat dat nuttiger is en veel meer resultaat ople:vert dan bet houden van interpellaties of het stellen van vragen of het indienen van moties.

Ik gee£ toe dat hiermee ons werk onvoldoende in de openbaarheid komt, doch wellicbt doet zicb binnen niet te lange tijd een gelegenheid voor waarbij dat wei het geval zal zijn.

'Vechten is heel verkeerd', zei ]antje Blood.

'Vechten is goed', zei Rauwe Piet en sloeg hem dood.

Hilaire Belloc

(14)

Een half jaar Kamerlid

(overpeinzingen van een 'groentje ')

Toen bekend werd, dat de heer H.

J.

de Koster benoemd zou worden tot Staats- secretaris van Buitenlandse Zaken, reali- seerde ik mij, dat de consequenties van mijn plaats op de VVD-lijst getrokken gingen worden.

De spanning was er op dat moment eigenlijk al een beetje af. Eerst was er na- tuurlijk de vraag geweest, of de VVD een aanmerkelijke stijging van het zeteltal zou behalen. Toen de Kamer daarna voor mij nog drie zetels ver weg bleek te zijn, lever- den de geruchten en berichten rond de

A. Geurtsen

kabinetsformatie weer nieuwe spanning. De afstand werd wel een zetel kleiner, maar het Kamerlidmaatschap was toch nog ver weg. De span- ning zakte, naarmate de benoeming van Staatssecretarissen trager ver- liep. Totdat, en toen eigenlijk nog onverwacht, midden juni 1967 num- mer 20 van de lijst aan de beurt kwam.

Zin of onzin

De eerste indruk van het Kamerwerk was eigenlijk wat teleurstellend.

Op het eerste gezicht hadden de vergaderingen van de Kamer een nogal rommelig karakter. Voor iemand, die ervan uitging dat als je niet in 15 minuten je opvattingen over een onderwerp naar voren kon brengen, je beter kon zwijgen, duurden de uiteenzettingen nogal lang.

En voor de utopist, die dacht dat de redevoeringen ten doel hadden de mede-Kamerleden te overtuigen, was het een deceptie, dat de stand- punten vaak tevoren vast bleken te liggen en dat soms niet eens werd geluisterd naar wat anderen zeiden.

Ik realiseer mij nu, dat mijn onervarenheid met het Kamerwerk mij parten heeft gespeeld. De schijnbare rommeligheid bij het begin van een vergadering bleek te worden veroorzaakt door de spanning om op het juiste moment in de ordedebatten te kunnen ingrijpen en - bij de Hamerstukken en de formele mededelingen - door de rust van het even minder goed te hoeven opletten. De - inderdaad soms te lange - rede- voeringen bleken de zin te hebben van het zo duidelijk mogelijk etale-

(15)

ren van partij-opvattingen over de juiste inrichting van onze maat- schappij. Het bleek niet in de eerste plaats te gaan om het overtuigen van de tegenstander, maar om het publiekelijk motiveren van eigen stand pun ten.

Het kan best zijn, dat ik - mijn ervaringen van een half jaar Kamer- lidmaatschap op papier zettend - er met mijn verklaring voor mijzelf van wat eerst weinig zinnig leek, vierkant naast zit. Eigenlijk is het ook nog wel wat vroeg om te proberen tot concrete vaststellingen te komen.

Een langere ervaring zal daarvoor nodig zijn.

Efficiency

Die langere ervaring is zeker gewenst voor de beantwoording van de vraag, of de efficiency van het Kamerwerk zou kunnen worden ver- hoogd. Ik heb nu een begrotingsbehandeling meegemaakt en mijn glo- bale indruk is, dat het thans gevolgde systeem - openbare commissie- vergaderingen en als afsluiting de plenaire behandeling - niet geheel bevredigt. Voor de vele onderwerpen, die aan de orde komen, is de beschikbare tijd eigenlijk te krap. Het gevolg is, dat zeker bij de open- bare commissievergaderingen meer aan casulstiek dan aan politiek gedaan kan worden, en dat in de plenaire vergaderingen slechts een enkel onderwerp wat uitvoeriger kan worden behandeld. Het verve- lende is, dat ik niettemin nauwelijks een beter systeem zou kunnen

(16)

bedenken. Misschien dat wat meer gebruik maken van de mogelijkheid om zuiver feiteiijke vragen tevoren schrifteiijk te stellen, het systeem zou verbeteren. Misschien zal de Kamer zich ook bij het opstellen van de agenda voor de openbare commissievergaderingen wat meer zeifbe- perking moeten opleggen en zullen de bewindslieden wat minder uit- voerig moeten zijn (speciaal voor wat betreft het ingaan op niet eens gesteide vragen, waarvan in de ambteiijke voorbereiding blijkbaar werd verwacht dat zij zouden komen en die daarom in de notities van de minister een plaats kregen!). lndien dit gebeurt, zal de plenaire behandeiing van een begrotingshoofdstuk mogeiijk meer de beiangstei- ling krijgen, die zij verdient. Het is wat onbevredigend, dat nu bij die behandeling vaak aileen de specialisten uit de betreffende commissie aanwezig zijn. Misschien zal bij wat groter zeifbeperking ook het ideaal van de Kamervoorzitter, ieder jaar weer in aile optimisme geopen- baard, dat de begrotingen inderdaad voor het einde van het jaar af- gehandeid zuilen zijn, gerealiseerd kunnen worden.

Dit laatste brengt me tot een volgende opmerking: het doet wat wonderlijk aan, dat tot vlak voor Kerstmis de zittingen opeengestapeid worden om dan de heie maand januari vrijwei stil te liggen. De be- grotingstijd is zeker hondsvermoeiend. Maar misschien is het toch beter nog even door te bijten tot bijvoorbeeld half januari en dan op reces te gaan, dan pas eind januari het werk te hervatten.

Ervaring te kort

De indruk van het werk in de Tweede Kamer is na een half jaar nood- zakeiijkerwijs nogal oppervlakkig. Ik heb het hierboven al gezegd: de ervaring is daarvoor nog te kort. Niettemin: ik ben blij eraan mee te mogen doen. Het is bevredigend om, speciaal in de commissievergade- ringen, te proberen eigen inzichten, voortspruitend uit de liberale be- ginseien, bij de diverse onderwerpen gerealiseerd te krijgen. Ik besef, dat dit bij de huidige Regeringssamensteiling een eenvoudiger zaak is dan onder een Kabinet van andere signatuur. Maar het werk op zich wordt ook dan niet minder bevredigend. De vreugde van de arbeid kan wei verhoogd worden door het bereiken van resultaten, niet vermin- derd door het onverhoopt achterwege blijven daarvan.

Lectuur genoeg

Nog een ervaring tot besluit. Jk dacht altijd, dat ik voor mijn maat- schappeiijke functies veei te lezen had. Het bleek echter kinderspel te zijn vergeleken met de stapeis, die zich daar sinds eind juni 1967 bij gevoegd hebben. Als ik snel aan een bril toe ben, zal dat mede daarin zijn grond vinden. Juist die grote hoeveelheid stukken, die je natuurlijk niet allemaal hoeft te bestuderen, maar waar je wei kennis van moet nemen, geeft je ook het gevoei nooit klaar te komen. Als je het daaruit voortvloeiende lichte paniek-gevoel, dat je soms besluipt,

(17)

maar kunt overwinnen - en dat lukte tot nu toe - blijft de voldoening, dat je betrokken bent bij een (ondanks alle noodzakelijke relativering) toch wel belangrijk werk: het mede regelen van onze maatschappij, opdat vandaag, en morgen onze kinderen en de volgende generaties hierin hun eigen plaats kunnen vinden en eigen persoonlijkheid tot ontplooiing kunnen brengen.

De Quay was Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant, en vergeleken bij het fJremierschafJ is dat een zalmbaan.

Het kostte mij wat moeite tijd te vinden om iets te vertellen over mijn eerste erva- ringen als Kamerlid, omdat j e daarvoor toch wel enige afstand moet nemen van de drukke bezigheden van alle dag. Nu dit eerste volle parlementaire jaar zijn einde nadert, wil ik graag proberen enige bevin- dingen onder woorden te brengen.

Met andere collega's kan ik volmondig verklaren, dat het een bijzonder boeiend en levendig jaar is geweest, omdat je waar- schijnlijk meer dan in enige andere functie betrokken wordt bij alle bestuurlijke en

Dr. H. W. Tilanus J. G. Rietkerk

maatschappelijke problem en van ons goede vader land.

J

e leert ook al gauw, dat een Kamerlid enerzijds zijn oren wijd open moet zetten voor de vaak controversiele meningen, die nu eenmaal over allerlei onder- werpen ten beste worden gegeven en anderzijds zich niet mag vereen- zelvigen met bepaalde belangengroeperingen, maar vanuit de eigen politieke visie datgene moet helpen bevorderen wat in het belang van allen is.

Het meest boeiende van deze functie vind ik, dat je betrokken bent bij de laatste fase van de totstandkoming van wetten en beleidsmaat- regelen en daarop reele invloed kunt uitoefenen. De voorwaarde daar- voor is natuurlijk wel, dat de zaak, die je wilt verdedigen een goede zaak is.

Natuurlijk heeft het Kamerlidmaatschap ook zijn teleurstellingen, al wil ik graag voorop stellen, dat de positieve waardering bij mij toch overweegt. Zo vind ik, dat de werkwijze van de Tweede Kamer hope- loos verouderd is. Nu verbeeld ik mij niet de steen der wijzen gevonden te hebben, maar naar mijn gevoel zullen wij toch echt af moeten van de ellenlange discussies over zaken, die vaak al breeduit in de stukken

(18)

en in de pers zijn behandeld en toegelicht. Ik vraag mij af of het werk niet veel efficienter zou verlopen als meer bevoegdheden werden ge- geven aan de Kamercommissies om, elk op eigen gebied, een aantal zaken af te handelen, uiteraard met uitzondering van die punten, die politiek duidelijk controversieel liggen. De openbare beraadslagingen zouden zich dan kunnen beperken tot de behandeling van deze punten aan de hand van ingediende moties of amendementen. Ik vraag mij af of dat ook geen middel zou kunnen zijn om tegemoet te komen aan mijn tweede, wellicht nog belangrijker bezwaar, namelijk dat er tussen de verschillende Kamerfracties onderling veel te weinig gediscussieerd wordt over de aanhangige vraagstukken. Natuurlijk zijn er wel contacten over en weer, doch deze liggen meestal in het in- formele, soms persoonlijke vlak en veel minder in de werkwijze van de Kamer zelf. Daardoor worden de eigen aparte standpunten naar mijn gevoel veel te veel geaccentueerd en wordt veel te weinig geluisterd naar de ander. Het belang van de zaken zelf komt daardoor weleens in het gedrang.

De eerste, nogal schokkende ervaring deed ik in dit verband op in een commissievergadering waar ik voor het eerst een inbreng moest leveren voor een - overigens niet zo'n belangrijk - wetsontwerp. Ik was er zonder meer van uit gegaan, dat wij in deze commissie over de naar voren te brengen punten eerst onderling zouden beraadslagen; dat de commissie dan de zaken waar wij het over eens zouden zijn geworden gemeenschappelijk naar voren zou brengen en dat aileen over de punten, die de commissieleden verdeeld zouden houden verschillende zienswijzen zouden worden geformuleerd.

Al spoedig bleek mij echter dat de behandeling van wetsontwerpen in commissies meestal neerkomt op het registreren van de al dan niet juiste opmerkingen van de verschillende fracties, die dan door de griffier tot een nog enigszins leesbaar gcheel bij elkaar worden ge- schreven. Van een onderling overleg over nieuwe wetsontwerpen is meestal geen sprake, hetgeen de positie van het parlement tegenover de regering niet versterkt.

Op mijn vraag wanneer wij dan wel eens met elkaar over de onder- werpen zouden kunnen praten, kreeg ik ten antwoord, dat daarvoor de openbare beraadslaging diende.

Nog steeds ben ik van mening, dat dat geen juiste werkwijze is, omdat elke fractie haar definitieve standpunt, althans in grote lijn, vrijwel steeds bepaald heeft v66r de openbare behandeling. Ik voeg hier direct aan toe, dat in andere gevallen in de commissies wel vaak nuttig overleg plaatsvindt, maar op dit punt lijkt mij de werkwijze bepaald voor verbetering vatbaar.

V erder voel j e j e als Kamerlid erg gehandicapt doordat wij niet de beschikking over bijvoorbeeld een eigen secretaresse hebben. Zowel in

(19)

de Kamer en haar commissies als in de partij is er zoveel af te hande- len, dat het praktisch niet mogel~ik is dit allemaal op eigen kracht te do en.

Men bedenke slechts, dat toch van de Kamerleden verwacht wordt tegenspel van enig niveau te leveren tegen ministers, die complete departementen ter beschikking hebben.

Dit zijn zo enkele punten, die je in zo'n eerste jaar opvallen en waar- aan naar mijn gevoel beslist iets zal moeten gebeuren. Zoals ik echter al zei, die bezwaren nemen niet weg, dat de balans bij mij na het eerste Jaar toch naar de positieve kant uitslaat. lk vind het heel plezierig dit werk te mogen doen en hoop aileen maar, dat wij wat betere middelen zullen krijgen om er ook datgene van te maken wat van ons verwacht mag worden.

Wat een geluk, dat gelull aanstekelijk is.

Simon Vinkenoog

Niets dan lof en dank voor de redactie!

Zij stuurde mij namelijk enige vriendelijke brieven waarin op hartelijke wijze naar mijn welzijn werd gei:nformeerd. Ik ben voor deze aandacht gevoelig. Dit vooral, omdat uit de tweede brief bleek, dat de be- langstelling van de redactie zich niet be- perkte tot het stellen van deze op zich zelf gewoonlijk als formed ondervonden vraag, een vraag waarop meestal slechts geant- woord wordt met 'Dank U, hoe gaat het U'. Neen, de redactie lijkt werkelijk ge- interesseerd in mijn wedervaren. Zoveel

H. E. Koning

oprechte belangstelling kan zonder onhoffelijk te worden niet worden afgedaan met een eenvoudig bedankje. Een meer uitvoerig antwoord is passend.

Ik ben nu ruim een jaar lid van de Tweede Kamer. Mijn eerste be- grotingsbehandeling heb ik achter de rug. De tweede staat voor de deur. De eerste wetsontwerpen, waarvan ik niet aileen de openbare, maar ook de schriftelijke voorbereiding heb moeten doen, zijn afge- werkt. Een volledig seizoen ook met spreekbeurten, spreekuren en werkbezoeken is voorbij. Er mag derhalve worden verwacht, dat ik thans tot een enigermate gegrond oordeel in staat ben, een oordeel niet aileen over de vraag hoe het kamerlidmaatschap mij bevalt, maar ook

(20)

}

1

(21)

of ik naar eigen mening tot nu toe mijn werk heb gedaan zoals ik ver- wachtte dat te zullen en kunnen doen toen ik op 23 februari 1967 voor het eerst mij als enige VVD-er in de bank naast D'66 zette.

De eerste vraag, hoe het kamerlidmaatschap mij bevalt, kan ik zon- der meer bevestigend beantwoorden. Het werk van een kamerlid is uitermate boeiend door zijn afwisseling, door zijn contact met vele mensen van allerlei aard, opvatting en positie. Een fascinerende zijde is ook het onregelmatige. De dag begint gelukkig niet te vroeg, maar eindigt daarentegen laat tot zeer laat; mijn uren haal ik heus wel. Aan vroeg opstaan heb ik een broertje dood. Het gezegde 'de morgenstond heeft goud in de mond' heeft op mij weinig of geen aantrekkingskracht.

Bovendien, goud is niet meer wat het vroeger was; kijk maar eens naar al die prijsschommelingen. Tegen werk tot laat in de avond, tot in de nacht, zoals vrij regelmatig, vooral in de begrotingstijd voorkomt, heb ik geen bezwaar. Dat bevalt me. Jammer genoeg houdt niet iedereen met deze enigszins ongebruikelijke dagindeling rekening. Tegenwoor- dig heb ik dan ook in mijn driekamerflat naast mijn bed een tweede telefoon-aansluiting. Verder is aantrekkelijk, dat je meer dan een ter- rein tot je werkgebied kunt rekenen, dat je niet alleen het werk behoeft te doen waarvoor je opleiding je als van nature heeft voorbestemd - belastingen - maar dat je min of meer ook je hobby's - verkeer - kunt uitleven.

Op de tweede vraag, of ik van mening ben het kamerlidmaatschap zo te vervullen als ik mij had voorgesteld, moet ik een minder positief antwoord geven. In vergelijking met andere kamerleden verkeer ik in het voordeel, dat ik als ambtenaar op non-actief al mijn tijd aan het kamerwerk kan besteden. Daartegenover staat, dat ik een aantal drukke commissies heb - Binnenlandse Zaken, Justitie, Financien, Verkeer en Waterstaat, Ambtenarenzaken en Pensioenen, Verzoekschriften.

Het kamerwerk brengt met zich onvoorstelbare stromen papier. Dat die grote hoeveelheden onvermijdelijk aan het kamerlidmaatschap ver- bonden zijn, was mij uit mijn ambtelijke tijd op Financien bekend.

Desondanks heb ik mij behoorlijk misrekend. Op de Kneuterdijk kreeg ik al dat papier keurig gesorteerd periodiek onder mijn neus. Alleen al met het sorteren en opbergen van de kamerstukken ben ik bijzonder veel tijd kwijt, meer tijd dan mij lief is en meer tijd dan, dacht ik, nuttig is. Om financiele reden heb ik mij nog geen secretaresse durven veroorloven. Aan het part time in dienst nemen van een dergelijke vertrouwde steunpilaar valt echter niet te ontkomen. Dat hoeft ook niet, want de financiele bezwaren vallen weg. Dan zal ik, hoop ik, veel werk, dat niet van direct nut is voor een goede vervulling van het kamerlidmaatschap kunnen afstoten. Hoewel ik op deze wijze veel beter dan tot nu toe mijn werk zal kunnen doen, blijf ik het jammer vinden, dat het Nederlandse parlement zo slecht is uitgerust. Zeker

(22)

er is een voortreffelijke griffie, een uitstekende bibliotheek, een plezie- rige koffiekamer, een goed restaurant, Nieuwspoort voor babbels en borrels met journalisten van allerlei kranten en richting, we hebben een best fractiesecretariaat, en er zijn bekwame wetenschappelijke me- dewerkers, maar ik mis een eigen kamer in het Kamergebouw en ik mis een secretaresse daar. lndien ieder kamerlid een eigen kamer zou hebben en er per drie

a

vier kamerleden een secretaresse zou zijn, dan zou veel meer gedaan kunnep worden dan nu, dan zou de parlemen- taire controle doeltreffender kunnen worden verricht dan thans. Voor- alsnog lijken dit echter dagdromen. Hoewel ... , neen, ik droom verder.

'Orde op ru i mte' *

In een vlot leesbaar boekje heeft de heer

J.

Hendriks, voorzitter van de landelijke werkgroep Ruimtelijke Ordening D'66, zijn persoonlijke visie gegeven over het ruimtelijke ordeningsbeleid, dat tot nu toe in Nederland wordt gevoerd en het beleid-voorstel van D'66 dat hiervoor in de plaats zou moeten komen.

Het boekje wordt ingeleid door Mr. H. A. F. M. 0. van Mierlo, de fractievoorzitter van D'66 in de Tweede Kamer.

Het doel van D'66 is de 'democratisering van de planning'. Dit is nodig, omdat 'wie de werkelijkheid beziet, zal moeten beamen, dat aan de coordinatie zowel als aan planning en democratische inspraak nogal wat ontbreekt' (blz. 12).

Er wordt geconstateerd dat er in ons staatsbestel dat op 100 jaar oude fundamenten berust een 'beangstigende verstarring' bestaat (blz.

13).

Voorgesteld wordt o.a.: het financiele aspect der ruimtelijke orde- ning op lange termijn te plannen, betere coordinatie door een afzonder- lijke minister voor de ruimtelijke ordening, aanpassen van de organi- satie aan de schaalvergroting en voortdurende actieve en openhartige voorlichting (blz. 14).

Deze voorstellen zijn mijns inziens niet hemelschokkend door hun originaliteit. Door de schrijver zijn zij echter in een windhoos van obligate aanvallen op de PvdA en de VVD verpakt, waardoor de lezer op de gedachte zou kunnen komen, dat er iets nieuws onder de ,:. J. Hendriks. N.V. Uitgeverij A. Roelofs van Goor, Amersfoort.

(23)

zon IS.

Schrijver acht een Derde Nota over de RO gewenst als daarin wordt stilgestaan bij de economische en financiele planning. Het is waar dat het kabinet-Cals, de fabrikant van de Tweede Nota, zich te weinig met de financieel-economische aspecten heeft beziggehouden. Ook uw recensent is hiernaar benieuwd.

Volgens schrijver zou de democratisering van onderzoek en planning voor het eerst in praktijk zijn gebracht terzake van de stadsgewest- vorming in Midden-Limburg. Het is moeilijk te overzien of deze con- statering juist is. lk zou echter als kanttekening willen opmerken dat sinds de inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op 5 juli 1962 op allerlei bestuurlijke niveaus onderzoekingen van diep- gaand karakter in gang zijn gezet, en dat de mogelijk opkomende ge- dachte dat slechts in Midden-Limburg democratisch gepland wordt, m.i. rijkelijk voorbarig is.

Op blz. 57 staat te lezen: 'Ruimtelijke ordening behoort te berusten op rationele beslissingen'. Deze stelling is opgenomen in een paragraaf van het 'Welzijn'. Naar mijn mening heeft de schrijver, aan wiens goede intenties ik niet twijfel, toch wat gemakkelijk het woord 'ratio- nee!' gehanteerd op een terrein, dat zo door emoties is omgewoeld.

Als de schrijver dan even verder (blz. 60) door de geopende deur binnenkomt en stelt, dat 'deze economische groei echter nooit mag worden bevorderd om wille van zichzelf en dat zij niet autonoom is', dan heeft hij wel gelijk, maar gaat het kardinale punt van afweging van nut en offer van de economische groei uit de weg.

Ik ben dan aileen maar bevreesd dat schrijvers rationele beslissingen slechts gebaseerd zijn op het stemvolume van de verdedigers van deel- belangen.

De schrijver steekt zijn 'emotionele' voorkeur of afkeur niet onder stoelen of banken, als hij de gang van zaken rond het rapport-Kosten over Schiphol doortrekt naar de Commissie voor de Gouden Delta, met de kreet, waarin 'Rotterdam meent de lakens te kunnen uitdelen.' De zaak ligt hier juist andersom. De mededeling in het Gouden Delta-rapport, dat Voorne en Putten ongerept moeten blijven, is een politieke, noem het: een emotionele om alle haven-haviken rood de tafel te houden. Jan en alleman lopen te hoop, ook D'66 (hearing in Hoogvliet) om de directeur van het Rotterdamse Havenbedrijf om de oren te slaan, als hij aankondigt, dat hij een wetenschappelijk gefun- deerd rapport over de eventuele mogelijkheid van havenontwikkeling op Voorne en Putten aan de Deltacommissie en in de gemeenteraad van Rotterdam wil voorleggen.

Aan de hand van dit voorbeeld heb ik duidelijk willen maken, dat ik het met de schrijver eens ben, dat in het ruimtelijk beleid meer rationele elementen moeten worden ingevoerd.

(24)

Het industriele spreidingsbeleid, het zeehavenbeleid, etc. is opportu- nistisch. Allerlei politieke factoren spelen een belangrijke rol. Ieder gebied, iedere gemeente, ja zelfs iedere politieke partij meent zijn uil een valk te zijn. De 'facet-maniakkerij' viert hoogtij in ons land. Wan- neer de schrijver meent, dat hij - pragmatisch als hij is - met behulp van de computer (blz. 58) deze ziekte te lijf kan, dan wacht hem een zware teleurstelling.

Op zichzelf is er tegen het maken van plannen geen enkele bezwaar.

Hoe democratischer deze planning tot stand komt, des te beter dat is.

lndien de schrijver zich een voorstander toont van lange-termijnplan- ning, dan zal een dergelijke planning een toch wel bijzonder flexibel karakter moeten hebben.

Verwacht de schrijver dat zijn lange-termijnplanning tot een goede ruimtelijke ordening zal leiden, dan zal hij er goed aan doen eens een duik te nemen in het reservoir van plannen, die in de loop der tijd door de socialisten zijn voorgesteld en zich afvragen wat hiervan is te- rechtgekomen.

Tenslotte zij nog vermeld, dat minister Udink nooit lid van de ge- meenteraad van Rotterdam is geweest (blz. 78).

L. van Leeuwen

De waarheid is moeilijk door lwrtzienden te ontvangen.

Simon Vinkenoog

(25)

,.je mag van alle vruchten eten behalve van deze ene."

Uit: Nebelspalter, Zwitserland.

(26)

Medewerkers in vogelvlucht

R. Zegering Hadders, geboren 25 juni 1912 te Emmen. Was landontginner. Be- zocht de R.H.B.S. te Ter-Apel en volgde lessen te Groningen in staatsinrichting en economic. Sinds september 1939 wethouder van onderwijs en sportzaken van de gemeente Emmen. Van 1946-1948 lid van de Eerste Kamer. Sinds 1948 lid van de Tweede Karner. Voorzitter van de vaste commissie van verkeer en waterstaat. Voor- zitter waters chap 'De Runde'. Voorzitter afdeling paardehouderij van het land- bouwschap. Voorzitter Diaconessenhuis te Ernmen. Voorzitter kerkvoogdij Ned. Herv.

gemeente. Lid Zuiderzeeraad. Verder voorzitter van verschillende besturen op lan- delijk, provinciaal en gerneentelijk niveau.

G. Koudijs werd geboren in 1906. Van 1927 tot 1958 was hij rnarine-officier. Hij was adjunct-directeur bij het KNMI van 1959-1962 en directeur van Scheepsbouw- belangen N.V. van 1962 tot 1966. Hij is sinds februari 1967 lid van de Tweede Kamer.

Mr. A. Geurtsen werd geboren in 1926. Bezocht het Stedelijk Gymnasium te Schie- dam, deed doctoraal examen rechten aan de Gemeentelijke Universiteit te Amster- dam in 1950. Is sedert 1950 advocaat te Rotterdam, secretaris van een aantal mid- denstandsorganisaties, directeur van de stichting levensmiddelenbeurs ROKA, hoofd- bestuurslid van de Kon. Ned. Middenstandsbond, lid van het bestuur van de Hoofd- bedrijfschap detailhandel en hoofd-produktschap Akkerbouwprodukten. Hij is sedert juni 1967 lid van de Tweede Kamer.

Mr.

J.

G. Rietkerk werd geboren in 1927 te Boskoop. Deed in 1946 eindexamen HBS-B en in 1947 staatsexamen gymnasium-B. Studeerde van 1947-1952 Neder- lands recht te Leiden en deed in 1952 doctoraal examen. Hij was van 1953 tot 1956 werkzaam in de advocatuur en bij een emigratie-vereniging, van 1956 tot 1959 was hij juridisch medewerker bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en van 1959 tot 1967 secretaris bij het Centraal Werkgevers-verbond, waar hij thans adviseur is.

Hij is sedert februari 1967 lid van de Tweede Kamer.

Mr. H. E. Koning werd in 1933 te Beilen geboren. Deed in 1952 eindexamen gym- nasium-B te Groningen en studeerde van 1952 tot 1958 aan de Rijksbelasting- academie te Rotterdam. Hij deed kandidaatsexarnen Nederlands recht te Leiden (extraneus) in 1956; doctoraal examen in 1962 (extraneus). Hij was adjunct- inspecteur van 's Rijks belastingen van 1958 tot 1961, inspecteur vanaf 1961. Was sedert 1962 werkzaam aan de afdeling Algemene en Juridische Zaken van de Be- lastingdienst van het Ministerie van Financien. Hij is lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland en sedert februari 1967 lid van de Tweede Kamer.

H. Vrind werd in 1915 in Den Haag geboren. Hij bezocht de H.B.S. in Dordrecht en Wageningen en deed in 1932 eindexamen. Hij behaalde de akte M.O. Staats- inrichting en verschillende andere onderwijsakten. Hij was als redakteur aan de Haagsche Courant en Het Vaderland verbonden, en verdeelt nu zijn tijd tussen het onderwijs en de journalistiek.

148

I g v v v a k li 1=

~;

gt

y y

h d L

c

A. v

c

F p

r:

r:

I

s

v

(27)

DE CULTURE E L-G EOG RAF JSC BE

INDELING VAN

NEDER~ANP

Een beredeneerde hierarchie van Cffltf!rrl~

gebieden en centrq

Dr. W. Vostet

Dft hoek tracht op basis van uitvoerig statistisch materiaal een inzicht te geven in de kernen of centra, die in Nederland een verzorgende functie vq~r hun omgeving hebben op cultureel gebied. Tevens wordt op grond

v~p een efDpirisch onderzoek aangetoond welke de verzorgingsgebieden VCl.fl deze c~lturele kernen zijn. Het begrip cultuur is hier gebaseerd op de aspecten: onderwijs, toneel en concert alsmede tentoonstellingen. Uitvoerig

~:J.¥trtmateriaal maakt tevens duidelijk dat de culturele verzorging een

hi~rarchische opbouw vertoont.

:Qe relatie van de in dit hoek beschreven. gebiedsindeling met indelingen op aiidere terreinen ( economische, bestuurlijke) wordt nauwkeurig weer- gegeven. Het hoek vormt een bijdrage tot het beter inzicht in het probleem va:n de juiste vestigingsplaats voor onderwijsinstellingen, alsmede tot dat yap de geografische of ruimtelijke cultuurspreiding. Als zodanig kan men het werk ook zien als van praktische betekenis voor de beleidskringen uit deze sectoren.

Dr. Voster is sous-chef van de Afdeling Onderzoek en Planning van bet Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, alsmede Hoofd van de Onderafdeling ·Studie van deze afdeling, waaraan hij sedert eind 1956 is

ve.rbonde1~.

Omvang: XII

+

256 ·blz., 44 tabellen

+

aparte kaartenmap met 29 kaarten ( 40 x 48 em) in kleur

Formaat: 151/2 x 24 em

Prijs van hoek

+

kaartenmap

f

45,-

INHOUD Deel I - Inleidend gedeelte

Algemene beschouwing over gebiedsindelingen en verzorgingskernen I Begripsvor- ming, probleemstelling I Methoden van onderzoek.

Deel II - H et kernenonderzoek

Onderwijskernen I Toneel- en concertkernen I Tentoonstellingskernen I Totaalbeeld culturele kernen I Vergelijking met kernenpatronen op andere gebieden.

Deel III- Het gebiedenonderzoek

De onderwijsgebieden I Toneel- en concertgebieden I Tentoonstellingsgebieden Totaalbeeld culturele gebieden I Vergelijking met andere gebiedsindelingen

Deel IV - Nadere interpretaties

Vergelijking van de resultaten van de theoretische en de empirische benadering I Dynamiek in kernenpatroon en gebiedsindeling I Systematiek in het kernenpatroon I Systematiek in de gebiedsindeling I Praktische consequenties van de gevonden

indeling I Slotbeschouwing ·

Summary I Lijst van tabellen I Literatuuroverzicht

. ' •' \ '• -' I - • ·' ~

(28)

Mr. D. U. Stikker

MEMO IRES

V erkrijgbaar in de boekhandel

NIJGH

&

VAN DITMAR

D D A :M

c

"

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het project Balunda-ba-Mikalayi kan ik daar samen met de rest van het team zowel mijn technische kennis als mijn liefde voor Congo 100 % inzetten, en dat zal ik met

Want Baert heeft ook begrip voor zijn artsen en hulpverleners: ‘Meneer

Op grond van de voornoemde wetgeving is het College van de rechten voor de mens (hierna: ‘het College’) bevoegd om te oordelen op schriftelijke verzoeken en te onderzoeken of in

Het gerechtshof overwoog vervolgens in lijn met zijn eerdere arrest uit januari 2018 dat een geringe delta v op zichzelf niet in de weg staat aan het aannemen van causaal

directeur publieke gezondheid (DPG) van de GGD Regio Utrecht als toezichthouder op de kinderopvang als bedoeld in de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 en hoofdstuk Va, artikel

De raad voor te stellen de voorgenomen fusie NUOVO – Anna van Rijn college goed te keuren;. De raad voor te stellen

Krediet herinrichting Buntplein De raad middels bijgevoegd raadsvoorstel voor te stellen een krediet ter grootte van € 86.461,10 vast te stellen voor de herinrichting van

Door deze belofte te ondertekenen, ga ik de verbintenis aan om de vakbondsrechten te respecteren en te bevorderen tijdens al mijn werkzaamheden die te maken hebben met EU-wetgeving