• No results found

Tolk van de vernieuwingswil?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tolk van de vernieuwingswil? "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

G. ]. N.M. Ruijgers

Tolk van de vernieuwingswil?

Twintig jaar geleden, bij de oprichting van de PvdA sprak Banning over de 'nienwe bladzijde' die was opgeslagen in de ge- schiedenis van het socialisme in Nederland. Degenen die in 1946 het oprichtin:gscongres mochten meemaken, zullen het niet gauw vergeten. Het was een gebeurtenis die ver uitstak boven al die congressen die nu eenmaal behoren tot het protocol van het politieke bestaan. Omdat er ,roen iets bijzonders aan de hand was.

Omdat op dat ogenblik voor de politieke en maatschappelijke ver- nieuwingswil in ons volk mogelijkheden daagden, die in het voor- oorlogse Nederland onbereikbaar en ondenkbaar waren geweest.

Nu, na 20 jaar, wat is er allemaal van. terechtgekomen? Is de bladzijde in 1966 nog even nieuw als in 1946? Wat wordt er gevergd om in deze tijd tolk van de vernieuwingswil te kunnen zijn? Het is te begrijpen, dat dergelijke vragen bij een twintig- jarige herdenking worden gesteld. Slechts op enkele punten wordt in het navolgende getracht op die vragen een bijdrage tot een antwoord te geven.

De PvdA is in 1946 van start gegaan als de partij van de door- braak. De jonge generatie kan het al bijna niet meer navoelen, hoezeer deze keuze toenmaals een conflictsituatie schiep in het overgeërfde politieke organisatiepatroon van ons land. Wat we vandaag in Doetinchem beleven als de achterhoedegevech-

ten van een achtergebleven streek, dat was in 1946 die normale situatie. Wie toen voor de doorbraak koos en van die keuze alle consequenties aanvaardde, plaatste zich daarmee alleen reeds in de politieke voorhoede van ons land.

In de persoonlijke omstandigheden heeft dit vooral gegolden voor hen die uit de confessionele wereld 'doorbraken' naar het socialisme. Wanneer Tans of ik nog ooit de tijd krijgen om me- moires te schrijven, dan zou het geen moeite kosten om een serie incidenten en anekdotes te vertellen, die 'Uit het rijke Roomsclw Leven' in de schaduw zouden stellen. Ik ga hier aan voorbij, want het is een zaak noch voor spijt noch voor trots. Als we vandaag opnieuw voor de keuze zouden Sil'aan, zou precies het-

(2)

zelfde gebeuren. We deden het, omdat we eerlijk wildien blijven tegenover ons zelf. Over zo iets kan men achteraf tevreden zijn, maar enig gevoel van trots als over een bijzondere prestatie is er vreemd aan.

De keuze voor de dOOtrbraak was echter in 1946 niet alleen een zaak van enkelingen, het was een zaak van de partij als ge- heel. Een grote politeke partij, als de SDAP was, bleek bereid zich zelf op te heffen, zonder dat daartoe enige uiterlijke nood- zaak aanwezig was, ten einde op die wijze de baan voor iets nieuws te helpen vrijmaken. DaJt gebeurt niet zo heel vaak in het politieke leven en dat heeft in de eigen rijen altijd wel met enige spanningen van vOOtrbijgaande aard te maken. De tegen- standers hebben zich herhaaldelijk schamper over deze bereid- heid van de SDAP uitgelaten. Het heette, dat het met idealisme niets had te maken en alleen om verkiezingswinst was begonnen.

Moet met dit laatste een politieke partij dan geen rekening houden? De ervaring leert ook wel, dat er het beste iets is te bereiken, als in de wisselende politieke conjunctuur op een ge- geven ogeblik ideaal en belang samenvallen. Echte politiek is het benutten van dergelijke kansen. Het ging echter Oll1 veel meer dan een partijpolitiek belang. Het ging toen ook Oll1 de werkbaarheid van het democratische bestel in ons land en die vraag ligt er nog steeds.

Hoezeer de gehele partij de doorbraak ook als beginsel ern- stig heeft genomen, is bovendien in de moeilijke tijd van het mandement duidelijk genoeg gebleken. Op dat ogenblik kon de doorbraak veilig worden gesteld, dank zij de solidariteit van de gehele partij en dank zij de beheerste, maar ontwijfelbare duidelijkheid waarmee toen mensen als Burger en Vermeer ach- ter de KWG gingen staan.

Het is altijd moeilijk achteraf te peilen wat de keuze van 1946 voor de latere ontwikkeling van het socialisme in Neder- land heeft betekend. Men weet namelijk wel wat er sindsdien in feite is gebeurd, maar niet waJt er zou zijn gebeurd, als er in 1946 niets was veranderd. Dat blijft altijd gissen. Vast staan twee dingen, namelijk dat de PvdA als gevolg van de doorbraak bepaald niet is opgeschoven naar rechts en dat vandaag nie- mand in de partij terugverlangt naar de vroegere situatie. Mis- schien hebben de oprichters van de partij het in 1946 niet hele- maal voorzien, niet kunnen voorzien, maar het 'nieuwe begin' heeft in de partij ook een stuk openheid en onbevangenheid ge-

(3)

bracht, die haar bijzonder van pas is gekomen, toen de stonn~

achtige ontwikkeling van de latere jaren het sooia1isme plaat- ste voor geheel DJieuwe vraa:gsrtukken. De verstarringsverschijn- selen van elders zijn in Nederland uitgebleven. De politieke ontw~kk!eling had in een land als Frankrijk anders kunnen zijn, indien daar in 1946 iets van een PvdA tot stand had kunnen k~

men. Daar is toen o~er gesproken, zoals er ·in 1965 wer is ge- sproken. De feiten wijzen wel uit, dat ook een polimieke partij in het midden van de 20ste eeuw niet straffeloos kan blijven ademen in het klimaat van de 19de eeuw.

Intussen is ook met de doorbraak de situatie van 1966 geheel anders komen te liggen dan die van 1946. In beginsel is de dOOl'braak een gewonnen zaak. V oor de jonge generaitie is zij een ·historische verworvenheid geworden. Niet alleen binnen de partij, maar ook buiten de partij, n'en déplaise Doetinchem.

Wat in 1946 een religieuze zaak was, is vandaag een politieke :llaak geworden. Dat is mede te danken aan de interne ont- wikkeling van de PvdA. Maar het is ook de vrucht van de ont- wikkeling, die zich buiten de PvdA heeft voltrokken, met name in de katholieke wereld. Wie kennis neemt van de standpunten van de moderne theologie, kan slrohts tot de con- clusie komen, dat a:an de hand daarvan de keuze voor een niet- confessionele partij gemakkelijker en meer voor de hand liggend is dan die voor een confessionele partij.

In de eerste jaren van de PvdA moest ik in de internationale literatuur zorgvuldig speuren naar uitspraken van kerkelijke zijde, die steun konden geven aan de politieke keuze voor de doorbraak.

Vandaag liggen ze voor het oprapen en is de moeite van de bewijslast eerder komen te liggen bij de verdedigers van het traditionele organisatiepatroon. In de tijd van Sohaepman en Kuyper was het politieke confessionalisme in Nederland als het wa:re een historische onvermijdelijkheid.

In de jaren tussen de wereldoorlogen was het een traditie geworden, die verheven werd tot beginsel. Vandaag is alleen de traditie overgebleven. Een enquête van enkele jaren geleden onder de katholieken ·in Frankrijk leverde het resultaat op: de intelligentsia en de militanten staan overwegend in het midden- links, de kerkelijke overheid zoekt een plaats in het midden van het midden, het kerkvolk staat overwegend in het midden-rechts.

Dat biedt wel aanknopingspunten met de situatie in ons 1and.

Bij de oprichting van de partij in 1946 was de doorbraak enkel

(4)

nog opgave, vandaag is zij gave en opgave tegelijk Zo is het bij voorbeeld ook met de democratie. Het maakt, dat een jonge gen~ratie er niet meer door wordt geraakt op de wijze als zij die in de ·storm hebben gestaan. Dat is van belang voor de plaats- bepaling van de partij in het geheel van ons politieke leven en)voor de lijn die de partij heeft te volgen. Het heeft ook de taà:k van werkgemeenschappen een ander karakter gegeven. Sim- pèler is het al met al niet geworden. De verwereldlijking van het openbare leven zal ook in ons land de verkiezingen in toenemen- de mate een politiek karakter doen krijgen. Dat is winst. Maar in een geestelijk verdeeld land als het onze blijven ook in de toe- korrist apà!l'te eisen gesteld aan een partij die de pretentie wil waarrnaken · open te staan voor mensen uit alle geestelijke groeperingen. Zeker in een land als het onze is het een fictie te n'tenen, dat men de kiezers blijvend kan boeien, als de politiek versèhraalt tot de behandeling van enkel technische vraagstuk-

ken~·

De gavè van de doorbraark zou wel eens moeilijker kunnen blij- ken dan de opgave. Als de noodzaark om zich af te zetten tegen . de tegenstander overbodig is geworden, drei!§l: ook de prikkel tot eigen innerlijke spankracht te verflauwen. Wat gave is; •wordt w gemakkelijk sleur en wat sleur is, is wmmg ge- eîgend om een buitenstaander hetzij te doen vloeken hetzij te bezielen.

Met de keuze voor de doorbraak had de PvdA op een van de vèle punten uit de verhouding kerk-wereld in 1946 eerder gelijk dan, althans naar katholieke zijde gezien, de officiële rtheologen.

Natuurlijk was dat voor de partij een streep aan de balk, zeker in een land als het onze. Maar in het antwoord op de vraag, of de PvdA in ons land werkelijk de tolk van de vernieuwingswil is, gaat het ten slotte niet om theologie, maar om concrete stand- puntbepalingen op politiek en maatschappelijk gebied.

Terugdenkende aan 1946 is het achteraf opmerkelijk, hoezeer toen in politieke keuze en standpuntbepaling - uitemard kan ik daar slechts voor me zelf over spreken - een zioh afzetten heeft meegewogen •tegenover het Nederland van de jaren dertig.

Dat geldt zowel voor het politieke organisatiepatroon als voor de inhoud van de politiek en die twee hangen samen. De onmacht en de onwil van de toenmalige coalities om de massale werkloos- heirlscrisis radicaal aan te pakken, hebben een dieptepunt ge- vormd in onze staatkundige geschiedenis. Deze crisis deed bij

(5)

velen het verlangen ontstaan: dat .nooirt: weer! Ovoogens gpld

rut voor ver buiten onze greDIZen. De eindeloze.. discu~sies

in de beginjaren van de Verenigde Naties over de full ·~mp}oy­

ment hielden eveneens een afzetting in tegenover· de. catastro-

fale crisis van de jaren dertig. ·,,:

Vandaag is het beeld wel geheel anders. Daar heeft ook, de ontwikkeling van de economische wetenschap toe bijgedragen.

Daarnaast kan echter veilig worden gesteld, dat er in de twintig jaar '16-'66 op sociaal en economisch gebied in ons land meer is •tot stand gekomen dan in al de voorafgaande decennia van deze eeuw. Mij is niet gevmagd dat hier allemaal op te sommen.

Maar de generaties dioe na de oorlog volwassen zijn geworden, kunnen zich de maatschappelijke verhoudingen van de jaren dertig al bijna niet meer reëel voorstellen. Ook in dat opzicht is iets van het ontstaan van de PvdA geschiedenis geworden.

Het is een ervaringsfeit van de laatste 20 jaar, dat. de poli- tiek in Nederland het meest creatief is geweest, als., PvdA en KVP beide deel uitmaakteru van de regering en dat er een zekere stagnatie optrad, zodra de KVP een voorkeur liet gelden voor de VVD. Waarschijnlijk heeft diJt te maken met het feit, dat het element van verandering zozeer een wezenskenmerk is van: de huidige tijd, dat het in een cre<lltieve politiek niet langer kan gaan om de oude tegenstelling tussen verandering en behoud, maar slechts om de vraag in welk tempo, op welke wijze; in welke richting zich de verandering moet voltrekken. In een ·der- gelijke situatie heeft een samenwerking met de VVD meer .iets van sentiment dan van logica.

In het wisselende getij van successen en tegenslagen is ons land er in 20 jaar toch op vooruitgegaan en de PvdA mag dank- baar zijn daarin een stimulerende rol te hebben kunnen vervullen.

Maar naar de toekomst gekeken liggen er voor het socialisme wel fundamentele vragen vandaag. En het is goed die vragen niet te ontwijken. Drie ervan wil iok in het kort aanduiden.

V oor het eerst in derze tijd staan we voor het feit, dat in een aan- tal bevoorrechte landen in de wereld bij een goede samenwer- king tussen poHtiek, techniek en economie het armoedevraagstuk tot een oplosbaar vraagstuk is geworden. Het betekent met, dat er geen armoede meer wordt geleden, het hertekent alleen, dat het zo niet behoeft te zijn. Dat is voor het socialisme een nieuw gegeven. Het socialisme is in al onze landen ontsrtaan en groot geworden in de strijd tegen de armoede. In die stTijd heeft het zijn grootste successen behaald. Het zal het loskomen ver-

(6)

gen van een aantal traditionele denkgewoonten, als het socialis- me ook in de 'welvaartsstaat' tolk van de vernieuwingswil wil zijn.

In de tweede plaats is er het feit, dat in deze tijd de poli- tiek soms moeite heeft de vorderingen van de technische re- volutie bij te houden. De na de opstand van 1956 naar het Wes- ten uitgeweken Hongaar Horvath vertelt in zijn boek 'Opstand der feiten', dat de veranderingen van de laatste jaren in de sow- jet-ideologie meer het werk zijn geweest van de rekenmachines dan van de partij-ideologen. Kras gezegd: computers zijn ge- treden in de plaats van politieke commissarissen. Wetenschap- pelijker misschien is het boek van de Amerikaan Garretson: The abundant Peace. Hij voorziet in enkele decennia de tijd, dat, eerst regionaal en nationaal, later misschien ook internationaal de consumptieve behoeften door computers nauwkeurig kunnen worden gemeten. In de oude tegenstelling tussen planeconomie en vrije economie zullen dan de socialisten gelijk krijgen, niet op grond van politieke voorkeuren, maar op grond van de techni- sche ontwikkeling.

De2le technische revolutie zal in de komende tijd niet alleen de nationale, maar ook de internationale verhoudingen diep- gaand beïnvloeden. In een interessant rapport van de Engelse sec- tie van de Europese Beweging (European Co-operation in ad- vanced Technology, 1965) wordt er duidelijk op gewezen, dat de integratie van Europa zich als noodzaak opdringt om bij te kunnen blijven op al de moderne gebieden van vliegtuigbouw, ruimte"onderzoek, kernenergie, chemische en elektronische indus- trie. Meer dan ooit zijn we in een situatie terechtgekomen, waar- in de welvaart van morgen afhankelijk is geworden van de research van vandaag. Deze gaat echter zulke enorme bedra"

gen vergen, dat geen enkel Europees land, zelfs niet een EEG, dat afzonderlijk kan opbrengen. Misschien geeft alzo de tech- nische ontwikkeling een reëel argument om ten slotte opti- mistisch te blijven over de eenwording van Europa.

Een ander voorbeeld uit de interna~tionale politiek vertelt de Duitse kerngeleerde von W eiszaecker in het jongste nummer van het Europa-Archiv. Waarschijnlijk zal over een tien jaar de wetenschap de laatste geheimen hebben ontsluierd over de weersomstandigheden, waar het al of niet slagen van de oogst van afhankelijk is. Nog enkele decennia daarbij en men zal die omstandigheden 'kunstmatig in het leven kmmen roepen. Op dat ogenblik zal van 's mensen macht over de weersomstandig-

(7)

heden dezelJ.ide aandrang uitgaan om te komen tot de organi- satie van een wereldpolitiek bestel als vandaag van 's mensen macht over de kernwapens. Vandaar dat von Weiszaecker op die plaats de vrede noemde 'de levensvoorwaarde van het tech- nische tijdperk'

Al deze vragen lagen in 1946, bij de oprichting van de partij nog buiten onze horizon. Het verwoeste en verarmde Europa was aan de technische revolutie nog niet toe, al was de kernbom op Hiroshima al gevallen. Ook vandaag nog kan niemand met zekerheid zeggen, hoe en op welke wijze genoemde ontwikkelin- gen zich zullen voordoen. Maar het socialisme staat in deze tijd zozeer betrokken in het doen voor vandaag, dat er wel eens onvoldoende tijd overblijEt voor het denken aan morgen.

De politiek is a:Ehankelijker geworden van wetenschap en tech- niek dan ooit vroeger het geval was. Dat moet op een of an- dere wijze worden verdisconteerd in het beleid van een partij die de tolk wil blijven van de vernieuwingswil in ons volk.

Die taak is des te moeilijker, omdat in deze tijd zoveel zaken en begrippen een nieuwe dimensie hebben gekregen. Dat was het derde punt waar ik op wilde wijzen. Het socialisme is altijd op- gekomen vooc 'de voorrang van het algemeen belang boven de particuliere belangen. Hert klassieke Hberale standpunt van de 19de eeuw:als iedereen zo goed mogelijk voor zich zelf zoc~, zal daaruit vanzelf het algemeen belang opbloeien, is door het socialisme altijd en terecht bestreden. En tooh moeten we in deze tijd oppassen, na het op het nationale vlak altijd te hebben bestreden, er niet op het internationale vlak de verdedigers van te worden.

Want wat is de situatie? Als het ging tot nu toe om het alge- meen belang, kwam de SPD altijd op voor Duitsland, Labour voor Engeland, de PvdA voor Nederland. Het algemeen belang gold als een nationaal begrip. Weliswaar hadden theologen en juristen zich al in de 17 de eeuw beziggehouden met het begrip van een mondiaal algemeen welzijn, maar in de praktische politiek heefrt dat tot 1940 toe nauwelijks een rol gespeeld. Het !binnentreden echter van het atoomtijdperk heeft het mondiale algemeen wel- zijn tot een tastbare realiteit gemaakt, onvoldoende in de orde van het menselijk bewustzijn, in ieder geval in de ol'de van het zijn. Evenmin a:1s op het nationale vlak het algemeen belang als vanzelf in het verlengde ligt van alle patrticuliere belangen, evenmin kan op het internationale vlak het mondiale algemeen

(8)

welzijn enkel resulteren uit de optelsom van de belangen van de afzonderlijke staten. Politiek is niet mogelijk zonder het stel- len van prioriteiten. Vrede, welvaart en ontwaperuing zijn in deze tijd vraagstukken van mondiale dimensies geworden. Het socialisme heeft de opdracht aan dit mondiale algemeen welzijn voor deze tijd concrete inhoud te geven. De vervulling van die opdracht is eenvoudig troow aan zijn eigen verleden, het dóórtrek- ken van eigen omspronkelijke uitgangspunten in de verhoudingen van een veranderde wereld. Even goed als in het verleden kan dit ook thans wel eens tijdelijk een stuk impopulariteit mee- brengen bij mensen die nog niet boven het kleine kringetje van eigen persoonlijke- of nationale belangen zijn uitgegroeid. Toch kan het socialisme alleen op die wijze de verdere ontwikkeling blijven stimuleren.

De jonge generatie die de eeuwwende nog mi beleven, zal, nationaal en internationaal, in toenemende mate komen te leven in een gesocialiseerde wereld. Men kan daar de theorie van de klassenstrijd buiten laten, 1het zal eenvoudig het gevolg zijn van de bevolkingsexplosie en de technische revolutie van deze tijd. In schema 13 van het concilie werd het socialiseringsproces van de wereld eenvoudig als feit vastgesteld en aanvaard, theo- logen verdiepen zich reeds in een 'ethiek voor een gesocialiseerde wereld'. (F. Houtart. l'Eglise et Ie monde, 1964, blz. 102).

Als dit de lijn is van de geschiedenis en het socialisme wil blijven staan in de voorhoede van de geschiedenis, dan moet het zich reeds nu met de daarmee samenhangende vragen bezighou- den, oplossingen tijdig en op de juiste wijze aan de orde stel- len. In het jaar 2.000 hoeft de PvdA in Nederland de socialisatie van de grond niet meer aan de orde te stellen, want als we hier dan met 20 miljoen mensen leven, hebben zelfs de staatkundig gereformeerden deze aanvaard. Het socialisme moet het doen niet op grond van oude dogma's, maar op grond van de nieuwe feiten. Dat zal wel eens moeilijk vallen, het vraagt openheid en onbevangenheid van geest. Waarschijnlijk heeft het socialis- me dat op het ogenblik bezig is in Mrika en Azië gestalte te krijgen, het gemakkelijker, omdat het niet een ballast van de 19de eeuw heeft mee te dragen. Wanneer dit socialiseringspro- ces zich geleidelijk als feit begint af te tekenen, in toenemende samenhang tussen het nationale en het internationale vlak, zul- len ook een aantal traditionele weerstanden afsterven. Tegen feiten valt niet te vechten. Des te ,dringender de taaik voor het

(9)

socialisme om door traditionalisme aan eigen kant de weer- standen niet in de kaart te spelen.

Ook de zich socialiserende wereld van de komende eeuw zal niet de aardse heilstaat betekenen, waarvan wel!d gedroomd in de jeugdjaren van het socialisme. Ook in die nieuwe situatie zal de vraag blijven klemmen, of hij instrument zal zijn tot verslaving of tot een opgaande bevrijding van de mens, mis- schien in angstwekkender vannen dan wij ons nu nog kunnen voorstellen. Ook bij het eerste lustrum van de partij schreef ik over het lot va:n de mens en het menselijke. Ik zal dat blij- ven doen, omdat het de droom is van alle socialisten hiertoe iets positiefs te bieden te hebben. Want als socialisten blijven we, juist als het joodse volk, ergens de zwervers, zwervers 'ver- dwaald' en 'verliefd", zwervers door de woestijn van de geschie- denis, op weg naar het beloofde land. Of en wanneel· we het zul- len bereiken en op welke wijze, niemand weet het. We kijken en kijken, maar het nog 'nie dagewesene' krijgt men nimmer duidelijk voor zich. Maar de laatste verzuchting van onze te vroeg overleden Engelse partijgenoot Strachey luidde: 'lf we were to lose sight of it we should wander for ever in the wilderness.'

(10)

I. G. H. Tans

De komende twintig jaar

In het verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal.

Als wij in het heden grote onzekerheid en instabiliteit consta- teren in het partijpolitieke leven van ons land, dan moet dat dus zijn verklaring vinden in gebeurtenissen die aan de huidige situatie zijn voorafgegaan. Uiteraard denk ik hierbij niet aan de stemmen- verhouding en de hierop gebaseerde getalssterkte der partijen.

Die lijkt immers constanter dan waar ook en zo vastgeroest als maar kan. Neen, ik houd daarbij het oog gericht op het karakter der partijen, hun grondslag, hun bestaanskans. Want daarover is al sinds 1945 het nodige te doen, daaraan is heel wat inkt besteed en werden vele discussies gewijd. Waarom? Dat hangt samen met de ontwikkeling van het hele wereldbeeld.

Men weet het. De 19de eeuw werd, wat dat betreft, beheerst door afzondering en isolement, door angst voor het dreigend gevaar der 'anderen', door de grote tegenstelling tussen christenen en niet- christenen, maar binnen het christelijke kamp niet minder door die tussen Rome en de Reformatie. Daar was het aanvankelijk zelfs mee begonnen. Reformatie werd beantwoord met Contrareforma- tie. De namen zeggen genoeg! Maar naarmate het aantal nieuwe stromingen toenam- en hoeveel ismen hebben wij niet gekend?- nam ook het getal vijanden toe, waartegen vooral de Katholieke Kerk in het geweer kwam. Met alle gevolgen van dien. Van ghetto- vorming, clangeest en overwoekering van het religieuze leven door de gevarenmoraaL

Men versta mij goed. De schuldvraag staat hier buiten. Het is verre van mij te suggereren dat voor dit angstcomplex iedere reële grond ontbrak. Ik constateer slechts een historisch gebeuren. En ik constateer het dáárom, omdat daarin de politieke partijvorm in ons land zijn klimaat en voedingsbodem vond, zijn aard ook en zijn grondslag.

Confessioneel en niet-confessioneel, dit werden de polen die sindsdien het spanningsveld der politiek beheersten. Ja, eigenlijk het spanningsveld van heel het organisatie- en verenigingsleven.

(11)

Had het aan sommige heethoofden gelegen, dan had dit veld zich uitgebreid tot het héle leven. Maar nok zonder deze excessen was het met de levensbeschouwelijke apartheid in ons land geleidelijk aan al erg genoeg. En met de discriminatie, die de apartheid altijd pleegt te vergezellen, niet minder.

Op de dag van vandaag, nu de PvdA 20 jaar bestaat, zal er wel niemand meer zijn die nog betwijfelt dat die l9de-eeuwse con- ceptie intussen voltooid verleden tijd geworden is. Maar vlak na de oorlo-g, toen de PvdA werd opgericht, lag dat wel even anders.

Wie had er toen begrip voor, dat bij die gelegenheid voor het eerst stelling werd genomen tegen isolement en geslotenheid? Tóén waren het nog slechts voorposten uit de confessionele groepen die beseften, dat wij met de oorlog de 20ste eeuw waren ingegaan en dat met die overgang de oude wereld bezig was in elkaar te storten.

De moderne wetenschap met zijn adembenemende technische voor- uitgang en veroveringen, de ontwikkeling in economie en politiek, zij hadden al lang de spot gedreven met afstanden, grenzen, scheidslijnen, met schotten, hokken en gesloten ramen, toen hier in '54 nog in een officieel kerkelijk document werd gedaan alsof er nauwelijks iets aan de hand was. De hele wereld mocht dan open komen te liggen, de katholieke gemeenschap in Nederland zou daarop in elk geval een uitzondering maken. Behalve aan de top.

Dat kon nog. Maar de rest had maar rekening te houden met ver- boden, op straffe van hel en verdoemenis, of met uitdrukkelijke wensen die als verbod waren bedoeld. Men zal zich herinneren, dat van kerkelijke protestants-christelijke zijde deze roomse visie niet werd bijgevallen, maar dat dit in de protestants-christelijke politieke sfeer heel anders lag.

Nu wij wéér 10 jaar verder zijn, staan wij echter al met de voeten in de werkelijkheid. Allemaal. En dat is nóg vlug achteraf! Dat had vroeger best een hele eeuw en meer kunnen duren. Tot deze stroom- versnelling heeft de nieuwe oriëntering van Rome bij gelegenheid

van het Vaticaans Concilie uiteraard niet weinig bijgedragen. Maar het is niet oninteressant daarbij te kunnen constateren, dat weinige jaren na '54 juist het Nederlandse episcopaat bij het zoeken en stuwen naar nieuwe verten een eerste rol heeft gespeeld.

Dat het dóórdringen van die werkelijkheid de onzekerheid en instabiliteit teweeg moest brengen in het partijpolitieke vlak, waar- van ik in de aanhef sprak, ligt intussen voor de hand. Want met die nieuwe werkelijkheid is een einde gekomen aan het klimaat waarin ons partijwezen kon ademen, is de voedingsbodem verdwenen waar-

(12)

in het wortelde. Of - om het nog eens te zeggen in de terminologie waarin wij dit al in '45 hebben gezegd - met de overgang van een gesloten naar een open samenlevingsvorm kon de antithese als organisatiebeginsel niet langer vruchtbaar blijven.

En wat zien wij dan ook?

Alweer een hoogst merkwaardig verloop van zaken.

Toen in '45 vanuit socialistische kring de vernieuwing van onze organisatiestructuur aan de orde werd gesteld, heel voorzichtig, heel beperkt, alleen op politiek terrein, met angstvallige vermijding van iedere eventuele consequentie hiervan in andere richting, zette heel de confessionele wereld in alle lagen en geledingen zich schrap. De jaren die volgden, stonden, partijpolitiek gezien, maar in één teken: het doorbraakstreven van de PvdA moest van de kaart, met alle beschikbare krachten en middelen. En dat is, in getallen gemeten, vrij aardig gelukt. Maar meer ook niet. Integen- deel. De overtuiging dat het confessionalisme zijn tijd had gehad, greep steeds meer en sneller om zich heen. En ... sloeg daarbij meteen ook naar andere gebieden over!

Dat wil niet zeggen dat daarmee de hele boel meteen ook on- dersteboven ging. Men moet goed beseffen, dat een omvormings- praces vanuit een bestaande situatie heel iets anders is dan een opbouwproces waarbij men geen rekening hoeft te houden met wat er al is. En wat er al is, dat is in deze geen kleinigheid. Dat zijn organisaties, talloze, kleine maar ook grote, met eigen tradities en sfeer, met apparaten en met kaders, met ménsen. Het wemelt van de problemen, als men die zou moeten opheffen of fuseren of zelfs maar anders zou moeten doen functioneren. De geschie- denis van de PvdA is er om dat te bewijzen. Maar men kan het nu ook zien aan wat er zich allemaal afspeelt bij concentraties van bedrijven, óók een proces dat aan de gang is, zij het dan van heel andere orde.

Neen, wij zijn stellig nog niet verder dan dat het probleem van de de-confessionalisering als probleem is onderkend, als pro- bleem van deze tijd, en dat het de geesten allerwegen bezighoudt.

In tal van sectoren, niet alleen in die van de politiek. Maar wij zijn daarmee toch al wel zóver, dat een r.-k. blad als De Nieuwe Linie in zijn nummer van 18 december 1965 frank en vrij schrijft over de vraag, hoe het in de toekomst zal gaan met de katholieke verenigingen: <Er zijn er die moeten blijven bestaan, bij voorbeeld godsdienstige verenigingen. Maar vele andere verenigingen (om dat woord maar aan te houden) zullen zich zo ontwikkelen, dat zij

(13)

tot een organisatorische vervlechting komen met niet-katholieke verenigingen die van dezelfde opvattingen uitgaan en/of dezelfde doelstellingen hebben. En deze verenigingen kunnen dan uiteraard niet katholiek heten. Dit proces is reeds begonnen. Het zal door- gaan.'

Het is ook op politiek terrein reeds begonnen. Niet officieel dan wellicht. Maar iedereen kent de talloze pleidooien wel die er de laatste jaren zowel van protestants-christelijke als van katholieke zijde in woord en geschrift zijn gehouden, om te komen tot de vorming van een interconfessionele partij naar het voorbeeld van de Duitse CDU.

Wat hierbij aanstonds opvalt, is, dat wij hierbij te doen hebben met een verengde variant van het recept dat De Nieuwe Linie wil voorschrijven om de ziekte van vandaag te boven te komen en om zo te kunnen toegroeien naar een nieuwe, gezonde situatie in de toekomst. Bij de CDU-gedachte is er immers geen sprake van ver- vlechting van katholieke met niet-katholieke groeperingen zonder meer, maar worden de laatste uitdrukkelijk beperkt tot protestants- christelijke.

Men kan daarbij de vraag stellen, of interconfessionele organi- saties passen in het gedeconfessionaliseerde patroon dat nu tot ver- werkelijking moet komen. Daar kan men 'ja' op zeggen, als men het begrip 'confessioneel' interpreteert als 'verbonden met de kerk', zoals prof. Dondeyne dat doet in zijn boek 'Geloof en wereld'. Vol- gens deze opvatting hoeven dan zelfs katholieke en protestants- christelijke verenigingen niet per se confessioneel te zijn, laat staan die welke op een basis rusten die men algemeen christelijk zou kunnen noemen. Maar als men het begrip 'confessioneel' neemt voor wat het is, dan komt men tot een tegengesteld antwoord.

Confessioneel betekent immers: een bepaalde geloofsbelijdenis aan- hangend, overeenkomstig een bepaalde geloofsbelijdenis. Hiervan uitgaande moet alles wat organisatorisch uitgaat van geloofsbegin- selen 'confessioneel' worden genoemd, of dat nu katholieke of pro- testants-christelijke beginselen zijn, dan wel christelijke tout court.

Maar afgezien hiervan, men moet wel in het oog houden waar het bij het overwinnen van de geest van de 19de eeuw in wezen om gaat. Onder de antithese waarop de ontwikkeling tot confessionele organisaties enerzijds en niet-confessionele anderzijds is terug te voeren, was geen tegenstelling begrepen tussen katholieken en protestanten, maar tussen christenen en niet-christenen. Met het opheffen van organisatorische scheidingen tussen de christenen on- derling wordt dan ook het eigenlijke probleem gelaten voor wat

(14)

het is. Daar zou men vrede mee moeten hebben, als met dat pro- bleem intussen niets was gebeurd. Maar het wordt wel anders, als het probleem er zelfs niet meer is. Dan wordt het niet alleen in profaan maar ook in religieus en kerkelijk opzicht van het aller- grootste gewicht, hoe in de tijdelijke gemeenschap de verhouding tussen christenen en niet-christenen wordt geregeld. Dan staat men bij het nemen van beslissingen ter zake voor een loodzware ver- antwoordelijkheid. Dan moet men verantwoorden, waarom men wel kiest voor samenwerking in één verband met christenen, en waarom men de niet-christenen daarbij bewust afwijst en uitsluit.

En die verantwoording moet ik nog zien.

Dertig jaar geleden reeds bezon de r.-k. filosoof Jacques Mari- tain zich in zijn boek 'Naar een nieuwe christenheid' op de vraag, of, en zo ja, hoe niet-christenen kunnen meewerken en deelnemen aan het leven van een tijdelijke gemeenschap op - let wel! - christelijke grondslag. Hij zegt daarvan, 'dat het een zuiver fictieve oplossing is om te proberen een gemeenschappelijk leerstellig mini- mum van beide groepen vast te stellen, dat dan tot grondslag voor een gemeenschappelijke actie zou dienen. Iedereen verpandt geheel zijn persoon, moet die geheel en al verpanden, moet het uiterste geven.

Maar deze beide groepen zijn niet geroepen om een theoretisch gemeenschappelijk maximum te zoeken, doch om een gemeen- schappelijk praktisch werk uit te voeren. En als we dat voor ogen houden, wordt het ons duidelijk, hoe de oplossing gevonden moet worden.

Dat gemeenschappelijk praktisch werk is niet een sacraal chris- telijk werk, maar een profaan christelijk werk. Wanneer we dat nemen met alle onverminkte waarheden die erin opgesloten liggen, is heel het christendom erbij betrokken, ja, zonder twijfel, heel de christelijke dogmatiek en heel de christelijke ethiek: alleen in het geheim der verlossende Menswording wordt het voor de christen duidelijk, wat de waardigheid van de menselijke persoon is en welke prijs deze kost. Het denkbeeld dat hij daarvan heeft, dijt zich als 't ware tot in het oneindige toe uH en krijgt alleen in Christus zijn algehele betekenis.

Maar, juist omdat dit gemeenschappelijk werk profaan en niet sacraal is, eist het niet aanstonds maar van iedereen, dat hij het christendom in heel zijn volheid belijdt. Integendeel, het heeft in zijn karakteristieke trekken een veelvormigheid, die het vonvivium (samenleven) van christenen en niet-christenen in de tijdelijke ge- meenschap mogelijk maakt.

(15)

Omdat dit werk een christelijk werk is, gaat het uit van de ver- onderstelling, dat zij die het initiatief ervan in handen hebben, christenen zijn, die een juist en volledig begrip hebben van het doel dat bereikt moet worden. Maar dit neemt niet weg, dat het toch alle werkers van goede wil oproept om mede te arbeiden, allen die door de waarheden welke het Evangelie in haar volheid kent, min of meer gedeeltelijk en gebrekkig, allergebrekkigst misschien, over- meesterd zijn, en die daarom zich praktisch aan het hier bedoelde gemeenschappelijk werk kunnen geven, waarbij ze wellicht niet eens de minst edelmoedigen en minst toegewijden zijn.

Hier is het woord van het Evangelie in al zijn kracht van toe- passing: "Wie niet tegen u is, is met u!" (Marcus, IX, 39).'

Tot zover Maritain. Daar zou men in een gemengde samenleving al volledig mee vooruit kunnen.

Maar het denken heeft in die tussentijd niet stilgestaan. Wij weten nu, dat alle gepraat over een eigen katholieke sociale leer, over het specifieke karakter van een christelijke gemeenschap, theorie is en niets meer. Uit een evangelische visie zijn geen principes voor het menselijk handelen af te leiden met dwingende noodzakelijkheid.

Wel is het verband tussen levensbeschouwing en praktische levens- houding vitaal in die zin, dat de levensbeschouwing de persoonlijke krachtbron is voor heel het menselijk streven. Maar tussen levens- beschouwing en daad ligt altijd, niet alleen in politicis, het wijde terrein van contingente feitelijkheden, zoals aard en temperament van de mens, zijn milieu en opleiding, zijn kijk op de praktische zaken des levens, enz. En het is hierdoor dat in feite het oordeel, de keuze van de mens wordt bepaald.

Dat brengt mee, aan de ene kant, dat in de tijdelijke orde ver- scheidenheid onder geloofsgenoten een vanzelfsprekende zaak· is.

Maritain constateerde reeds: 'Wanneer het gaat om het aardse leven van de mens, wanneer het betreft aardse belangen, aardse goederen, of enig ideaal van het aards algemeen welzijn, de wegen en middelen om dat te verwezenlijken, dan is de normale gang van zaken, dat een eensgezindheid, waarvan het uitgangspunt boven de tijd uitgaat, verbroken wordt, en dat christenen die aan dezelfde tafel communiceren, verdeeld zijn in de staatsgemeenschap.'

Maar aan de andere kant kan gelijke gezindheid in de tijdelijke orde worden waargenomen, ondanks verschil in diepere overtui- ging. Kijk naar de PvdA. Dat kan, omdat de keuze voor het socia- lisme geen kwestie is van levensbeschouwing, maar van tempera- ment en ethos. Als politieke keuze is zij gebaseerd op een zakelijke

(16)

interpretatie van politieke mogelijkheden en wenselijkheden. Het socialistische ethos, het elan om te komen tot een solidaristische maatschappij en wereldorde, kan gevoed worden door geheel ver- schillende levensovertuigingen, maar vloeit uit geen enkele ver- plichtend voort.

De voorstelling van zaken die men nog maar al te vaak tegen- komt - onlangs nog bij mr. Aalberse op een KVP-jongerencongres - en die wil dat partijen als PvdA en VVD als partij hun diepste bestaansgrond vinden in een mens- en wereldbeschouwing, is dan ook apert onjuist. Wil de politieke partijvorming gezond zijn, dan dient zij zich te voltrekken binnen het brede terrein der contin- genties op grond van de feitelijke aard van de individuele mens, zijn milieu, enz. Alleen dán kan de voor de politieke partij vereiste binding ontstaan: de politieke gelijkgezindheid. Op deze wijze vin- den gelijkgezinden van diametraal tegengestelde levensovertuigin- gen elkaar en gaan geloofsgenoten ieder hun eigen weg. Op deze wijze, en niet anders, is de PvdA gebaseerd en geconstrueerd.

Nu is het merkwaardig te zien, hoe sommigen die serieus hebben nagedacht over de vraag hoe ons partijstelsel eruit moet zien als wij ernst gaan maken met de deconfessionalisering in de politiek, terug- schrikken voor de consequenties van hun eigen overwegingen.

Zoals men weet, is iemand als dr. Gouwenberg een van de eersten in de KVP-kring geweest, die in woord en geschrift gepleit heeft voor omzetting der ka-tholieke en protestants-christelijke partijen in een ODU. Hij heeft dat lang en hardnekkig gedaan, en vurig.

Totdat hij is gaan inzien, dat ook een partij op een algemeen chris- telijke basis toch eigenlijk blijft beantwoorden aan dezelfde formule als waarvan men los moet zien te komen. Toen werd dr. Gouwen- berg a.h.w. vanzelf gedrongen in de richting van een keuze voor partijvorming op niet-levensbeschouwelijke basis, maar i.p.v. te kiezen voor partijvorming op duidelijke politieke grondslagen, koos hij toen een stelsel dat in feite blijft staan waar wij staan. Want daarop komt het neer, als wij tussen rechts en links een middenpartij moeten gaan krijgen, zoals Conwenberg dat nu wil.

Wanneer men in de geschiedenis van de partijvorming altijd louter politiek had kunnen denken, zou nooit iemand op de gedachte van middenpartijen zijn gekomen. Middenpartijen zijn ontstaan als produkt van de confessionele formule. Omdat men geloofsgenoten in één verband móést organiseren, kreeg men vanzelf mensen met politiek verschillende opvattingen onder hetzelfde dak en was men wel gedwongen in eigen kring tot een program van compromissen

(17)

te komen. De fout van Gouwenberg is dan ook, dat hij ondanks alles blijft uitgaan van de historisch gegroeide plaatsverhoudingen in de politiek. Hoewel hij de christelijke grondslag loslaat, blijft hij staan op de plaats waar de christelijke partijen door hun aard móésten komen te staan, in het midden, en van daaruit formuleert hij dan zijn program. Dat is precies de omgekeerde weg. Het zicht op wat politiek noodzakelijk is, wordt al van tevoren belemmerd door de wil om in het midden te staan. En met die wil om in het midden te staan, wordt de onduidelijkheid in ons politieke leven gecontinueerd. KVP en ARP konden en kunnen immers van van- daag op morgen naar links of rechts zwenken, zelfs zonder dat de kiezers eraan te pas komen, niet omdat zij confessionele partijen, maar omdat zij dáárdoor middenpartijen waren en zijn. Om het maar eens zacht te zeggen - de tenen zijn op dit punt bijzonder lang en gevoelig! -: daar staat de democratie niet om te dringen.

Ook niet, als men deze situatie van parlementair gezichtspunt uit benadert. De toenmalige secretaris van het NKV, de heer Coppes, heeft dat enkele jaren geleden in een voordracht voor de KWG over de inrichting van de maatschappij in de komende 25 jaar, in twee bondige zinnen aldus gezegd: 'De ervaring heeft geleerd, dat grotere groepen van kiezers zich in de formule van een volks- partij - de enig denkbare formule voor een confessionele partij - niet meer kunnen vinden, omdat aldaar in de boezem van de partij reeds noodgedwongen de democratische discussie en de compromis- sen tot stand moeten komen, die eigenlijk aan het parlement zijn voorbehouden. Indien dergelijke partijen groot zijn, dan leggen zij van meet af aan een dood gewicht in de parlementaire schaal.' Het hoeft geen betoog, dat wij, met bovenstaande gedachten in ons hoofd, met grote belangstelling hebben kennis genomen van het onlangs gepubliceerde rapport over 'Grondslag en karakter van de KVP'. Maar wie dit geschrift kent en het hier voorafgaande heeft gelezen, zal begrijpen dat de KVP-studie ons in zijn geheel bijzon- der teleur heeft gesteld. In het februari-nummer van 'Opening naar Links' (2de jaargang no. 1) heeft mr. Van Lier reeds in een grondige analyse laten zien, hoe dit stuk a.h.w. sterft aan zijn eigen inconsequenties.

Daarmee wil ik niet zeggen, dat men geen waardering kan hebben voor een aantal elementen in dit rappor·t. Integendeel.

Want het is na alles wat er in het verleden is gebeurd, natuurlijk van betekenis, dat ook van KVP-zijde de vrijheid van keuze voor alle katholieken onverkort en zwart op wit wordt erkend. Het is

(18)

niet zonder betekenis, dat ook van die kant nu geconstateerd wordt, dat thans niet meer gesproken mag worden van de nood- zakelijkheid van een katholieke partijverband. En het is stellig vooral belangrijk, dat op grond van de theoretische benadering van het rapport de weg van de partijvorming naar alle richtingen open ligt.

Maar dat is uiteraard niet het enige waar het op aankomt. Waar het niet minder op aankomt is, wat er op zulke mooie woorden volgt. Wat voor conclusies worden getrokken voor de huidige tijd?

En dat is heel bedroevend. Want dat de KVP veel heeft gedaan en bereikt in het verleden, is hiervoor niet relevant. Dat zij tóén verantwoord en doelmatig was, evenmin. Het gaat om nu. En daarover krijgt men dan weliswaar te horen, dat 'thans niet meer gesproken mag worden van de "noodzakelijkheid" van een katho- liek partijverband', maar dat het tóch 'efficiënter (is) de katholieke politici in een eigen partij samen te bundelen dan hen te verdelen over diverse andere partijen.' Waarom? Daar mag men naar raden.

Maar het is eigenlijk overbodig zich hiervoor in te spannen, als het toch nuttig en nodig is een eigen katholieke partij te bezitten, 'zolang de liberale politiek in ons land geïnspireerd blijft door haar opvattingen over de vrijheid van de autonome mens en de socialis- tische door een overwaardering van de staatsgemeenschap.' Is dat dan zo? Het rapport zégt het. Het bewijs van het tegendeel moeten wij dan maar leveren. Maar daar leveren 20 jaren naoorlogse poli- tiek gelukkig materiaal genoeg voor!

Nu is een eigen katholieke partij in de gegeven verhoudingen toch ook weer niet zó 'nuttig en nodig', dat het KVP-rapport één hele bladzijde na deze constatering tóch zijn instemming kan be- tuigen met de gedachte om alle christelijke groepen tot elkaar te brengen in een gezamenlijke actie voor een politieke ordening.

Maar 'een samengaan van alle christenen op basis van een gezamen- lijk, christelijk geïnspireerd program, (is) in ons land op korte ter- mijn niet realiseerbaar.' En daarmee is dan ook dît alternatief van de baan. En wat blijft er dan over? Dat men het bestaande wat oppoetst, zó, dat de theorie wat wordt aangepast aan de praktijk die er tóch al is. En dat men wil gaan studeren op 'de mogelijk- heden van nieuwe, breder opgezette doch christelijk geïnspireerde partijstructuren,' en dat men dan zal trachten 'de feitelijke totstand- koming ervan ook in de praktijk met alle daartoe geëigende mid- delen te bevorderen.' Uit het verband blijkt- uit de formulering volgt dat immers nog niet direct - dat hiermee 'christelijke par- tijen' zijn bedoeld.

(19)

Hiermee raken wij bij de kern van onze kritiek op het rapport van de KVP.

Op grond van een analyse van de ontwikkeling van ons samen- levingsbeeld zijn velen, ook in de chris,telijke wereld, van oordeel - ik heb dat in dit artikel nog eens trachten duidelijk te maken - dat de antithese overleefd is en niet langer ten grondslag kan liggen aan de samenlevingsverhoudingen in de 20ste eeuw. Van een dergelijke analyse ontbreekt in het KVP-rapport echter vrijwel ieder spoor. Zij wordt bijgevallen noch bestreden. Maar er wordt wél aan de antithese vastgehouden, zelfs zonder dat dit met ook maar één argument gemotiveerd wordt. Omdat men dat m.i. ook niet kán, blijft dit rapport niet alleen bij de ontwikkeling ten achter, het blijft ook onder de maat van de tijd. Het is het meest sprekende symptoom van de onzekerheid en instabiliteit waarover ik het had in de aanhef van mijn stuk. Die onzekerheid en instabili- teit zullen er dan ook eerder door worden vergroot dan verkleind.

Het spreekt vanzelf, dat niemand daar belang bij kan hebben en dat zeker wij, op grond van onze inzichten en in het besef van onze verantwoordelijkheid, hieraan niet voorbij mogen gaan zonder een eigen alternatief te stellen. De pogingen tot politieke vernieu- wing die na de oorlog werden aangezet, zijn blijven steken, omdat het hiervoor noodzakelijke klimaat toen nog niet voldoende tot ontwikkeling was gekomen. Dat is thans wél het geval en daarom kan men stellig verwachten, dat ook de politieke vernieuwing - en zij waarschijnlijk niet alleen! - spoedig weer op drift zal raken.

En waarom zouden wij dan hieraan niet opnieuw weer ook ónze bijdrage trachten te geven? Contact tussen katholieke KVP-ers en katholieke socialisten via het Centrum voor Staatkundige Vorming - een gedachte, die al leefde vóór de tijd van het mandement van '54 en die nu weer door mr. Daams naar voren wordt geschoven in Opinie van 4 maart kan hierbij stellig uitermate nuttig zijn.

Maar het hoeft geen betoog, dat het daarbij niet blijven kan en niet blijven mag. Wij zijn immers allen bij deze problematiek be- trokken. Wij zitten met zijn allen in de impasse. De vraag dringt zich dan ook op: '\Vaarom zou men niet een politieke studiegroep kunnen vormen, die tracht vanuit een veel breder vlak de partij- vorming voor de toekomst te bezien en daardoor een impasse bii allen te doorbreken?'

Dit is overigens een vraag, die niet voor het eerst wordt gesteld.

Het is een suggestie die de heer Coppes reeds deed in zijn rede waarover ik hier al eerder sprak, en die ik op dit moment graag wil herhalen en onderstrepen. Ik kan er nog bijzeggen, dat ook het

(20)

hoofdbestuur van de PvdA in deze richting dacht, toen het in zijn verklaring over het KVP-rapport stelde, dat de PvdA bereid is haar bijdrage te leveren tot bestudering van de mogelijkheden om in breed verband tot vernieuwing van ons partijwezen te geraken.

Het ogenblik lijkt ons thans gekomen om hier ernst mee te maken.

'Misschien - zo zeg ik dan verder de heer Cappens gaarne nog na - misschien komt men tot verrassende resultaten. Ook buiten de kring der politici is immers zoveel denkwerk reeds gesdhied en zijn ontwikkelingen op gang gebracht.

In een dergelijke studiegroep zal men met grote onbevangen- heid te werk moeten gaan en zich los moeten maken van het jar- gon van bestaande groeperingen. Niet het blijven belijden van concepties die hun tijd gehad hebben of mislukt zijn. Niet het dis- cussiëren met beginselprogramma's en encyclieken. Wanneer een studiegroep samengesteld uit mensen die het eens worden over een politieke vernieuwing zijn werk heeft gedaan, kan nadien wor- den bepaald of dit zal kunnen leiden tot een zodanige nieuwe poli- tieke groepering die in staat is mensen te inspireren, die tot dus- verre in zozeer verschillende politieke huisjes hebben geleefd, terwijl zij toch zo dicht bij elkaar stonden.

Het is een voorrecht van degene die moet praten over wat over 25 jaar zal zijn, dat niemand van hem details en zelfs geen belang- rijke details kan verwachten. Hij spreekt slechts zijn geloof uit en zijn hoop.'

Méér kan men ook van mij in een bezinning op de tijd die vóór ons ligt, niet verwachten. Méér dan zoeken in het heden naar ontwikkelingstendensen voor de toekomst, is niet mogelijk. Méér dan te trachten om ruimte en klimaat te scheppen voor wat men dan meent dat die toekomst ons brengen moet, evenmin.

De voorbije 20 jaren hebben ons geleerd, dat het daarbij óók in de komende 20 zal aankomen op volharding en geduld. Geloof en hoop komen over de nogal negatieve reacties op de eerste pogingen die werden gedaan om de zaak in het gewenste spoor te krijgen, dan ook wel heen. In geloof en hoop volharden wij ook, als het móét en niet anders blijkt te kunnen, in de strijd die wij in 1945 hebben ingezet. Evenals tóén is de PvdA immers nog altijd de grootste en doeltreffendste politieke bundeling van krachten en idealen, die naar politieke, sociale, geestelijke en culturele ver- nieuwing van ons volksleven streven. Nog altijd is zij het, die op de welhaast revolutionaire veranderingen welke zich in de wereld voltrekken, het best is ingesteld. Maar méér dan in '45 zijn de geesten in ons land intussen in de tijd gerijpt, van oude denk-

(21)

schema's losgekomen en van belemmeringen bevrijd, zodat de kans die vernieuwingsdrang tháns weer nieuwe impulsen te geven door middel van de PvdA, wellicht groter is dan tóén.

Dat zal vooral ervan afhangen in welke mate wij erin zullen slagen het oude socialistische verlangen naar sociale gerechtigheid, geestelijke vrijheid en vrede gestalte te geven in idealen voor de wereld van nu. Twee dingen lijken daarbij belangrijk. Juist wij zullen ervoor moeten waken, ten eerste dat in de groeiende wel- vaartsstaat het materialisme geen bedreiging wordt voor het wel- zijn van de mens; en ten tweede dat in de plaats van het kapitalis- tische groepsegoïsme geen nationaal welvaartsegoïsme ontstaat.

Onze idealen zijn immers gericht op de geestelijke verheffing van de mens, of liever van de mensen, niet van een bepaalde groep of van een land, maar van de hele wereld.

Maar dan is er nóg iets. Het is niet voldoende idealen te hebben voor de wereld van nu. Zij moeten ook en vooral worden gedragen én gerealiseerd door de mensen van nu. Dat wil niet in de laatste plaats zeggen: door de jongere generaties. Onze werfkracht zal groter zijn naarmate wij erin slagen vooral de jeugd in de komende tijd naar het voorste plan te laten treden. Ik onderschrijf graag deze gedachte, die ik aantrof in een artikel dat was gewijd aan het jubileum van de partij en dat aldus heel raak besloot: 'Het binden, inspireren en activeren van de jongeren zal één van de voornaamste taken zijn van de partij, die twintig jaar jong is en die partij van morgen wil zijn. Het is vandáág al morgen. Twintig jaar is kort, maaa: het is een nieuwe generatie lang.'

(22)

K.L.Roskam

Afrika en democratie

De militaire staatsgreep in Nigerië van 15 januari jl. heeft on- herroepelijk een einde gemaakt aan de fictie dat Nigerië vanaf de onafhankelijkheid in 1960 een bolwerk der democratie in Afri- ka zou zijn.

De landen in Afrika bezuiden de Sahara (hierna kortheids- halve Afrika te noemen) begonnen hun onafhankelijkheid vrijwel alle met een officieel erkende oppositie. Spoedig echter bleek dat in vele staten het meerpartijenstelsel geen afdoende waarborg bood tegen corruptie en stagnatie. De oppositie werd geëlimi- neerd of opgenomen binnen de regeringspartij, zoals in Ghana, Tanganjika, Kenia, Congo (Brazz), Boeroendi, Gabon, Tsjaad, Ivoorkust en Mali, terwijl in andere staten een militair bestuur werd gevestigd zoals in Congo (Leo), Dahomey, Centraal Afri- kaanse Republiek, Opper Volta en Nigerië. In Zambia is presi- dent Kaoenda voorstander van het éénpartijstelsel, terwijl in Senegal de leiders van de toegelaten oppositie werden veroor- deeld. Ook in Oeganda en Roeanda is feitelijk van erkende oppo- sitie geen sprake, evenmin als in Kameroen. Zodat nog slechts in Zuid-Afrika, Gambia, Sierra Leone, Somalia en Soedan van een meerpartijenstelsel sprake is.

Voor velen betekent deze ontwi~keling dat Afrika afgegleden is van democratie naar dictatuur. Voor de rebellerende premier van Rhodesië, Ian Smith, betekent dit een argument ter verde- diging van zijn stelling dat aan Afrikanen het algemeen stem- recht slechts zeer geleidelijk dient te worden gegeven, omdat de natuurlijke tendentie in Zwart Afrika immers gebleken is te zijn een neiging tot dictatuur.

Is deze zienswijze juist? Kan op grond van de huidige situatie inderdaad geconcludeerd worden dat in wezen Afrika niet de- mocratisch is of dat Afrika qua structuur niet democratisch kan zijn?

Een onderzoek naar het democratisch gehalte der Afrikaanse staten is een minder eenvoudige zaak dan de voorstanders van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

'Je kunt niet tweemaal op een dag een volksverhui- zing van ongekende omvang teweeg brengen en daarbij verwachten dat zij op haar weg niet alles verwoest' (Hermann Funke). Het

Deze is als volgt geformuleerd: ‘In hoeverre voldoet het huidige kwaliteitsbeleid van Saxion aan de vernieuwde eisen van het accreditatiestelsel en hoe beoordelen

Het merkwaardige hieraan is niet alleen dat een aantal Vlaamse organisaties die leven bij de gratie van de subsidies die zij vanwege de Vlaamse rege- ring en de

de administratie Wegen en Verkeer, afdeling West-Vlaanderen, opdracht te geven de situatie langs de Meensesteenweg in Bissegem opnieuw te onderzoeken en concreet na te gaan of de

Ook de drie zwembaden in onze gemeente, openluchtbad De Leemdobben (Vries), openluchtbad Lemferdinge (Eelde-Paterswolde) en subtropisch zwembad Aqualaren (Zuidlaren), zijn

Bij de Lot-R, de vragenlijst die depressie meet, is eerst naar de betrouwbaarheid gekeken. De interne consistentie is volgens de Cotan normen nog niet helemaal goed. De gevonden alpha

In het voorstel is aangegeven dat ontwikkelingen in het sociaal domein gaande zijn en de vraag naar onze dienstverlening de afgelopen jaren is toegenomen, terwijl het budget voor

Aangezien we vermoeden dat de invloed van de transformationeel leider (TL) gemodereerd wordt door steun van de leidinggevende uit de moederorganisatie (SLM) moeten we ook in de