DE ONAFHANKELIJKHEID VAN DE ACCOUNTANT
Voldoet hij anno 2012 nog wel aan zijn
bestaansrecht?
Masterscriptie Accountancy
T.S. de Bruijn
SAMENVATTING
In deze thesis staat de vraag centraal wat de opvattingen zijn met betrekking tot de onafhankelijkheid van de accountant vanuit de praktijk en vanuit de wetenschap en in hoeverre de recente voorstellen tot hervorming aansluiten op deze opvattingen. Hiervoor zijn vier deelgebieden geïdentificeerd, namelijk scheiding controle en advies, kantoorroulatie, beloningsmodel en benoemingsprocedure.
Voor het in kaart brengen van de perceptie van het maatschappelijk verkeer van de onafhankelijkheid van de accountant omtrent deze vier deelgebieden is een enquête uitgezet. 176 respondenten hebben gereageerd op de enquête. Uiteindelijk zijn 145 bruikbare enquêtes meegenomen in het onderzoek.
Het onderzoek heeft uitgewezen dat de opvattingen van het maatschappelijk verkeer van de onafhankelijkheid van de accountant omtrent de onderwerpen kantoorroulatie, beloningsmodel en benoemingsprocedure stijgt als de onafhankelijke positie van de accountant verbeterd wordt. Het verplicht stellen van kantoorroulatie leidt niet tot een verbeterde perceptie van het maatschappelijk verkeer van de onafhankelijkheid van de accountant.
De uitkomsten van dit onderzoek geven aan dat de onderwerpen die aan bod komen in de huidige hervormingsdocumenten (het Groenboek en de initiatiefnota) relevant zijn. Echter zou de focus beter verlegd kunnen worden van kantoorroulatie naar het beloningsmodel en de benoemingsprocedure van de accountant, teneinde een grotere sprong te maken in de gepercipieerde onafhankelijkheid van de accountant door het maatschappelijk verkeer.
Vakgroep Accountancy Begeleider M.S. Slot
Tweede beoordelaar: K. De Haan Begeleider Accon AVM: R. Heslinga RA
Auteur: Thomas Sebastiaan de Bruijn
Adres: Multatulistraat 40, 9721NL Groningen Email: tsdebruijn@gmail.com
VOORWOORD
Beste lezer,
Voor u ligt mijn masterscriptie ter afsluiting van de master accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Het ethisch gedrag van de accountant heeft mij altijd al weten te interesseren. Ik was mij er van bewust dat de accountant zich in een unieke positie bevindt, namelijk dat hij een objectief oordeel moet vellen over een onderneming die de accountant op zijn beurt weer betaald. Het was mij daarom al vroeg duidelijk dat ik op de positie van de accountant in wilde gaan in mijn masterscriptie. Dit idee werd versterkt door de ontwikkelingen van de afgelopen jaren en het geschade vertrouwen van de maatschappij in de accountant. Zodoende is het onderwerp ‘de gepercipieerde onafhankelijkheid van de accountant’ centraal komen te staan in deze scriptie.
Graag wil ik met betrekking tot de totstandkoming van deze scriptie Accon AVM Drachten bedanken voor de mogelijkheid om tijdens het schrijven van deze scriptie de onafhankelijkheid van de accountant in de praktijk te kunnen ervaren en voor het beschikbaar stellen van de faciliteiten, die het proces van schrijven van deze scriptie zeker hebben bevordert. Daarnaast wil ik Reimer Heslinga, Rik Voortman en Jaap Hiemstra van Accon AVM bedanken voor hun scherpe feedback en adviezen. Tevens wil ik Maayke Slot, mijn begeleider aan de Rijksuniversiteit Groningen, bedanken voor haar feedback, begeleiding en suggesties tijdens het schrijven van deze scriptie.
Met deze scriptie komt er tevens een einde aan mijn vijfjarige studententijd en wil ik nog op deze plek een aantal mensen bedanken die belangrijk voor me zijn geweest in deze tijd. In de eerste plaats (inmiddels) mijn vrouw, die me altijd heeft gesteund en gemotiveerd heeft om het beste uit mezelf boven te halen, en mijn dochtertje, inmiddels alweer 7 weken oud, die ervoor heeft gezorgd dat er gezonde druk zat achter het afronden van mijn master. Tevens wil ik mijn ouders bedanken voor de steun en de ruimte die ze me hebben gegeven om mezelf te ontwikkelen tijdens mijn studententijd. Tot slot wil ik mijn vrienden bedanken voor de ontzettend mooie jaren en vele onvergetelijke momenten.
Tom de Bruijn
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD ... 2
HOOFDSTUK 1 -‐ INLEIDING ... 4
HOOFDSTUK 2 -‐ THEORETISCH KADER ... 7
HET ONTSTAAN VAN DE BEHOEFTE AAN EEN ONAFHANKELIJKE CONTROLEUR ... 7
Agency theory ... 7
Vertrouwensleer van Limperg ... 8
HET ONTSTAAN VAN DE VERWACHTINGSKLOOF ... 10
Groenboek -‐ Barnier ... 11
Wetsvoorstel – Plasterk ... 11
ONAFHANKELIJKHEID ... 12
Onafhankelijkheid in wezen en in schijn ... 12
Maatschappelijk verkeer ... 13
DE BEDREIGINGEN VAN ONAFHANKELIJKHEID ... 15
Scheiding controle en advies ... 15
(Kantoor)roulatie ... 17
Beloningsmodel ... 20
Benoemingsprocedure accountant ... 22
HOOFDSTUK 3 -‐ METHODOLOGIE ... 24
METHODOLOGIE ... 24 POPULATIE ... 24
Conceptuele definitie populatie ... 24
Afbakening populatie ... 25
Bereiken doelgroep ... 25
DE ENQUÊTE ... 26
Opzet ... 26
Validiteit ... 26
Meten van de hypotheses ... 29
HOOFDSTUK 4 -‐ RESULTATEN ... 31
MULTICOLLINEARITEIT ... 31 HYPOTHESES ... 35 HOOFDSTUK 5 -‐ DISCUSSIE ... 38
CONCLUSIES ... 39 BEPERKINGEN ... 43 HOOFDSTUK 6 -‐ CONCLUSIE ... 45
LITERATUURLIJST ... 46
APPENDIX 1A – ENQUÊTE OUDE SITUATIE ... 54
HOOFDSTUK 1 -‐ INLEIDING
‘’We should be able to take auditor independence for granted in the same way we take for granted the safety of our food and water’’
ARTHUR SIEGEL, DIRECTEUR VAN HET ISB1
‘’Accountants op zoek naar vertrouwen’’ kopt het Financieel dagblad op 17 maart 2012 (Piersma en Couwenbergh, 2012). Piersma en Couwenbergh (2012, p.16) betogen dat de accountant zich de laatste decennia te veel heeft laten leiden door commerciële prikkels terwijl het maatschappelijk verkeer, in dit geval bij monde van de overheid, verlangt van de accountant dat hij ‘’een messcherpe accountant is die zich niet laat afleiden door commercieel eigenbelang, en die op tijd waarschuwt als een bedrijf in de problemen dreigt te komen.’’ Accountants beroepen zich in dit artikel op het feit dat deze definitie buiten de strekking van het beroep ligt en er sprake is van een verwachtingskloof tussen wat het maatschappelijk verkeer van de accountant vraagt en wat de accountant zelf denkt te moeten leveren.
Ook commissie de Wit, de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel, komt met een conclusie over de rol van de accountant in de kredietcrisis die stelt dat er sprake is van een verwachtingskloof (De Accountant, 2011b): ‘’De accountant, als externe toezichthouder, heeft niet zijn maatschappelijke taak kunnen waarmaken om zorg te dragen voor een begrijpelijke en toereikende toelichting op de jaarrekening van financiële instellingen.’’ De vertrouwensleer van Limperg stelt dat het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer in de accountant afneemt als er een kloof zit tussen de verwachtingen van het maatschappelijk verkeer en de prestatie van de accountant (Limperg, 1932). De kloof kan, volgens de vertrouwensleer van Limperg, twee verschillende oorzaken hebben: te hoge verwachtingen van het maatschappelijk verkeer en tekortkomingen in de vervulling van de functie door de accountant (Limperg, 1932).
Om deze verwachtingskloof te overbruggen en het vertrouwen te herstellen komen vanuit verschillende hoeken voorstellen om het accountantsberoep op de schop te gooien. Uit al deze voorstellen komt een belangrijk thema naar voren: de onafhankelijkheid van de
accountant. Op Europees niveau is het belangrijkste initiatief afkomstig van de Franse
Europarlementariër Barnier (Groenboek, 2010). In het Groenboek komen de volgende thema’s, gerelateerd aan de onafhankelijkheid van de accountant, aan bod waarop het accountantsberoep volgens hem evaluatie behoeft: kantoorroulatie, scheiding advies-‐ en controlewerkzaamheden, beloningsstructuur en aanstelling van de accountant (Groenboek, 2010). Dit Groenboek kreeg in Nederland vervolg in de vorm van een initiatiefnota van
1 Citaat uit een speech van Arthur Siegel, directeur van het ‘Independence Standards Board’, op 17 december 2008:
PvdA-‐kamerlid Plasterk (Plasterk, 2011) waarin de volgende thema’s relevant zijn voor de onafhankelijkheid van de accountant: kantoorroulatie (om de zes jaar), scheiding controle en advies, en benoemingsprocedure (goedkeuring AFM met betrekking tot het aanstellen van accountants bij grote financiële instellingen). Deze initiatiefnota resulteerde in een wetsvoorstel van de PvdA, dat momenteel in de Tweede Kamer wordt besproken. Hierin worden de volgende drie onderwerpen behandelt: verplichte kantoorroulatie, scheiding controle en advies, en opheffen van Chinese Walls bij de AFM (Accountant, 2012b). Verwacht wordt dat deze wetwijzingen aangenomen worden, wat getuigt van het politieke bewustzijn dat er moet worden ingegrepen om de onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen. Maar zit de politiek wel op het goede spoor met deze veranderingen? Gaan deze veranderingen de verwachtingskloof dichten en het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer herstellen?
Als deze voorstellen nader worden bekeken dan zijn er vier belangrijke thema’s te destilleren. Het eerste thema is het stokpaardje van beide voorstellen, namelijk scheiding van controle-‐ en advieswerkzaamheden. Het tweede thema, kantoorroulatie, komt zowel in het Groenboek als in de initatiefnota van Plasterk aan bod. De beloningsstructuur, het derde thema, wordt door Barnier besproken. Het vierde en laatste thema is de benoemingprocedure van de accountant. Dit thema komt tevens in beide voorstellen terug, al gaat Barnier, die het balletje opgooit of het wenselijk is met betrekking tot de onafhankelijkheid van de accountant is als de accountant een ambtenaar wordt, wel verder in zijn voorstel dan Plasterk, die aangeeft dat het wenselijk zou zijn als er een onafhankelijk orgaan (als de AFM) verantwoordelijk wordt voor het benoemen van de accountant. . Deze
vier onderwerpen zullen in het kader van de onafhankelijkheid van de accountant in deze thesis ook bijzondere aandacht krijgen.
Het belang van een onafhankelijke accountant wordt ook onderstreept door verscheidene hoge organen belast met toezicht. De SEC (Securities and Exchange Commission) en het committee on auditing van de Europese Commissie onderkennen beide dat onafhankelijkheid van de accountant het fundament is waarop het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer in de kwaliteit van de controle is gebouwd (Majoor, 2000).
Ook in de wetenschap wordt het belang van een onafhankelijke accountant onderkend. Firth (1980, p.451) verwoordt het als volgt: ‘’Independence is traditionally regarded as being one of the fundamental principles underlying the auditor’s work.’’ Andere onderzoekers onderschrijven de belangrijke positie van de onafhankelijkheid van de accountant (Antle, 1984; Johnstone, Sutton en Warfield, 2001; Blay, 2005). Door de kredietcrisis is het maatschappelijk verkeer de positie van de onafhankelijke accountant gaan herwaarderen (De Accountant, 2011b; Piersma en Couwenbergh, 2012). De perceptie van onafhankelijkheid na de kredietcrisis is tot op heden nauwelijks onderzocht en hier bevindt zich nog een groot onontgonnen gebied.
Met betrekking tot de eerder genoemde gebieden, kantoorroulatie (Geiger en Raghunandan, 2002; Mansi, Maxwell en Miller, 2004; Chi, Huang, Liao en Xie, 2009; Firth, Rui en Wu 2012), scheiding controle en advies (Simunic, 1984; DeFond, Raghunandan en Subramanyam, 2002; Geiger en Rama, 2003; Davis en Hollie, 2008), beloningsstructuur (DeAngelo, 1981b;
Trompeter, 1984; Carcello, Hermanson en Huss, 2000; Caraminis en Lennox, 2008; Li, 2009) en benoeming van de accountant (Carcello en Neal, 2000; Carcello en Neal, 2003; Mayhew en Pike, 2004), heeft onderzoek zich gericht op het aantonen van het kwantitatieve verband tussen de onafhankelijkheid en de (ervaren) audit kwaliteit. Met een enkele uitzonderingen daargelaten op het gebied van onafhankelijkheid in het algemeen (Firth, 1980; Farmer, Rittenberg en Trompeter, 1987; Miller,1992; Kleinman, Anandarajan, Medinets en Palmon, 2010).
Omdat deze onderzoeken niet een eenduidig beeld geven omtrent de genoemde onderwerpen en de maatstaven de (ervaren) audit kwaliteit indirect meten (Francis, 2004; Hope en Langly, 2010), is het waardevol om te onderzoeken wat de verschillende percepties zijn van het maatschappelijk verkeer omtrent onafhankelijkheid van de accountant. Op dit gebied draagt dit onderzoek bij door het theoretisch raamwerk van onafhankelijkheid in kaart te brengen en vervolgens te toetsen, door middel van enquêtes, onder verschillende groepen van het maatschappelijk verkeer. Het onderzoek heeft als doel overeenkomsten en verschillen aan te tonen tussen de heersende opvatting in de wetenschap en de perceptie van het maatschappelijk verkeer. Door deze verschillen in kaart te brengen worden ook mogelijkheden voor vervolgonderzoek geïdentificeerd. Tevens beoogt het onderzoek recente hervormingsinitiatieven met betrekking tot onafhankelijkheid te toetsen op wetenschappelijke en empirische basis.
Gezien het belang van het waarborgen van de onafhankelijkheid van de accountant en de ontstane verwachtingskloof met betrekking tot deze onafhankelijkheid is het mijns inziens belangrijk dat het onderzoek naar de perceptie van onafhankelijkheid wordt uitgebreid. Verder zijn er op dit moment veel initiatieven om de voorwaarden met betrekking tot onafhankelijkheid aan te scherpen/uit te breiden en rijst de vraag of deze initiatieven aansluiten bij de opvattingen van het maatschappelijk verkeer en uit de wetenschap. Om inzicht te krijgen in de twee genoemde aspecten zal de volgende onderzoeksvraag centraal staan:
Wat zijn de opvattingen met betrekking tot de onafhankelijkheid vanuit de praktijk en vanuit de wetenschap, en in hoeverre sluiten de recente voorstellen tot hervorming aan op deze
opvattingen?
Om deze hoofdvraag te beantwoorden zal het theoretisch raamwerk van de onafhankelijkheid van de accountant eerst uiteengezet worden (hoofdstuk 2). Vervolgens zal de onderzoeksopzet aan bod komen (hoofdstuk 3). In dit hoofdstuk zullen de opbouw van de enquête en de populaties worden toegelicht. In hoofdstuk 4 zullen de resultaten met betrekking tot de hypotheses beschreven worden, waarna in de discussie (hoofdstuk 5) de implicaties voor de wetenschap en de praktijk aan bod komen, evenals de aansluiting met de recente initiatieven omtrent onafhankelijkheid, inherente beperkingen en onderwerpen voor toekomstig onderzoek. De thesis wordt afgesloten met een korte en bondige conclusie met betrekking tot de resultaten van dit onderzoek (hoofdstuk 6).
HOOFDSTUK 2 -‐ THEORETISCH
KADER
HET ONTSTAAN VAN DE BEHOEFTE AAN EEN ONAFHANKELIJKE CONTROLEUR
‘’The long survival of auditing suggests it is a part of the efficient technology for organizing firms.’’
WATTS EN ZIMMERMAN (1983, P.614)
Over het ontstaan van de behoefte aan een onafhankelijke controle op de prestaties van een onderneming bestaan twee verschillende visies: de visie dat de functie is ontstaan door markwerking, waarin de agency theory een belangrijke rol speelt, en de visie dat de functie is ontstaan door wetgeving (Watts en Zimmerman, 1983).
Deze laatstgenoemde visie veronderstelt dat het bestaan van een onafhankelijke controle het product is van wetgeving is gebaseerd op de ‘Registered Companies Act’, aangenomen in 1862 in Engeland (Watts en Zimmerman, 1983). Deze wet vereist dat de financiële verslaggeving van vennootschappen wordt gecontroleerd door een derde die onafhankelijke van het management is. Deze wet creëerde de behoefte aan een accountant door de controle verplicht te stellen voor bepaalde ondernemingen (Watts en Zimmerman, 1983).
AGENCY THEORY
De eerstgenoemde visie, dat de behoefte aan een onafhankelijke controleur is ontstaan uit marktwerking, is gebaseerd op de agency theorie (Watts en Zimmerman, 1983). De agency theorie heeft betrekking op de relatie tussen de principaal en de agent. De theorie gaat uit van een informatie-‐asymmetrie tussen de agent (de beheerder) en de principaal (de eigenaar) en belangenverstrengeling. De belangenverstrengeling ontstaat wanneer het belang van de leiding tegenovergesteld is aan het belang van de eigenaar. Een voorbeeld hiervan is winststuring. De agent heeft er belang bij om de winst zo hoog mogelijk te sturen omdat zijn prestaties dan beter lijken. Echter is het in het belang van de eigenaar dat er een getrouw beeld wordt gegeven van de conditie en de prestaties van de onderneming. Informatie-‐asymmetrie ontstaat wanneer de agent een informatievoorsprong met betrekking tot zijn eigen werkzaamheden en de positie waarin hij zich bevindt heeft ten opzichte van de principaal. De principaal is niet in staat alle acties van de agent te monitoren en is voor inzicht in deze acties afhankelijk van de informatie die de agent verschaft. Met betrekking tot deze informatie loopt de principaal een risico. Hij is namelijk niet in staat de informatie te verifiëren. Deze theorie heeft betrekking op alle (arbeids)verhoudingen maar krijgt voornamelijk aandacht in situaties waar leiding en eigendom van de onderneming gescheiden is, waar de eigenaar/vermogensverschaffer de principaal is en de leiding de agent (Jensen en Meckling, 1976; Dalton et al., 2007).
In deze relatie is ook de behoefte aan een onafhankelijk controleur ontstaan. Op het moment dat er een scheiding ontstaat tussen het eigendom van de onderneming en de
leiding van de onderneming is er sprake van informatie-‐asymmetrie, namelijk de leiding heeft meer informatie dan de eigenaar/vermogensverschaffer. Dit leidt een behoefte bij de principaal dat de door de agent verschafte informatie wordt gecontroleerd op betrouwbaarheid. Wordt dit niet gedaan dan blijft de onzekerheid met betrekking tot de informatie bestaan en dan verbindt de eigenaar/vermogensverschaffer consequenties aan deze onzekerheid in de vorm van stijgende kapitaalskosten (Mansi, Maxwell en Miller, 2004). Daarmee ontstaat ook de behoefte bij de agent aan een onafhankelijk controleur. Hij zal er namelijk belang bij hebben dat de kapitaalkosten laag blijven zodat de financiering van de onderneming betaalbaar blijft. Om dat effect van dalende kapitaalkosten te bereiken is het noodzakelijk dat de perceptie van de onafhankelijkheid van de controleur gewaarborgd blijft: ‘’…an audit will reduce the agency costs borne by the manager only if the market expects the auditor to have a nonzero level of independence.’’ (Watts en Zimmerman 1983, p.615).
De agency theory is ook breder toepasbaar dan op de relatie tussen eigenaar/vermogensverschaffer en de leiding van de onderneming. Tegenwoordig wordt het spectrum van belanghebbenden (stakeholders) bij een onderneming steeds breder. Al deze groepen hebben een informatieachterstand op de leiding van de onderneming en zijn voor informatie grotendeels afhankelijk van de communicatie vanuit de onderneming. Ook zij lopen dus het risico dat de (financiële) informatie geen getrouw beeld geeft van de werkelijkheid. Zo speelt de agency theory een rol in de redenering achter de behoefte van het maatschappelijk verkeer aan een onafhankelijke accountant (Watts en Zimmerman, 1983; Dalton et al., 2007).
Eén aspect omtrent de functie accountant wordt overduidelijk zichtbaar uit het voorgaande, namelijk de accountant dient onafhankelijk te zijn. Dit wordt ook door Limperg onderschreven in zijn artikel over de, door hem opgestelde, ‘leer van het gewekte vertrouwen’.
VERTROUWENSLEER VAN LIMPERG
Het bestaansrecht van de accountant ligt volgens Limperg in een behoefte van het maatschappelijk verkeer aan een deskundig en onafhankelijk oordeel over de jaarrekening (Wallage, 2000, p.1): ‘’The auditor derives his general function in society from the need for an expert and independent examination, and the need for an expert and independent opinion on that examination.’’
Deze behoefte kent twee gezichten, namelijk de accountant als orgaan in dienst van het bestuur van de organisatie en de accountant als controlerend orgaan van het maatschappelijk verkeer.
De behoefte van het bestuur van de organisatie aan een accountant als orgaan is ontstaan door de groeiende grootte van de ondernemingen waaraan het leiding aan geeft. Door de groei van de ondernemingen wordt de afstand tussen de leiding en het uitvoerend personeel groter, waardoor er een grotere behoefte ontstaat aan controle (agency theorie binnen een organisatie). Dit levert volgens Limperg (1932) een onwenselijke situatie op aangezien de leiding en de controle van de organisatie in de handen zijn van hetzelfde
orgaan. Doordat controle en leiding van de organisatie (deels) gescheiden moeten worden ontstaat er binnen de organisatie behoefte aan een controleur (Limperg 1932).
De behoefte van het maatschappelijk verkeer aan een accountant is te herleiden uit de agency theory. Doordat het maatschappelijk verkeer, als (belanghebbende) buitenstaanders, een informatieachterstand hebben op de leiding van de onderneming, hebben zij behoefte aan een onafhankelijk oordeel over de getrouwheid van de (financiële) verslaggeving van de onderneming (Limperg 1932; Jensen en Meckling, 1976).
Zowel vanuit het perspectief van de accountant als orgaan van het bestuur van de organisatie bekeken als het perspectief van de accountant als controlerend orgaan van het maatschappelijk verkeer kan geconcludeerd worden dat de onafhankelijk accountant een onderdeel van de behoefte aan een deskundig en onafhankelijk oordeel over de jaarrekening is.
Deze behoefte, waar de roep om een onafhankelijke accountant een onderdeel van is, leidt tot bepaalde verwachtingen omtrent het functioneren van een accountant. Limperg (1932) ziet dit als een economisch vraagstuk over de vraag in hoeverre het accountantsberoep doelmatig is in het vervullen van de behoefte van het maatschappelijk verkeer. Als de door het maatschappelijk verkeer ervaren prestatie van de accountant afwijkt van de verwachtingen, ontstaat er een verwachtingskloof. Deze verwachtingskloof kan twee oorzaken hebben, namelijk een tekortkoming in de doelmatige vervulling van de behoefte door de accountant of te hoge verwachtingen van het maatschappelijk verkeer omtrent het functioneren van de accountant. Als een dergelijke verwachtingskloof ontstaat dan heeft dat nadelige gevolgen voor het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer in de accountant. Slaagt de accountant er niet in het gat te dichten dan vervalt daarmee het bestaansrecht van de accountant. Gezien de verregaande gevolgen moet de accountant ervoor waken dat hij de verwachtingen van het maatschappelijk verkeer waarmaakt en anderzijds niet te hoge verwachtingen wekt (Limperg 1932).
Dit in het licht beschouwende van de, in de inleiding geconstateerde, verwachtingskloof met betrekking tot het cruciale vereiste van onafhankelijkheid (Piersma en Couwenbergh, 2012; De Accountant, 2011) dan kan geconcludeerd worden dat het in eerste plaats niet te doen is om de werkelijke onafhankelijkheid van de individuele accountant maar om de schijn van onafhankelijkheid. Dit komt ook naar voren in Limpergs (1932, p.152) betoog: ‘’Maar de eisch van onafhankelijkheid betreft niet het karakter van den accountant maar diens functioneele plaats; de onafhankelijkheid is de logische voorwaarde voor het verkrijgen van de doelmatige verhoudingen met betrekking tot de controle.’’ Dit is één van de redenen om dit onderzoek te richten op dit aspect van onafhankelijkheid, omdat de daadwerkelijke onafhankelijkheid van de accountant gewaarborgd kan zijn, maar dat het de perceptie van de onafhankelijkheid van de accountant is die de verwachtingskloof moet dichten.
HET ONTSTAAN VAN DE VERWACHTINGSKLOOF
‘’Dat vertrouwen is dus bestaansvoorwaarde voor de functie; wordt dat vertrouwen beschaamd, dan wordt ook de functie vernietigd, want zij wordt nutteloos’’
LIMPERG (1932) OVER HET GEVOLG VAN EEN VERWACHTINGSKLOOF
Het afgelopen decennium is gekenmerkt door spraakmakende fraudezaken, zoals Enron in 2001 (Oppel en Sorkin, 2001), Ahold in 2003 (NRC Handelsblad, 2008), en de kredietcrisis (De Accountant, 2011a). In al deze gevallen heeft de dienstdoende accountant goedkeurende verklaringen bij de jaarrekening afgegeven. Telkens rees de vraag na het bekend worden van een schandaal: had de accountant dit moeten zien aankomen? In het geval van Enron is de accountantsorganisatie, Arthur Anderson, medeplichtig geacht, wat heeft geleid tot de val van dit kantoor (Eichenwald, 2002). Echter in de andere twee gevallen is de accountant tot op heden niet schuldig bevonden (voor Ahold en de rol van Deloitte zie Winkel, 2009; voor de val van Lehman Brothers en de rol van Ernst en Young zie De Accountant, 2011a). Ongeacht of de desbetreffende accountantsorganisaties vrijgesproken zijn van hun aandeel in de fraude trekt het maatschappelijk verkeer de rol van de accountant in twijfel (Accountant, 2011b). De verwachting leeft dus onder het maatschappelijk verkeer dat de accountant dit soort praktijken moet doorzien en moet rapporteren. De accountant is hier niet in geslaagd, waardoor er een verwachtingskloof is ontstaan die heeft er toe heeft geleid dat het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer in de accountant is beschadigd (Piersma en Couwenbergh, 2012). Deze twijfel kregen ook in de politiek een gevolg. Mede na aanleiding van het Enronschandaal is in de Verenigde Staten de Sarbanes-‐Oxley-‐Act (SOx) ingevoerd om de regelgeving omtrent corporate governance aan te scherpen (Peregrine, 2011). In Nederland is mede na aanleiding van het Ahold-‐ schandaal de Code Tabaksblat ontwikkeld (NOS, 2006). In deze regelgeving, die op corporate governance gericht is, krijgt de accountant speciale aandacht. Het verbeteren van de onafhankelijke positie van de accountant maakt onderdeel uit van deze documenten. De werking van deze regelgeving is in eerder onderzoek onderzocht (voor Code Tabaksblat zie bijvoorbeeld Boot en Wallage, 2006; voor SOx zie bijvoorbeeld Defond en Lennox, 2011) en ligt buiten de strekking van dit onderzoek.
In deze thesis zal de focus liggen op de hervormingsvoorstellen uit Europese en nationale politiek naar aanleiding van de wereldwijde kredietcrisis. Over de rol van de accountant in de kredietcrisis en de noodzakelijke hervormingen om een soortgelijke situatie in de toekomst te voorkomen zijn twee belangrijke publicaties gedaan. Op Europees niveau is het Groenboek, een initiatief van Barnier (2010), en op nationaal niveau is het wetsvoorstel, voortgekomen uit een initiatiefnota van Tweede Kamerlid en ex-‐minister Plasterk (2011) toonaangevend in de politieke discussie over het accountantsberoep. Beide voorstellen zullen worden besproken, voor zover het de onafhankelijkheid van de accountant betreft.
GROENBOEK -‐ BARNIER
Het Groenboek, geschreven door Barnier (2010), is geschreven als reactie op de kredietcrisis. In dit document staat voornamelijk de rol van de accountant centraal. Voor deze thesis is hoofdstuk 3 ‘Governance en onafhankelijkheid van auditkantoren’ van het groenboek van bijzonder belang, eens te meer omdat dit hoofdstuk drie van de vier voor dit onderzoek van belang zijnde deelgebieden behandelt. Barnier (2010) beargumenteert met betrekking tot de scheiding van controle-‐ en advieswerkzaamheden dat auditors een onafhankelijke positie dienen in te nemen ten opzichte van de gecontroleerde partij en dat het niet wenselijk is dat de auditor een zakelijk belang heeft in de cliënt, daar dit de onafhankelijkheid zou kunnen aantasten. Op basis van het argument van het risico op vertrouwdheid, dat kan optreden bij langdurige samenwerkingsverbanden, neemt Barnier (2010) stelling voor verplichte kantoorroulatie. Verder noemt hij als argument dat kantoorroulatie de objectiviteit en de dynamiek van de auditmarkt verbetert. Ook bij het huidige benoemingsmodel en het beloningsmodel van accountants worden vraagtekens gezet in het groenboek (Barnier, 2010). Dat de accountant wordt geacht een objectief oordeel te geven over de jaarrekening van een onderneming die ook zijn broodheer is, levert een onzuiver model op. Dit onzuivere model zou opgelost worden door accountants onder te brengen in een overheidsorgaan. Of dit een haalbaar voorstel is en of de voordelen opwegen tegen de nadelen wordt onderzocht door de Europese commissie.
WETSVOORSTEL – PLASTERK
De Nederlandse reactie op de rol van de accountant in de kredietcrisis en op het Europese Groenboek is de initiatiefnota van Tweede Kamerlid Plasterk (2011). In zijn nota komen dezelfde drie, voor deze thesis van belang zijnde, onderwerpen naar voren. Met betrekking tot de onderwerpen verplichte kantoorroulatie en scheiding van controle-‐ en advieswerkzaamheden neemt Plasterk (2011) dezelfde stelling in als Barnier (2010). Om het onzuivere model, wat ontstaat door de accountant-‐cliënt-‐relatie, aan te pakken wordt er in de initiatiefnota een tussenweg geopperd tussen het standpunt van Barnier, dat accountants moeten ambtenaar worden, en de huidige situatie. Door de AFM verantwoordelijk te maken voor het toewijzen van accountants en het bedingen van de beloning stelt Plasterk (2011) dat een groot deel van het onzuivere model wordt opgelost door de bedreiging van het kwijtraken van een klant door een accountantsorganisatie wordt weggenomen. Het wetvoorstel dat uit deze initiatiefnota is voortgekomen bevat een wetswijziging voor de scheiding van controle en advies, en verplichte kantoorroulatie. Dit wetsvoorstel ligt op dit moment bij de Eerste Kamer (De Accountant, 2011a).
ONAFHANKELIJKHEID
‘’We should be able to take auditor independence for granted in the same way we take for granted the safety of our food and water’’
ARTHUR SIEGEL, DIRECTEUR VAN HET ISB2
Dat onafhankelijkheid een groot goed is in de accountancy wordt zowel door de wetenschap als de praktijk onderschreven. Alvorens toe te komen aan de uiteenzetting van de hypotheses is het nodig om aan te geven welk aspect van de onafhankelijkheid wordt onderzocht en onder welke populatie dit onderzoek zal plaatsvinden, zodat de hypotheses in het juiste licht komen te staan.
ONAFHANKELIJKHEID IN WEZEN EN IN SCHIJN
Een eenduidige definitie van onafhankelijkheid blijkt lastig te geven (Antle, 1984). Zo definieert DeAngelo (1981a) onafhankelijkheid van de accountant als de kans dat de accountant een gevonden fout ook daadwerkelijk rapporteert. Defond et al. (2004) definiëren onafhankelijkheid als de kans dat een accountant een going-‐concern verklaring geeft aan ondernemingen in zwaar weer.
Waar de wetenschappelijke literatuur en de praktijk het overwegend wel over eens zijn, is dat onafhankelijkheid twee belangrijke aspecten kent, namelijk onafhankelijkheid in wezen en in schijn (Limperg, 1932; Firth, 1980; Koninklijk NIVRA, 2007). Onafhankelijkheid in wezen draait om de vraag in hoeverre de accountant in zijn denken en handelen onafhankelijk is (Firth, 1980). De vraag in hoeverre een bepaalde doelgroep, veelal het maatschappelijk verkeer, de accountant onafhankelijk vindt wordt behandeld in onderzoek naar onafhankelijkheid in schijn (Firth, 1980).
Onafhankelijkheid in schijn is niet alleen van belang om de verwachtingen van het maatschappelijk verkeer met betrekking tot de positie van de accountant in beeld te krijgen maar heeft ook invloed op de bedrijfsvoering. In onderzoek van Lavin (1977), Dykxhoorn en Sinning (1982) en Davis en Hollie (2008) wordt geconcludeerd dat een beschadiging van de onafhankelijkheid in schijn van de accountant kan leiden tot hogere financieringskosten voor een onderneming.
Vanwege het wetenschappelijke belang en de maatschappelijke impact zal dit onderzoek zich richten, zoals eerder gezegd, op de onafhankelijkheid in schijn.
2 Citaat uit een speech van Arthur Siegel, directeur van het ‘Independence Standards Board’, op 17 december 2008:
MAATSCHAPPELIJK VERKEER
‘’Auditor independence is recognized to have two distinct dimensions: independence in fact, which is an unbiased mental attitude of the auditor, and independence in appearance, which is the perception by a reasonable observer that the auditor has no relationship with an audit client which would suggest a conflict of interest’’ (Beattie, Brandt, Fearnley 1999 p.68). Veelal wordt in onderzoek naar de perceptie van onafhankelijkheid een bepaalde groep van ‘’reasonable observers’’ gekozen. Onderzoeken van Dykxhoorn en Sinning (1982) en Mansi et al. (2004) richten zich op de financiers van de onderneming. Onderzoek van Firth (1980) richt zich op een bredere doelgroep, namelijk de financiers van de onderneming en de accountants zelf. Limperg (1932) spreekt echter over een bredere doelgroep, namelijk de ‘onpersoonlijke maatschappij’, een bredere doelgroep dan de direct betrokken financiers van de onderneming en de accountants. Omdat deze populatie (‘de onpersoonlijke maatschappij’) een onontgonnen doelgroep is zal zij object van onderzoek zijn in deze scriptie. Voor zover bekend bij de auteur is er geen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de opvattingen van het maatschappelijk verkeer over de onafhankelijkheid van de accountant.
Zoals eerder uiteengezet wordt behoefte aan een accountant deels vormgegeven door de behoefte van het maatschappelijk verkeer aan een onafhankelijk controleur (Limperg, 1932). Uit deze behoefte komt ook een verwachting voort omtrent het functioneren van deze onafhankelijke controleur. Limperg spreekt in zijn artikel over een gezamenlijke verwachting van het maatschappelijk verkeer.
De vraag die rijst is waaruit het maatschappelijk verkeer bestaat. Limperg (1932, p.20) zegt over het maatschappelijk verkeer het volgende: ‘’Maar de grootste beteekenis van zijn ambt wordt ontleend aan zijn functie van vertrouwensman van de onpersoonlijke maatschappij, van de spaarders en van de andere belanghebbenden, die niet zijn opdrachtgevers zijn.’’ Limperg (1932) geeft aan dat het maatschappelijk verkeer bestaat uit de onpersoonlijke maatschappij, anders dan zijn opdrachtgevers. Deze ‘onpersoonlijke maatschappij’ bestaat uit verstandige leken (Limperg, 1932): er wordt een bepaalde voorkennis omtrent het accountantsberoep verondersteld bij degene die het vertrouwen in (de werkzaamheden van) de accountant vormen.
Ook in de Legitimatie theorie wordt uitgegaan van een gezamenlijke verwachting van het maatschappelijk verkeer. Deze theorie bekijkt de plaats die de onderneming in de maatschappij inneemt en welke verwachtingen het maatschappelijk verkeer heeft omtrent het functioneren van de onderneming (Suchman, 1995). De verwachtingen van het maatschappelijk verkeer worden door Suchman (1995, p.574) als volgt gedefinieerd: ‘’Legitimacy is a generalized perception or assumption that the actions of an entity are desirable, proper, or appropriate within some socially constructed system of norms, values, beliefs, and definitions.’’
De onderneming sluit vervolgens ‘sociale contracten’ met het maatschappelijk verkeer om zijn bestaansrecht te verkrijgen. Zo lang de onderneming binnen de gestelde kaders van de verwachtingen van het maatschappelijk verkeer acteert, blijft het bestaansrecht van de onderneming onaangetast. Als volgens het maatschappelijk verkeer de normen door de
onderneming worden overtreden wordt het vertrouwen in de onderneming aangetast (Suchman, 1995). Deze redenatie is gelijk aan de verklaring van de ‘leer van het gewekte vertrouwen’ (Limperg, 1932) met betrekking tot de afname van het vertrouwen in de accountant.
Beide theorieën nemen als uitgangspunt voor de verwachtingen met betrekking tot de accountant (in het geval van ‘’de Leer van het gewekte vertrouwen’’) en de onderneming (in het geval van de Legitimatie theorie) het maatschappelijk verkeer als één groep. De voorwaarde die Limperg (1932) aan een persoon in het maatschappelijk verkeer stelt is dat deze persoon een zekere vorm van basiskennis moet hebben: hij dient te kwalificeren als een verstandige leek. Deze thesis zal voortborduren op deze definitie van het maatschappelijk verkeer en tracht onderzoek te doen naar de perceptie van het maatschappelijk verkeer omtrent de onafhankelijkheid van de accountant. De populatie voor de enquête zal daarom gevormd worden door ‘verstandige leken’, tezamen zijnde het maatschappelijk verkeer.
DE BEDREIGINGEN VAN ONAFHANKELIJKHEID
SCHEIDING CONTROLE EN ADVIES
‘’I do feel very strongly that the audit is a public service. It is not for auditors to be advisers. It is a privilege. You have got a monopoly. Audit quality must be protected.’’
DAVID TWEEDIE, DE VOORMALIGE TOPMAN VAN DE IASB (DE ACCOUNTANT, 2012C)
De wet-‐ en regelgevende instanties zijn duidelijk. Zowel de AFM (Piersma, 2011) als de Tweede Kamer (de Accountant, 2012a) vinden dat scheiding controle en advies bij dezelfde controleklant door dezelfde accountantsorganisatie een vereiste is. Echter bij de verdediging van hun standpunt zullen zij weinig steun vinden in wetenschappelijk onderzoek naar dit onderwerp. Publicaties met betrekking tot de scheiding van controle en advies geven geen ondubbelzinnig beeld.
De voorstanders van het voorstel om controle en advies bij dezelfde controleklant te scheiden steunen op twee hoofdargumenten, namelijk het beperken van het risico op financiële afhankelijkheid en zelftoetsing (Defond et al., 2002).
Financiële afhankelijkheid wordt vergroot door non-‐audit diensten, doordat een groter deel van de opbrengsten van de accountantsorganisatie afkomstig zijn van één en dezelfde klant. Dit werkt door in de onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van de klant. Als de accountant een geschil in inzicht heeft met het management van de klant dan bestaat er een spanningsveld tussen een rechte rug houden en toegeven aan de klant om niet het risico te lopen om de klant (en daarmee de lucratieve non-‐audit diensten) te verliezen. De gedachte is dat door een scheiding van controle en advies werkzaamheden bij dezelfde controleklant de prikkel om mee te gaan met de visie van het management wordt verkleind. Hierdoor wordt de prikkel beperkt tot de audit fee (Defond et al., 2002; Geiger en Rama, 2003; Li, 2009). Opvallend genoeg wordt in deze onderzoeken geen bewijs gevonden dat dit de onafhankelijkheid, gemeten als de kans dat een accountant een going-‐concern verklaring geeft, van de accountant ten goede komt (Defond et al., 2002; Geiger en Rama, 2003). Deze resultaten worden ondersteund door het onderzoek van Raghunandan (2003) naar de perceptie van aandeelhouders met betrekking tot de onafhankelijkheid van de accountant. Li (2009) concludeert echter in zijn onderzoek dat de totale fee die een accountantsorganisatie ontvangt, het totaal van de adviesomzet en de auditomzet, wel degelijk effect hebben op de kans dat de accountant een going-‐concern verklaring geeft, wat impliceert dat de accountant wel degelijk een afruil maakt van zijn onafhankelijkheid als de totale fee toeneemt. Frankel, Johnson en Nelson (2002) en Srindhi en Gul (2007) vinden een verband tussen de adviesomzet en earnings management. Zij concluderen dat de mate van earnings management toeneemt naarmate de adviesomzet toeneemt. De financiële afhankelijkheid van de accountant is in het geval van het verlenen van adviesdiensten naast de controlewerkzaamheden groter. Hierdoor is de accountant sneller geneigd om agressievere earnings management tactieken goed te keuren. Dit onderzoek wordt
ondersteund door een soortgelijk onderzoek van Basioudis, Papakonstantinou en Geiger (2008). Teoh en Lim (1996), Canning en Gwilliam (1999) en Alleyne, Devonish en Alleyne (2006) verrichten onderzoek naar de perceptie van onafhankelijkheid onder gebruikers van de jaarrekening. Zij concluderen dat de perceptie van onafhankelijkheid afneemt indien ook adviesdiensten worden verleend aan de controleklant.
Davis en Hollie (2008) hebben in hun onderzoek de scheiding van controle en advies bij dezelfde controleklant in het licht gezet van de perceptie van de investeerders van onafhankelijkheid van de accountant. Zij concluderen dat de accountant als minder onafhankelijk wordt ervaren als er sprake is een hoge adviesomzet, wat pleit voor een scheiding van controle en advies.
Zelftoetsing kan ontstaan als de accountant advies geeft op gebieden die tevens impact hebben op de controle van de jaarrekening (Simunic, 1984; Defond et al., 2002). Het gevaar van zelftoetsing ligt in het feit dat de accountant eigen werk moet gaan toetsen (Lavin, 1976; Koninklijk NIVRA, 2007). Simunic (1984) trekt het begrip zelftoetsing breder dan de voorgaande definitie. Hij beargumenteert in zijn onderzoek dat als bij één onderneming zowel adviesdiensten als auditdiensten worden verleend er tevens risico op zelftoetsing is. Doordat de accountant bij de audit het werk van een collega controleert zal hij minder snel geneigd zijn gevonden fouten in de advieswerkzaamheden te rapporteren, omdat dit de reputatie van de accountantsorganisatie op het gebied van advies schaadt (Simunic, 1984). Tegenstanders van de scheiding tussen controle en advies beroepen zich op het fenomeen ‘knowledge spillover’ (Simunic, 1984; Joe en Van der Velde, 2007). ‘Knowledge spillover’ vindt plaats als dezelfde accountantsorganisatie adviesdiensten en auditdiensten verleent bij een organisatie en er kennisoverdracht plaatsvindt tussen activiteiten (voornamelijk van advies naar audit). Joe en Van der Velde (2007) concluderen in hun onderzoek dat er sprake is van kennisoverdracht die bijdraagt aan een betere risico-‐analyse tijdens de audit. Ook Simunic (1984) concludeert dat kennisoverdracht tussen de diensten de audit efficiënter maakt. Deze kennisoverdracht geeft het audit team meer kennis over de organisatie waardoor ze beter in staat zullen zijn om de informatie aangeleverd door de onderneming te toetsen. Hierdoor neemt hun afhankelijkheid van het management af (om hiaten in kennis te vullen) en neemt de onafhankelijkheid toe (Geiger en Raghunandan, 2002). Tegelijkertijd wordt er in beide onderzoeken gewezen op het gevaar van zelftoetsing en is de vraag of de voordelen van ‘knowledge spillover’ opwegen tegen het risico dat zelftoetsing met zich meebrengt (Simunic, 1984; Joe en Van der Velde, 2007).
Samenvattend kan worden gezegd dat wetenschappelijk onderzoek geen eenduidig beeld geeft of de scheiding van controle en advies daadwerkelijk een verbetering van de gepercipieerde onafhankelijkheid van de accountant oplevert. Verwachtende dat de voordelen en nadelen van scheiding controle en advies elkaar in evenwicht houden, daarin gesteund door verschillende onderzoeken die geen verband tussen scheiding controle en advies en een verbeterde perceptie van de onafhankelijkheid hebben aangetoond, kan de volgende hypothese worden opgesteld:
Hypothese 1: De scheiding van controle en advies heeft geen invloed op de perceptie van het