De
Doode Bemde
Ecohydrologische
Atlas
Piet De
Becker
& Willy
Huybrechts
Instituut voor
Natuurbehoud
Kliniekstraat25
lO70 Brussel
rN.R.2000.13
Novembet
2000
Dit
rapport is
een
onderdeel
van het onderzoeksproject
VLINA
C96103,
uitgevoerd
in
het kader
van het Vlaams Impulsprogramma
vooÍ
Danhuoord
Deze publikatie kwam
tot
stand met medewerking van een hele reeks mensen. De basis voor desoortenkartering werd gelegd door Jan Butaye bij het maken van een eindwerk voor het behalen van
de
graad van bio-ingenieur(KU
Leuven)in
1994. Vincent Keppensen Luc Van
Roosbroeck(Instituut
voor
Natuurbehoud) verleenden assistentiebij
de
grondwaterstaalname, topografische opmetingen en grondwaterpeilmetingen. Ook Désiré Vanautgaerde enWilly
Mathijs verzorgden vooreen deel van de peilmetingen.
De chemische analysen werden metzorguitgevoerd door Lieve Clement van het laboratorium van het Departement Biologie, Universitaire Instelling Antrverpen en Roald Steeno
in
het laboratorium van het Instituut voor Natuurbehoud.Dank ook aan Natuurreservaten vzw en de Vrienden van Heverleebos
&
Meerdaalwoud vzw voorhet ter beschikking stellen van hun terreinen voor dit onderzoek.
De Doode Bemde, Ecohydrologische Atlas
Inleiding
De Dijlevallei stroomopwaarts van l,euven en vooral het erkend natuurreservaat "De Doode Bemde"
zijn
reeds geruimetijd
het
onderwerpvan
onderzoekin
het
kadervan
natuurbehoud voor verscheidene wetenschappelijke instellingen. Ook op het Instituut voor Natuurbehoud werden enworden er meerdere onderzoeksprojecten uitgevoerd, gaande van geomorfologisch onderzoek van de
waterloop
tot
onderzoek van de verspreiding van soorten en vegetatietypen (Dn BECKER 1994:' Dr. BecrcR E-r AL. 1999).De
relatie tussen hydrologieen de
vegetatieis
steeds een belangrijk aandachtspunt geweest. Sinds 1.993 besteedt het Instituut ruime aandacht aan ecohydrologischeaspecten van het gebied, een onderzoek dat gedurende de laatste 2 jaar (L997-1999) werd versterlÍ met de steun van het Vlaams tmpulsprogramma voor Natuurontwikkeling
(VLINA).
Hierbij wordt vooral aandacht besteed aan de dynamiek en de chemie van ondiep grondwater, en aan de vegetatie van de typische komgrond, 'De Doode Bemde', waarnaar het natuurreservaat werd genoemd. Een verkennend onderzoek in dit verband werd reeds in 1993 aangevat door BuTAYE (1994). Het doel van deze ecohydrologische atlas is het samenbrengen van de biotische en abiotische basisinformatie die tijdens het onderzoek werd verzemeld. Het ecosysteem van "De Doode Bemde" zal op korte enmiddellange termijn verder evolueren onder de invloed van de abiotische, vooral hydrologische, randvoorwaarden en het uitgeoefende beheer. Het is belangrijk de huidige toestand in het gebied, de
uitgangspositie, in een kaartenbundel vast te leggen. Het laat onder meer toe om
in
de toekomst deevolutie van het vallei-ecosysteem te volgen en te evalueren.
De vallei van de Dijle stroomopwaarts van
Iruven
is nagenoeg volledig groen ingeHeurd op het gewestplan. Het is één van de 23 Vlaamse EU vogelrichtlijngebied en een deel van het gebied werdeveneens aangeduid als EU habitatrichttlijngebied. Natuurverenigingen en de Maamse administratie (Afdeling Natuur, Aminal) werken samen om
dit
in
te vullen en een grote eenheid natuuruit
tebouwen van ca. 1200 ha. Het geheel is verankerd in een natuurvriendelijk Integraal Waterbeheerplan dat door de Afdeling Water
is
uitgewerlÍ en dat op het ogenblik geimplementeerd wordt. Hierbij staat een natuurlijke waterhuishouding centraal,waarbij
rivierprocessen zoals meandering enoverstroming worden behouden of hersteld.
"De Doode Bemde"
ligt
ongeveer8
kilometer ten zuiden vanlruven,
ter
hoogte van Oud-Heverlee en Neerijse. Het is een onderdeel van het typische alluviale systeem van de Dijlevallei die er ongeveer 1 km breed is, en een uitgesproken oeverwal-komgrondprofiel bezit. De bodem bestaatvooral uit alluviale leem aangevuld met colluviale zandleem en oppervlakkig venig materiaal (in het diepste deel van de komgronden). Het studiegebied is gesitueerd tussen de Dijlerivier en de oostelijke valleiwand, en omvat een 2'1. ha grote, volledig intacte en nauwelijks ontwaterde komgrond. Het maakt integraal deel uit van het natuurreservaat de Doode Bemde (130 ha groot) dat beheerd wordt door de Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud i.s.m. Natuurreservatenv.z.w. (Kaarten 1, en 3)
De Dijle speelt een belangrijke rol in het studiegebied. Ter hoogte van de Doode Bemde heeft zij
een
vrij
natuurlijk karakter, met spontane meandering enbij
hoge afuoeren van de rivier wordt hetstudiegebied
regelmatig
overstroomd.Het
studiegebiedkan
beschouwdworden
als
dereferentiesituatie
voor
natuurherstelin
de
restvan de vallei.
Het
gebiedwordt
gevoed door mineraalrijk, neutraal tot licht alkalisch grondwater afkomstig uit de Formatie van Brussel.Het soortenpalet van het gebied biedt een staalkaart van wat er
in
de alluviale valleien van deMaamse Iremstreek kan worden aangetroffen. Karakteristiek
is
het
patroon van verschillende vegetatiegordelsin
en rond de komgronden en langs de oeverwallen. De zoneringvertrelÍ
van Glanshavergraslanden op oeverwallen en Dottergraslanden op overgang naar de komgronden. [n de eigenlijke komgronden warentot
voor de
tweede wereldoorlog natte hooilanden, vermoedelijk allemaal Dottergraslanden, aanwezig. Dat wordt bevestigd door de Ferrariskaart (1771-1777), maarook de Popp-kaart (1860) en de oudere topografische kaarten. Door verminderde belangstelling
vanuit
de
landbouw
zijn
verschillendetypen ruigten
ontwikkeld:
Grote
zeggevegetaties, Moerasspirearuigten, Rietruigte en Rietland. Op terreingedeelten die er gedurende decennia braak bij liggen heeft zich een Mesotroof elzenbroek ontwikkeld. Enkele belangrijke fauna-elementen zijn deuitgebreide populatie Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana) en regelmatige broedvogels als Watenal, Porseleinhoen en IJsvogel.
De Doode Bemde, Ecohydrologische Atlas
Methodiek
De
informatie met betrekkingtot
de dynamiek en de chemie van het ondiep grondwater werd verzameldin
een hydrologisch meetnet (kaartZ).In
totaal werden 46 piëzometers geplaatstin
37 lokaties.In 9
van deze lokaties werd een piëzometernest voorzien metfilters op
verschillende diepten. De grondwaterpeilen werden twee wekelijks opgevolgd tussen Lapril
L997 en 31 maart L999. Tijdens vier campagnes werd het grondwater bemonsterd en chemisch geanalyseerd. Dit laatste gebeurde op de laboratoria van het Departement Biologie van de Universitaire Instelling Antwerpen. en van het Instituut voor Natuurbehoud. De gevolgde methoden en procedures staan beschreven inHuyBRECrils
&
DE BECTcR (1997).De
waarnemingspunten hebben eenmin
of
meer homogene ruimtelijke verspreiding over het gebied. In het centrale gedeelte van de komgrond dat zeer nat enmoeilijk
toegankelijkis, zijn
de waarnemingspuntenbeperlÍ. De
hydrologische variabelen met betrekking tot de kwantiteit en kwaliteit van het ondiepe grondwater, worden voorgesteld onder devorn
van isolijnenkaarten. De isolijnen worden bekomen door interpolatie op basis van de Kriging procedure.De
waardeen
betrouwbaarheidvan de
isolijnenpatronen worden bepaald door het oorspronkelijke waarnemingsnet. Ze moeten geïnterpreteerd worden in functie van de distributie vande piëzometers en hun dichtheid, en de aanwezige gradiënten. Nabij de gÍenzen van het studiegebied zijn de interpolaties minder betrouwbaar.
Uit de tijdsreeksen van de grondwaterpeilmetingen werden 5 variabelen afgeleid die de dynamiek van het ondiep grondwater beschrijven: de stijghoogte, de minimale, de gemiddelde en de maximale diepte, en tenslotte de maximale schommeling van het waterpeil
in
de bestudeerde periode. De chemische analysen leveren L3 chemische variabelen op.De kaarten met de chemische variabelen werden geconstrueerd op basis van de gemiddelde concentraties
in
de ondiepe piëzometers over devier
bemonsteringsperioden:juli
1997, februari L998,juni
1998, februari L999. Van de 165 stalen werden enkel die analyses weerhouden die op basis van de electroneutraliteitstest, als betrouwbaar konden worden beschouwd. Deafirijking
van electroneutraliteit dient tussen -l0Vo en + LlVo te liggen.De
verspreidingvan alle
aanwezige freatofyten (toxoo,
1988), aangevuldmet
een reeks plantensoorten die karalrteristiekzijn
voor de verschillende vegetatietypen van de Doode Bemde werd in kaart gebracht. Zo wordt een beeld bekomen van de verspreidingspatronen in het gebied enkan de relatie gelegd worden met de standplaatsvereisten van de verschillende soorten. Tijdens de
vegetatieseizoenen
van
1993en
1994 werden54
plantensoorten (Tabel1)
gekarteerdin
eenregelmatig raster
met
een maaswijdte van20
bij
20
meter (kaart2). }Iet
karteringsrooster is ingemeten in het l,ambert-coördinatenstelsel. De ZW-hoek van het coördinatenstelsel ligt op 1,69377m
Oosten
169905m
Noord, en de NO-hoekop
L67148m
Oosten
168002m
Noord. Perrastereenheid werd een soortenlijst opgemaakt, waarbij per soort de bedekkingsgraad werd geschat in 4 gelijke klassen: 1 voor een bedekking kleiner dan25 Vo,2voor een bedekking tussen 25 en 5O Vo,
enzovoort.
De Doode Bemde, Ecohydrologische Atlas
Hydrologie
De topografische hoogte
in
de ruime omgeving van de Doode Bemde daalt van 80 tot 90 meter enmeer op het leemplateau naaÍ 27 tot 30 meter TAW in de Dijlevallei. De meest oostelijke delen van het studiegebied zijn nog op de voet van de valleiwand gelegen, met hoogten tot meer dan 30 meter (kaart 3). De topografie loopt echter snel af naar 2'7 meter, de gemiddelde hoogte in het centrum van de komgrond. In westelijke richting neemt de hoogte opnieuw toe tot meer dan 28 meter nabij de Dijle. De oeverwallen die langs de rivier werden opgebouwd liggen gemiddeld meer dan 1.5 meter hoger dan de diepere delen van de komgrond.
In
het noorden en het zuiden wordt de komgrond afgesloten door oeverwallen van de Molenbeek en de Zijloop. Ten zuiden van de Zijloop komt in het studiegebied een deel van een kleinere komgrond voor, gelegen op een hoogte van ongeveer 28 meter.De stijghoogte van het ondiep grondwater (kaart 4) neemt af van bijna 30 meter op de voet van de
valleiwand in het oosten tot minder dan27 meter in het westen van het studiegebied. Een algemene grondwaterstroming
van
oost naar west
blijkt
hieruit.
Opvallendis
de vrijwel
horizontale grondwaterstand in de kern van de komgrond met zelfs de aanwezigheid van een lichte depressie. De horizontale stroming valt er nagenoeg stil. Het grondwater komt er waarschijnlijk aan de oppervlakteen wordt via grachten oppervlakkig afgevoerd naar het noorden. De verdere daling van de stijghoogte naar de Dijle toe is het gevolg van de drainerende werking van de rivier die tot op een afstand van
100 tot 150 meter reikÍ.
Uit
de gemiddelde diepte van het grondwaterpeil (kaart 5)blijkt
dat De Doode Bemde eet zeeÍ vochtig gebied is. In het overgrote deel, vooral in het oosten en in het centrum, staat het grondwater minder dan 20 cm onder het maaiveld, en over een belangrijke oppervlalÍe er zelfs gelijk mee. De diepte neemt zeer sterk toe naar de rivier, waar gemiddelde dieptes tot meer dan 1.5 meter worden genoteerd.Dit is
een gecombineerdeffect van
de
dalende stijghoogtein
die
richting
en
detoenemende topografische hoogte gekoppeld aan
de
oeverwal. Een duidelijke differentiatie in vochtigheid van de habitatis
aanwezig. Hetzelfde patroonvindt
men terugbij
de maximale enminimale diepte van het grondwater
in
de waarnemingsperiode, hoewel de absolute waarden van diepte en gradiënten kunnen variëren. In de winter kan de volledige komgrond onder water komen testaan. Meestal
is dit
het gevolg van een accumulatie van oppervlatÍewater van de zijlopen enneerslag uit het gebied
zelf,bij
een moeilijke afuoer (bv. door hoge waterpeilenin
de Dijle). In deomgeving van de Dijle staat het grondwater dan slechts 60 cm onder het maaiveld. Ook in de zomer
blijft
het centrum van de komgrond zeer vochtig, het grondwater staat er maximaal 60 cm onder het maaiveld, vaak minder, maar naarde
Dijle
toe kan
dit
oplopentot
meerdat
2.5
meter. De schommelingen van het grondwaterpeil variëren tussen 40 cm in de komgrond tot meer dan 2 meter nabij de Dijle.Uit de stijghoogteverschillen in de piëzometernesten (kaart 9)
blijkt
dat in nagenoeg het volledige studiegebied een opwaartse verticale grondwaterstroming aar,weng is. Op drie piëzometernesten nais
het positieve stijghoogteverschil niet continu aanwezig maar wisseltaf
met periodes waar degrondwaterstroming een neerwaartse component heeft.
[n
sommige gevallenÀjn
deze seizoenaal gebonden.Ook
op
de
oeverwallentreft
men vaak
positieve stijghoogteverschillenaan.
In tegenstellingtot
de rest van het studiegebiedis
het weinig waarschijnlijk dat deze stroming dewortelzone bereilÍ. De grondwateramplitude suggereert dat de stroming wordt afgevangen door de Dijle, en men dus niet van kwel kan spreken.
De chemische samenstelling van het ondiep grondwater in het studiegebied van de Doode Bemde vertoont een eerder beperkte variatie.
In
het uiterste zuiden en noordoosten kan men extremere waarden aantreffen, maar in het grootste deel in centrum zijn de gradiënten bepertt. De pH van hetgrondwater bedraagt ongeveer 6.9 in het noorden van het studiegebied, en neemt lichtjes af tot 6.3 in de kleine komgrond
in
het zuiden. De elektrisch conductiviteit (Elektrisch Geleidend Vermogen,EG$,
bicarbonaat en calcium vertonen in grote lijnen eenzelfde patroon. In het centrum komt eengebied voor met relatief lage waarden, die in westelijke (naar rivier) richting toenemen met ongeveer 5O Vo. Naar het zuiden toe verminderen de concentraties
van
deze vaiabelen en bereiken eenDe Doode Bemde, Atlas
minimum
in
de
Heine
zuidelijke komgrond.De
hoogste waarden worden bekomenin
het noordoosten, maar deze kern is vooral gebonden aat één piëzometer. Er is eveneens een toename in oostelijke richting (naar valleiwand) maar deze wordt bepaald door twee piëzometerskortbij
despoorweg gelegen. Een invloed hiervan op de concentraties is niet uit te sluiten.
Sulfaat- en natriumconoentraties nemen algemeen
af
van respectievelijk 60 en 25 ppmbij
devalleiwand, naar de rivier waar concentraties van ongeveer L0 ppm worden bereilÍ.
In
het centrale gedeelte komen echter kernen voor met concentratiestot
40 ppm voor sulfaat en 25ppm
voor natrium. Z,ezijn
gekoppeld aan enkele piëzometers. Magnesiumheeft
twee maxima,in
het noordwesten en het noordoosten, met concentratiestot
L0 ppm.Vanaf
deze maxima neemt deconcentratie af om
in
het zuiden het minimum van 2ppm te bereiken. Chloride heeft overal eenconcentratie van tussen L0 en 20 ppm. Enkel in het noordoosten verhoogt de concentratie tot 60 ppm. Kalium heeft zeer lage concentraties, doorgaans kleiner dan 2 ppm. Aan de oostelijke grens komen twee maxima voor. IJzer heeft een concentratie van L0 ppm behalve
in
centrum waar een kern met maximum70
ppm voorkomt.Dit
maximumis
eveneens sterk gebonden aan twee piëzometers langsheen de spoorweg. Voor nitraat, ammonium en fosfaat (HrPOt) zijn de concentraties zeer klein, doorgaans onder L ppm. Voor nitraatÀjn
er twee kernen met hogere waarden.In
het zuidoosten worden waarden tot L5 ppm bereikt in één piëzometer. Voor amonium is er een dergelijk maximum nabij de Dijle.Op
basis
van een
clusteranalyse, uitgevoerdin
combinatiemet
andere studiegebieden Vorsdonkbos en De Vallei van de Zwarte Beek, onderscheidt men vier watertypenin
"De Doode Bemde" (Kaart 23). Figuur 1, geeft de relatieve verhoudingen tussen de belangrijkste ionen weer ineen Mauchadiagram. De ionenconcentraties die hier werden gebruikt
zijn
de gemiddelden over depiëzometers die tot deze bepaalde clustergroep behoren. Watertypen
la
e^n 1b zijp sterk gelijkend. Dp ionensamenstelling geeft eenvrij
evenwichtige verdeling van Na'*, SOa'-'HCO:'- en Cl-, terwijlCa"
iets sterker is vertegenwoordigd. Het verschil tussen beide typen manifesteert zich op het vlak van de
pH die gemiddeld 2 eenheden hoger is voor watertype 1b. Op het vlak van de verhoudingen tussen de
ionen zijn watertypen
2,3
en 4 sterk gelijkend: respectievelijk calcium en bicarbonaat domineren dekationen en anionen.
De
absolute ionenconcentratieis
voor
de meeste ionen evenwel duidelijk kleiner in watertype 2, wat wordt weerspiegeld in het zeer lage elektrisch geleidend vermogen. Het elektrisch geleidend vennogen van watertype 4ligt
aanzienlijk hoger danbij
de andere watertypen, meer dan 800 prS/cm gemiddetd met een uitschieter tot 1200 pS/cm. In De Doode Bemde domineert watertype 3, dat eenlithotroof
karakter heeft. 'Watertype La is beperkt tot de directe omgeving vande valleiwand in het oosten. Watertype 2 is enkel aanwezigin de zuidelijke komgrond.. Watertype 4, gekenmerkÍ door een grote elektrische geleidbaarheid, heeft een versnipperde verspreiding
in
het studiegebied. Twee lokaties zijn gesitueerd nabij de Dijle, twee nabij de spoordijk en tenslotte twee lokaties in het noorden.De Doode Bemde, Ecohydrologische Atlas
Vegetatie
Met behulp van clusteranalyse
(Hill
L979) konden7
vegetatietypen onderscheiden worden. Hun ruimtelijke verspreiding en hun onderlinge relaties worden weergegevenin
Kaart 8. Een duidelijk patroon van vegetatiegordels komt hierin totuiting.
Deze vegetatiegordelszijn
gelegen langs eentopografische gradiënt (Kaart 3).
Op de oeverwallen zijn Glanshavergraslanden (Arrhenatheretum elatioris) te vinden met Glanshaver en Kleine Haver als karakteristieke soorten. 7-e
àjn
aanvtezig op de "droogste" standplaatsen, waar eveneens een grote grondwatertafelschommeling optreedt (kaart 8).In
de overgangszone naar delager
gelegen komgrond
worden
deze
Glanshavergraslandengeleidelijk
vervangen door Dottergraslanden(Calthion pafustris). Dotterbloem, Echte koekoeksbloem, Bosbies, Moerasrolklaver en Tweerijiige zeggezijn
hier de typische soorten. De verspreiding van deze soorten beperkt zich grotendeels tot regelmatig gemaaide terreingedeelten.Ten noorden van deze twee graslandtypes
ligt
een Moerasspirearuigte (Filipendulion), met soortenals
Moerasspirea, Koninginnekruid,Gewone
engelwortel,Bereklauw
en
Moesdistel. De MoerasspirearuiSe ontstaat door verwaarlozing van maaibeheer op de oeverwal en op de overgang naar de komgrond. Verderin
de richting van het centrum van de komgtond, aan de randen van dehierboven beschreven vegetatietypen is.
een
(soms smalle) gordelvan
Grote
zeggevegetatie (Magnocaricion)te
vinden. Karakteristieke soortenzijn hier
Scherpeen
Moeraszegge, Blauw glidkruid en Rietgras. Naarmate er verder wordt opgeschoven naa.r het centrum van de komgrond,stijgt
de dominantie van Riet.Dit
vegetatietype, de Rietruigte,is
nauw verwant metde
Grote zeggevegetatie enook
met de Moerasspirearuigte, maar de dominantie vanRiet
geeft het eenspecifiek en karakteristiek aspect.
Tegen de oostelijke valleiflank
is
een
"echte" Rietlandgemeenschap (Phragmitetea) ontwikkeld. Naasthet
dominant voorkomenvan Riet
maken sooÍtenals
Kleine
watereppe, Watermunt, Waterzuring en Hennegras het onderscheid met de Rietruigte duidelijk.Dat
onderscheid wordt voornamelijk bepaald door een constante en hogere grondwatertafel. Het verspreidingspatroon van Riet (Kaart 68) geeft een goed beeld van de omvang van de eigenlijke komgrond.Op plaatsen waar reeds sinds een paar decennia geen beheer meer gebeurt, heeft zich een fraai Mesotroof elzenbroek (Carici elongatae-Alnetum glutinosae) gevestigd. De Elzenzegge
is
hier detypische soort.
Tabel L: Gekarteerde soorten in "De Doode Bemde".
De Doode Bemde, Ecohydrologische Atlas
Kaarten
Kaart l": Situering van "De Doode Elemde"
Kaart2: Hydrologisch meetnet, perceel- en vegetatiegrct:zea in "De Doode Bemde" Kaart 3: Detailtopografie
Kaart 4: Gemiddelde stijghoogte van het ondiep grondwater (1996-1998)
Kaart 5: Gemiddelde diepte van het ondiep grondwater onder maaiveld (in m) (1996-1998) Kaart 6: Maximale diepte van het ondiep grondwater onder maaiveld (in m) (1996-1998) KaartTz Minimale diepte van het ondiep grondwater onder maaiveld (in m) (1996-1998) Kaart 8: Maximale schommeling van het ondiep grondwater (in m) (1996-1998)
Kaart 9: Kwel in "De Doode Bemde" Kaart L0: pH Kaart 1l": Conductiviteit (pS/cm) KaafiLZ: Calcium
(pp-)
Kaart L3: Sulfaat(pp-)
Kaart 14: Natrium (ppm) Kaart 15: Chloride (ppm) Kaart 16: Bicarbonaat (ppm) Kaart L7 : Magrresium (ppm) Kaart L8: Kalium(pp-)
Kaart L9: IJzer (ppm) Kzurt 202 Ammonium (ppm)Kaart2t:
Nitraat(pp-)
K^rÍt
22: Ortho-fosfaat (ppm)KaartZ3: Watertypen in "De Doode Bemde"
Kaarten
V|tot79:
Verspreiding en abundantie van LL0 plantensoorten, alfabetisch gerangschikt Kaart 80: Vegetatietypen in "De Doode Bemde"9 10 L0
tL
11, 12t2
L3t3
L4 L4 15 15 16t6
17 17 18 18t9
19 20 20 23-50 51Figuur 1: Chemische eigenschappen van de verschillende watertypen, Stiff- en
Mauchadiagramma
21,De Doode Bemde. Ecohydrologische Atlas
Kaart 80: Lokale vegetatietypen in De Doode Bemde
N
A
0 'r0 l0 í20 lCo 200 r---r--r---T---r---l i/t!Eí Gbíglo\,Eíhodla|d AntEnol}td€lum doiloÍt ÀIe{rmf EEdlc.o€k I Cqlcl€bítgsfolAhell,nCulín@ DoltríoÍoslcrÉ f__l contrrópouslrts_
Iuoeíos$Ímn&teI
I ntenoufirn -- Gíolez€oEp\égElotle ] i,bgncolclqlr ffi#rr
rn€rPtrcfiÍrh d.drori--+--+-.--Referenties
Burayr
J. 1994. Hydrologische en bodemkundige standplaatskarakterisatie van de vegetatie in het natuurreservaat "De Doode Bemde". Eindwerk K.U.Leuven.DE BECIcR P, M.HERMv
&
J.BurAyE 1999. Ecohydrological characteization of a groundwater-fed alluvial floodplain mire. Aplied Vegetation Science 2:215-228.IInr
M.
L979. TWINSPAN.A
FORTRAN program for arranging multivariate datain
an ordered two-way tableby
classificationof
the individuals and attributes. Cornell university, Ithaca, NewYork.
90 p.Flnnuv
M.
1993. AnnexI
of the Habitat Directive 92l43lEEC: Comments with respect to Flanders, Wallonia and Belgium.Intituut voor Natuurbehoud 493.33.HuvsREctils
W.
&
P.DE BECIGR, 1997. Dynamischeen
chemische kenmerkenvan
ondiepgrondwater