• No results found

De Doode Bemde : ecohydrologische atlas

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Doode Bemde : ecohydrologische atlas"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De

Doode Bemde

Ecohydrologische

Atlas

Piet De

Becker

& Willy

Huybrechts

Instituut voor

Natuurbehoud

Kliniekstraat25

lO70 Brussel

rN.R.2000.13

Novembet

2000

Dit

rapport is

een

onderdeel

van het onderzoeksproject

VLINA

C96103,

uitgevoerd

in

het kader

van het Vlaams Impulsprogramma

vooÍ

(2)

Danhuoord

Deze publikatie kwam

tot

stand met medewerking van een hele reeks mensen. De basis voor de

soortenkartering werd gelegd door Jan Butaye bij het maken van een eindwerk voor het behalen van

de

graad van bio-ingenieur

(KU

Leuven)

in

1994. Vincent Keppens

en Luc Van

Roosbroeck

(Instituut

voor

Natuurbehoud) verleenden assistentie

bij

de

grondwaterstaalname, topografische opmetingen en grondwaterpeilmetingen. Ook Désiré Vanautgaerde en

Willy

Mathijs verzorgden voor

een deel van de peilmetingen.

De chemische analysen werden metzorguitgevoerd door Lieve Clement van het laboratorium van het Departement Biologie, Universitaire Instelling Antrverpen en Roald Steeno

in

het laboratorium van het Instituut voor Natuurbehoud.

Dank ook aan Natuurreservaten vzw en de Vrienden van Heverleebos

&

Meerdaalwoud vzw voor

het ter beschikking stellen van hun terreinen voor dit onderzoek.

(3)
(4)

De Doode Bemde, Ecohydrologische Atlas

Inleiding

De Dijlevallei stroomopwaarts van l,euven en vooral het erkend natuurreservaat "De Doode Bemde"

zijn

reeds geruime

tijd

het

onderwerp

van

onderzoek

in

het

kader

van

natuurbehoud voor verscheidene wetenschappelijke instellingen. Ook op het Instituut voor Natuurbehoud werden en

worden er meerdere onderzoeksprojecten uitgevoerd, gaande van geomorfologisch onderzoek van de

waterloop

tot

onderzoek van de verspreiding van soorten en vegetatietypen (Dn BECKER 1994:' Dr. BecrcR E-r AL. 1999).

De

relatie tussen hydrologie

en de

vegetatie

is

steeds een belangrijk aandachtspunt geweest. Sinds 1.993 besteedt het Instituut ruime aandacht aan ecohydrologische

aspecten van het gebied, een onderzoek dat gedurende de laatste 2 jaar (L997-1999) werd versterlÍ met de steun van het Vlaams tmpulsprogramma voor Natuurontwikkeling

(VLINA).

Hierbij wordt vooral aandacht besteed aan de dynamiek en de chemie van ondiep grondwater, en aan de vegetatie van de typische komgrond, 'De Doode Bemde', waarnaar het natuurreservaat werd genoemd. Een verkennend onderzoek in dit verband werd reeds in 1993 aangevat door BuTAYE (1994). Het doel van deze ecohydrologische atlas is het samenbrengen van de biotische en abiotische basisinformatie die tijdens het onderzoek werd verzemeld. Het ecosysteem van "De Doode Bemde" zal op korte en

middellange termijn verder evolueren onder de invloed van de abiotische, vooral hydrologische, randvoorwaarden en het uitgeoefende beheer. Het is belangrijk de huidige toestand in het gebied, de

uitgangspositie, in een kaartenbundel vast te leggen. Het laat onder meer toe om

in

de toekomst de

evolutie van het vallei-ecosysteem te volgen en te evalueren.

De vallei van de Dijle stroomopwaarts van

Iruven

is nagenoeg volledig groen ingeHeurd op het gewestplan. Het is één van de 23 Vlaamse EU vogelrichtlijngebied en een deel van het gebied werd

eveneens aangeduid als EU habitatrichttlijngebied. Natuurverenigingen en de Maamse administratie (Afdeling Natuur, Aminal) werken samen om

dit

in

te vullen en een grote eenheid natuur

uit

te

bouwen van ca. 1200 ha. Het geheel is verankerd in een natuurvriendelijk Integraal Waterbeheerplan dat door de Afdeling Water

is

uitgewerlÍ en dat op het ogenblik geimplementeerd wordt. Hierbij staat een natuurlijke waterhuishouding centraal,

waarbij

rivierprocessen zoals meandering en

overstroming worden behouden of hersteld.

"De Doode Bemde"

ligt

ongeveer

8

kilometer ten zuiden van

lruven,

ter

hoogte van Oud-Heverlee en Neerijse. Het is een onderdeel van het typische alluviale systeem van de Dijlevallei die er ongeveer 1 km breed is, en een uitgesproken oeverwal-komgrondprofiel bezit. De bodem bestaat

vooral uit alluviale leem aangevuld met colluviale zandleem en oppervlakkig venig materiaal (in het diepste deel van de komgronden). Het studiegebied is gesitueerd tussen de Dijlerivier en de oostelijke valleiwand, en omvat een 2'1. ha grote, volledig intacte en nauwelijks ontwaterde komgrond. Het maakt integraal deel uit van het natuurreservaat de Doode Bemde (130 ha groot) dat beheerd wordt door de Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud i.s.m. Natuurreservatenv.z.w. (Kaarten 1, en 3)

De Dijle speelt een belangrijke rol in het studiegebied. Ter hoogte van de Doode Bemde heeft zij

een

vrij

natuurlijk karakter, met spontane meandering en

bij

hoge afuoeren van de rivier wordt het

studiegebied

regelmatig

overstroomd.

Het

studiegebied

kan

beschouwd

worden

als

de

referentiesituatie

voor

natuurherstel

in

de

rest

van de vallei.

Het

gebied

wordt

gevoed door mineraalrijk, neutraal tot licht alkalisch grondwater afkomstig uit de Formatie van Brussel.

Het soortenpalet van het gebied biedt een staalkaart van wat er

in

de alluviale valleien van de

Maamse Iremstreek kan worden aangetroffen. Karakteristiek

is

het

patroon van verschillende vegetatiegordels

in

en rond de komgronden en langs de oeverwallen. De zonering

vertrelÍ

van Glanshavergraslanden op oeverwallen en Dottergraslanden op overgang naar de komgronden. [n de eigenlijke komgronden waren

tot

voor de

tweede wereldoorlog natte hooilanden, vermoedelijk allemaal Dottergraslanden, aanwezig. Dat wordt bevestigd door de Ferrariskaart (1771-1777), maar

ook de Popp-kaart (1860) en de oudere topografische kaarten. Door verminderde belangstelling

vanuit

de

landbouw

zijn

verschillende

typen ruigten

ontwikkeld:

Grote

zeggevegetaties, Moerasspirearuigten, Rietruigte en Rietland. Op terreingedeelten die er gedurende decennia braak bij liggen heeft zich een Mesotroof elzenbroek ontwikkeld. Enkele belangrijke fauna-elementen zijn de

uitgebreide populatie Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana) en regelmatige broedvogels als Watenal, Porseleinhoen en IJsvogel.

(5)

De Doode Bemde, Ecohydrologische Atlas

Methodiek

De

informatie met betrekking

tot

de dynamiek en de chemie van het ondiep grondwater werd verzameld

in

een hydrologisch meetnet (kaart

Z).In

totaal werden 46 piëzometers geplaatst

in

37 lokaties.

In 9

van deze lokaties werd een piëzometernest voorzien met

filters op

verschillende diepten. De grondwaterpeilen werden twee wekelijks opgevolgd tussen L

april

L997 en 31 maart L999. Tijdens vier campagnes werd het grondwater bemonsterd en chemisch geanalyseerd. Dit laatste gebeurde op de laboratoria van het Departement Biologie van de Universitaire Instelling Antwerpen. en van het Instituut voor Natuurbehoud. De gevolgde methoden en procedures staan beschreven in

HuyBRECrils

&

DE BECTcR (1997).

De

waarnemingspunten hebben een

min

of

meer homogene ruimtelijke verspreiding over het gebied. In het centrale gedeelte van de komgrond dat zeer nat en

moeilijk

toegankelijk

is, zijn

de waarnemingspunten

beperlÍ. De

hydrologische variabelen met betrekking tot de kwantiteit en kwaliteit van het ondiepe grondwater, worden voorgesteld onder de

vorn

van isolijnenkaarten. De isolijnen worden bekomen door interpolatie op basis van de Kriging procedure.

De

waarde

en

betrouwbaarheid

van de

isolijnenpatronen worden bepaald door het oorspronkelijke waarnemingsnet. Ze moeten geïnterpreteerd worden in functie van de distributie van

de piëzometers en hun dichtheid, en de aanwezige gradiënten. Nabij de gÍenzen van het studiegebied zijn de interpolaties minder betrouwbaar.

Uit de tijdsreeksen van de grondwaterpeilmetingen werden 5 variabelen afgeleid die de dynamiek van het ondiep grondwater beschrijven: de stijghoogte, de minimale, de gemiddelde en de maximale diepte, en tenslotte de maximale schommeling van het waterpeil

in

de bestudeerde periode. De chemische analysen leveren L3 chemische variabelen op.

De kaarten met de chemische variabelen werden geconstrueerd op basis van de gemiddelde concentraties

in

de ondiepe piëzometers over de

vier

bemonsteringsperioden:

juli

1997, februari L998,

juni

1998, februari L999. Van de 165 stalen werden enkel die analyses weerhouden die op basis van de electroneutraliteitstest, als betrouwbaar konden worden beschouwd. De

afirijking

van electroneutraliteit dient tussen -l0Vo en + LlVo te liggen.

De

verspreiding

van alle

aanwezige freatofyten (t

oxoo,

1988), aangevuld

met

een reeks plantensoorten die karalrteristiek

zijn

voor de verschillende vegetatietypen van de Doode Bemde werd in kaart gebracht. Zo wordt een beeld bekomen van de verspreidingspatronen in het gebied en

kan de relatie gelegd worden met de standplaatsvereisten van de verschillende soorten. Tijdens de

vegetatieseizoenen

van

1993

en

1994 werden

54

plantensoorten (Tabel

1)

gekarteerd

in

een

regelmatig raster

met

een maaswijdte van

20

bij

20

meter (kaart

2). }Iet

karteringsrooster is ingemeten in het l,ambert-coördinatenstelsel. De ZW-hoek van het coördinatenstelsel ligt op 1,69377

m

Oost

en

169905

m

Noord, en de NO-hoek

op

L67148

m

Oost

en

168002

m

Noord. Per

rastereenheid werd een soortenlijst opgemaakt, waarbij per soort de bedekkingsgraad werd geschat in 4 gelijke klassen: 1 voor een bedekking kleiner dan25 Vo,2voor een bedekking tussen 25 en 5O Vo,

enzovoort.

(6)

De Doode Bemde, Ecohydrologische Atlas

Hydrologie

De topografische hoogte

in

de ruime omgeving van de Doode Bemde daalt van 80 tot 90 meter en

meer op het leemplateau naaÍ 27 tot 30 meter TAW in de Dijlevallei. De meest oostelijke delen van het studiegebied zijn nog op de voet van de valleiwand gelegen, met hoogten tot meer dan 30 meter (kaart 3). De topografie loopt echter snel af naar 2'7 meter, de gemiddelde hoogte in het centrum van de komgrond. In westelijke richting neemt de hoogte opnieuw toe tot meer dan 28 meter nabij de Dijle. De oeverwallen die langs de rivier werden opgebouwd liggen gemiddeld meer dan 1.5 meter hoger dan de diepere delen van de komgrond.

In

het noorden en het zuiden wordt de komgrond afgesloten door oeverwallen van de Molenbeek en de Zijloop. Ten zuiden van de Zijloop komt in het studiegebied een deel van een kleinere komgrond voor, gelegen op een hoogte van ongeveer 28 meter.

De stijghoogte van het ondiep grondwater (kaart 4) neemt af van bijna 30 meter op de voet van de

valleiwand in het oosten tot minder dan27 meter in het westen van het studiegebied. Een algemene grondwaterstroming

van

oost naar west

blijkt

hieruit.

Opvallend

is

de vrijwel

horizontale grondwaterstand in de kern van de komgrond met zelfs de aanwezigheid van een lichte depressie. De horizontale stroming valt er nagenoeg stil. Het grondwater komt er waarschijnlijk aan de oppervlakte

en wordt via grachten oppervlakkig afgevoerd naar het noorden. De verdere daling van de stijghoogte naar de Dijle toe is het gevolg van de drainerende werking van de rivier die tot op een afstand van

100 tot 150 meter reikÍ.

Uit

de gemiddelde diepte van het grondwaterpeil (kaart 5)

blijkt

dat De Doode Bemde eet zeeÍ vochtig gebied is. In het overgrote deel, vooral in het oosten en in het centrum, staat het grondwater minder dan 20 cm onder het maaiveld, en over een belangrijke oppervlalÍe er zelfs gelijk mee. De diepte neemt zeer sterk toe naar de rivier, waar gemiddelde dieptes tot meer dan 1.5 meter worden genoteerd.

Dit is

een gecombineerd

effect van

de

dalende stijghoogte

in

die

richting

en

de

toenemende topografische hoogte gekoppeld aan

de

oeverwal. Een duidelijke differentiatie in vochtigheid van de habitat

is

aanwezig. Hetzelfde patroon

vindt

men terug

bij

de maximale en

minimale diepte van het grondwater

in

de waarnemingsperiode, hoewel de absolute waarden van diepte en gradiënten kunnen variëren. In de winter kan de volledige komgrond onder water komen te

staan. Meestal

is dit

het gevolg van een accumulatie van oppervlatÍewater van de zijlopen en

neerslag uit het gebied

zelf,bij

een moeilijke afuoer (bv. door hoge waterpeilen

in

de Dijle). In de

omgeving van de Dijle staat het grondwater dan slechts 60 cm onder het maaiveld. Ook in de zomer

blijft

het centrum van de komgrond zeer vochtig, het grondwater staat er maximaal 60 cm onder het maaiveld, vaak minder, maar naar

de

Dijle

toe kan

dit

oplopen

tot

meer

dat

2.5

meter. De schommelingen van het grondwaterpeil variëren tussen 40 cm in de komgrond tot meer dan 2 meter nabij de Dijle.

Uit de stijghoogteverschillen in de piëzometernesten (kaart 9)

blijkt

dat in nagenoeg het volledige studiegebied een opwaartse verticale grondwaterstroming aar,weng is. Op drie piëzometernesten na

is

het positieve stijghoogteverschil niet continu aanwezig maar wisselt

af

met periodes waar de

grondwaterstroming een neerwaartse component heeft.

[n

sommige gevallen

Àjn

deze seizoenaal gebonden.

Ook

op

de

oeverwallen

treft

men vaak

positieve stijghoogteverschillen

aan.

In tegenstelling

tot

de rest van het studiegebied

is

het weinig waarschijnlijk dat deze stroming de

wortelzone bereilÍ. De grondwateramplitude suggereert dat de stroming wordt afgevangen door de Dijle, en men dus niet van kwel kan spreken.

De chemische samenstelling van het ondiep grondwater in het studiegebied van de Doode Bemde vertoont een eerder beperkte variatie.

In

het uiterste zuiden en noordoosten kan men extremere waarden aantreffen, maar in het grootste deel in centrum zijn de gradiënten bepertt. De pH van het

grondwater bedraagt ongeveer 6.9 in het noorden van het studiegebied, en neemt lichtjes af tot 6.3 in de kleine komgrond

in

het zuiden. De elektrisch conductiviteit (Elektrisch Geleidend Vermogen,

EG$,

bicarbonaat en calcium vertonen in grote lijnen eenzelfde patroon. In het centrum komt een

gebied voor met relatief lage waarden, die in westelijke (naar rivier) richting toenemen met ongeveer 5O Vo. Naar het zuiden toe verminderen de concentraties

van

deze vaiabelen en bereiken een

(7)

De Doode Bemde, Atlas

minimum

in

de

Heine

zuidelijke komgrond.

De

hoogste waarden worden bekomen

in

het noordoosten, maar deze kern is vooral gebonden aat één piëzometer. Er is eveneens een toename in oostelijke richting (naar valleiwand) maar deze wordt bepaald door twee piëzometers

kortbij

de

spoorweg gelegen. Een invloed hiervan op de concentraties is niet uit te sluiten.

Sulfaat- en natriumconoentraties nemen algemeen

af

van respectievelijk 60 en 25 ppm

bij

de

valleiwand, naar de rivier waar concentraties van ongeveer L0 ppm worden bereilÍ.

In

het centrale gedeelte komen echter kernen voor met concentraties

tot

40 ppm voor sulfaat en 25

ppm

voor natrium. Z,e

zijn

gekoppeld aan enkele piëzometers. Magnesium

heeft

twee maxima,

in

het noordwesten en het noordoosten, met concentraties

tot

L0 ppm.

Vanaf

deze maxima neemt de

concentratie af om

in

het zuiden het minimum van 2ppm te bereiken. Chloride heeft overal een

concentratie van tussen L0 en 20 ppm. Enkel in het noordoosten verhoogt de concentratie tot 60 ppm. Kalium heeft zeer lage concentraties, doorgaans kleiner dan 2 ppm. Aan de oostelijke grens komen twee maxima voor. IJzer heeft een concentratie van L0 ppm behalve

in

centrum waar een kern met maximum

70

ppm voorkomt.

Dit

maximum

is

eveneens sterk gebonden aan twee piëzometers langsheen de spoorweg. Voor nitraat, ammonium en fosfaat (HrPOt) zijn de concentraties zeer klein, doorgaans onder L ppm. Voor nitraat

Àjn

er twee kernen met hogere waarden.

In

het zuidoosten worden waarden tot L5 ppm bereikt in één piëzometer. Voor amonium is er een dergelijk maximum nabij de Dijle.

Op

basis

van een

clusteranalyse, uitgevoerd

in

combinatie

met

andere studiegebieden Vorsdonkbos en De Vallei van de Zwarte Beek, onderscheidt men vier watertypen

in

"De Doode Bemde" (Kaart 23). Figuur 1, geeft de relatieve verhoudingen tussen de belangrijkste ionen weer in

een Mauchadiagram. De ionenconcentraties die hier werden gebruikt

zijn

de gemiddelden over de

piëzometers die tot deze bepaalde clustergroep behoren. Watertypen

la

e^n 1b zijp sterk gelijkend. Dp ionensamenstelling geeft een

vrij

evenwichtige verdeling van Na'*, SOa'-'HCO:'- en Cl-, terwijl

Ca"

iets sterker is vertegenwoordigd. Het verschil tussen beide typen manifesteert zich op het vlak van de

pH die gemiddeld 2 eenheden hoger is voor watertype 1b. Op het vlak van de verhoudingen tussen de

ionen zijn watertypen

2,3

en 4 sterk gelijkend: respectievelijk calcium en bicarbonaat domineren de

kationen en anionen.

De

absolute ionenconcentratie

is

voor

de meeste ionen evenwel duidelijk kleiner in watertype 2, wat wordt weerspiegeld in het zeer lage elektrisch geleidend vermogen. Het elektrisch geleidend vennogen van watertype 4

ligt

aanzienlijk hoger dan

bij

de andere watertypen, meer dan 800 prS/cm gemiddetd met een uitschieter tot 1200 pS/cm. In De Doode Bemde domineert watertype 3, dat een

lithotroof

karakter heeft. 'Watertype La is beperkt tot de directe omgeving van

de valleiwand in het oosten. Watertype 2 is enkel aanwezigin de zuidelijke komgrond.. Watertype 4, gekenmerkÍ door een grote elektrische geleidbaarheid, heeft een versnipperde verspreiding

in

het studiegebied. Twee lokaties zijn gesitueerd nabij de Dijle, twee nabij de spoordijk en tenslotte twee lokaties in het noorden.

(8)

De Doode Bemde, Ecohydrologische Atlas

Vegetatie

Met behulp van clusteranalyse

(Hill

L979) konden

7

vegetatietypen onderscheiden worden. Hun ruimtelijke verspreiding en hun onderlinge relaties worden weergegeven

in

Kaart 8. Een duidelijk patroon van vegetatiegordels komt hierin tot

uiting.

Deze vegetatiegordels

zijn

gelegen langs een

topografische gradiënt (Kaart 3).

Op de oeverwallen zijn Glanshavergraslanden (Arrhenatheretum elatioris) te vinden met Glanshaver en Kleine Haver als karakteristieke soorten. 7-e

àjn

aanvtezig op de "droogste" standplaatsen, waar eveneens een grote grondwatertafelschommeling optreedt (kaart 8).

In

de overgangszone naar de

lager

gelegen komgrond

worden

deze

Glanshavergraslanden

geleidelijk

vervangen door Dottergraslanden(Calthion pafustris). Dotterbloem, Echte koekoeksbloem, Bosbies, Moerasrolklaver en Tweerijiige zegge

zijn

hier de typische soorten. De verspreiding van deze soorten beperkt zich grotendeels tot regelmatig gemaaide terreingedeelten.

Ten noorden van deze twee graslandtypes

ligt

een Moerasspirearuigte (Filipendulion), met soorten

als

Moerasspirea, Koninginnekruid,

Gewone

engelwortel,

Bereklauw

en

Moesdistel. De MoerasspirearuiSe ontstaat door verwaarlozing van maaibeheer op de oeverwal en op de overgang naar de komgrond. Verder

in

de richting van het centrum van de komgtond, aan de randen van de

hierboven beschreven vegetatietypen is.

een

(soms smalle) gordel

van

Grote

zeggevegetatie (Magnocaricion)

te

vinden. Karakteristieke soorten

zijn hier

Scherpe

en

Moeraszegge, Blauw glidkruid en Rietgras. Naarmate er verder wordt opgeschoven naa.r het centrum van de komgrond,

stijgt

de dominantie van Riet.

Dit

vegetatietype, de Rietruigte,

is

nauw verwant met

de

Grote zeggevegetatie en

ook

met de Moerasspirearuigte, maar de dominantie van

Riet

geeft het een

specifiek en karakteristiek aspect.

Tegen de oostelijke valleiflank

is

een

"echte" Rietlandgemeenschap (Phragmitetea) ontwikkeld. Naast

het

dominant voorkomen

van Riet

maken sooÍten

als

Kleine

watereppe, Watermunt, Waterzuring en Hennegras het onderscheid met de Rietruigte duidelijk.

Dat

onderscheid wordt voornamelijk bepaald door een constante en hogere grondwatertafel. Het verspreidingspatroon van Riet (Kaart 68) geeft een goed beeld van de omvang van de eigenlijke komgrond.

Op plaatsen waar reeds sinds een paar decennia geen beheer meer gebeurt, heeft zich een fraai Mesotroof elzenbroek (Carici elongatae-Alnetum glutinosae) gevestigd. De Elzenzegge

is

hier de

typische soort.

Tabel L: Gekarteerde soorten in "De Doode Bemde".

(9)
(10)

De Doode Bemde, Ecohydrologische Atlas

Kaarten

Kaart l": Situering van "De Doode Elemde"

Kaart2: Hydrologisch meetnet, perceel- en vegetatiegrct:zea in "De Doode Bemde" Kaart 3: Detailtopografie

Kaart 4: Gemiddelde stijghoogte van het ondiep grondwater (1996-1998)

Kaart 5: Gemiddelde diepte van het ondiep grondwater onder maaiveld (in m) (1996-1998) Kaart 6: Maximale diepte van het ondiep grondwater onder maaiveld (in m) (1996-1998) KaartTz Minimale diepte van het ondiep grondwater onder maaiveld (in m) (1996-1998) Kaart 8: Maximale schommeling van het ondiep grondwater (in m) (1996-1998)

Kaart 9: Kwel in "De Doode Bemde" Kaart L0: pH Kaart 1l": Conductiviteit (pS/cm) KaafiLZ: Calcium

(pp-)

Kaart L3: Sulfaat

(pp-)

Kaart 14: Natrium (ppm) Kaart 15: Chloride (ppm) Kaart 16: Bicarbonaat (ppm) Kaart L7 : Magrresium (ppm) Kaart L8: Kalium

(pp-)

Kaart L9: IJzer (ppm) Kzurt 202 Ammonium (ppm)

Kaart2t:

Nitraat

(pp-)

K^rÍt

22: Ortho-fosfaat (ppm)

KaartZ3: Watertypen in "De Doode Bemde"

Kaarten

V|tot79:

Verspreiding en abundantie van LL0 plantensoorten, alfabetisch gerangschikt Kaart 80: Vegetatietypen in "De Doode Bemde"

9 10 L0

tL

11, 12

t2

L3

t3

L4 L4 15 15 16

t6

17 17 18 18

t9

19 20 20 23-50 51

Figuur 1: Chemische eigenschappen van de verschillende watertypen, Stiff- en

Mauchadiagramma

21,

(11)
(12)
(13)
(14)
(15)
(16)
(17)
(18)
(19)
(20)
(21)
(22)
(23)
(24)
(25)
(26)
(27)
(28)
(29)
(30)
(31)
(32)
(33)
(34)
(35)
(36)
(37)
(38)
(39)
(40)
(41)
(42)
(43)
(44)
(45)
(46)
(47)
(48)
(49)
(50)
(51)
(52)
(53)

De Doode Bemde. Ecohydrologische Atlas

Kaart 80: Lokale vegetatietypen in De Doode Bemde

N

A

0 'r0 l0 í20 lCo 200 r---r--r---T---r---l i/t!Eí Gbíglo\,Eíhodla|d AntEnol}td€lum doiloÍt ÀIe{rmf EEdlc.o€k I Cqlcl€bítgsfolAhell,nCulín@ DoltríoÍoslcrÉ f__l contrrópouslrts

_

Iuoeíos$Ímn&te

I

I ntenoufirn -- Gíolez€oEp\égElotle ] i,bgncolclql

r ffi#rr

rn€rPtrcfiÍrh d.dror

(54)

i--+--+-.--Referenties

Burayr

J. 1994. Hydrologische en bodemkundige standplaatskarakterisatie van de vegetatie in het natuurreservaat "De Doode Bemde". Eindwerk K.U.Leuven.

DE BECIcR P, M.HERMv

&

J.BurAyE 1999. Ecohydrological characteization of a groundwater-fed alluvial floodplain mire. Aplied Vegetation Science 2:215-228.

IInr

M.

L979. TWINSPAN.

A

FORTRAN program for arranging multivariate data

in

an ordered two-way table

by

classification

of

the individuals and attributes. Cornell university, Ithaca, New

York.

90 p.

Flnnuv

M.

1993. Annex

I

of the Habitat Directive 92l43lEEC: Comments with respect to Flanders, Wallonia and Belgium.Intituut voor Natuurbehoud 493.33.

HuvsREctils

W.

&

P.DE BECIGR, 1997. Dynamische

en

chemische kenmerken

van

ondiep

grondwater

in

kwelsystemen:

Het

Walenbos. Mededelingen

van

het

Instituut

voor Natuurbehoud,5, L-94.

LoNoo

G. , 1988. Nederlandse freatofyten. Pudoc, Wageningen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de raad van bestuur de voorafgaande instemming behoeft van de raad van toezicht voor een beslissing als bedoeld in artikel 32 van

In label 5.1 zijn de hoeveelheden betonblokken en basaltzuilen weer gegeven die vrijkomen bij het vernieuwen van de bekleding en die eventueel kunnen worden hergebruikt. De

‘'t Is thans nog te vroeg,’ voorspelde Maurisken wijsneuzig tot zich zelf; ‘maar over enkele dagen betrekt mijn plaatsvervanger mijn eigen kamer, en voelt er zich thuis, die broêr

Het gebied is deels geschikt voor weide- en akkervogels omdat er ook delen van het gebied minder doorsneden zijn en daardoor een zekere mate van openheid hebben waar meer

Want zie, gij zijt mij, na uw zeer ontijdig scheiden zoo dicht als mijn zóó wilde en zóó ontzinde droom, dat ik geen helder oogenblik vermag te beiden en door mijn donkere uren ijl

Edith Nesbit, Spoorweg-kinderen.. ‘Nu,’ zei de Stationschef, nadenkend zijn kin wrijvende. ‘Ik zal jullie eens wat vertellen. Voor dezen keer zal ik 't gebeurde door de vingers

Zeg veur de vuist dat jy van Meinaart wordt bezind, En dat hy ook van jouw op 't krachtigst' is bemind, En jy hem trouwen wilt, 't kan tóch mama niet schaaden..

De kosten van het opstellen van het programma van eisen kunnen naar alle waarschijnlijkheid niet op de deelnemende partijen worden verhaald en komen dan voor rekening van de