• No results found

Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen"

Copied!
358
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende

goets doen

Desiderius Erasmus

bron

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen. Aelbrecht Heyndrickzoon, Den

Haag 1597

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/eras001ling01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)
(3)

Bericht totten Leser.

Goethertige Leser, also wy op een nieuwe dit noodich boecxken voor ons genomen hadden te drucken, want het selve over langhe jaren niet meer te vinden en is gheweest, soo hebben wy (oversiende beyde de voorghedruckte duytsche exemplaren) bevonden datter wel het geheel vierendeel daer van wt ghelaten is gheweest: Ia, daer den Autheur somtijdts teghen eenighe besundere persoonen spreect, dat hebben sy op andere na hun goetduncken gedraeyt. Boven dien hebben sy heele quaternen seffens wtghelaten, ende andere dinghen gants teghen die meyninghe des Autheurs na hun goetduncken in stede ghestelt, met wat onghevreestheyt sy sulcx ghedaen hebben, is te verwonderen, want alsmen eens mans werck in een ander sprake oversetten wil // soo behoortmen dat getrouwelick oft niet te doen, jae veel min het selve met des Autheurs naem te bedecken. Dus hebben wy dit boeck op een nieu oversien na het Latijns exemplaer, ende also nae het selve van vore tot achter op een nieu overgheset ende in druc laten wtgaen. Nemet in dancke.

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(4)

Den doorluchtighen Heere, Heer Christoffel van Schijdlovietz Palsgrave ende Capiteyn van Craconien, Cancelier des Conincx van Polen: Erasmus van Rotterdam Saluyt.

Met so vele ende groote catijvicheden is des menschen leven besmet (o man niet alleen met ydele titulen verciert) dat Homerus ghelijckende onse natuere by alle geslachten der gedieren, gesproken heeft, datter geen catijviger dier en is dan de mensche. Silenus heeft gheoordeelt, dat het beste is niet geboren te worden, oft seer geringe wederom vernielt te worden. Plinius heeft ghemeynt dat den mensche geen meerder ghifte van Gode gegheven en is, dan de kortheyt des levens, ende dat daerentusschen eenen yegelick macht gegeven is zijn leven te vercorten, waert dat hem also goet dochte. Pythagoras, wiens ziele somtijts (gelijc Lucianus versiert) veranderende haer woonhuys, ghedoolt ende gewandelt heeft door alle lichamen van mans ende vrouwen, vogelen ende andere gedierten, belijt datse veel genoechelicker geleeft heeft doen sy maer en was eenen vorsch, dan doense een Coninc was. Al zijn maer dese fabulen ongeloovelic, sy en souden nochtans niet verre buyten de waerheyt zijn, hadde ons de hemelsche Philosopus niet bethoont, dat de eewige salicheyt bereyt is den genen die het begin ende het einde van alle haerder salicheyt hem zijn toeschrijvende ende in hem stellende. Alsulcke hoope heeft so grooten cracht, datse inde aldermeeste tegenspoeden behout ende beschermt de vlijticheyt des herten dat het in hemselven gerust ende te vreden is: principalijc als daer en boven tegenwoordich is den wonderlicken ende verborgen pant oft godspenninc, die alle bitterheyt daer dit leven mede belast is verandert in groote soeticheyt. Daer en boven want een mensche (gelijc hy geschapen ende in wesen is van lichaem ende ziele, also ooc gequelt ende beslooten wort met tweederley maniere van tegenspoet) so is ook somtijts ondersocht ende gevraecht van wijse mannen, oft de ongesontheden oft catijvicheden des lichaems meerder zijn dan der zielen, ende hun heeft gedocht dat van de crancheden der zielen veel meerder catijvicheyts is spruytende. Al ist nochtans dat het gemeyn volc vele andere is gevoelende. Want hoe menige zijnder die hen duncken

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(5)

laten dat watersuchtich te zijn niet veel catijviger en is dan gierich te zijne? Maer de selve laten hun duncken dattet saliger is te hebben een welghedaen ende schoon lichaem, dan een herte met alle eerlijcke gheleertheden ende deuchden verciert. Ten is oock geen groot wonder, dat sy contrarie orodeelen van tgoet ende tquaet die tlichaem meer dan de ziele ende therte achten. Die ouders, behalven alle ongeluckige accidenten ende gebreken, hebben eertijts getelt drie hondert manieren van siecten, tot de welcke zijn gecomen ende noch dagelijcx comen onbekende ende nieuwe siecten, die tegen der medecijnen conste, gelijck met laghen ende listen oorloge voeren. Maer wie soude connen ghetellen de gebreken ende sieckten der zielen?

Maer och oftse alleenlick boven ghetal ende schreven ginghen. Sy gaen te boven, eylacen, sy gaen in vele andere manieren te boven. Ten eersten, verderven sy het alderbeste deel in ons: daer na also de crancheden des lichaems ons maer catijvich en maken, so maken ons de siecten der zielen ooc quaet ende onsalich overmidts datse van ons selven worden ontboden ende aenghelockt. Nv zijnder ooc sommige crancheden des lichaems daermen geenen weedom oft pijne af en gevoelt, gelijck het wtdroghen. Maer isser doch eenige watersucht oft cortse, die so crachtelick het lichaem quelt als neersticheyt om gelt ende goet by een te schrabben doet: gelijc onmanierlicke minne doet: gelijc jaloursye doet, gelijck haet ende nijt therte is doorknagende? hier en boven zijn de sieckten des lichaems gheneselijck ende helpen somtijts de ghebreken der zielen, maer wt de gebreken der herten zijn ghemeynlijc alle ongesontheden des lichaems spruytende. De siecten des lichaems die behalven de quellinghe oock leelick ende beschamelic zijn, houtmen door de swaerste ende meeste. maer sodanich zijn alderhande gebreken der zielen. Want sy en benemen niet alleen die ruste der herten, maer brengen daer en boven ooc eenen yegelijck in eenen quaden name ende fame. De medecijns en weten geen vreesselicker siecten, dan die den caucken het gevoelen der siecten beneemt. Want een die van het fledercijn gequelt is, die kermt ende roept dat hy catijvich is, ende beveelt datmen den medecijn hale, dese is geneselijcker dan een rasende oft wtsinnich mensche, want deen laet hem duncken dat hy gesont is, ende dandere quest ende schiet den medecijn tot die hem begeert te helpen. Maer also zijn gemeynlic alle siecten der zielen, want hoe yemant siecker is, so veel te min en wil hy niet toelaten de hulpe ende conste der medecijnen. In dese siecten is ooc groote veranderinge ende menichvuldicheyt geleghen. Veel lichtelicker genesen wy de overdaet, oncuysheit, ende andere groote siecten der zielen, dan eerghiericheyt, nijdicheyt, hypocrisie, ende eyghen behagen.

Men vinter vele diemen niet na geven en can datse in overspel leven, oft dattet dronckaerts zijn, maer dese

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(6)

hebben in hun selven groot behagen, na desen regule examineren sy alle dinghen.

Ist dat hun yemant tegen valt, so soecken sy alderhande maniere hen selven te wreken, bedeckende daerentusschen hun alderbooste ghenegentheden ende onredelicke sinlijckheden met eerlijcke titulen. Behalven welcke gheslacht van menschen geen erger noch ongeneselijcker en is. Het herts dan oordeelt vande lichamelicke siecten.

Diesghelijcx en mach geensins geschieden inde siecten der zielen, overmits dat het selve deel des lichaems ongesont is daer wy mede oordeelen moeten. Met wat remedie sout ghy meynen alsulcken mensch te helpen, die den onversadigen dorst der giericheyt noemt voorsichticheyt, oft die zijn nijdicheyt noemt eenen vyerigen brant der eerbaerheyt, oft die de blinde liefde tot hemselven noemt wijsheyt, oft die tghebreck des quaet sprekers bedeckt metten fledercijn verstijft heeft, die is nochtans gesont van oogen ende ooren. Maer alderhande siecten der zielen bederft den geheelen mensche. Ten anderen die vanden steen gequelt wort, die is vri van alle andere siecten.

Maer daer en is geenderhande gebrec der zielen, dwelc met hem niet en brengt ontallijcke menichte der boosheden ende ghebreken. Nv ist dan wel een sake datmen alle siecten groot achte, na datse schadelic is om handelen. Vande Pestilentie zijn de oude lieden vry (ist dat wy Plinium gelooven) ooc en vliecht de selve over al niet, maer haren oorspronc genomen hebbende inde landen zuytwaerts vliecht gemeynlic over na de landen westwaerts gelegen. Daer zijn oock siecten die den kinderen niet en genaken, daer isser die de vrouwen sparen, daer isser die de rijcke ende machtige bestooten den gemeynen man voorbi gaende, ghelijcmen seyt dat de siecte Lichene genoemt doet. Daer zijn ooc siecten die alleenlijck in hare tijden, oft in sekere landen straf ende dootlijc zijn. De siecten diemen Elephantiasim ende Gemutsam noemt, alsse gecomen waren in Italien zijn haestelijc gheblust geweest. Over dertich jaren en kendemen in Engelant de sweetende siecte niet, alsulcken plage en sprinckt ooc nauwelijcx over de palen, ende het wterste vanden selven eylande. Dusdanighe plagen hebben haer streken, haer behoorten ende verkiesinghen van persoonen. Maer de ghebreken der herten en sparen noch hoochtijt, noch eenige menschen, noch

ouderdom, sy en besluyten haer selven ooc met geen palen, met een ongelooffelicke rassicheyt doorloopense de werelt, sy en wijcken d'een voor den andere niet gelijc de lichamelijcke siecten by behoorten quellijc zijn, als nv de pestilentie als nv de quinantie, als nv den hoest, maer d'een gebrec trect het ander op, geluck den eenen schakele den anderen op haelt, ende sy en wijcken ooc niet haestelic van daerse eens neder geslagen zijn. Oft nv yemant vraechde onder alle siecten des lic-

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(7)

haems welckmen behoorde de overheyt toe te schrijven, nae mijn oordeel salment lichtelijck toe schrijven der sieckten, die door haren onsekeren oorspronck (so menighe jaren lanck door de gheheele wereldt sonder yet daer teghen te doene rasende ende stoorende) al noch gheenen sekeren naem ghevonden en heeft. Sommighe noement de spaensche pocken, dander heetent de fransoysen. Wat peste heeft oyt met sulcker snellicheyt alle landen van Europa, Aphrica, ende Asia, doorloopen? Wat pestilentie plant haer selver dieper inde aderen ende dermen? Welck is vaster aenclevende oft oock gheweldichlicker wederstaende de conste ende neersticheydt der medecijnen?

welcke peste vliecht met haestigher besmetheyt tot eenen anderen? oft welcke sieckte heeft oock meer pijnen ende weedoms? T'ghebreck ghenoemt Vitiligo wtghenomen de vuylicheyt der huyt ende vels en doet gheen ander schade ende het is oock wel om ghenesen. De sieckte ghenoemt Lichenes, bedeckt voorwaer met een leelicke rappicheydt, soo wel het aensicht, als het gheheele lichaem, maer sy is sonder eenighe pijne ende perijckel des levens, al ist oock datse onderscheyden is, ten waer dat yemandt den doot daer voor vercoos. Maer de plaghe der pocken, brenght met haer alle tghene dat in andere siecten afgrijselick is, stanck ende vuylicheyt, groote pijne, besmettinghe, perijckel des levens, sware ende seer vuyle cure, ende alsse een luttel tijts ghenesen is, so coemtse dickwils wederom, ghelijck het fledereijn doet. Ten laetsten, waert dat yemandt vraechde, wien onder alle sieckten ende ghebreken der sielen de overhant om te beschadighen toegeschreven wort, ick en soude niet laten desen onghepresen lof te geven der onghesnoerder tongen. Dese peste en coemt niet alleene, sy en is oock niet nieu, want sy omvangt ende besluyt alderhande ghebreken der zielen, daer en is oock noyt gheweest eenighen tijt so voorspoedich ende wel ghemaniert, die over dusdanigen quaet niet gheclaecht en heeft. Maer gelijck sommige cortsen ende pestilentien nemmermeer geheelijc en versterven, nochtans onderwijlen te samen met een groot gedruys wtborrelende zijn veel voorder ende stercker vernielende, recht oft sy de heele verderffenisse des menschelicken geslachts gesworen hadden. Also sien wy nv oock, dat dese onschouwelicke siecte der tonghen door een wonderlijcke besmettinghe de gheheele werelt overvallen heeft, ende datse haer selven verbreydt heeft over alle Princen boven, door de gemeynten huysen, door de scholen vande Theologijns, door alle vergaderingen der religiosen ende monicken door alle collegien van priesteren, door alle rotten ende hoopen van ruyteren, door alle huttekens der lantheden, ende dat met sulcken ghewelt dattet schijnt dat dit ghebreck der tonghen op handen heeft een wterste verderffenisse van alle eerlijcke dis-

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(8)

ciplinen, van alle goede manieren, van gemeyne eendrachticheydt, ende vande auctoriteyt ende macht soo wel vande prelaten der heylighe Kercken als der wereltlijcker Princen. Int beghinsel heeftmen op dese opgaende plaghe gheslapen (vande welcke wy onlancx geseyt hebben) ende men en is noch ter tijt voor de besmettinghe der selver niet seer sorchvuldich, alsmen nochtans den genen die metter lazerije besmet zijn (dwelc voorwaer een minder ende lichter quaedt is) sluydt van alle ghemeynschap der menschen. Maer met een meerder bederffenisse des

menschelijcken levens heeftmen tot noch toe met de onghetemperheydt der tonghen door den vingher ghesien ende noch doet. Daer en tusschen wort het quae tdaghelijcx meer ende meer ontsteken blakende ende ongheneselijck. Tis wel waer, daer isser sommighe gheweest, die (ghelijck ongheleerde Medecijnen pleghen te doen) door haer onverstandighe cure anders niet dan dese sieckte verarghert en hebben. Dit soude behooren te wesen der Bisschoppen officie, die de Christelijcke wijsheyt, die de Evangelische leeringhe tsamen met het bedwinghen ende maticheyt haerder sinnen gheleert ende ghevoecht hebben. Hoe vele datmen tot noch toe met branden, onthalsen, ende Kerckeren ghevoordert is, moghen wy aenmercken. Al ist dan dat wy met gheen autoriteyt, gheleertheydt oft wijsheydt begift en zijn, nochtans (de ghemeyne cativicheyt der Christenheyt beweenende) so hebben wy by ghebracht een soodanighe remedie alst in hem selven is, door het welcke al ist dat dit quaet niet gheheelijck en can wtgheroepen worden, soo canment daer door nochtans een luttel versaechten.

Ick hebbe verstaen van den seer gheschickten Ian a Lasco, dat in u lieden landen grootelijck de oude oprechticheydt haer woonplaetse heeft, soo dat die maecht Astrea (want ick wil nv op die maniere der Poeten spreken) verlatende het eertrijck, in uwe Landen haer laetste voetstappen schijnt ghelaten te hebben: Dat oock u lant seer floreert in alle warachtige onderwijsingen onder den oprechtigen ende seer cloecken Prelaten Ian van lasco Eertzbisschop, die hemselven in dese bedriegelicke werelt verthoont als een exempel ende spiegel van den over oude Prelaten ende Bisschoppen.

Dit gheloove ick so veel te lichtelicker, overmits dat ick inden selven die my dit vertelt, alsulcken sedicheyt van manieren aenmercke, dat ick tot noch toe in niemanden anders diesghelijck ghevonden en hebbe. Ist sake dat dese ghemeyne pestilentie der tonghen uwe lant van Polen noch niet beschadicht ende geraect en heeft, hierom hebbe ick ghedacht met u-lieder gheluck voor middele van desen boecke my oock te verblijden. Maer ist dat ooc derwaerts eenich deel van deser besmettinghe gheroepen is, daer teghen hebben wy een remedie ghesonden, dwelck wy onder de voor-

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(9)

spoedicheyt van uwen naem hebben laten int gemeyne comen. O doorluchtighe man, my heeft daer toe geport de voorseyde Ian a Lasco die geensins af en laet, my (met een sonderlinghe gratie) uwe gaven ende wtnemende deuchden te vertellen, so dat ick selve ontsteken zijnde door de verwonderinge van uwen lof ende prijsinge bedwongen worde eerstmael met u my te verblijden dat ghy sulcx zijt, daer na ooc metten geheelen Rijcke van Polen, dwelc alsulcken dienaer ende Cancelier vercregen heeft. Die my dese dingen heeft innegegeven ende wijs gemaect, voorwaer hy is jonc van jaren, maer rijp van manieren, ende out om raet te gheven. Oock die so scherpen gesichte heeft en can niet faelgeren, noch hy en versieret niet, die dit so stantvastelijc ende met sulcken vyericheit der herten is prijsende. Ist dat ghy u vernedert dusdanigen slechten ende verworpen persoone te rekenen int getal van uwer vrienden, so sal ick my oock verblijden, dat ick alsulcken voorsprake ende vrient gevonden hebbe. Ic en schame my deser eergiericheyt niet. De vrientschappe van sulcke treffelicke mannen, plach ick te houden voor een groot geluck. Als wy soecken de goetjonsticheyt vande Princen ende groote meesters, soo en soecken wy niet alleen ons selven, maer oock den voortganck van alle goede leeringen ende der Godvruchticheyt, welcke

hedensdaechs door de oproerige gebeyringen van sommige menschen over al in groot perijckel zijn, ende gheheel nedervallen souden, ten ware datse door de autoriteyt ende neersticheyt van u ende ws gelucke onderhouden werden. Ic waer weert om bespotten, waert saecke dat ic nv sochte hoocheden oft groot goet, die eer lange verhuysen moet ende van hier reysen. Dit zijn al sware packen die den gheenen beswaren die peyst om wt te vliegen, ende nochtans den wtgangere niet en verselschappen. Ist dat wy eenichsins met onse wercken, ist dat sommige goede mannen door onsen raet ende ingeven verwect zijnde, geholpen, ende gevoordert hebben de eerlicke studien ende leeringen oft de Christelicke Godvruchticheyt, sodanighen teyrgelt draghe ick seer gheerne met my. Maer ick houde u veel te langhe van de tonge, inde welcke ic duchte dat uwe wijsheyt op sommige plaetsen wenschen sal een beter ende gevoechelicker ordinantie. Het was een argument van

onwtsprekelicker veranderinge (daerentusschen mengende de heylige schriften metter weerlicke) en hebbe ick nauwelicx connen gheschouwen de confusis der redenen, principalijc want ic niet ledich en was te snyceren ende te polijsteren, dwelck ick overhoop te samen geraept hadde. Blijft gesont. Te Basele, den xxiiii. Augusti, int Iaer xv. hondert ende xxv.

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(10)

Hier begint dat eerste Boeck vander tonghen, waer inne ons by merckelicke redenen bewesen wordt, wat grooter quaet ende goet in eens

menschens Tonghe gheleghen is.

Aenghesien dat ic hier gheen slechte saken noch ydele fabulen verhalen en sal, maer sal hier leeren van sulcken saken, die in eens menschelicken leven alder profijtelicste ende salichste, oft oock alderschadelicste ende onsalichste zijn: soo bid ick allen menschen (want dese redene eenen yeghelijcken aengaet) dat ghy u ooren met sulcker neersticheyt wilt voegen, ende met sulcker vlijtiger herten hier na wilt luysteren, als ghy dagelicx placht te doene, na den genen die u in sware groote ende profijtelijcke saken goeden raet geeft. Ende eerst voor al so overlegge een yegelic in sijn herte, waert datter yemant van u luyden over hem droech eenich dootelick fenijn, dwelc den genen diet maer aen en genaecten terstont doode, ende tselve also in een busken over hem besloten droech, dat hyt niet van hem en conste wech gheworpen, en soude dese niet (hoe onaxsaem dat hy in andere saecken ware) met aldermeeste

sorchvuldicheyt in dusdanige perijckel hem wachten, ende sorge dragen dat hy overmits sijn sorgeloosheyt ende onaxaemheyt, hem selven diet bewaerde of anderen die hy lief hadde, gelijc als sijn kinderen oft sijn huys-vrouwe niet en mocht dooden ende bederven? Met wat grooter sorchfuldicheyt soude hy sulcken busken bewaren ende wte weghe setten, hoe nauwe soude hy dat toesluyten datter niet wt en stortede, oft datter genen doote-

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(11)

licken reuck oft hinderlicke locht wt soude vlieghen, oft datter niemant onversiens aenroeren en soude? Wederom waerder yemant die by hem ende over hem droech eenighe medecijne, welcke medecijne tegen alle siecten een sonderlinge cracht hadde, ja ooc dat daer door een out mensche wederom mochte jonck worden, oft daer die doot yemanden op den hals zijnde, mede soude verjaecht ende verdreven worden, en soude dese niet met grooter sorchfuldicheyt beladen zijn, datter niet met allen van deser costelijcker medecijnen verloren en ginge, wt de welcke (wijsselijc bewaert zijnde) so wonderlicke profijt soude comen, niet allen tot den ghenen diese bewaerde, maer oock tot eenen yeghelijcken dien hyse soude willen mede delen. Ick en laet my niet duncken datter yemant so sorgeloos soude mogen wesen, hy en soude hier wel scherpelijc toesien.

+De menschen en draghen nieuwers min sorghe voor dan voor de tonge.

+Hoe mach dan comen dat de menschen gheen dinck min acht en slaen dan haer tonge, daer wy nochtans in dese over ons dragen, dese twee voorseyde dinghen, te weten het dootlijck fenijn, ende deser alder gesontste medecijne.

Sonder twijfel daer en is onder die menschen geen schadelijcker dinc dan een quade tonghe, ende wederom niet beter ende saligher dan die tonghe, ist datse wel ende ghelijckt behoort, gebruyct wort.

Die oude Philosophen hebben dat verstaen ende oock den nacomers te kennen gegeven, de welcke (daerse nochtans van Christus leeringhe niet en wisten) hebben nochtans wt menschelijcke verstant ende redene veel dingen ondersocht ende bevonden, die groot profijt in brengen, om eens menschen leven eerlicken ende deuchdelijcken over te brengen. Want hier voormaels, als overmits die vernuftheyt van Plato, Carneades, ende Chrisippi) die

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(12)

wijsheyt noch niet gecomen en was tot sulcken overvloedicheyt der woorden, maer wort alleenlicken voort gheleert met corte spreeckwoorden, oft oock wert bewesen

+Pittacus was een vanden seven wijsen van Griecken.

metten wercken, ghelijck als met stomme teeckenen ende bewijsingen: soo heeft+ Amasis Coninck van Egypten gesonden Pittaco zijnen gast (die vermaert wort voor een vanden seven wijsen van Griecken) een beeste ter offeranden dienende, begerende dat hy hem daer af soude wederom seynden, het stuck dwelc hy soude oordelen het quaetste te zijne, ende wederom tghene dat hy meynde te wesen het alder beste, meynende dattet gebeuren soude, dat hy hem wederom soude seynden twee stucken malcanderen seer ongelijck. Pittacus dan die tonghe wtsnijdende heeftse den Coninck gesonden, daer by ghevende te verstaen, dat in eenen mensche niet beter en is dan een goede tonghe, ende niet schadelijcker dan een quade tonghe. Want in andere ghedierten en is die tonghe noch het quaetste noch het beste stuck ende lit niet.

Wel aen dan, elc dencke nv by hem selven, ofter yemandt hadde een busken (ghelijckmen seyt dat Pandora hadde) daerinne besloten ware veel meer quaedts dan int hare was, dat is alderhande bederffenissen der lichamen, ende ooc niet min maer oock veel swaerder verderffenissen der zielen, dan oock int selve busken waren, soo veel profijtelijcke dinghen als hinderlijcke, ende alle het onderscheydt hier inne gheleghen waere, waert dat yemant niet sijnen tijde en ontslote, oft niet met sulcker maticheydt alst behoorde, en soude dese niet met alder sorchvuldicheyt beneerstighen, om dat hy soude moghen leeren die maticheyt van alsulcken sorghelijcken schadt, bysonder alsser sulcken perijckel in ware, dat dit hinder niemanden eer

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(13)

en soude bevangen, dan den meester diet ontsloot. Want een quade tonge is dicmaels profijtelick den genen, daer sy op arbeyt om te beschadigen, maer tis onmogelick dat sy haren meester niet en soude hinderen, niet alleenlicken met onprofijt van wtwendige ende lichamelicke goeden, dwelck oock dicwils plach te geschieden, maer certeynlick ooc met een veel meerder smerte van eender oprechter conscientien.

Ende oock voorwaer die alsulcken busken hadde, hy soudet mogen in de zee wech worpen, so dattet geenen mensche noch beschadigen, noch helpen en soude. Maer den schat der tongen willen wy, oft en willen wy, dragen wy altijt ouer ons. Daerom moeten wy met meerder voorsichticheyt sorge dragen, dat ons (ouermits haer wijsselicke bestieringhe) daer door alder minste quaet groeye, ende eenen yegelic toecome groot profijt. Want wi aenmerckende dat aldus gemeenlic vander natueren geordineert is, dat wt sulcken dingen daer dmeeste profijt wt comende is, oock wt den seluen wt groeyet ende voortcoemt het wterste ende meeste hinder. Wat isser saligher ende nootsakelicker dan die hemelsche lichamen oft gesterten? Maer deselue (so wanneer sy ongeluckelicken versamen) hoe grooten verdriet brengen sy den menschen aen? Vander locht scheppen wy onsen onsen adem, maer als hy

gecorumpeert ende ontsuyneert is, wat grooter sterften maeckt hy onder tgedierte?

Die rivieren ende die zee (behalven spijse, voetsel ende rijcdommen, diese ons ouervloedichlicken toe brengen) hoe grooten gemack ende gerief gevense ons om reysen ende andere nootsakelicheden ende orboorheden des levens? Maer vander selver opheffingen ende hooge vloeden, wat grooter schaden, wat grooten perijckel lijden wy? waer hebben wi nootsakelijcker ghebruyck af, dan vanden

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(14)

vyers? Maer wederom waer af coemt ons afgrijsselijcker perijckel? Die eerde al is sy een voortbrengster ende voetster van alle dinghen, sy heeft nochtans haer bevingen, gapingen, vervallingen, ende dootlicke roocken ende dompen. Noch ooc geen eerde en brengt meer fenijn voort dan die alder vruchtbaerste is van vruchten ende medicinale cruyden, gelijckmen seyt dat Aphrica is. Den honich diemen int lant ontrent Athenen vint, wort boven alle ander honich gepresen, maer het selve landt brengt oock voort hoonich die een dootlijck fenijn is. Daerom dwelck men vanden mannen tot Athenen geboren seyt, datse seer eerbaer zijn oft seer quaet, tselve salmen ooc mogen seggen vanden honich daer gevonden. So verre verbreyt hem dat ghemeyn spreecwoort: Daer honich is daer is galle, daer tsoet is, daer is bitterheyt, daer dal is, daer is berch. Onder alle medecijnen en wert voormaels niet geneselijcker gheacht dan tcruyt datmen noemt Helleborius, in ons taele niescruyt, maer tselve ghebesicht anders dan tbehoort, brenght eenen mensche terstont ter doot. Wat isser schadelijcker dan een ander slanghe? maer hier af crijghen wy die gesontmakende theriakele.

Van outs wort die fortuyne van alle natien vervloect ende gehaet, om datse met haer omloopende radt den genen die haer ghelust int hooghe verheft, dander inden gront bederft ende verworpt: Maer het selve doet oock eens menschen tonghe.

Die ouders hebben elcken mensche toegevoecht twee geesten oft engelen, vanden welcken eene ons coemt niet dan geluck ende voorspoet, vanden anderen niet dan catijvicheyt ende tegenspoet. Maer oft dat waerachtich is en weet ick niet: voorwaer tis meer dan waerachtich dat in eens yegelijcx tonge

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(15)

beyde die geesten oft engelen geleghen zijn. Tselfde hebben ooc die wijse mannen bevroeyt dat Plato geseyt heeft, dat geluckige ende hooge verstanden (so te spreken) zijn dicmaels tot grooten profijte der gemeynten, oft oock tot groot hinder ende schade. Dit heeft in Themistocle doen hy noch jonc was te voren gesien sijn meester, seggende, dat van hem niet middelbaers oft slechts comen en soude, maer dat hy soude wesen een seer wtnemende voorspoet voor sijn landen oft een seer wtnemende bederffenisse ende hindere. Van sulcker conditien ende natueren waren ooc Iulius Cesar, Alcibiades, Alexander de Groote ende veel meer andere. Cato diemen noemt van Vtica oft Vtuensis, als alle den raet van Roomen seer bevreest was tegen die toecoemst van Iulius Cesar, ende nv een yegelijc vande raetsheeren sijn oogen sloech op Catonen, hopende dat hy, die aldereerst dat quaet te voren geseyt hadde, eenige hulpe ende bystant soude brenghen, so heeft hy in sulcken perijculoosen tijde geraden, datmen Pompeio wederom soude bevelen die geheele overheyt vander gemeynten, met sulcken corten clausule ende besluyt, als sy gewoonlicke waren haren Capiteynen in eenich perijckel te belasten, de welcke was dusdanige, dat hy wel soude toe sien ende sorge dragen, dat die gemeyne welvaert geen achterdeel ende schade en gecreech, ende dat daerom, want Cato hem selven liet duncken dat oyt plach te gebeuren, dat alle onsprekelicke quaden ende hinderen vanden selven verdreven werden, diese eerstmael verwect ende voort gebracht hadden. Ende die Coningen zijn gemeenlic tot grooten achterdeele ende hindere des werelts quaet, oft tot grooten voordel ende profijdt der landen zijnse goet. Voorwaer al ist sake dat wy het quaet dwelc ons door die influentie der sterren ende elementen aencoemt, niet geheelic en connen van

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(16)

ons gekeeren nochtans eens menschen subtijlheyt oft vernuftheyt can dat verhoeden, datse so swaerlicken ons niet en beschadigen. Ende daerom is dat wy vande alder schadelicste beesten remedie ende medicijne vinden, ist dat wy wilde dieren ende groote monsteren met subtijlheyt temmen, ist dat wy een lant woest van hagedijstelen oft met hinderlicke cruyden verwildert, connen met bouwen ende regeren vruchtbaer gemaken, ende tot onsen gebruyc bequaem ende onderdanich, ist dat wy jonge peerden so connen leeren, dat hoe sy wilder ende straffer van natueren zijn, hoe sy (alsse getemmet zijn) tot onse gediensticheyt bequamer ende nutter zijn, connen wy den straffen ende wilden aert der jongers ende die altijt tot quaet ghenegen zijn, met goet onder wijs tot alle deucht ende profijt ghetrecken, dat mach ons doch letten dat wy tselve niet en poogen in ons tonghe te leeren bedwingen ende temmen? Maer aengesien dat niemant en can geen dinc wel gebruycken, hy en moet eerstmael zijn cracht ende natuere weten ende kennen, op dat u lieden niet en geschiede inde tonge dwelc veel menschen in ander saken gebeurt, te weten datse tot haerder grooter schaden oft schanden het goet vanden quaden leeren onderscheyden, so sal ic u lieden ten eersten verclaren, hoe grooten verdriet ende verderffenisse des levens toebrengt die tonge, ist sake by dien datse qualijc bestiert wort, ende ten anderen hoe grooten orboorheit, ist datse nieuwers tot ontsnoert en wort dan tot sulcken gebruyc daerse ons van Gode toe verleent is. Ten laetsten sal ic u te voren leggen bycans als een conste ende maniere om dit lit deuchdelijck ende profijtelick te regeren ende bestieren.

Hier soude ick een voor al die vrouwen vermanen diemen gemeenlicken na geeft datse hier inne ghebreckelijck zijn, ten waer sake dat ick over al

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(17)

so veel mans sage die so hinderlicken tonge hebben, dat de vrouwen in dit stuck haer manierlicker ende wijsselicker hebben dan de mans. Hierom ist wel een redene dat ick van eenen yegelick versoecke al even neerstigen gehoort, in dese sake die so nootsakelic is om weten, ende die een yegelic soo seer aengaet.

+Hoe die natuere alle dinck in eens menschen lichaem gheordineert heeft.

+Daerom gelijc de natuere door het schepsel, oft de gestaltenisse des lichaems schijnt den menschen in veel dingen vermaent te hebben, het gene dat hem tamelick is, gelijck by dien dat het lichaem recht op staet ten hemelwaerts, heeftse gheleert dat wy alle verganckelicke ende snoode dingen versmadende (daer sy alle andere ghedierten toe verworpen heeft) soude hem selven te verstaen gheven dat hy alleenlick soude moeten soecken tgene dat hier boven is, ende niet veranderlick oft bederffelick en is. Ende noch dat sy den mensche geschapen heeft naect ende saecht van lichame, vermaendt sy ons, dat wy niet tot oorloghen (ghelijck andere felle dieren, die sy met diversche quetselicke wapenen voorsien heeft) maer tot eendracht ende sonderlinge goedertierenheyt gheboren worden. Hier en boven datse der redene haer plaetse gegeven heeft inde hersenen, gelijc als int hoochste ende casteel des lichaems, certeyn daer door heeftse ons vermaent, dat alle quade begeerlicheden door tbevel ende tghesegghe der redenen moeten bestiert ende geregeert worden.

+Hoe die natuere elcken lede ken sijn plaetse in des menschen lichaem verleent heeft.

+So ooc die natuere heeft die tonge gheschapen, dat een yegelick diet wel bevroeden wille, aenmercken mach datse ons daer door vermanen wille, datter geen

schadelicker lit des lichaems en is, ist dat misbruyct wort, ende geen oorbaerlicker ende profijtelicker alsmen dat sorchvuldichlic es bestierende. Want die

voorsienicheyt der natueren heeft elc lit des lichaems, sijn eygen plaetse gegeven tsy na

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(18)

sijn weerdicheyt, oft om datment bevallick soude moghen ghebruycken. Want by dien de natuere der redenen oft den raet des herten, een plaetse gegheven heeft inde herssenen, ghelijck in eenen hoochen torre, soo heeftse het herte gheordineerde ende

+Waer therte gelegen is.

plaetse gegeven int besluyt der herten, dat is boven+middelschot datmen int Griecksche noemt, Diaphragma, dat is onder de slincke borste, ende aen therte is gevoecht de longere streckende tot aen trugbeen, welcke longere vercoelt gelijc als eenen wayere, aengesien datse den wint in sulcker manieren ontvangt ende (wt blaest) ende het herte wort met sulcken vercoelingen vermaect ende gelaeft. Ende het herte dwelc geheel is vleeschachtich ende inde maniere oft van zenuwen tsamen gevlochten

+Die longhere.

ware, heeft twee holen ende ontfangers, daer secretelicken den adem+ende tbloet in ontfangen wort. Die longere licht zijnde ende gegaet gelijc als een spongie, heeft twee wthoecken, inder manieren ghelijck als eenen ossen [k]lauwe, op datse te beter (haer selven onderlinghe uerhalende ende verpoosende) den adem soude mogen bequamelicker ontfangen ende wtgheven. De crop vander magen heeft zijn plaetse onder tbesluyt vander magen, ende de levere is gelegen ander rechter zijde vander magen. Aen de levere is de galle ghebesticht, ende die milte leyt ter slincker zijden.

Onder die maghe hangt aen den derm (diemen int Latijn noemt ieiunum) dat is den hongerigen derm, ende dat daerom want hi nemmermeer en behout van tghene dat hy ontfangt, maer terstont seyndt hijt voort in eenen engheren derm, die seer door een gewronghen is. Hier aen is noch ghevesticht eenen derm die te dweers leyt, diemen int Latijn noemt cecum intestinum, dat is den blinden derm, ende het wterste van desen derm coemt wt in sulcken derm

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(19)

(die de gheleerden noemen den rechten derm) door welcken de grovicheyt ende het overblijfsel vander spijsen wort wtghelaten. Want vanden nieren af, so wort de pisse door witte aderkens (die de meesters noemen veteras) door gesijpt, ende ghedistilleert tot inde blase. Ende nv voortaen dat stuck ende deele vanden lichaeme, daer die generatie mede gheschiet, dat is ghelegen ende heeft zijn plaetse ghecregen onder den buyck, ghelijck als int alder verworpenste vanden lichame.

+Die gheleghentheyt der tonghen.

+Maer de tonge, gelijc als een wtlegghersse der herten ende der gedachten, heeft die natuere een plaetse gegeven int middele, om dat sy soude beneden de hersenen schuylen, ende niet verre en soude wesen vander herten, van boven hebbende naest haer die instrumenten van allen sinnen, als oogen, ooren, ende neusgaten. Want die cracht des smaecx gaet alleene der tongen aen, al ist sake nochtans dat sommige willen seggen, metten welcken Aristoteles ooc accordeert ende consenteert) dattet het ghevoelen is.

+Den smaeck ende tgevoelen.

+Ende sonder twijfel is waerachtich, dat den smaeck sonder tghevoelen niet en can gecomen ende gheschieden. Maer oft eenige sonderlinghe differentie oft

onderscheet den smaeck verscheyt vanden gevoelen, dat en gaet so seer deser materien niet aen. Voorwaer het gevoelen, dwelc door alle deelen ende leden des lichaems gespreyt is, is so crachtich inde tonge, datter geen subtijlder ende meerder cracht des ghevoelens en is, dan inde tonge. Ende met het eynde ende onderste deel is die tonghe ghevesticht ende ghebonden aen therten besluyt, dwelck is een

wooninghe ende huys der herten.

Noch ten is hier oock van geenen noode groote questie te maken, oft de plaetse van des menschelicken verstants is inde hersenen oft int herte, aen-

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(20)

ghesien datter alsulcken onderlinge eendrachticheyt is, dat so wanneer het eene van hen gequetst is, het andere oock dan in noode ende last is. Voortaen als de

voorsienicheyt der natueren de tonge haer plaetse verleent heeft in het alderopperste des lichaems, [en] verclaert hy ons daer door niet die weerdicheyt ende digniteyt van dusdanigen ledeken. Hier en boven als die natuere geordineert heeft, dan die wtlegghersse van eens menschens meyninge soude hebben, haer woonstede alder naest der herten ende hersenen, en leert hy ons daer niet claerlicken by, dat sy geensins en mach anders spreken dan het herte en meynt, maer moet onderdanich zijn der redenen, wien sy onderworpen ende subiect is? ende datse niet eer en mach haren voys laten hooren, voor sy en hadde eerstmael raet genomen vanden naesten sinnen, bysondere van de ooren ende oogen, den welcken (boven anderen sinnen des lichaems) die overhant wort toegeschreven. Maer veel te meer moetse raet halen aen de binnenste crachten der zielen, gelijc zijn verstant, redene, ende memorie, de welcke haer ruste ende wercplaetse ooc hebben in de hersenen. Waer wt genoech blijct, hoe qualijck ende verkeert de sulcke doen, die haer tonge ontsnoeren tot spreken eer sy ghehoort ende ghesien hebben, oft eer sy in haer herte overpeyst hebben, hoedanich dattet is daer sy af willen spreken, oft hoedanighe de sulcke zijn daer sy teghen spreken moeten, aenghemerct dat den dienst der tonghen behoort te wesen die alder laetste ende de alder traechste.

+Van diverschen gebruycke den tonghen.

+Maer want die natuere niet tot een slecht gebruyc ende dienst ons dit lit verleent en heeft, maer heeft ghewilt dattet zijn soude een instrument, ten eersten om spijse ende dranc tontfangen, ten anderen om gheluyt te wtene, ten derden om volmaeckte

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(21)

woorden te spreken ende pronuncieren, so ist profijtelijck ende wy moeten aenmercken, hoe cleynen ende onvolmaeckten ledeken des lichaems, ende maer eenen imperfecten stuck vleesch ghelijck wesende, die natuere nochtans geschapen heeft, tot so menighen verscheyden dienste bequaem ende nut.

+Die ghedaente ende schrijvinghe der tonghen.

+Ten eersten heeft sy haer geschapen vleeschachtich, met cleyne lieskens ende aderkens doorregen, gemengt met wat vets, maer nochtans licht ende dapper, ende haestelic werwaerts men wilt veerdich, boven wat scherpachtich, bysonder int midden oft opten rugge, daer mede sy aldermeest het ghehemelt des monts raect, al ist ooc sake datse op die plaetse den menschen so grof ende rou niet en is, gelijck sy sommige andere gedierten is, maer beneden is de tonge gheheel effen ende saechte, ende om datse te veerdiger soude zijn so is daer eewelic vochticheyt, also dat sy vochtich ende slibberachtich, in sulcker voegen te spreken, schijnt te swemmen in vochtige ende slibberachtige plaetsen. Aen het wterste ende onderste eynde daer sy alderbreetste is, ende eyndet in de gedaente van het ander naeste vleesch, daer comen tsamen twee weghen met een cleyn onderscheyt verscheyden, waer af den wtersten wech laet den adem door passeren tot de longere, en ooc wederom geeft. Den andere binnensten wech is saechter, ende seynt de spijse na den crop vander magen. Aenden wtganc van desen wege leyt een cleyn vliesken (welc vanden Griecken daer door wort ghenoemt Epiglottis) welc zijnen dienst heeft te sluytene den doorganck des voys, om dat spijse ende dranc sonder hindere souden nederwaerts inde mage dalen, ende sincken, ende dan ooc hem selven elderwaerts keerende ende roerende, opent sy den adem eenen wech om door te passeren. Nv is der tonge ooc gegeven een sonder-

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(22)

linge vochticheyt, welcke vochticheyt ten sy dat sy gemengt worde metter spijsen, ende daer toe noch come het geraken der tongen ende des gehemelts vanden monde, en souden wy geenen smaeck crijghen. Welcke cracht al ist dat ghespreyt ende ghedeylt is over al de tonge, nochtans leeren die meesters datse int achterste ende wterste eynde alder scherpste is. Waer wt sommighe hebben dat ghenoemt in Griecxsche, Genesis, dat is, den smaec. Voorwaer met een gemeyn gevoelen onderscheyt de tonge welck scherpe, welck saecht is, welck heet oft cout is, met sulcker subtijlheydt, dat oock niet een alder dunst hayrken onder de spijse ghemengt haer en can ghefaelgeren ende bedriegen,

+Van diversche smaken die de tonghe can

onderscheyden.

+Voortaen so zijnder ontallicke veel onderscheyden van smaken, die de tonge met een sonderlinge gevoelen can discerneren. Hoe menigerhande smaken van wijne vintmen? Dese altesamen met eens te proeven bekent ende onderscheyt sy. Daerom wat is van noode hier te verhalen de ontallicke differentien ende onderscheydingen der visschen, beesten, vogelen, cruyden, vruchten, ende specerijen.

Der tonghen veerdicheyt is nut ende ghedienstich om de spijse te ontfanghen, welck als sy wilt haer selven verbreyt, versmalt, vernedert, verheft, oprugghet, ende seer ontluyct. Andere ghedierten hebben die tonge langere maer ooc smalder, welcken sy den sommige gegheven is inde plaetse van handen, gelijc den Ossen om het gras te plucken, den honden om te slabben: maer die mensche heeft een corter tonghe, maer sy is breeder, ende dat om de woorden wt te spreken ende te formeren.

+Vogelen die den menschen in woorden conterfeyten.

+Waer door oock ghebeurt, dat die vogelen die der mensche voys ende sprake navolgen ende conterfeyten, hebben ghemeynlijck een tonghe breeder

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(23)

zijnde nader proportien dan andere vogelen doen. Ende het schepsel der tonghen helpt oock om de stemme ende voys te wtene. Hieromme ist oock dat de visschen, aengesien dat sy hebben een tonghe seer onghelijck den anderen ghedierten opter eerden levende, gheheel stom zijn.

Onse tonghe daer sy die voorste tanden mede raect, ende mede wt wort gesteken daer is sy scherper, welc lit by den Griecken Proglottis genoemt wort. Maer om alderhande geluyt van voysen ende stemmen te maken, daer toe is haer ghedienstich het ghehemelt des mondts, ende oock de tanden, metten welcken sy haer in

menigherley manieren toevoecht ende toeschict gelijck als nv gheopent, als nv gesloten ende tsamen op een ghevoecht.

Die lippen zijn der tonghen oock seer behulpsaem, te weten als sy worden inghetrocken, geopent, ende wtghepuylt, ende wtgemuylt. Ten laetsten zijn haer ooc behulpsaem die keelgaten met haer ende haerder zenuen muyskens oft musculen, door wiens dienst, de voys ende stemme wtcoemt, grooter, scherper, doover, soeter, stuerder oft herder.

Maer aengesien dat de natuere elcken gedierte opter eerden gegeven heeft een eygene ende sonderlinge voys oft stemme, de mensche alleenlijc met zijn eenich instrument der tongen haerder alder stemmen conterfeytende ende navolgende is, met sulcken gelijckelickheyt so dat gebuerde dat ghy maer en hoorde den conterfeyter ende navolger, sout meynen datter een kint schreide, oft dat een vercken grimmede, of datter een peert brieste, oft dat een vrouwe met haren man keve, oft dat een coeckoec songe gelijc een nachtegale. Overlegt my nv de differentien ende

onderscheyden der letteren, syllaben ende voysen, die eygen wtingen van diversche spraken,

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(24)

oft ooc die knerssingen ende blasingen. Alle dese veranderinge versiert ende stelt voort alleenlijc dat cleyne instrument, ende dat in menigerleye talen van verscheyden

+Mitridates die Coninck sprack xxii. diversche talen.

natien ende volcke.+Want de historien leeren ons dat Mitridates de Coninck xxii.

talen so naaste hadde ende volcomelic sprekende was, dat hy eenen yegelijcken vonnisse ende recht gevende was, ende dede sonder eenighen voorsprake oft wtleggere. Conde dat gedoen een mensche die grof ende [e]en Barbarist was, ende becommert met veel saken [d]es rijcx, wat en sal dan niet connen begrijpen een subtijl man (ghelijck als die van Athenen waren) hem nerghens mede becommerende dan om zijn tonge te oeffenen, ende menigerhande spraken te leeren.

+Het gheraetsel van sphincx beteeckenende den mensche, welc Oedipus solverde.

+Daerom niet sonder redene en heeft dat oude geraetsel den mensche also beschreven ende genoteert. Inden eersten hebbende vier voeten, daer na twee voeten, corts hier na dry voeten, over al de eerde vliecht hy, ende met alderhande gedierten tongen spreect hy. Men vint oock sommige accoorden van musijcke ende ghetalen ende maten, die welcke overmits haer verborgen cracht doen swichten oft berueren menigerley affectien ende geneychlijcheden der menschen. Maer alsulcke instrumenten al ist datse met verscheyden pijpen ende conduyten vanden meesters oft constenaers gemaect worden, nochtans can alleenlic dat lit der tongen alle haer cracht ende macht begrijpen, ende conterfeyten. Dese tonge ter oorlogen conterfeyt sy een trompette oft hoorne, de selve alst haer belieft doet wederom vergaderen die knechten: om vrolijckheyt te bedrijven ist een schalmey, om genoechlijcheyt ende amorensheydt, ist een herpe, de selve als sy wilt singt oock een droeve liedeken.

+Die cracht van tvisken Remora ghenoemt.

+Wy verwonderen ons dat een cleyn visken Remora genoemt, een groot schip met vollen zeylen

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(25)

varende subijt ende haestelic doet stille staen, ende wy en verwonderen ons niet dat die tonghe die nochtans niet veel grooter en is, dan dat visken Remora, can nochtans so menich duysent menschen tsamen geroepen, wederom roepen, oproer maken, doen swichten ende stille wesen, ende niet alleen deen stede tegen dandere, maer oock geheel Africam, Asiam, ende Europam in twist can stellen ende in roeren maken.

Wat isser dan saliger ende weerdiger dan dit lit? wat isser crachtigher? Maer ten anderen wat isser periculoser ende sorghelicker?

Hieromme heeft de naetuere alsulcken mate ende regule der tongen gegeven, dat so wanneer met eenige sake niet langer en dient getoeft te zijne, maer moet

haestelicken met woorden beslicht worden, dat alsdan gereet ende veerdich is tgebruyc

+Cresus sone beschudde zijne vader, dat hy niet verslagen en wert.

der tonghen.+In sulcker manieren heeft die sone van Cresus den Coninc zijnen vader behouden ende beschut, ende heeft doen ophouden ende afghekeert het sweert, dwelck op zijn hooft geheuen was. Hier en boven gelijck die natuere heeft willen hebben dat die regeerster ende bestierster van der menschen leven, te weten de tonge, altijt soude zijn bereyt ende gedienstich, also ooc heeft sy neerstelicken belast ende vermaent dat sy door haer onvoorsichtige ende wulpsche haesticheyt, niet en soude by brenghen schade voor profijt, bederffenisse voor gediensticheit, fenijn in stede van remedie ende behoedinge. Ende daerom als si twee oogen, twee ooren, twee neusgaten verleent heeft, en heeft alleenlic maer een tonge gegeven, en als si des menschen ooren also gheschapen heeft, dat hy weder hy wilt oft niet en wilt altijt die open heeft, so datse niet gesloten en mogen worden noch afgekeert (dwelck wy nochtans sien dat veel dieren gegeven is) voorwaer metten wercke roepende, dat

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(26)

+Iacob. I.

die Apostel sint Iacob leert in zijnen brief.+Alle mensche sy snel int hooren, ende traech int spreken.

+Hoe die tonge bewaert is.

+Dan oock als sy de oogen maer met een dunne velleken bedect en heeft, alleenlick totten slape dienende ende orboorlick, so heeft sy die tonge verborgen ende

besloten gelijck in een diep hol, daer sy nochtans met so veel vanden gevesticht ende ghevonden is, van boven onder die wterste eynden des monts, daer na aen beyde de zijden der kelen, dan ooc met banden lopende na der borst: maer van beneden int onderste caecxbeen totten tanden toe (dwelc vanden Griecken hypoglottis genoemt wort) also bedwongen ende nauwe gebonden, datmen sommige menschen moet de spanader snijden, om datse souden te volmaectelicker spreken, ende daerom meynt Varro dat die tonge haren naem heeft, lingua a ligando, dat is om datse also vast gebonden is. Hier en boven heeft sy daer noch voor geset een dobbel bolwerc ende xxxiiii. tanden gelijc als grendelen besloten. Want Homerus noemt die oock

bequamelick int Griecx, erkos odonton, dat is het bolwerck der tanden, om dat die tonge tsy door dbijten ende quetsen haer soude laten bedwingen, waert dat sy der redenen niet en wilde onderdanich ende ghehoorsaem wesen. Want in het eerste ghelit ende oorden heeftse gestelt tanden scherper ende bequamer om te quetsen, de welcke die griecken daerom noemen Tomeis. Ende oock dickmael ghebeurt den genen, die haer tonge int eten onvoorsichtelic rueren, dat sy door die pijne vermaendt worden datmen niet sonder voorsichticheyt sulcken ledeken en moet useen ende besigen. Corts daer na heeftse noch daer voor geschoten die dobbele deuren der lippen, daer by leerende dat in de tonge eenen costelicken schat verborgen is, die sy so nauwe besloten ende bewaert

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(27)

heeft, nochtans wiens onbehoorlic ende onmanierlick gebruyck soude groote hinder, schade ende verlies brenghen. Ende daerom al ist dat sy met so veel banden

bedwongen is, en heeft haer nochtans niet met een slechte afheyminge besloten tegen alle ongebreydelde wulpsheyt, niet teghen die woorden wijsselijc te beleggen ende wten, maer tegen onvoorsichtichlijck tgene dat yemanden int hooft coemt, wt te

+Te veel claps te hebben wert eertijts vanden heydenen seer mispresen.

bollen ende wt te stooten.+Welck gebrec ooc by den Heydensche menschen seer wert mispresen ende veracht, dwelc Marcus Cato schampelicken voor groote schande te voren schoot ende verweet Marco Celio, noemende dat niet een ghebreck maer een siecte, de welcke den genen dier af besmet is, hem anders niet en quelt met een onversadelicke welluste van clappen ende snappen, gelijc die dronckaerts nemmermer versaet en zijn van drincken, oft die luye ende trage menschen van slapen. Dese siecte (seyt hy) heeft alsulcke ongereghelde cracht, dat so wie daer mede besmet is, niet alleen als hy eenich ocsuyn ende oorsake crijcht, terstont zijn ghebreck onderdanich is, maer ooc al ist dat hy niemanden en vint die zijnen yedelen clap hoore, dat hy van selfs roepe ende vergadere, ia ooc somtijts hueren tvolck, om haer met zijnen ydelen rel ende snappe te verdooven, gelijck dese quacsaluers op alle merckten staende, die met een tafel voor haer staende tvolc met groote beloften

+Vande quacsaluers.

tot haer locken ende trecken.+Ende na dese stuyt-vossen, al ist dat sy met die lichtveerdicheyt harder tongen den volcke vele ende wonderlijcke dingen wijs maken, staende sommige wel en luysteren, nochtans niemant en doet na haren raedt, aengesien dat haer redene gheen geloove en heeft. Daerom so worden haer redene en clapperien wel gehoort vanden genen die thuys niet vele te doene

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(28)

en hebben, nochtans niemant van hen allen en isser die hemseluen haer soude betrouwen waert sake dat hy siec oft gewont ware, al ist dat sy haer so grooten wonderlicken dingen vermeten ende beroemen. Marcus Cato verweet den selven Celio dat hy euen lichtveerdich was, so wel int spreken als in t'swijgen. Met een stuck broots (seggende) is hy te hueren, om te swijgen of om te spreken, te kennen

+Vanden genen die haer tonghe veyl hebben.

gevende daer by, dat geen dinc den menschen meer+en mistaet, dan te hebben een lichtveerdige tonge, ende byna te cope ende veyl, als nv om alle dinc te rellen ende clappen, als nv ooc om te swijgen, daert van noode waer te spreken, welcke soorte van volcke de Griecken noemen met een fraey woort Glossogastoras, dat is, die op haer tonge leuen oft eyghen buyc-tongen. Maer niemant en sal hem by avontueren grootelic van Cato verwonderen die een oprecht Romeyn was, ende die niet en was met eenige wellusticheden der griecscher consten vermorwet ende verleyt, dat hem so seer mishaecht heeft die onbequame ende onredelicke clappernije, als ooc Mar. Tullius Cicero, die alle zijn leven versleten heeft inde conste der eloquentie ende welsprekentheyt, ende van wien dat woort na gehouden ende nageseyt wort de laurieren croone ende hoet wijcke voor de tonge. Liever nochtans heeft ende hoet wijcke voor de tonge. Liever nochtans heeft ende meer prijst een stilswijgende wijsheyt, dat is, die niet constich en is ter talen, dan een sotte clappernie, so dat hem dochte datter geen rasender dinc en is, dan een ydel getier ende geroep der woorden, sonder eenige navolgende sin ende besluit al waert datse ooc seer goet ende verciert waren. Want de gene die also spreken, en schijnen selve niet te weten dat sy spreken, maer gelijc vanden rasenden dienaren der afgoden voormaels geseyt is, sy geuen geluyt sonder eenich verstant, aengemerct dat sy niet

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(29)

en overdencken wat sy spreken, noch selve niet en verstaen haer eygen woorden, welcke woorden sy niet en wten voorsichtelick, maer sy ontvallen haer.

Hierom gebeurt ooc dicwils, dat gelijck sy niet en overpeysen wat sy seggen sullen, so ooc niet gedachtich en zijn wat sy geseit hebben, also dat sy ooc somtijts tgene datse onwijsselijc ende onvoorsichtelijc geseyt hebben met gelijcker onbeschaemtheyt, loochenen ende ontkennen ghesproken te hebben.

+Thersites ongemanierde tonghe.

+Homerus als hy voor hem nam ende inden sinne hadde te schrijven dat Thersites was die aldersnootste ende mismaectste der Griecken die int belegge ende

destructie van Troyen waren, en beschrijft geen gebreck nauwer ende

bescheydelijcker dan zijnen groote, onvoorsichtigen, ongeschicten, luyde tierende, ende rasenden dullen snap ende ghebeeren.

+Mate te houden is goet int spreken.

+Men seyt gemeenlic met een spreecwoort, dat mate in alle dinck het beste is, die nochtans nieuwers onbehoorlijcker ende met meerder perijckel gebreck en is, dan int spreken, daerom noemt hy Thersitem Ametrepi, sonder eenige voordachticheyt sprekende, noch en seyt niet dat hy sprac maer dat hy bulderde ende lelijck ghebeyrde.

Hy wist veel meer te snappen ende slabberen dant behoorlick was, ende dat bolde hy wt sonder eenige discretie ende sonder regele oft mate, ende daerom noemt hy hem Abosma, dat is ongeschict. Ende aengesien dat alsulcken onmanierlicken veerdicheyt der tongen geen profijt voort en brengt, maer is gemeenlick hinderlijck.

Daerom seide de Poeët Maps, dat is, te vergeefs tierde hy. Maer gemeenlick ghebeuret, dat die alder sotsten clap wtbollen aldermeeste zijn roepende, dwelc ooc Homerus niet versweghen en heeft, als hy seyde, Dat Thersites leelijc, luyde ende

onbeschamelijck was roepende ende tierende. Welc gebrec men seyt

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(30)

dat Cicero boerdelijck was beschimpende, om dat hy geseyt heeft, dat die Orateurs oft taelsprekers geen goede redene oft argument hebbende, haer so tot roepen en leelick gebeyre haesten, gelijck eenen kreupelen mensch die niet gaen en can hem te peerde maect. Daerom noemt Homerus die woorden van Thersites een kijvagie ende creytinge, niet een redene, ende hieromme seit hi ooc, dat Thersites altijt boven alle dandere vergramt ende gestoort was op Achilles ende Vlisses, aengesien dat sy beyde waren, tsy om een redene te verhalen bequaem ende persect, oft om vromicheyt te toonen cloec ende onversaecht. Van Vlisses en ist van geen noot dat ic dat getuyge, maer van Achilles, om dat hy door den lof ende prijs van die vrome feyten die hy dicwils bedreef, verdonckert heeft den lof van zijnder welsprekende vernuftheyt, daerom sal ic verhalen die woorden van Homerus. Want in het eerste boec van Iliados, schrijft hy aldus van Phenis die Achilleon in zijn joncheyt onderwesen ende geleert hadde. Hy leerde hem (spreect hy) van als, so wel vernuft eloquentie oft

welsprekenheyt, als vromicheyt ende cloeckheyt te ghebruycken.

+Van Vlisses, Nestors ende Menelaus eloquentie ende welspreeckenheyt.

+Nv die welsprekende tongen van Nestor, Vlisses ende Menelaus, al hadden sy elck een sonderlinge cracht ende gracie, maer maecktse nochtans seer ongelijck der snateringhe van Thersites, schrijvende Nestori toe, een redene wten ouden mont soeter dan honich vloeyende. Vlisses schrijft hy toe een sware redene ende met graviteyt, hemselven wel bedenckende ende versinnende eer hy yet begonste te seggen, daer by seggende, dat hy een groote treffelicke stemme wter herten was brengende. Menelao schrijft hy toe sluytende ten propoost der materien ende der saken. Hier tegen so schrijft Homerus, dat

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(31)

Thersites redene was stuer, daer nae sonder eenighe voorsichticheyt der woorden oft der saken, maer te vergeefs wtvloeyende, so dat de tonge altijd tgedachte verraste, ten lesten onhebbelicke luyde roepende, ende met een ydele geluyt der woorden die ooren verdoovende. Hier omme aengesien dat door een soete sprake, met graviteyt ende wter herten comende, oueruloedich van woorden daer die sake dat eyscht, cort en subtijl daert van node is, bequaem der materien, tijt ende personen, daer andere personen daer door altijt lof, prijs ende eere behalen. Thersites als hy met den schepter gheslaghen zijnde, wtstorte tranen ende weende, wert vanden geheelen heyre bespot ende begect, leerende met zijn eygen schande swijgen, die niet geleert en hadde hoe hy spreken soude, so dat warachtich moet zijn, het gene dat Euripides gheschreven heeft:

Den loon van eender onghebreydelder tonghen hoort mijn verhalen, Is schade oft schande al zonder falen.

+Den loon van een onghesnoerde tonghe.

+Hy en mocht niet merckelicker wtspreken een lichtveerdige ende ongemanierde tonge, onvoorsichtelic alle dinc wtbollende, niet overdenckende met rijpen rade wat behoorlicken is, wat orboorlic ende profijtelick is, oft wat niet, dan dat hy ghenoemt heeft den mont van sulcken buldereer ende snatereer ongebreydelt te zijne, ende zijn onbedachticheit heeft ghenoemt sonder regule ende maniere. Maer gelijc een peerdt dat met gheenen thoom oft breydel bedwonghen en is, dicmaels so wel den berijder als hemselven, in eenige diepte oft in eenige leege valleye ende poele worpt, bedervende so wel hemselven als eenen anderen, so ooc die tonge als sy niet met een maticheydt der redenen bedwongen en wort, dan brengtse hinder ende bederffenisse niet allene den

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(32)

ghenen dier na luysteren ende gelooven het gene dat hy sprekende is, maer ooc aldermeest den selven die so lichtveerdelijck is blatende ende rellende. Hoedanighen vruchten voortbrengt ende geeft eenen acker die nochtans goet van natueren ende gronde is, maer blijft altijt ongebout, soodanige brengt ooc voort die tonghe die niet bestiert noch geregiert en wort Want my dunct dat in Euripidis veersken voorschreven dat woort Telos niet en beteeckent, het eynde, gelijck tot noch toe die geleerde dat verstaen, ende haer laten duncken, maer een loon ende tol.

Eenen yegelijcken ledeken des lichaems is zijn sonderlinge gebruyck toegeschickt, welcke ist datmen te rechte ende soot behoort vseert, brengt altijt eenich profijt: maer wordet misbruyct, voorwaer met eenigen hinder ende schade wort hy geraect ende gheboet diet misbruyckt heeft, ghelijck die qualicken siet die stoot hem dicmaels, ende crijcht dan tsy een blauwe schene, oft een buyle int voorhooft, maer gelijck die manierlijcheyt der tonghe, glorie, eere, ende profijt behaelt, so oock ist sake datse yemant misbruyct, crijcht voor eenen loon schade, hinder ende bederffenisse. Het schijnt by avontueren een cleyne schade te wesen verlies van gelde, maer gelijck eenen costelijcken schat is te hebben, inden eersten eenen goeden naem ende fame, so ist ooc een aldermeeste en jammerlijckste schade, so wanneer een mensche dien verliest ende quijt wort. Maer boven dit ist meerder schade so wanneer yemant zijn leven verliest, al en waert maer hieromme datmen het leven dwelck men eens quijt is met gheenen costen en can weder ghercrijghen, als verlies van gelde men

lichtelijcken can weder verbeteren, die fame ende name, al ist nochtans qualijc om doen mach nochtans by tijden ende middele gebetert worden. Maer

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(33)

het aldermeeste ende swaerste verlies van allen is verlies der sielen, dat is, die eewighe salicheyt verliesen, ende gewinnen die eewighe doodt.

Als ons alle dese bederffenisse ende hinderen ons besonder toecomende zijn vande onmanierlicheyt ende ongheregeltheyt der tongen, en soudemen niet seggen dat hy tegen zijn eygen salicheyt is die voor sulcken vruchtbarigen lit, daer hem nochtans ooc so grooten verdriet af comen mach, gheen sorge en draecht? Maer want hedensdaechs van veel menschen min geacht wort tverlies der famen dan van den gelde (maer met een onwijse ende verdraeyde ordeel ende vonnisse) daerom sal ic hier eerst af verhalen.

Men vint gebreken daermen door gehaet ende benijt wort, gelijck vermetentheyt ende ghewelt, daer zijnder oock daermen door veracht wort, ghelijck overdaet ende oncuyscheyt, onaxsaemheyt ende dwaesheyt, nochtans geen van allen en maect den mensche onnutter, oft die van een yegelic versmaet ende oock verhaet wort, dan een ongemanierde ende lichtveerdighe clappernije. Dit betoonen ons soo menighe schampige toenamen, der ouden wijsen Philosophen, so veel boerdige schempen, spreecwoorden ende fabulen, daer sy mede beschimpt hebben de menschen die van

+de clappernije brengt yegelijck inden haet

deser siecten gequelt ende besmet waren,+so al wast sake dat sy niet en hadden leeren spreken, nochtans en consten sy geensins geswijgen. Want Eupolis heeft geseyt, dat sy niet en spreken maer dat sy snateren, daer hy een van desen soorten aldus beschrijft: Om te bleten ende snateren (seyt hy) is hy een seer volmaeckt meester, maer om met redenen te spreken is hy een alder onnutste mensche. Alsoo heeft de Poëte Eupolis onderscheyden die twee griecxsche woorden, te weten Lalo ende Lego, gelijck Salustius onderscheyden heeft die clappernie

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

(34)

vander welsprekenheyt. Hy hadde (seyt hy) claps genoech maer luttel wijsheyt. Want gelijc wijsheyt nemmermeer sonder welsprekenheyt en is, [so] oock eenen

clapachtighen aert altijt met sotternije behanghen is. Dat veersken van Epicharus die Poëte is oock seer verbreyt, daer mede hy eens beschimt heeft eenen die te seer veel claps hadde, die welcke als hy nochtans gheen gratie en hadde om een redene te vertellen, nochtans door tgebrec der tongen en conste hy niet swijgen. Om te spreken (seyt hy) is hy ombequaem, maer te swijghen is hem onmoghelijck.

Aristophanes die Poëte met veel fraeye ende weerdige vocabulen (ende byna daertoe versiert) heeft constich beschreven den mensche die te veel claps heeft noemende alsulcken, een onbeschaemt boerclouwen: onversaecht, onghemaniert, ongesnoert, altijt met openen monde, eenen ydelen blatereer oft snatereer, wtstotende ende wtbollende plompe ende grove woorden. Daer isser de welcke al ist dat oock die redene niet en can bedwingen vander sotte ende dwase ratelinghe, de welcke nochtans schaemte een luttel bedwingt, ende daerom noemt hy sulcken een

onbeschaemt boerclouwen. Daer na om dat dusdanige met groot geroep ende getiere alle dinck willen bevestigen en verbulderen, noch yemanden gehoor geven, aengesien dat die onwetentheyt altijt verselschapt is metter onbeschaemtheyt, hierom noemt hy alsulc onversaecht. Hier en boven die ongesnoerde wulpsheyt der tongen, ende om so te spreken die dronckenschap des claps, ende die openheyt geen dinck hoe secreet dattet ooc is heelende ende swijgende, heeft die Poëte met dry bequame woordekens beschreven, te weten, ongebreydelt, ongetempert, oft sonder mate, ende open van caken, waer af deerste woort ghenomen

Desiderius Erasmus, Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bulle moet die hoof en onderwysers steun in hul pro- fessionele taak, bulle professionele status in die klaskamer respekteer en die ouers aanmoedig om hulself

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de

Dat ick met Lijf en Ziel mijn eygen niet en ben, Maer voor mijn eygendom mijn trouwen Jesum ken, 2 Die met zijn dierbaer bloet, voor alle mijne sonden Volkomen heeft betaelt, en van

’t Kan wel zijn dat Mantus Wolven ende menschen ghesien heeft; maer indien Mantus seyde dat hy eenen Wolf hadde sien mensche worden, ofte eenen mensche hadde sien Wolf worden, al

‘Galmuggen en gaasvliegen kunnen eveneens heel goed bij lindebomen worden inge- zet, daarin zit geen verschil’, besluit Willemijns. Peter Willemijns Tanja

h Het weten van goedt ende quaedt is in sich self goet ende voornemlijck in Gode, die niet quaets door zijn eygen doen, dat al goet is, mach weten, maer 'ten is niet goedt inden

ootmoedicheyt altijt voor den Heere gheweest is, ende wat groot wonder en ghenaden hy door sulcke verachte persoonen heeft willen wercken, alsoo heeft den ghenadighen ende