2012 ~ I
Opgave Schroefas.
1.(3) De lijn door 2600 tpm en 70 pk snijdt de middelste as iets onder de 25 mm. (2)
De asdiameter moet dus tenminste 25 mm zijn. Ze zijn dus groot genoeg. (1)
2.(3) De lijn draait dan om het middelste punt (45 mm) en gaat steiler lopen. Hij snijdt de rechter as in een lager punt (groter vermogen) en de linker as in een hoger punt (hoger toerental).
3.(4)
3400
79,78 60
R (2) 4.(4) 79,78
3P 30
R (1)
3
3
400 0,425
400 0,752
400 (0,752) 0,425 940
R R R
(2)
3
3
0,376
(0,376) 0,053 0,053
P R P
P R R
(3)
Opgave Hooikoorts.
5.(5) X: aantal ondervraagden wat hooikoorts heeft
135 0,13
( 27) 1 ( 26) 1 (135, 0.13, 26) 0,015
n en p
P X P X binomcdf
6.(6)
2 2
1 2 2 2 2
(190 60) 16 16 (380 ) 3040 960
'( ) (190 60) (190 60)
t t t t
C t t t
(2)
1 2 2
'( ) 0 3040 960
0,316 0,56 C t
t t t
(3)
Na ongeveer 34 minuten is de concentratie maximaal. (1)
7.(4) C t
2'( ) 0 (1)
Voer in: y
1 0,0848( 1,92
x 6 1,92
6x) zero: x 0,549 (2)
Na ongeveer 33 minuten is de concentratie van C
2maximaal. Dat is 1 minuut eerder. (1)
Opgave Waardepunten.
8.(4) gebaksbordje: 100 punten (€1,50), 1500 punten (€7,50) en €0,30 bijbetalen. (1)
Voor 6 gebaksbordjes kosten dus 9600 punten en €1,80 bijbetalen. (1)
taartplateau: 100 punten (€1,50), 2300 punten (€11,50) en €33,50 bijbetalen (1)
Marieke moet in totaal €35,30 bijbetalen. (1)
9.(4) 100 punten is €0,50 waard. Elk punt is dan 0,005 cent waard.
1,50 0,005( 100) 1,50 0,005 0,5 1 0,005
W p p p (2)
10.(4)
2,141,50 1,427
3,062,14 1,430
4,373,06 1,428 (1) (
8,904,37)
0,5 1,427 (
18,158,90)
0,5 1,428 en (
37,0118,15)
0,5 1,428 (1)
De groeifactoren per 1000 punten zijn vrijwel gelijk ( g 1,428 (1) ), dus exponentieel. (1)
CSE~I 6 vwo wiskunde A
(1) (1)
(2) (1)
(2)
11.(7) X is het aantal huishoudens dat spaart.
( 403) (640, , 403) 0,05 P X binomcdf p (2)
Voer in: y
1 binomcdf (640, , 403) x en y
2 0,05 intersect: x 0,661 0,66 : ( 403) 0,058
p P X en p 0,67 : ( P X 403) 0,0174 (3) Voor p 0,66 is het resultaat nog net niet significant afwijkend. (1)
Opgave Selectief cijferen.
12.(4) L
1: 1, 2, 3, …, 10
L
2: 18, 39, 73, 173, 48, 162, 145, 86, 18, 2 (2)
1-var stats L
1, L
2: x 5,37 en 1,93 (2)
13.(4) P (5) P (4,5 X 5,5) normalcdf (4.5, 5.5, 5.4, 1.9) 0,2031 (3)
Het zou dan gaan om ongeveer 155 studenten. (1)
14.(6)
Tekenen op normaal waarschijnlijkheidspapier. (2)
Op normaal waarschijnlijkheidspapier liggen de punten vrijwel op een rechte lijn, dus normaal verdeeld. (1)
15.(3) De niet-werkers hebben een lager gemiddelde dan de werkers; dus grafiek moet links van A liggen. (grafiek B valt af) (1)
De niet-werkers hebben een kleinere standaardafwijking; de grafiek moet dus smaller (en een hogere top) zijn dan A. (grafiek C is het niet). (2)
Opgave Behendigheid.
16.(3) 1. TE en LE zijn nooit negatief. LE TE , en daarmee ook B, is nooit negatief.
2. LE TE LE en dus is B maximaal 1.
3. Als TE kleiner is, is de noemer kleiner (de tellers zijn gelijk). Daarmee is B groter.
17.(3) LE LE TE TE LE TE TE 1 TE
B LE TE LE TE LE TE LE TE LE TE
18.(3) Als LE groter is, is de noemer groter (bij gelijke TE). De breuk is dan kleiner, en er wordt een kleiner getal van 1 afgetrokken. B is dan dus groter.
19.(4) LE 0,20 LE TE
(1)
0,20( ) 0,20 0,20
0,80 0,20
: 0,20 : 0,80 1: 4
LE LE TE LE TE
LE TE
LE TE
(3)
20.(3) Als het toeval een grotere rol speelt zal de winst van de fictieve speler groter worden dan die van de ervaren speler. Het verschil (TE) wordt dan ook groter.
21.(3) TE 390 80 310 (1)
110 110 310