• No results found

De perceptie van prosodie en muziek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De perceptie van prosodie en muziek"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De perceptie van prosodie en muziek

Een voorstudie naar de vraag of muzikaliteit invloed heeft op de resultaten van

muziektherapie

Masterthesis Neurolinguïstiek

Sanne Hogeweg(s3279081)

Begeleider: Dr. R. Jonkers

Groningen, augustus 2018

(2)

1 VOORWOORD

Voor u ligt de masterscriptie ‘De perceptie van prosodie en muziek’, waarin het onderzoek naar de correlatie tussen de prosodische aspecten intonatie en klemtoon en de muzikale aspecten melodie en ritme wordt beschreven. Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de opleiding Neurolinguïstiek van de Rijksuniversiteit Groningen. Naar aanleiding van het promotieonderzoek van Joost Hurkmans over Speech-Music Therapy for Aphasia (SMTA), is de vraag ontstaan of muzikaliteit invloed heeft op de resultaten van de SMTA. In overleg met mijn stagebegeleider, Joost Hurkmans, is de huidige onderzoeksvraag tot stand gekomen.

Het ontwikkelen van de test, het onderzoek uitvoeren en uiteindelijk het schrijven van de scriptie is een uitdagende leerzame en periode geweest. Tijdens deze periode is naast de begeleiding van Joost, de begeleiding vanuit de opleiding van Roel Jonkers erg waardevol geweest. Ik wil beide begeleiders bedanken voor hun tijd en het beantwoorden van mijn vele vragen. Alle antwoorden en feedback die ik heb gekregen hebben me geholpen om dit onderzoek uit te voeren en de scriptie te schrijven.

Graag wil ik alle respondenten bedanken die mee hebben gewerkt aan dit onderzoek. In het bijzonder wil ik mijn vrienden en familie bedanken die vervolgens in hun kring druk op zoek zijn gegaan naar deelnemers voor het onderzoek.

De zeven meiden waarmee ik de premaster en de master heb doorlopen wil ik graag bedanken voor de gezellige tijd en lekkere etentjes. Met in het bijzonder Anouk. Jou heb ik al ontmoet tijdens onze eerste week van de opleiding logopedie te Nijmegen. Ook het studeren in Groningen was samen met jou een feest! Janneke, jij heel erg bedankt voor het doorlezen van alle hoofdstukken en je waardevolle feedback. Daarnaast wil ik mijn ouders bedanken voor hun steun en meeleven tijdens mijn drukke studententijd. Ten slotte wil ik Marco bedanken. Bedankt voor je kritische blik, maar met name je lieve woorden. Op drukke momenten wist jij me weer met beide benen op de grond te zetten.

Groningen, augustus 2018 Sanne Hogeweg

(3)
(4)

3 SAMENVATTING

Inleiding: Uit eerder onderzoek is gebleken dat er veel overeenkomsten bestaan tussen taal en muziek (Schön, Magne, & Besson, 2004; Patel, 2003). Daarnaast is in ander onderzoek aangetoond dat met name prosodische kenmerken veel overeenkomsten vertonen met muzikale kenmerken (Patel, Peretz, Tramo, & Labreque, 1998). In de huidige studie worden de overeenkomsten tussen linguïstische en muzikale aspecten onderzocht. De vergelijking wordt gemaakt op het gebied van melodie en ritme. Het onderdeel melodie bestaat uit linguïstische items die gericht zijn op intonatie en muzikale items die gericht zijn op melodische contour. Het onderdeel ritme bestaat uit linguïstische items die gericht zijn op zinsklemtoon en muzikale items die gericht zijn op ritme. De doelstelling van de studie is het leveren van een bijdrage aan het onderzoek naar het behandelen van afasie en spraakapraxie aan de hand van logopedische methodes met muzikale invloeden.

Methode: Er zijn vier taken afgenomen bij 71 gezonde participanten met een leeftijd tussen de 16 en 70 jaar. Bij de eerste taak kreeg de participant een zin te horen. Hierbij moest aangegeven worden of het een declaratieve vraagzin of een mededeling betrof. Het antwoord werd hierbij bepaald door de intonatie van de zin. De tweede taak was gericht op klemtoon. Hierbij moest aangegeven worden op welk zinsdeel de klemtoon lag. De derde taak was gericht op melodie. Hierbij moest aangegeven worden of de twee melodieën gelijk aan elkaar waren. De laatste taak was gericht op ritme. De participanten kregen twee ritmes te horen. Hierbij moest aangegeven worden of de twee ritmes gelijk aan elkaar waren. Daarnaast hebben de participanten een vragenlijst ingevuld over hun muzikaliteit. Er is een vergelijking gemaakt tussen de scores op de vier taken en de vragenlijst. Op basis van deze vergelijking is onderzocht of er sprake was van een onderlinge correlatie. Aan de hand van een regressieanalyse is onderzocht of geslacht, leeftijd en opleidingsniveau invloed hebben op de scores van de taken en de vragenlijst.

Resultaten: Uit de uitkomsten van de correlatieanalyse kan worden geconcludeerd dat er een significant verband bestaat tussen de scores van de taken die gericht zijn op intonatie en melodie. Er is ook een significant verband gevonden tussen de scores van de taken die gericht zijn op klemtoon en ritme. De antwoorden van de vragenlijst correleren met de scores van de melodische taken. Uit de uitkomsten van de regressieanalyse kan worden geconcludeerd dat geslacht invloed heeft op de scores van de vragenlijst. Verder hebben de variabelen geslacht, leeftijd en opleiding geen invloed op de scores van de vier taken. Daarnaast hebben de variabelen leeftijd en opleiding ook geen invloed op de scores van de vragenlijst.

(5)

4 INLEIDING

Taal en muziek hebben veel overeenkomsten (Schön, Magne, & Besson, 2004; Patel, 2003). Met name prosodische kenmerken tonen veel overeenkomsten met muzikale kenmerken (Patel, Peretz, Tramo, & Labreque, 1998). In de huidige studie worden de overeenkomsten tussen linguïstische en muzikale aspecten onderzocht. De vergelijking wordt gemaakt op het gebied van melodie en ritme. Het onderdeel melodie bestaat uit linguïstische items gericht op intonatie en muzikale items gericht op melodische contour. Het onderdeel ritme bestaat uit linguïstische items gericht op zinsklemtoon en muzikale items gericht op ritme. Het uiteindelijke doel van de studie is een bijdrage leveren aan het onderzoek naar het behandelen van afasie en spraakapraxie aan de hand van logopedische methodes met muzikale invloeden.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de overeenkomsten en verschillen tussen taal en muziek. Daarna worden de begrippen intonatie, zinsklemtoon, melodische contour en ritme nader toegelicht. Ten slotte komen stoornissen met prosodie (dysprosodie) en de behandeling van afasie en spraakapraxie aan de hand van muziektherapie aan bod.

De verschillen en overeenkomsten tussen taal en muziek

Taal en muziek zijn unieke fenomenen die mensen onderscheiden van dieren (Patel, 2007). Beide fenomenen worden dan ook geschaard onder de hogere cognitieve functies van het menselijk brein (Brown, Martinez, & Parsons, 2006). Binnen elke cultuur van de mens is er een taal en bestaat er muziek. Taal en muziek zijn beide een opeenvolging van geluiden. Het bijzondere van de mens is dat zij betekenis kunnen koppelen aan deze geluidsopeenvolgingen.

Een belangrijk verschil tussen taal en muziek is grammatica: taal is opgebouwd uit categorieën woorden (zoals nomina en verba), maar in muziek is dit niet het geval (Patel, 2007). Toch vertonen bepaalde componenten binnen taal en muziek wel degelijk overeenkomsten. Zo zijn de eigenschappen klank, melodie, ritme, tempo en dynamiek kenmerkend voor zowel taal als muziek (Patel, 2007). Zoals eerder genoemd zijn taal en muziek een opeenvolging van geluiden. Beide zijn generatieve fraseringsystemen waarbij de frases meer betekenis hebben dan de elementen apart. Muzikale en linguïstische frases kunnen een andere emotionele lading krijgen door aanpassingen in toonhoogte, amplitude, tempo, ritme etc. Dat voor zowel muziek als spraak bij het uiten van een boodschap dezelfde gestructureerde toonhoogte- en ritmepatronen worden gebruikt, is volgens Patel, Peretz, Tramo en Labreque (1998) een teken van cognitieve overlap. Daarnaast blijkt uit recente neuro-imaging studies dat er een overeenkomst is tussen de verwerking van taal en muziek in de hersenen (Hiligsmann, Rasier,

(6)

5 Defrancq, & Van Heuven, 2011). Een voorbeeld van een overeenkomst komt uit het onderzoek van Patel et al. (1998). Hierin wordt geconcludeerd dat de hersenen de linguïstische en muzikale syntaxis op een vergelijkbare manier verwerken. Deze conclusie wordt bevestigd in het onderzoek van Maess, Koelsch, Gunter en Friederici (2001). Zij concluderen dat het gebied van Broca een belangrijke rol speelt bij de verwerking van de syntaxis van de taal en bij de verwerking van de syntaxis van muziek (Maess, Koelsch, Gunter, & Friederici, 2001).

Eén van de meest opvallende overeenkomsten tussen taal en muziek is dat ze zijn opgebouwd uit gestructureerde patronen van toonhoogte, duur en intensiteit. Overeenkomsten tussen deze prosodische en muzikale aspecten worden al jaren beschreven (Patel et al., 1998). Muzikale theorieën zijn ook een inspiratiebron geweest voor linguïstische modellen over prosodie (Patel et al., 1998). Uit de overlap tussen deze theorieën kan worden gesuggereerd dat er een overeenkomst bestaat tussen intonatie en ritmische aspecten van taal en de melodische en ritmische dimensies van muziek (Patel et al., 1998). Daarnaast is uit de neuro-imaging studie van Hiligsmann et al. (2011) gebleken dat de hersenen zowel bij ritmische ongepastheid als bij variaties van frequenties binnen taal en muziek op een vergelijkbare manier reageren.

Daarnaast is uit verschillende case studies naar voren gekomen dat na hersenbeschadiging verschillende domeinen onafhankelijk van elkaar gestoord kunnen zijn. Zo zijn er personen met afasie en een goed muzikaal gehoor en personen met amusie en een intact linguïstisch systeem (Schellenberg & Peretz, 2007). Door deze dubbele dissociatie wordt er verwacht dat taal en muziek op verschillende wijzen door de hersenen wordt verwerkt.

Bovenstaande onderzoeken leiden tot hypotheses die lijnrecht tegenover elkaar staan. De vraag of taal en muziek cognitieve overlap vertonen kent een tegenstrijdigheid. Enerzijds wordt aangenomen dat taal en muziek geen tot minimale cognitieve overlap hebben, anderzijds zijn er studies die laten zien dat de twee domeinen wel degelijk overlap vertonen (Patel et al., 1998). Er is nog geen sluitende verklaring voor deze tegenstelling (Hiligsmann et al., 2011).

Prosodie

Door middel van taal kunnen we kennis en opvattingen aan elkaar overbrengen. Het mondeling overbrengen van taal gebeurt door spraak. Binnen de spraak wordt een reeks klanken aan elkaar gekoppeld. Deze reeks klanken bevatten ritmiek en melodie. De ritmiek en melodie wordt ook wel prosodie genoemd. Dit woord komt uit het Grieks en betekent letterlijk ‘bij’ (pros) ‘muziek’ (ode) (Rietveld & Van Heuven, 2009): oftewel ‘dat wat bij de muziek komt’. Het is de begeleiding van de klanken binnen de spraak (Franken & Hakkesteegt, 2011).

(7)

6 Prosodische eigenschappen, ook wel suprasegmentele eigenschappen genoemd, zijn onder andere in West-Germaanse talen zoals het Nederlands en Engels van belang bij de interpretatie van een boodschap en bij het uitdrukken van een houding en de gemoedstoestand van de spreker ten opzichte van de boodschap (Franken & Hakkesteegt, 2011; Dimitrova, 2012). Suprasegmentele eigenschappen zorgen voor het structureren van de boodschap in belangrijke en minder belangrijke delen (Dimitrova, 2012). Suprasegmentele eigenschappen is een breed begrip (Rietveld & Van Heuven, 2009). Hieronder vallen onder andere klemtoon, zinsaccent, intonatie, tempo en ritme (Gussenhoven, 2005; Rietveld & Van Heuven, 2009; Franken & Hakkesteegt, 2011). In deze studie wordt ingegaan op intonatie en zinsaccent.

Intonatie is het toonhoogteverloop in een zin. Verschil in intonatie binnen twee dezelfde zinnen kan cruciaal zijn voor de interpretatie hiervan. Bijvoorbeeld: “We gaan vanavond uit eten” en “We gaan vanavond uit eten?” geeft aan of er sprake is van een mededeling of een vraag (Franken & Hakkesteegt, 2011). Er hoeven geen lexicale middelen (vraagwoorden) of syntactische middelen (inversie) ingezet te worden om de vraagzin te markeren. In bovenstaand voorbeeld wordt de vraagzin slechts gemarkeerd door middel van een finale stijging van intonatie. Dit wordt ook wel een hoge grenscontour (H%) genoemd. Bij een dergelijke declaratieve vraag wordt alleen prosodie toegepast om tot een vraagzin te komen (vraagintonatie) (Rietveld & Van Heuven, 2009). Door het gemis van lexicale en syntactische middelen wordt ter compensatie een extra duidelijke vraagintonatie toegepast (Van Heuven & Haan, 1997).

Tussen mannen en vrouwen bestaat er verschil in het gebruik van intonatie. Zo is de range in toonhoogte bij vrouwen groter dan bij mannen. Daarnaast is de intonatie bij vrouwen dynamischer: het gebruik van hoge en lage toonhoogtes wordt vaker en sneller afgewisseld (Daly & Warren, 2001).

Binnen een zin worden bepaalde ‘sterke’ woorden beklemtoond. Bij dit zinsaccent krijgt een woord een prominenter voorkomen binnen een zin. Het woord met het zinsaccent krijgt een prominentieverlenende toonhoogtebeweging (accent) op de beklemtoonde syllabe (Rietveld & Van Heuven, 2009). Door dit toonhoogteverloop zorgt de spreker ervoor dat het betreffende woord onder de aandacht van de luisteraar wordt gebracht (Franken & Hakkesteegt, 2011). Het zinsaccent hangt dus af van de bedoeling van de spreker (Rietveld & Van Heuven, 2009). Rietveld en Van Heuven (2009) hebben middels een vraagmethode de rol van het zinsaccent onderzocht. Hieronder volgt een voorbeeld uit hun studie:

V1. Wie woont er in het bejaardentehuis? Q1 [Oom Karel]+F woont in het bejaardentehuis. V2 Waar woont oom Karel?

(8)

7 Beide antwoorden bevatten precies dezelfde opeenvolging van klanken. Binnen de focus (aangegeven door de blokhaken) wordt het antwoord gegeven. De informatie die buiten de focus ligt is slechts een herhaling van de vraag. Dit belangrijke deel van de boodschap wordt het focusdomein genoemd. Binnen ieder focusdomein wordt één toonhoogteaccent geplaatst. Het accent valt altijd op het element dat binnen het focusdomein het prosodisch hoofd vormt (Rietveld & Van Heuven, 2009). De nadruk van dit woord laat zien welk deel van de zin de belangrijkste informatie bevat (Franken & Hakkesteegt, 2011).

Het vaststellen of een syllabe beklemtoond is kan niet aan de hand van slechts die ene syllabe. Het gaat erom of de beklemtoonde syllabe sterker is dan andere syllabes in het woord. Om meer inzicht te krijgen in de akoestische correlaten kan een zogenaamde paradigmatische vergelijking gebruikt worden. Hierbij wordt de beklemtoonde versie van een lettergreep vergeleken met de onbeklemtoonde versie van dezelfde lettergreep op dezelfde positie in een woord. Rietveld en Van Heuven (2009) hebben hier onderzoek naar gedaan. Zij hebben bijvoorbeeld proefpersonen de woorden ‘canon (meerstemmig muziekstuk) en ka’non (geschut) uit laten spreken met en zonder zinsaccent op het woord. Het zinsaccent werd uitgelokt door de spreker een narrow focus contrastaccent te laten maken in de zin: Ik heb een ‘canon/ ka’non geHOORD (en NIET geZIEN). In Figuur 1 is in de twee linker panelen de beklemtoonde versie van het minimale klemtoonpaar ‘canon en ka’non weergegeven. Bij de rechter panelen ligt het contrastaccent op gehoord. De intensiteit in decibel (dB) en de grondfrequentie (F0) in hertz (Hz) zijn hierbij uitgezet over de tijd in seconden. De klinkers /a/ en /o/ zijn in de F0-contouren grijs gemarkeerd (Rietveld & Van Heuven, 2009).

(9)

8 Hierbij zijn verschillen gevonden in grondfrequentie (F0), intensiteit en duur van de syllabe. Er is een duidelijke stijging van de grondtoon (F0) te zien bij de geaccentueerde syllabes. Daarnaast zijn de beklemtoonde syllabes harder uitgesproken dan de onbeklemtoonde versie van dezelfde klinker. Het verschil in piekintensiteit is circa vijf dB. Ook de duur van de beklemtoonde versie is vijftig procent langer dan de onbeklemtoonde versie. Er is zelfs sprake van een verlenging van tien procent bij alle klanken in het geaccentueerde woord (Rietveld & Van Heuven, 2009).

Uit onderzoeken naar de perceptie van zinsaccent kan worden geconcludeerd dat de sterkste aanwijzing voor klemtoon de aanwezigheid van een accentverlenende toonhoogtebeweging is. Bij nader onderzoek naar ongeaccentueerde woorden is gevonden dat toonhoogtebewegingen hier geen rol spelen. Hierbij is juist de klinkerduur de sterkste klemtoonaanwijzing (Rietveld & Van Heuven, 2009).

Dysprosodie

Als gevolg van een cerebro vasculair accident (CVA), hersentrauma of hersentumor kan de spraak of taal aangedaan zijn. Bij een verstoorde taal spreekt men over afasie. Een verstoorde spraak kan onder andere het gevolg zijn van een spraakapraxie. Beide stoornissen kunnen verstoringen in de suprasegmentele kenmerken veroorzaken.

Een verstoorde taal bij personen met afasie kan op verschillende manieren tot uiting komen. Eén verstoring is bijvoorbeeld het ontbreken van functiewoorden. Door het ontbreken van deze functiewoorden kan de prosodie in de taalproductie verstoord zijn: dysprosodie. Dysprosodie als gevolg van het produceren van niet-vloeiende zinnen in telegramstijl wordt met name gezien bij personen met een afasie van Broca. Naast de productie kan ook het begrip van prosodie bij personen met afasie gestoord zijn. Geigenberger en Ziegler (2001) hebben onderzoek gedaan naar personen met afasie met een laesie in de linker hemisfeer. Hierbij vonden zij dat deze personen significant lager scoren op items die gericht zijn op klemtoon. Met emotionele en conversationele prosodische informatie hadden de personen met afasie geen problemen (Geigenberger & Ziegler, 2001).

Een verstoring in de suprasegmentele eigenschappen is een veelvoorkomend kenmerk van spraakapraxie. Bij spraakapraxie zijn er verstoringen in het programmeren van de articulatiespieren van de spraak. De programmering van de articulatiespieren staat altijd in contact met de motorische planning van de articulatiespieren. Het plannen van de spraak is een controle systeem waar tijdens de articulatie continu een beroep op wordt gedaan. Zie Figuur 2 voor een visualisatie van de programmering en planning van de spraak bij personen met spraakapraxie. De motorische planning kan waar nodig de spraak aanpassen. Deze aanpassingen zijn bijvoorbeeld veranderingen in tempo en klemtoon of het invoegen van pauzes. Het aanpassen van de spraak gebeurt bij personen zonder hersenletsel bijvoorbeeld bij woorden en zinnen die lastig uit te spreken zijn. Er bestaat een grote kans

(10)

9 dat de zin ‘De koetsier poetst de postkoets met de postkoetspoets’, vloeiender en met minder fouten wordt uitgesproken bij een laag spreektempo. Het aanpassen van de spraak gebeurt ook bij personen met spraakapraxie. Bewust of onbewust wordt de spraak aangepast door de verstoring in de motorische programmering van de articulatiespieren (Hurkmans, 2016). Het plannen van de articulatiespieren van de spraak kan dus worden aangepast als gevolg van een verstoring in de programmering van de articulatiespieren van de spraak (Seddoh et al., 1996).

Figuur 2. Motorische programmeringsstoornis bij spraakapraxie. Overgenomen uit Hurkmans (2016), pagina 25.

Behandeling van afasie en spraakapraxie middels muziek

Er zijn meerdere studies geweest waarbij het spreken en het zingen van personen met afasie werd vergeleken. Zo beschreef Smith (1966) een persoon die na een operatie in de linker hemisfeer niet kon spreken, maar tijdens het zingen correcte zinnen en woorden formuleerde. Jacome (1984) beschreef een persoon die naar aanleiding van een CVA in de linker hemisfeer een afasie kreeg, maar sterk ontwikkelde muzikale kenmerken had. In het spontane spreken ging de articulatie moeizaam, maar melodie leek de articulatie te verbeteren (Hébert, Racette, Gagnon, & Peretz, 2003). Naar aanleiding van onder andere deze bevindingen zijn er behandelprogramma’s voor personen met afasie ontwikkeld waarbij muzikale kenmerken zijn meegenomen.

Een bekend voorbeeld van een behandelprogramma waarbij muzikale kenmerken zijn meegenomen is de Melodic Intonation Therapy (MIT) (Albert & Robert, 1973). Van der Lugt-van Wiechen en Verschoor brachten in 1987 de Nederlandsetalige bewerking van de MIT uit. In 2012

(11)

10 hebben Van der Meulen, Van de Sandt-Koenderman en Ribbers de Nederlandse versie van de MIT vernieuwd. De doelstelling van de MIT is het op gang brengen of het vloeiender maken van de gesproken taalproductie via het aanbieden van een melodie. De logopedist en de persoon met afasie zingen samen korte zinnen met focus op een overdreven prosodie. Hierbij wordt het ritme van de zin aangegeven door gezamenlijke handbewegingen. Daarnaast krijgt de persoon met afasie door het zien van de mondbeweging van de logopedist steun (Van der Meulen, et al., 2012).

Personen die MIT volgen, gaan meer vooruit in het naspreken van zinnen dan personen die deze therapie niet volgen. Dat blijkt uit onderzoeken naar de effectiviteit van de MIT (Van der Meulen, et al., 2012). Daarnaast was ook het spreken in het algemeen verbeterd, waardoor deze personen zich in het dagelijks leven beter verstaanbaar kunnen maken (Van der Meulen, Van de Sandt-Koenderman, Heijenbrok-Kal, Visch-Brink, & Ribbers, 2014). De MIT was in eerste instantie ontwikkeld om afasie te behandelen. Zumbansen, Peretz en Hébert (2014) schreven in een review over dit behandelprogramma. Hieruit volgde de kritische noot dat de MIT alleen effect lijkt te hebben bij personen met de afasie van Broca, en niet bij personen met andere afasiesyndromen. Daarnaast leek de MIT weinig effect te hebben op een van de kernproblemen van de afasie van Broca, namelijk agrammatisme. Hieruit formuleerden zij de hypothese dat de MIT mogelijk meer effect heeft op spraakapraxie in plaats van afasie. Doordat er in de literatuur minder aandacht was gevestigd op spraakapraxie is het mogelijk dat binnen studies de differentiaaldiagnose spraakapraxie of afasie incorrect is gesteld (Zumbansen, Peretz, & Hébert, 2014).

De Speech-Music Therapy for Aphasia (SMTA) (De Bruijn, Zielman, & Hurkmans, 2005) is een recent ontwikkelde behandelmethode voor personen met een niet-vloeiende afasie en spraakapraxie. Daarnaast is de methode ook geschikt voor de behandeling voor personen die in het geheel niet spreken als gevolg van een afasie of spraakapraxie. Het is een behandelprogramma waarin de combinatie tussen logopedie en muziektherapie centraal staat. Het belangrijkste verschil tussen SMTA en overige behandelingen binnen de logopedie en muziektherapie is dat binnen SMTA vanuit de twee disciplines simultaan wordt behandeld. Daarnaast bevat SMTA in vergelijking met de MIT meer muzikale elementen, zoals dynamiek, tempo en maat (Hurkmans, 2016). Het idee voor deze combinatie komt voort uit meerdere wetenschappelijke studies die stellen dat spraak en muziek neurale systemen delen (Brown, Martinez, Hodges, Fox, & Parsons, 2004; Brown, Martinez, & Parsons, 2006). Het programma bestaat uit oefeningen op zowel foneemniveau, woordniveau als zinsniveau. De muziektherapeut componeert nieuwe melodieën voor de woorden en zinnen aangezien het zingen van de tekst van bekende liederen vaak een geautomatiseerd proces is. Hierbij worden tempo, maat, ritme en dynamiek zo aangepast dat deze het meest lijken op de prosodische kenmerken van de spraak productie (Hurkmans, 2016).

(12)

11 Hurkmans (2016) heeft in een retrospectieve studie de gegevens van 41 personen met een niet-vloeiende afasie en spraakapraxie, die SMTA hadden gehad, geanalyseerd. Deze personen ondergingen zowel SMTA als een logopedische behandeling gericht op spraak en taal. Hierbij lieten alle personen een significante vooruitgang zien op alle onderdelen van de spontane spraak, de subtests naspreken en benoemen van de Akense Afasie Test (AAT) (Graetz, De Bleser, & Willmes, 1992) en op de schaal begrijpelijkheid van de Amsterdam Nijmegen test voor Alledaagse Taalvaardigheden (ANTAT) (Blomert, Koster, & Kean, 1995). Daarnaast hebben Hurkmans, Jonkers, De Bruijn, Boonstra, Hartman, Arendzen en Reinders-Messelink (2015) in een prospectieve studie de effectiviteit van SMTA onderzocht. Hierbij werden vijf personen met afasie en spraakapraxie getest op drie momenten: voor de behandeling, na 24 SMTA-behandelingen en in een follow-up (drie maanden na het beëindigen van de therapie). Hieruit kwam naar voren dat alle personen na 24 SMTA-behandelingen vooruit gingen op de schaal verstaanbaarheid van de ANTAT, alle onderdelen van de Modified Diadochokinesis Test (MDT) (Hurkmans, Jonkers, Boonstra, Stewart, & Reinders-Messelink, 2012) en het onderdeel naspreken van de AAT. Vier personen lieten ook een verbetering zien op de schaal Begrijpelijkheid van de ANTAT, de onderdelen articulatie van klanken en diadochokinese (DDK) van het Diagnostisch Instrument voor Apraxie van de Spraak (DIAS) (Feiken & Jonkers, 2012) en de Token Test van de AAT. Bij drie personen kon worden aangetoond dat de vooruitgang te danken was aan SMTA en niet aan spontaan herstel, aangezien zij niet vooruitgingen op de controletest (PALPA 12). Bij twee personen kon de invloed van spontaan herstel niet geheel uitgesloten worden. In de follow-up bleef de vooruitgang op het gebied van spraak en taal aanwezig (Hurkmans et al., 2015).

(13)

12 Huidige studie

De huidige studie bouwt voort op de theorie dat er cognitieve overlap bestaat tussen taal en muziek. Deze studie is gebaseerd op het onderzoek van Patel et al. (1998). Patel et al. (1998) beschrijven in hun studie dat er een overeenkomst is tussen de intonatie en ritmische aspecten van taal en de melodische en ritmische dimensies van muziek. Om taal en muziek met elkaar te vergelijken is de selectie van de aspecten van melodie en ritme van groot belang. Zo is bijvoorbeeld het aspect interval binnen de muziek niet te vergelijken met een talig kenmerk, aangezien deze geen enkele linguïstische tegenhanger heeft (Patel et al., 1998).

Een aspect waar een goede vergelijking mee gemaakt kan worden is melodische contour (Peretz, 1993). Dit is het stijgen of dalen van een melodische lijn (Peretz, 1993; Rasch, 2013). Hierbij worden ritme, maat en interval buiten beschouwing gelaten (Rasch, 2013). Melodische contour komt in de spraak het meest overeen met de ‘melodische’ lijn van de grondfrequentie (F0), oftewel intonatie (Patel et al., 1998).

Voor het onderdeel ritme is het maken van een vergelijking complexer. Dit begint al met het feit dat er geen universele definitie is van het aspect ritme voor zowel het domein spraak als muziek. Wel is er enige consensus over het feit dat ritme uit twee aspecten bestaat, namelijk metrum en maat (Patel et al., 1998). Een maat bestaat uit een aantal tellen en een teleenheid. De 4/4-maat bestaat bijvoorbeeld uit vier tellen, met de kwartnoot als teleenheid. Metrum is de groepering van lichte en zware teleenheden in een maat. Door deze groepering kan er een accent worden gegeven op bepaalde teleenheden (Reichenfeld, 2003).

Patel et al. (1998) heeft de relatie tussen het verwerken van melodische en ritmische patronen in spraak en muziek getracht te onderzoeken. Hierbij hebben de onderzoekers prosodische en muzikale discriminatietaken aangeboden bij twee personen met amusie als gevolg van bilaterale hersenbeschadiging. De prosodische discriminatie werd getoetst met zinsparen die verschilden in intonatie of ritme. De muzikale discriminatie werd getoetst middels paren van muzikale frases die afgeleid waren van de prosodie van de zinsparen. De ene persoon had een hoge score op zowel de linguïstische als de muzikale taken, terwijl de andere persoon bij beide taken moeite had. Bij beide participanten waren de scores vergelijkbaar tussen de domeinen. Hieruit concluderen Patel et al. (1998) dat beide domeinen neurale aspecten delen (Patel et al., 1998). Deze suggestie kan echter in twijfel getrokken worden, aangezien de muzikale items afgeleid zijn van de prosodie van de zinsparen. Het is mogelijk dat door deze gelijkenis de ‘muzikale’ items in de hersenen verwerkt werden als linguïstische items.

Om meer over de relatie tussen het verwerken van taal en muziek te weten te komen, wordt in de huidige studie de overeenkomst tussen melodisch contour en intonatie én ritme en zinsklemtoon

(14)

13 onderzocht. Om dit te onderzoeken zijn de linguïstische items van het onderzoek van Patel et al. (1998) aangepast aan het Nederlands.

De melodische taken bestond uit tien zinnen, waarbij de participanten aan moesten geven of het een declaratieve vraagzin of een mededeling betrof. Het antwoord werd hierbij bepaald door de intonatie van de zin. De tweede taak was gericht op klemtoon. Hierbij moest aangegeven worden op welk zinsdeel de klemtoon lag. De derde taak was gericht op melodie. Hierbij moest aangegeven worden of de twee melodieën gelijk aan elkaar waren. De laatste taak was gericht op ritme. De participanten kregen twee ritmes te horen. Hierbij moest aangegeven worden of de twee ritmes gelijk aan elkaar waren. Daarnaast hebben de participanten een vragenlijst ingevuld over hun muzikaliteit. Er zijn tien items waarbij de persoon een zin hoort en dient aan te geven of het een mededeling of vraag betreft. Daarnaast zijn er tien items gericht op melodische discriminatie en tien items gericht op ritmische discriminatie.

Er is voor gekozen de muzikale items niet af te leiden van de prosodie van de zinsparen. Er zijn nieuwe muzikale items gekozen die voortkomen uit de Montreal Battery of Evaluation of Amusia (MBEA; Peretz, Champod, & Hyde, 2003). Door het gebruik van deze nieuwe muzikale items is het uitgesloten dat deze items in de hersenen verwerkt worden als prosodie. Er zijn tien items gericht op melodische discriminatie en tien items gericht op ritmische discriminatie. Om te onderzoeken of muzikale opvoeding en opvattingen over eigen muzikaliteit invloed hebben op de resultaten is een vragenlijst afgenomen.

De vragenlijst, linguïstische en muzikale taken worden bij een groep gezonde proefpersonen afgenomen. De data van deze controlegroep kan gebruikt worden binnen volgend onderzoek naar de invloed van muzikaliteit bij SMTA. Het uiteindelijke doel van de studie is een bijdrage te leveren aan onderzoek naar het behandelen van afasie en spraakapraxie aan de hand van logopedische methodes met muzikale invloeden.

(15)

14 METHODE

Pilot-studie

Om de validiteit van de studie te kunnen waarborgen, is er eerst een pilotstudie uitgevoerd. De participanten van de pilotstudie zijn in de nabije omgeving van de onderzoeker en via social media geworven. Er hebben 23 personen aan de pilotstudie deelgenomen. Deze groep bestond uit 7 mannen en 16 vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de participanten bedroeg 23.1 jaar. Alle participanten, op één na, waren hoogopgeleid.

Tijdens de pilotstudie kregen de participanten de gelegenheid om na elk onderdeel feedback te geven. De relevante feedback is direct in de test verwerkt. Na de analyse van de resultaten is er één vraag uit de muzikale sectie uitgesloten. Hierbij was 62.5% van de antwoorden foutief. Deze vraag is vervangen door een ander item. Deze wijziging heeft ertoe geleid dat de muzikale items voor 62.5% of meer correct werden beantwoord. Er is bij de muzikale taken bewust gekozen voor een lager percentage correcte antwoorden, aangezien dit wellicht een discriminerende waarde kan hebben. De linguïstische taken werden voor 90% of meer participanten correct beantwoord.

Hoofdonderzoek Participanten

Aan het huidige onderzoek hebben in totaal 71 personen tussen de 16 en 70 jaar deelgenomen. Deze groep bestond uit 25 mannen en 46 vrouwen. Er is één participant geëxcludeerd, omdat deze participant consequent hetzelfde antwoord heeft gegeven bij de melodische taken. Hieruit werd geconcludeerd dat deze participant deze taak niet had begrepen. Door deze uitsluiting hebben er in totaal 24 mannen en 46 vrouwen aan het onderzoek deelgenomen. De gemiddelde leeftijd van de groep participanten bedroeg 44.4 jaar. Verder is de groep participanten opgebouwd uit 4 laagopgeleiden, 14 middelbaar opgeleiden en 52 hoogopgeleiden. In Tabel 1 van Bijlage 1 staan de karakteristieken van de participanten weergegeven. Binnen de huidige studie is er bij de participanten geen sprake van neurologisch letsel of ernstige gehoorproblemen.

Materiaal

Het materiaal van de huidige studie bestaat uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel is een vragenlijst. Deze is gebaseerd op het onderzoek van Peretz, Champot en Hyde (2003). De vragenlijst bestaat uit 14 vragen die ingaan op de waardering van muziek, muzikale opvoeding en de mening over de eigen muzikaliteit. Het eerste onderdeel bestaat uit negen vragen waar door middel van een vijfpuntschaal antwoord op kan worden gegeven. Een voorbeeld van een dergelijke vraag is: ‘Luistert u vaak naar muziek?’ (zie Figuur 3). Hierbij loopt de vijfpuntschaal van ‘1, Nooit’ tot ‘5, Vaak’. Daarnaast zijn er vijf

(16)

15 meerkeuzevragen. Een voorbeeld van een meerkeuzevraag is: ‘Kunt u horen wanneer iemand vals zingt?’ Hierbij zijn de antwoordmogelijkheden ‘Ja’ of ‘Nee’. Alle vragen uit de vragenlijst, inclusief de antwoordmogelijkheden staan weergegeven in Bijlage 2. De vragenlijst kan geopend worden via de volgende link: https://goo.gl/forms/b26EhstyZOtMlu7j1.

Figuur 3. Voorbeeld vragenlijst

Het tweede onderdeel van de test is gericht op linguïstische taken. Deze taken zijn gebaseerd op het onderzoek van Patel, Peretz, Tramo en Labreque (1998). Uit deze test zijn tien taken die gericht zijn op prosodie aangepast van het Frans naar het Nederlands. Bij deze opdracht kregen de participanten een zin te horen, waarbij zij moesten aangeven of het mededeling of declaratieve vraag betrof. Een voorbeeld hiervan is: ‘Hij wil nu vertrekken./?’. Daarnaast zijn er binnen de linguïstische taken tien opdrachten opgenomen die gericht zijn op klemtoon. Hierbij kreeg de participant een zin te horen en moesten zij aangeven op welk woord de klemtoon lag. Een voorbeeld hiervan is: ‘Dat is Jan zijn zus.’ (zie Figuur 4).

(17)

16 In Bijlage 3 zijn alle items van de linguïstische taak opgenomen. Alle zinnen zijn ingesproken door een persoon die Nederlands als moedertaal heeft. De zinnen zijn gesproken op een normaal spreektempo. Daarnaast hebben de items een gemiddelde lengte van 6.7 syllabes en loopt de range van drie tot elf syllabes. De linguïstische taken kunnen geopend worden via de volgende link:

https://goo.gl/forms/t5yMhTauJ0w8DxCC2.

De muzikale taken zijn gebaseerd op het onderzoek van Peretz et al. (2003). Deze onderzoekers hebben de test Montreal Battery of Evaluation of Amusias (MBEA) ontwikkeld. Hierbij kan de mate van amuzikaliteit worden getoetst. Uit deze test zijn tien fragmenten overgenomen die gericht zijn op melodie. Hierbij kregen de participanten twee melodieën te horen die op een piano werden gespeeld. De participanten moesten beoordelen of de twee melodieën gelijk aan elkaar waren of van elkaar verschilden (zie Figuur 5). De melodieën werden in verschillende toonsoorten aangeboden. Daarnaast zijn er ook tien fragmenten overgenomen die gericht zijn op het beoordelen van ritme. De participanten kregen melodieën te horen die gespeeld zijn op verschillende blaas-, toets- en snaarinstrumenten. Hierbij moest aangegeven worden of er een ongewone pauze of vertraging in de melodie aanwezig was. De items met een ongewone pauze of vertraging bevatten een stilte van 5/7 (357 ms) van de maatlengte. Hierdoor de wordt de maat verstoord. De muzikale taken kunnen geopend worden via de volgende link: https://goo.gl/forms/HyVtUwQwxOoQS6l23.

Figuur 5. Voorbeeld muzikale taak

Binnen de muzikale taken zijn onbekende melodieën gebruikt. Deze melodieën zijn gecomponeerd naar de Westerse muzikale begrippen en hebben een tempo van 120 beats per minuut (BPM). De lengte van de melodische fragmenten is gemiddeld 12.4 seconden. Deze fragmenten bestaan uit tweemaal een melodie inclusief een korte pauze. De lengte van de ritmische fragmenten is gemiddeld zeven seconden. Deze fragmenten bestaan uit tweemaal een ritme inclusief een korte pauze.

(18)

17 Procedure

De gehele test kon door de participanten thuis op de computer worden gemaakt. Verder zijn de participanten in de nabije omgeving van de onderzoeker geworven. Deze personen hebben een email gekregen met een link naar de test. De participanten die via social media zijn geworven, werden direct doorverwezen naar de test door middel van een link in de tekst. Voorafgaand aan het onderzoek hebben alle participanten toestemming gegeven voor het gebruiken van de gegevens voor het onderzoek. Elk onderdeel startte met twee oefenitems waarbij de participanten de fragmenten zo vaak konden herhalen als ze wilden. De items die gericht zijn op klemtoon werden zowel auditief als visueel aangeboden. De overige items werden auditief aangeboden. Binnen de testitems mocht het fragment maximaal éénmaal worden herhaald. Alle onderdelen werden aangeboden via Google Forms. De resultaten werden daarna verwerkt in Excel en R.

Scoring

Er kan door middel van een vijfpuntschaal antwoord worden gegeven op de vragen. Hierbij zijn er scores toegekend aan de verschillende antwoordmogelijkheden. We gebruiken de vraag: ‘Zingt u vaak in privésituaties?’ als voorbeeld. De antwoordmogelijkheden die de participanten hebben gekregen liepen van 1 tot en met 5. Hierbij stond 1 gelijk aan ‘nooit’ en 5 stond gelijk aan ‘vaak’. Hierbij kreeg een participant die ‘1’ als antwoord heeft gegeven minder punten toegekend dan een participant die ‘5’ als antwoord heeft gegeven. Op basis van de score van de participant is de mate van muzikaliteit bepaald. Hoe hoger de score, hoe hoger de mate van muzikaliteit. De maximale score bedroeg 85. De scores zijn naderhand handmatig berekend. Voor de linguïstische en muzikale taken is de accuratesse onderzocht. Deze scores zijn automatisch door middel van Google Forms toegekend.

Data-analyse

De statistische analyse is uitgevoerd met behulp van R Statistics en SPSS, de visualisaties zijn gemaakt met behulp van Excel. Allereerst is voor de gehele groep berekend of de resultaten normaal verdeeld zijn. Dit is gedaan aan de hand van een Quantile-Quantile plot aangevuld met een Shapiro-Wilk normaliteits toets of de Kolmogorov-Smirnov test.

Er is onderzocht of er een samenhang bestaat tussen de antwoorden van de vragenlijst en de resultaten op de muzikale taken. Daarnaast is de samenhang onderzocht tussen de scores van de taken die gericht zijn op intonatie en melodie en de scores van de taken die gericht zijn op klemtoon en intonatie. Vervolgens is de samenhang tussen de scores van de taken intonatie en melodie en de taken klemtoon en ritme onderzocht. Ten slotte is aan de hand van een regressieanalyse onderzocht of geslacht, leeftijd en opleiding invloed hebben op de prestaties van de vier taken en het beantwoorden van de vragenlijst.

(19)

18 RESULTATEN

Gemiddelde scores

De individuele scores van de participanten zijn weergegeven in Tabel 2 van Bijlage 4. Het gemiddelde aantal punten dat bij de vragenlijst is toegekend is 47.7. De standaarddeviatie is 10.1 en de range loopt van 20 tot 72. Het gemiddelde aantal correcte antwoorden bij de taken die gericht zijn op intonatie is 9.9. De standaarddeviatie is 0.5 en de range loopt van 7 tot 10. Voor de taken die gericht zijn op klemtoon is het gemiddelde aantal correcte antwoorden 9.9. De standaarddeviatie is .5 en de range loopt van 8 tot 10. Het gemiddelde van de taken gericht op melodie is 8.8. De standaarddeviatie is 1.2 en de range loopt van 5 tot 10. Het gemiddelde van de taken gericht op ritme is 8.6. De standaarddeviatie is 1.3 en de range loopt van 5 tot 10.

Normale verdeling

Aan de hand van een Quantile-Quantile plot, aangevuld met een Kolgomorov-Smirnov test, is getoetst of de toegekende punten van de vragenlijst en de scores op de vier taken normaal zijn verdeeld. Aangezien de groepsgrootte groter is dan 50, is er gekozen voor de Kolgomorov-Smirnov test. Hieruit blijkt dat de vragenlijst voldoet aan de aanname van normaliteit. De scores op de intonatie taken (D(70) = .523 , p <.05), klemtoon taken (D(70) = .511, p <.05), melodische taken (D(70) = .219, p <.05) en ritmische taken (D(70) = .256, p <.05) zijn niet normaal verdeeld. Ondanks deze resultaten is er gekozen om parametrisch te toetsen, aangezien de groepsgrootte groter is dan 30.

Interne consistentie vragenlijst

Door middel van de vragenlijst werd de waardering van muziek, muzikale opvoeding en mening over eigen muzikaliteit beoordeeld. Om de betrouwbaarheid van de vragenlijst te analyseren is gebruik gemaakt van Cronbach’s alpha. Hiermee wordt de interne consistentie van de vragenlijst onderzocht. De interne consistentie is 0.72. Deze score wijst op een goede interne consistentie en betrouwbaarheid.

(20)

19 Correlatieanalyse

De onderlinge correlatie tussen de intonatie taken en de klemtoontaken en de onderlinge correlatie tussen de melodische en ritmische taken is berekend dan de hand van de Pearson Correlatiecoëfficiënt.. Hieruit is gebleken dat er geen correlatie bestaat tussen de intonatie taken en klemtoon taken (r (69) = -.100, p = .412). Daarnaast bestaat er geen correlatie en tussen de melodische en ritmische taken (r = (69) = .171, p = .158).

Vervolgens zijn de correlaties tussen intonatie taken en melodische taken en de correlatie tussen klemtoon taken en ritmische taken zijn berekend. Hieruit is gebleken dat er een significante positieve correlatie bestaat tussen de scores van de intonatie en melodie taken (r (69) = 0.265, p = 0.027). Daarnaast bestaat er een significante positieve correlatie tussen de scores van de klemtoon en ritme taken (r (69) = 0.252, p = 0.036). Beide correlaties zijn gevisualiseerd in een scatterplot (zie Figuur 6 en Figuur 7).

Figuur 6. Scatterplot scores van de taken intonatie en melodie

Figuur 7. Scatterplot scores van de taken klemtoon en ritme 0 2 4 6 8 10 12 0 2 4 6 8 10 12 Scores m elod is ch e ta ken

Scores intonatie taak

0 2 4 6 8 10 12 0 2 4 6 8 10 12 Scores ritmi sch e ta ak

(21)

20 Ten slotte zijn de uitkomsten van de vier taken vergeleken met het aantal punten in de vragenlijst. Hieruit is gebleken dat er een significante positieve correlatie bestaat tussen de vragenlijst scores op de en de scores op de melodische taken (r (69) = .263, p = .028). Er bestaat geen correlatie tussen de vragenlijst en de ritmische taken (r (69) = -.206, p = .088), de vragenlijst en de intonatie taken (r (65) = .088, p = .480) en de vragenlijst en de klemtoon taken (r (65) = -.169, p = .174). In Figuur 8 is de correlatie gevisualiseerd in een scatterplot.

Figuur 8. Scatterplot scores vragenlijst en melodie taken 0 10 20 30 40 50 60 70 80 0 2 4 6 8 10 12 Scores v ra ge n lijs t

(22)

21 Invloed van geslacht, leeftijd en opleiding

De uitkomsten van de vragenlijst en de scores op de vier taken zijn nader onderzocht. Door middel van een lineaire regressieanalyse is onderzocht of er een verband bestaat tussen de variabelen geslacht, leeftijd en opleiding en de scores van de taken/vragenlijst. De gemiddelde scores en standaarddeviaties per categorie zijn weergegeven in Tabel 3 t/m Tabel 5 in Bijlage 5.

Uit de regressieanalyse is gebleken dat er een significant verband is tussen geslacht en de antwoorden van de vragenlijst (t (68)= 2.93, p = .005). Mannen hebben gemiddeld 42.0 (SD = 10.9) punten, terwijl vrouwen gemiddeld 50.5 (SD = 8.3) punten scoren op de vragenlijst (zie Figuur 9). Er bestaat geen significant tussen geslacht en de scores op de intonatie taken (t (68) = 1.56, p = .124), de scores op de klemtoon taken (t (68) = -.53, p = .597), de scores op de melodische taken (t (68) = .64, p = .525) en de scores op de ritmische taken (t (68) = -.82, p= .417).

(23)

22 Uit de regressieanalyse is gebleken dat er geen significant verband bestaat tussen leeftijd en de antwoorden op de vragenlijst (t (68) = -1.73, p = .088). Daarnaast bestaat er ook geen significant verband tussen leeftijd en de scores op de intonatie taken (t (68) = -.04, p = .972), de scores op de klemtoon taken (t (68) = .31, p=.760), de scores op de melodische taken (t (68) = 1.01, p = .319) en de scores op de ritmische taken (t = (68) = 1.06, p = .294). In Figuur 10 is een visualisatie van de gemiddelde scores per leeftijdscategorie weergegeven.

Figuur 10. Gemiddelde scores per leeftijdscategorie

Uit de regressieanalyse is gebleken dat er geen significant verband bestaat tussen opleiding en de antwoorden op de vragenlijst (t (68) = .96, p = .340), de uitkomsten op de intonatie taken (t (68) = 1.61, p = .112), de klemtoon taken (t (68) = 1.03, p = .307), de melodische taken (t (68) = 1.68, p = .098) en de ritmische taken (t (68) = 1.59, p = .116). In Figuur 11 is een visualisatie van de gemiddelde score per opleidingsniveau weergegeven. Aangezien er vier personen met een laag opleidingsniveau zijn en 14 personen met een middelbaar onderwijs tegenover 52 hoog opgeleide personen, is ervoor gekozen de groepen laag- en middelbaar onderwijs samen te voegen.

Figuur 11. Gemiddelde scores per opleidingsniveau Vragenlijs

t Intonatie Klemtoon Melodie Ritme

<50 jaar 51,4 10 9,8 8,7 8,3 ≥50 jaar 44,7 9,8 9,8 8,7 8,7 0 10 20 30 40 50 60 <50 jaar ≥50 jaar

Vragenlijst Intonatie Klemtoon Intonatie Ritme

Laag/midden 42,8 9,6 9,7 8,1 8,3 Hoog 53 9,9 9,8 8,7 8,6 0 10 20 30 40 50 60 Laag/midden Hoog

(24)

23 DISCUSSIE

Aan de hand van de huidige studie is geprobeerd antwoord te geven op de vraag of er sprake is van overeenkomsten tussen de linguïstische maten intonatie en klemtoon en de muzikale maten melodie en ritme. Er zijn vier taken afgenomen bij 71 gezonde participanten met een leeftijd tussen de 16 en 70 jaar. Daarnaast hebben de participanten een vragenlijst over muzikaliteit ingevuld. De scores op de vier taken en de vragenlijst zijn onderling vergeleken. Hierbij is onderzocht of er sprake is van onderlinge correlatie. Ten slotte is beoordeeld of de vragenlijst ingezet kan worden om de mate van muzikaliteit te onderzoeken.

Ontwikkeling van de test

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag zijn er vier taken ontwikkeld, waarvan twee taken gericht waren op linguïstiek en twee taken gericht waren op muziek. Binnen de linguïstische taken waren 10 taken gericht op intonatie. Hierbij kregen de participanten zinnen te horen waarbij ze moesten aangeven of het een mededeling of een vraag betrof. Daarnaast waren er 10 taken gericht op klemtoon. Hierbij kregen de participanten een zin te horen waarbij aangegeven moest worden op welk woord de klemtoon lag.

De muzikale taken waren gericht op melodie en ritme. Bij de melodische taken kregen de participanten een discriminatietaak. Hierbij moesten de participanten beoordelen of twee melodieën gelijk aan elkaar waren. De ritmische taken bestonden ook uit een discriminatietaak. De participanten moesten hierbij beoordelen of de twee ritmes gelijk aan elkaar waren.

Scores op de linguïstische en muzikale taken

In tegenstelling tot de uitkomsten van de scores op de linguïstische taken waren de scores van de muzikale taken verdeeld. Bij de scores op de linguïstische taken was er sprake van een plafondeffect. De personen scoorden bij beide taken gemiddeld 9.9 van de 10 punten. Hierbij bedroeg de standaarddeviatie van de scores op de intonatie taken .05 en de standaarddeviatie van de scores op de klemtoon taken .04. Ondanks dat de groep varieerde in geslacht, leeftijd en opleiding, was er geen grote verdeling binnen de linguïstische scores.

De scores op de muzikale taken lagen gemiddeld 1.2 punten onder de scores van de linguïstische taken. De gemiddelde score op de melodische taken is 8.8 en de gemiddelde score op de ritmische taken is 8.6. Hierbij is de standaarddeviatie voor de scores op de melodische taken .15 en de standaarddeviatie voor de scores op de ritmische taken .16. Er zit een aanzienlijk verschil tussen de laagst behaalde scores op de muzikale taken en de linguïstische taken. De minimum score op de taken

(25)

24 die gericht zijn op intonatie en klemtoon waren respectievelijk acht en negen, terwijl de minimum scores voor beide muzikale taken vijf bedroeg. Dit betekent dat er meer mensen zijn die de muzikale taken lastiger vonden dan de linguïstische taken. Dit werd ook door het merendeel van de participanten na afronding van het onderzoek opgemerkt.

De verdeeldheid binnen de muzikale taken is te verklaren aan de hand van het begrip muzikaliteit. Muzikaliteit is afhankelijk van een ontwikkelende reeks eigenschappen in het cognitieve en biologische systeem die natuurlijk en spontaan verlopen. Dit proces verloopt per individu verschillend (Honing, ten Cate, Peretz, & Trehub, 2015). In de grote diversiteit tussen de scores op de muzikale taken is terug te zien dat de muzikaliteit per individu verschillend is.

De taalontwikkeling verloopt net zoals muzikaliteit spontaan door rijping van het cognitieve en biologische systeem. Ook binnen de taal verloopt dit proces per individu verschillend. Het grote verschil tussen de ontwikkeling van taal en muziek is dat een achterstand in de taalontwikkeling wordt opgemerkt. Om de kans op een taalachterstand zo klein mogelijk te maken, wordt er in Nederland veel aandacht besteed aan het onderwijs. Daarbij hoort ook de signalering van taalachterstand bij leerlingen. Na het opmerken van een taalachterstand wordt hier actie op ondernomen. Het schoolsysteem is zo ingericht dat kinderen met een taalontwikkelingsstoornis of dyslexie extra begeleiding krijgen (Roeters, 2013). Daarnaast is het voor de kinderen mogelijk om logopedische behandeling te krijgen. Deze interventies hebben als doel kinderen min of meer op hetzelfde niveau te laten presteren op het gebied van taal.

Correlatie tussen de linguïstische en muzikale taken

Om meer over de relatie tussen het verwerken van taal en muziek te weten te komen, is onderzocht of er een correlatie bestaat tussen de scores van de taken die gericht zijn op intonatie en melodie en de scores op de taken die gericht zijn op klemtoon en ritme. Uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat er een onderlinge samenhang bestaat tussen de perceptie van intonatie en melodie. Daarnaast is er een onderlinge samenhang gevonden tussen de perceptie van klemtoon en ritme. Dit komt overeen met het onderzoek van Patel et al. (1998). Hierbij scoorden de patiënten vergelijkbaar op de linguïstische en muzikale items. Op basis van die resultaten suggereerde Patel et al. (1998) dat er een samenhang bestaat tussen de perceptie van intonatie en melodie.

Uit eerder wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat er een samenhang bestaat tussen intonatie en melodie én klemtoon en ritme. Patel et al. (1998) beschrijven dat melodische contour het meeste overeen komt met de ‘melodische’ lijn van de grondfrequentie (F0), oftewel intonatie. Nespor en Vogel (2007) beschrijven de samenhang tussen ritme en klemtoon. Zij beschrijven dat binnen ritme, met name metrum de meeste overeenkomsten vertoont met taal (Nespor & Vogel,

(26)

25 2007). De grens tussen groepen woorden wordt bijvoorbeeld vaak gemarkeerd door een vertraagd ritme. Hetzelfde effect is bij groeperingen binnen de muziek het geval (Patel et al., 1998).

De resultaten van het huidige onderzoek dragen bij aan de hypothese dat taal en muziek cognitieve overlap vertonen. De resultaten van de huidige studie zijn een waardevolle bijdrage aan de studie van Patel et al. (1998), aangezien de muzikale taken aanzienlijk verschillen. In de discussie van Patel et al. (1998) worden de resultaten door de onderzoekers als discutabel omschreven. De resultaten zijn discutabel, omdat zij de muzikale taken hebben afgeleid van de prosodie van de linguïstische taken. Het is mogelijk dat de ‘muzikale’ taken van Patel et al. (1998), te veel lijken op prosodie. Deze taken kunnen als prosodische taken in de hersenen worden verwerkt. Om deze reden is er binnen het huidige onderzoek bewust gekozen om de muzikale taken niet af te leiden van de linguïstische taken. Ondanks het verschil in oorsprong van de muzikale taken, wordt er uit beide studies geconcludeerd dat er een relatie bestaat tussen de linguïstische en muzikale taken.

Uit de huidige resultaten kan voorzichtig worden gesuggereerd dat er een gedeeltelijke cognitieve overlap bestaat tussen de perceptie van taal en muziek. Dit komt overeen met de onderzoeken van Brown et al. 2006, Patel et al. (1998), Hiligsmann et al. (2011) en Maess et al. (2001). Deze onderzoeken delen de hypothese dat er (gedeeltelijke) cognitieve overlap bestaat tussen muziek en prosodie. Uit het huidige onderzoek kan worden geconcludeerd dat melodie een goede tegenhanger is van intonatie en dat ritme een goede tegenhanger is van zinsklemtoon.

Samengevat kan er worden gezegd dat er een verband bestaat tussen de melodie van de spraak (intonatie) en de melodie van muziek. Participanten die goed scoren op intonatie, scoren ook goed op melodie. Er bestaat een verband tussen het ritme van de spraak (klemtoon) en het ritme van muziek (ritmische discriminatie). Participanten die goed scoren op de items die gericht zijn op klemtoon scoren vergelijkbaar op de items die gericht zijn op ritme. Hieruit wordt geconcludeerd dat taal en muziek gedeeltelijke cognitieve overlap hebben. Dit komt overeen met de onderzoeken van Brown et al. (2006), Patel et al. (1998), Hiligsmann et al. (2011) en Maess et al. (2001).

Ondanks dat taal en muziek cognitieve overlap vertonen, zijn deze twee aspecten niet afhankelijk van elkaar. Bij gezonde personen zijn de talige vaardigheden enigszins op hetzelfde niveau, terwijl de muzikale vaardigheden onderling sterk van elkaar kunnen verschillen. Dit wordt ook teruggevonden in de resultaten van het huidige onderzoek. Alle participanten scoren op de linguïstische taken op plafondniveau, terwijl er tussen de scores op de muzikale items veel diversiteit bestaat. Daarentegen kan het één, het ander ondersteunen. De taal van een persoon met afasie kan bijvoorbeeld ondersteund worden door muziek. Dit verklaart het fenomeen dat personen met afasie niet kunnen spreken, maar wel kunnen zingen (Schellenberg & Peretz, 2007). Dit verklaart ook de goede resultaten bij therapieën zoals de MIT (Van der Meulen et al., 2012) en SMTA (Hurkmans, 2016).

(27)

26 Invloed van geslacht, leeftijd en opleidingsniveau

Door het afnemen van de taken bij een groep gezonde participanten is er een controlegroep gevormd. Deze normgegevens kunnen worden gebruikt binnen verder onderzoek naar de invloed van muzikaliteit bij SMTA. Om de validering van deze taken aan te vullen, is onderzocht of de variabelen geslacht, leeftijd en opleiding invloed uitoefenen op de scores van de taken en de antwoorden op de vragenlijst. Hieruit is gebleken dat alleen de variabele geslacht invloed heeft op de scores van de vragenlijst. De mannen scoren hierbij gemiddeld 8.5 punt hoger dan de vrouwen.

Uit eerder onderzoek is gebleken dat de waardering van muziek tussen mannen en vrouwen verschilt (Sergeant & Himonides, 2014). Nater, Abbruzzese, Krebs & Ehlert (2006) beschreven in hun onderzoek bijvoorbeeld dat vrouwen gevoeliger zijn voor aversieve muziek, zoals heavy metal. Dit verschil tussen mannen en vrouwen is mogelijk een oorzaak voor de verschillende antwoorden op de vragenlijst. Naast het verschil in waardering van muziek, zijn er ook in het brein verschillen te zien tussen mannen en vrouwen voor de perceptie. Uit functional Magnetic Resonance Imaging (fMRI) blijkt dat vrouwen meer bilaterale activatie laten zien, terwijl mannen een meer asymmetrisch beeld laten zien. Dit heeft invloed op de perceptie van zowel spraak als muziek (Brown et al., 2006).

Ondanks het feit dat er op de vragenlijst verschillend is gescoord tussen mannen en vrouwen op de waardering van muziek, is dit verschil niet te zien binnen de muzikale taken. Hierbij scoren mannen en vrouwen namelijk gelijk. Dit komt overeen met het onderzoek van Sergeant en Himonides (2014), waarbij geslacht geen invloed heeft op de beoordeling van muzikale taken. Hieruit blijkt dat ondanks de verschillen in het brein tussen mannen en vrouwen, de perceptie van muziek toch hetzelfde is. De variabele geslacht heeft ook geen invloed op de prestatie van de linguïstische taken. Dit komt niet overeen met eerder onderzoek naar de verwerking van prosodie bij mannen en vrouwen. In een fMRI studie van Schrimer, Kotz & Friederici (2002) wordt gevonden dat de processen voor de perceptie van prosodie verschillen tussen mannen en vrouwen. Het soort taken kan een mogelijke oorzaak zijn van het verschil tussen de resultaten van het huidige onderzoek en het onderzoek van Schrimer et al. (2002). In het onderzoek van Schrimer et al. (2002) lag de focus op de emotionele toestand die wordt aangeduid door prosodie. Binnen het huidige onderzoek lag de focus op andere domeinen van de prosodie, namelijk intonatie en klemtoon.

De variabelen leeftijd en opleiding hebben geen invloed op de scores van de vragenlijst en de scores van de linguïstische en muzikale taken binnen het huidige onderzoek. In een onderzoek van Kiss en Ennis (2001) naar de invloed van leeftijd op de perceptie van prosodie is echter gevonden dat leeftijd hier wel degelijk invloed op heeft (Kiss & Ennis, 2001). Binnen dit onderzoek is echter een andere leeftijdscategorie gebruikt dan in de huidige studie. Kiss en Ennis (2001) concluderen dat personen boven de 70 jaar significant slechter scoren op de perceptie van prosodie dan personen onder de 70

(28)

27 jaar. Binnen het huidige onderzoek is er slechts één participant met de leeftijd van 70 jaar, de rest van de participanten is onder de 70 jaar. Een vergelijking tussen het onderzoek van Kiss en Ennis (2001) en het huidige onderzoek is dus lastig te maken. Uit onderzoek van Sergeant & Himonides (2014) is gebleken dat leeftijd geen invloed heeft op de perceptie van muziek (Sergeant & Himonides, 2014). Dit komt overeen met de resultaten van het huidige onderzoek. Er is, voor zover bekend, nog niet eerder onderzoek gedaan naar de invloed van opleidingsniveau op de perceptie van prosodie en muziek. Vragenlijst

Er is een vragenlijst afgenomen om te onderzoeken of muzikale opvoeding en opvattingen over muzikaliteit correleren met de scores op de overige taken. De vragenlijst heeft een goede interne consistentie en betrouwbaarheid. Dit betekent dat alle vragen nagenoeg hetzelfde concept meten. Uit de correlatieanalyse blijkt dat er een samenhang bestaat tussen de vragenlijst en de scores op de melodische taken. Er bestaat geen verband tussen de scores op taken die gericht zijn op intonatie, klemtoon, ritme en de vragenlijst.

Uit de huidige studie is gebleken dat er samenhang bestaat tussen de scores op de vragenlijst en de scores op de melodische taken. Dit komt overeen met wetenschappelijk onderzoek dat eerder is gedaan. Honing et al. (2015) omschrijven dat het herkennen van een melodie een triviale vaardigheid is dat de basis vormt van muzikaliteit.

Vanuit de theorie is er moeilijk een verklaring te vinden voor het feit dat er geen samenhang bestaat tussen de scores op de vragenlijst en de scores op de ritmische taken. De oorsprong van de ritmische taken zou hier mogelijk een oorzaak van kunnen zijn. In de huidige studie is onderzoek gedaan naar de combinatie van metrum en maat. Hierdoor kan er een ander beeld ontstaan dan wanneer de taak puur gericht is op metrum of maat afzonderlijk van elkaar.

(29)

28 Klinische implicaties

De conclusies van het huidige onderzoek leveren een bijdrage aan het bewijs dat er cognitieve overlap bestaat tussen taal en muziek. Daarnaast kan door deze resultaten inzicht worden verkregen in de mogelijke insteek van therapie bij personen met spraakapraxie of afasie. Het feit dat er samenhang bestaat tussen intonatie en melodie geeft aan dat het gebruik van melodie binnen de therapie positief effect kan hebben op intonatie. Daarnaast bestaat er een samenhang tussen klemtoon en ritme. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het gebruik van ritme een positief effect kan hebben op klemtoon. Het feit dat er cognitief overlap bestaat tussen taal en muziek geeft aan dat het gebruik van muzikale aspecten binnen logopedische therapie positieve effecten kan hebben op de taal.

Validering SMTA

Door het afnemen van de verschillende taken en de vragenlijst is er een controlegroep gevormd. De testbatterij van de huidige studie kan gebruikt worden voor toekomstig onderzoek naar bijvoorbeeld de invloed van muzikaliteit op SMTA. Naast de testbatterij kunnen scores van de personen met afasie of spraakapraxie vergeleken worden met de controlegroep van het huidige onderzoek. Daarnaast is uit het huidige onderzoek gebleken dat alleen bij de vragenlijst rekening moet worden gehouden met geslacht. Verder hoeft er geen rekening gehouden te worden met de variabelen geslacht, leeftijd en opleiding.

Voor het uitvoeren van de huidige studie is er een testbatterij ontwikkeld die gericht is op linguïstiek en muziek. In vervolgonderzoek kan deze testbatterij worden gebruikt om de mate van muzikaliteit te onderzoeken. Dit kan worden gebruikt bij onderzoek naar de rol van muzikaliteit bij de behandeling met SMTA. Hierdoor kan worden onderzocht of de melodische taak, ritmische taak of de vragenlijst correleren met de vooruitgang binnen SMTA. Wanneer blijkt dat er één van de taken of de vragenlijst samenhangen met de vooruitgang binnen SMTA, kan deze taak worden gebruikt voor een behandelindicatie. Er kunnen bijvoorbeeld vraagtekens worden geplaatst bij het gebruik van SMTA op het moment dat een bepaalde score op een taak niet samenhangt met vooruitgang in de therapie. Deze behandeluren kunnen wellicht beter worden besteed aan een andere therapie voor spraakapraxie, zoals de TIAS.

(30)

29 Vervolgonderzoek

In de toekomst kan verder worden onderzocht welke andere muzikale tegenhangers correleren met prosodische kenmerken. Het zoeken naar muzikale tegenhangers van de prosodie is van belang voor het gericht kunnen behandelen van spraakapraxie en afasie. Wanneer binnen de therapie deze muzikale tegenhangers aan bod komen, zal dit de behandeling van personen met afasie en spraakapraxie optimaliseren.

Er zijn een paar factoren die invloed kunnen uitoefenen op de scores van de taken. In het huidige onderzoek is bijvoorbeeld geen rekening gehouden met het werkgeheugen. Dit zou invloed kunnen hebben op de prestatie. Daarnaast heeft ook de interval tussen twee tonen invloed op de prestatie bij de discriminatietaak die gericht is op melodie.

In de huidige studie is de invloed van werkgeheugen en interval niet onderzocht. Om de invloed van werkgeheugen uit te sluiten zijn de items zoveel mogelijk even lang gemaakt. Op het moment dat de taken van het huidige onderzoek worden gebruikt bij vervolgonderzoek is de invloed van werkgeheugen een aandachtspunt. Er bestaat grote kans dat de proefpersonen, naast afasie of spraakapraxie, ook cognitieve problemen zullen hebben ten gevolge van een CVA. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat de data niet wordt vervuild door een verminderd werkgeheugen.

(31)

30 LITERATUURLIJST

Albert, M. L., Sparks, R. W., & Helm, N. A. (1973). Melodic Intonation Therapy for Aphasia. Archives of Neurology, 29, 130–131.

Blomert, I., Koster, C., & Kean, M. (1995). Amsterdam Nijmegen test voor Alledaagse Taalvaardigheden. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Brown, S., Martinez, M. J., Hodges, D. A., Fox, P. T., & Parsons, L. M. (2004). The song system of the human brain. Cognitive Brain Research, 20(3), 363–375. doi:

https://doi.org/10.1016/j.cogbrainres.2004.03.016

Brown, S., Martinez, M. J., & Parsons, L. M. (2006). Music and language side by side in the brain: A PET study of the generation of melodies and sentences. European Journal of Neuroscience, 23(10), 2791–2803. doi: https://doi.org/10.1111/j.1460-9568.2006.04785.x

Daly, N., and Warren, P. (2001). Pitching it differently in New Zealand English: speaker sex and intonation patterns. J. Sociolinguist. 5, 85–96. doi: 10.1111/1467-9481.00139

Dimitrova, D. V. (2012). Neural correlates of prosody and information structure. Retrieved from http://www.rug.nl/research/portal/files/2434008/DVDimitrova_thesis_20120507.pdf Feiken, J., & Jonkers, R. (2012). Diagnostisch Instrument voor Apraxie van de Spraak. Houten: Bohn

Stafleu Van Loghum.

Franken, M. C., & Hakkesteegt, M. (2011). Eldar: Spreken en zingen (48th ed.). Assen: Koninklijke Van Gorcum B.V.,.

Geigenberger, A., & Ziegler, W. (2001). Receptive prosodic processing in aphasia. Aphasiology, 15(12), 1169–1188. doi: https://doi.org/10.1080/02687040143000555

Graetz, P., De Bleser, R., & Willmes, K. (1992). AKense Afasie Test. Amsterdam: Hogrefe.

Gussenhoven, C. (2005). Transcription of Dutch Intonation. In Prosodic Typology: The Phonology of Intonation and Phrasing. Oxford: Oxford Scholarship Online. doi:

https://doi.org/10.1093/acprof:oso/9780199249633.001.0001

Hébert, S., Racette, A., Gagnon, L., & Peretz, I. (2003). Revisiting the dissociation between singing and speaking in expressive aphasia. Brain, 126(8), 1838–1850. doi:

https://doi.org/10.1093/brain/awg186

van Heuven, V. J., & Haan, J. (2000). When and how do we hear whether a Dutch speech utterance is a statement or a declarative question?. Linguistics in the Netherlands, 17(1), 93-104.

Hiligsmann, P., Rasier, L., Defrancq, B., & Heuven, V. Van. (2011). Nederlands in het perspectief van uitspraakverwerving en contrastieve taalkunde. Retrieved from

http://www.doabooks.org/doab?func=fulltext&rid=15223

(32)

31 evolution of musicality. Philosophical Transactions of the Royal Society B: Biological Sciences. doi: https://doi.org/10.1098/rstb.2014.0088

Hurkmans, J. (2016). The treatment of apraxia of speech: Speech and music therapy, an innovative join effort. Groningen: University of Groningen.

Hurkmans, J., Jonkers, R., Boonstra, A. M., Stewart, R. E., & Reinders-Messelink, H. A. (2012). Assessing the treatment effects in apraxia of speech: Introduction and evaluation of the Modified

Diadochokinesis Test. International Journal of Language and Communication Disorders, 47(4), 427–436. doi: https://doi.org/10.1111/j.1460-6984.2012.00155.x

Hurkmans, J., Jonkers, R., De Bruijn, M., Boonstra, A., Hartman, P., & Reinders-Messelink, H. (2015). The effectiveness of Speech-Music Therapy of Aphasia (SMTA) in five speakers with APraxia of Speech and aphasia. Aphasiology, 29, 939–964.

Jacome, D. E. (1984). Aphasia with elation, hypermusia, musicophilia and compulsive whistling. Journal of Neurology Neurosurgery and Psychiatry, 47(3), 308–310. doi:

https://doi.org/10.1136/jnnp.47.3.308

Maess, B., Koelsch, S., Gunter, T. C., & Friederici, A. D. (2001). Musical syntax is processed in Broca’s area: an MEG study. Nature Neuroscience, 4(5), 540–545. doi: https://doi.org/10.1038/87502 Nater U. M., Abbruzzese E., Krebs M., Ehlert U. (2006). Sex differences in emotional and

psychophysiological responses to musical stimuli. Int. J. Psychophysiol. 62, 300–308. doi: 10.1016/j.ijpsycho.2006.05.011

Nespor, M., & Vogel, I. (2007). Prosodic Phonology. With a new foreword. Studies in Generative Grammar. Berlin: Walter de Gruyter GmbH & Co.

Patel, A. D. (2003). Language, music, syntax and the brain. Nature Neuroscience. doi: https://doi.org/10.1038/nn1082

Patel, A. D. (2007). Music, Language, and the Brain. Oxford: Oxford Scholarship Online. doi: https://doi.org/10.1093/acprof

Patel, A. D., Peretz, I., Tramo, M., & Labreque, R. (1998). Processing prosodic and musical patterns: A neuropsychological investigation. Brain and Language, 61(1), 123–144. doi:

https://doi.org/10.1006/brln.1997.1862

Peretz, I. (1993). Auditory atonalia for melodies. Cognitive Neuropsychology, 10, 21–56. doi: https://doi.org/https://doi-org.proxy-ub.rug.nl/10.1080/02643299308253455

Peretz, I., Champod, A. S., & Hyde, K. (2003). The Montreal Battery for the Evaluation of Amusia. Isabella Peretz: Research labaratory. Retrieved from

http://www.peretzlab.ca/knowledge_transfer/#

Peretz, I., Champot, A. S., & Hyde, K. (2003). Varieties of Musical Disorders: The Montreal Battery of Evaluation of Amusia. Annals of the New York Academy of Sciences, 999, 58–75. doi:

(33)

32 https://doi.org/10.1196/annals.1284.006

Rasch, R. (2013). Nootzaken: Basisbegrippen uit de theorie van de Westerse muziek. Retrieved from http://www.let.uu.nl/~Rudolf.Rasch/personal/Nootzaken/Nootzaken07-Melodie.pdf

Reichenfeld, K. (2003). XYZ van de klassieke muziek. Houten: Van Holkema & Warendorf.

Rietveld, A. C. M., & Heuven, V. J. J. P. van. (2009). Algemene fonetiek (3rd ed.). Bussum: Coutinho. Roeter, A.S. (2013). De staat van het onderwijs: onderwijsverslag 2011/2012. Inspectie van het

onderwijs. Retrieved from:

https://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/onderwijsinspectie/documenten/publicaties/2013/0 4/24/de-staat-van-het-onderwijs-onderwijsverslag-2011-2012/onderwijsverslag-2011-2012-drukversie.pdf

Schellenberg, E. G., & Peretz, I. (2007). Music, language and cognition: unresolved issues. Trends in Cognitive Sciences, 12(2), 44–45. doi: https://doi.org/10.1016/j.tics.2007.11.005

Schön, D., Magne, C., & Besson, M. (2004). The music of speech: Music training facilitates pitch processing in both music and language. Psychophysiology, 41(3), 341–349. doi:

https://doi.org/10.1111/1469-8986.00172.x

Seddoh, S. A. K., Robin, D. A., Sim, H. S., Hageman, C., Moon, J. B., & Folkins, J. W. (1996). Speech Timing in Apraxia of Speech versus Conduction Aphasia. Journal of Speech & Hearing Research, 39, 590–603.

Sergeant, D. C., & Himonides, E. (2014). Gender and the performance of music. Frontiers in psychology, 5, 276.

Smith, A. (1966). Speech and other functions after left (dominant) hemispherectomy. Journal of Neurology, Neurosurgery, and Psychiatry, 29(5), 467–471. doi:

https://doi.org/10.1136/jnnp.29.5.467

Schirmer, A., Kotz, S. A., & Friederici, A. D. (2002). Sex differentiates the role of emotional prosody during word processing. Cogn. Brain Res. 14, 228–233. doi: 10.1016/S0926-6410(02)00108-8 Van der Lugt-van Wiechen K. & Verschoor J. (1987). Melodic Intonation Therapy, Nederlandse

Bewerking. Rotterdam: Stichting Afasie Rotterdam.

Van der Meulen, I., Van De Sandt-Koenderman, M. E., & Ribbers, G. M. (2012). Melodic intonation therapy: Present controversies and future opportunities. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation, 93(1 SUPPL.), S46–S52. doi: https://doi.org/10.1016/j.apmr.2011.05.029 Van der Meulen, I., Van De Sandt-Koenderman, W. M. E., Heijenbrok-Kal, M. H., Visch-Brink, E. G., &

Ribbers, G. M. (2014). The efficacy and timing of melodic intonation therapy in subacute aphasia. Neurorehabilitation and Neural Repair, 28, 536–544. doi:

https://doi.org/10.1177/1545968313517753

(34)

33 research. Frontiers in Neurology, 5(7), 1–11. doi: https://doi.org/10.3389/fneur.2014.00007

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wilde Solanum-soorten die deze resistentie wel bezitten worden niet of nauwelijks in de aardappelveredeling gebruikt vanwege onder andere hun primitiviteit en een

Females in the sample had a significantly greater BMI- for-age (z = 2.34; p = 0.019) compared to males when adjusting for group status, smoking status, physical activity and

aangeleverde gegevens in deze rapportage inzichtelijk te maken. Deze rapportage schetst een beeld van de stand van zaken van de Beleidsinformatie Veilig Thuis, aan de hand van

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie

Als hij/zij een ernstige fout heeft gemaakt Als hij/zij niet integer is geweest Als inwoners gemeente geen vertrouwen meer hebben Als gemeenteraad geen vertrouwen meer heeft

Het lijkt ons belangrijk de toonhoogte en duur van spreekpauzes van een persoon met depressieve klachten te onderzoeken tijdens een life-review therapie sessie, want eerder

De hypothese voor de tweede onderzoeksvraag is: ‘Binnen een therapeutisch gesprek dat erop gericht is om depressieve klachten te verlichten verandert de prosodische spraak