• No results found

Gabriel Metsu en Johannes Vermeer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gabriel Metsu en Johannes Vermeer "

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

µ2RLWEHURHPGHUGDQ9HUPHHU¶

Een onderzoek naar de waarderingsgeschiedenis van twee schilders uit de Gouden Eeuw:

Gabriel Metsu en Johannes Vermeer

Marianne Gaasendam Masterscriptie Kunstgeschiedenis

Juni 2014

(2)

µ2RLWEHURHPGHUGDQ9HUPHHU¶

Een onderzoek naar de waarderingsgeschiedenis van twee schilders uit de Gouden Eeuw: Gabriel Metsu en Johannes Vermeer

Groningen, 6 juni 2014 Master Kunstgeschiedenis Faculteit der Letteren

Rijksuniversiteit Groningen

Begeleider: dr. J.L. de Jong

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord...4

Inleiding...5

Hoofdstuk 1: De waardering van Metsu en Vermeer in de eigen tijd...7

Hoofdstuk 2: De waardering van Metsu en Vermeer in de achttiende eeuw...23

Hoofdstuk 3: De waardering van Metsu en Vermeer in de negentiende eeuw...36

Hoofdstuk 4: De waardering van Metsu en Vermeer in de twintigste en eenentwintigste eeuw...45

Conclusie...63

Bibliografie...70

Lijst van afbeeldingen...74

Afbeeldingen...75

(4)

Voorwoord

Voor u ligt de masterscriptie die de afsluiting vormt van mijn studie Kunstgeschiedenis aan de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen.

In deze scriptie heb ik onderzocht hoe de waarderingsgeschiedenis van het werk van Metsu zich verhoudt tot de waarderingsgeschiedenis van het werk van Johannes Vermeer.

Graag wil ik op deze plaats een aantal personen bedanken die mij tijdens het schrijven van deze scriptie tot steun zijn geweest. Allereerst dr. Jan de Jong, omdat hij mij bij het schrijven van deze scriptie heeft begeleid en over een grote portie geduld heeft beschikt, waardoor ik door een stage-onderbreking van een half jaar, de vrije ruimte kreeg om deze scriptie in een wat langere tijd dan gepland af te ronden. Daarnaast wil ik mijn vriend, familie en een aantal vrienden bedanken voor de belangstelling die zij hebben getoond in de voortgang van mijn scriptie, en voor hun steun daarbij.

(5)

Inleiding

Als jonge tiener was ik al met enkele schilderijen van Gabriel Metsu in aanraking gekomen door een boek over Johannes Vermeer dat bij ons thuis in de grote boekenkast stond. Ik was vooral heel erg geïnteresseerd in het werk van Vermeer en vond eigenlijk bijna al zijn schilderijen mooi. Ik wilde er zeker meer over weten. Ook van de andere schilders die ik in het boek over Vermeer tegenkwam, van wie de schilderijen zo leken op zijn eigen werk, raakte ik onder de indruk. De schilderijen ademden die typische Hollandse zeventiende-eeuwse sfeer die mij zo aansprak.

Eigenlijk heb ik deze liefde voor de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilderkunst, en dan vooral voor het werk van Vermeer, altijd behouden, ook tijdens mijn studie kunstgeschiedenis.

Door een artikel in een aflevering van het kunsttijdschrift Tableau, verschenen in december 2010/januari 2011, werd mijn interesse voor Gabriel Metsu nog eens extra aangewakkerd. Het artikel was geschreven naar aanleiding van de grote Metsu- tentoonstelling die op dat moment te zien was in het Rijksmuseum in Amsterdam.

Voor het eerst sinds 1966 was er weer een monografische tentoonstelling aan deze kunstenaar gewijd. In het artikel werd kort aangehaald dat Metsu een van de meest geliefde schilders in zijn tijd was geweest en dat hij in de achttiende en negentiende eeuw bekender was dan Vermeer, wiens werken zelfs aan hem werden toegeschreven.

Dit vond ik een heel interessant punt. Hoe kan het dat Metsu ooit beroemder dan Vermeer is geweest? En waarom is Metsu in onze tijd eigenlijk helemaal geen bekende naam meer? Wanneer ik studiegenoten vertelde dat ik mijn scriptie misschien wilde gaan schrijven over Gabriel Metsu kreeg ik namelijk vaak hetzelfde DQWZRRUGµ2NHPDDUZLHLVKLMHLJHQOLMN"¶.HQQHOLMNNDQHHQNXQVWHQDDUHQRUPDDQ

bekendheid verliezen. Opvallend daarbij is dat de schommelingen in de reputaties van Metsu en Vermeer in tegengestelde richting bewogen: terwijl de één op het toppunt is, is de ander dat juist niet. Maar wat ligt hier aan ten grondslag? Op basis van welke redenen en argumenten wordt het werk van Metsu en Vermeer juist wel of niet gewaardeerd? En welke aspecten hebben hierin een rol gespeeld, zoals bijvoorbeeld de artistieke eigenschappen van beide kunstenaars en de smaak van het kunstminnende publiek?

(6)

Nadat ik besloten had mijn scriptie te schrijven over de waarderingsgeschiedenis van zowel Metsu als Vermeer, heb ik de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

µ+RHYHUKRXGWGHZDDUGHULQJYDQKHWZHUNYDQ*DEULHO0HWVX]LFKWRWGHZDDUGHULQJ

YDQKHWZHUNYDQ-RKDQQHV9HUPHHUGRRUGHHHXZHQKHHQ"¶

Ik heb er daarbij voor gekozen om de waarderingsgeschiedenis van beide schilders in chronologische volgorde te behandelen. Dit heeft geleid tot de volgende hoofdstuk indeling:

1. De waardering van Metsu en Vermeer in de eigen tijd 2. De waardering van Metsu en Vermeer in de achttiende eeuw 3. De waardering van Metsu en Vermeer in de negentiende eeuw

4. De waardering van Metsu en Vermeer in de twintigste en eenentwintigste eeuw

Nadat in de verschillende hoofdstukken per eeuw de waardering voor het werk van Metsu en Vermeer is behandeld, zal in de conclusie, met behulp van specifieke voorbeelden uit elk hoofdstuk, een samenvatting worden geven van de waarderingsgeschiedenis van de schilderijen van Metsu en Vermeer door de eeuwen heen en daarmee de bovengenoemde onderzoeksvraag worden beantwoord.

(7)

Hoofdstuk 1: De waardering van Metsu en Vermeer in de eigen tijd

Terwijl de kunsthistorische literatuur vanaf de achttiende eeuw een serieuze aanvang nam, is er in de zeventiende eeuw veel minder op papier gezet over de Nederlandse schilders en daarmee ook over Gabriel Metsu en Johannes Vermeer. Door het gebrek aan geschreven bronnen uit de zeventiende eeuw, is het lastig om precieze uitspraken te kunnen doen over de waardering die beide schilders genoten in hun eigen tijd. Door te onderzoeken wie de kopers waren van de schilderijen van Metsu en Vermeer en door te kijken welke bedragen er toentertijd betaald werden voor de schilderijen van beide meesters, hoop ik, gebruikmakend van een aantal overgebleven documenten uit de zeventiende eeuw, toch een beeld te kunnen geven van de waardering van Metsu en Vermeer in de eigen tijd.

Opdrachtgevers, verzamelaars en andere kopers

Gabriel Metsu had tijdens zijn leven, in tegenstelling tot Johannes Vermeer, een brede klantenkring. Aan het begin van zijn schildersloopbaan, toen hij nog in Leiden werkte en vooral grote historiestukken schilderde, verkocht hij zijn schilderijen aan verschillende inwoners van deze Hollandse stad, zoals Nicolaes de Roy, Gerard van Hoogeveen, Jan Jansz. van Griecken, Michiel van Peene en Johannes van Swieten.

Deze kopers behoorden allen tot de rijke burgerij van Leiden. Gerard van Hoogeveen was bijvoorbeeld een dokter in de medicijnen, en zijn vader was burgemeester van Leiden geweest. Met het familiefortuin kon Gerard van Hoogeveen een kunstcollectie opbouwen. In 1665 bestond zijn collectie uit maar liefst 163 schilderijen, waarmee het toentertijd één van de grootste kunstcollecties in Leiden was. De collectie bevatte werk van onder anderen Jan van Goyen, Barend Fabritius en Rembrandt. Daarnaast had Van Hoogeveen twee schilderijen van Gabriel Metsu in zijn bezit.1

Johannes van Swieten was zelf schilder en daarnaast ook textielhandelaar. Ook had hij een kleine, maar belangrijke kunstcollectie met werk van bijvoorbeeld Jan van Goyen, Frans van Mieris, Jan Steen, Jacques de Claeuw en Arie de Vois. Daarnaast KDGKLMHHQµ(HQMRIIURZPHWHHQKRQWMHYDQ0HWVX¶2

Het is opvallend dat de vroege schilderijen van Metsu allemaal verkocht werden aan Leidenaren. Waarschijnlijk kwamen zij voornamelijk voort uit zijn familiecontacten

1 Roelofs, 2010, 99

2 Ibid., 103

(8)

en uit de kring van het pas opgerichte St. Lukas Gilde in Leiden, waartoe hij zelf ook behoorde. Hieruit kunnen we concluderen dat er gedurende deze periode buiten Leiden waarschijnlijk geen bekendheid was met het werk van Metsu. Er zijn in ieder JHYDO JHHQ GRFXPHQWHQ EHNHQG XLW GH EHJLQWLMG YDQ 0HWVX¶V FDUULqUH ZDDUXLW KHW

tegendeel blijkt.3

,Q KHW PLGGHQ YDQ GH MDUHQ ¶ YHUKXLVGH 0HWVX YDQ /HLGHQ QDDU $PVWHUGDP RP

zich te kunnen verzekeren van een grotere afzetmarkt voor zijn schilderijen. Vanaf deze periode ging Metsu zich voornamelijk richten op het schilderen van kleine genrestukken. De belangrijkste opdrachtgever van Metsu in Amsterdam zou Jan Jacobsz. Hinlopen worden. Hinlopen woonde in Amsterdam en kwam uit een zeer gegoede familie. Zijn vader, Jacob Jacobsz. Hinlopen, was een magistraat en gemeenteraadslid in Amsterdam en leidde daarnaast een succesvol bedrijf met koopwaar uit Oost-Indië. Zijn zoon Jan Jacobsz. Hinlopen versterkte zijn positie toen hij in 1657 trouwde met een lid van een van de meest invloedrijke families in het toenmalige Amsterdam, Leonara Huydecoper.4

Het is bekend dat Jan Jacobsz. Hinlopen in 1661 Het kraambezoek (The Metropolitan Museum of Art, New York) (afb. 1) van Metsu in zijn bezit heeft gehad.5 Uit het feit dat het schilderij in hetzelfde jaar geschilderd is kunnen we afleiden dat Hinlopen hoogstwaarschijnlijk de eerste eigenaar van het schilderij is geweest. Hinlopen moet in elk geval zeer tevreden zijn geweest met het werk dat hij van Metsu had gekocht, want kort na 1661 gaf hij Metsu de opdracht om zijn familie te laten vereeuwigen in een familieportret.6 Tussen 1662 en 1663 schilderde Metsu dit familieportret (afb. 2), waarin hij Jan Jacobsz. Hinlopen, zijn vrouw Leonara, hun vier kinderen en een kindermeisje heeft weergegeven in een rijk interieur.

In 1666 gaf Hinlopen nogmaals een opdracht aan Metsu, dit keer om een portret te schilderen van zijn tweede vrouw, Lucia Wijbrants, met wie hij in december 1664 in het huwelijk trad nadat zijn eerste vrouw in november 1663 was overleden. In het WHVWDPHQWYDQ/XFLD:LMEUDQWVZRUGWKHWSRUWUHWEHVFKUHYHQDOVµKHWFRQWHUILMWVHOYDQ

KDDU WHVWDWULFH >DOOHHQ@ GRRU 0HWVX JHVFKLOGHUW¶7 Hoogstwaarschijnlijk is dit portret

3 Ibid., 103

4 Ibid., 105

5 Ibid., 105

6 Ibid., 105

7 Ibid., 123

(9)

het schilderij dat bekend staat als Vrouw in blauw satijnen gewaad, in The Minneapolis Institute of Arts te Minneapolis.

Een andere belangrijke verzamelaar van het werk van Metsu was Jan Agges. Deze inwoner van Amsterdam was zeer rijk geworden doordat hij een schip in bezit had waarmee hij met het Oosten en met Noorwegen handelde. Jan Agges had daarnaast een zeer belangrijke kunstcollectie opgebouwd met schilderijen van prominente Italiaanse schilders van de zestiende en zeventiende eeuw zoals Perugino, Titiaan, Palma Giovane en Guercino.8 Daarnaast had Agges ook werk van belangrijke Vlaamse en Nederlandse kunstenaars in bezit, zoals Adriaen Brouwer, Philips Wouwerman en Gerard de Lairesse. Uit de inventaris van de verzameling van Agges blijkt dat ook Metsu met drie schilderijen vertegenwoordigd was. In de inventaris ZRUGHQ]LMEHVFKUHYHQDOVµ'HRYHUOHGHQHHQYURXZ]DOLJHUVYDQ0HWVX¶µHHQ]LHNH

GRFWRUHWFYDQGH]HOYH¶HQµHHQKRHQGHUZLMIYDQ0HW]XU¶9

Naast bovengenoemde zijn er nog drie andere Amsterdamse verzamelaars bekend GLHLHGHUGULHZHUNHQYDQ0HWVXLQKXQFROOHFWLHKDGGHQQDPHOLMN-HDQ)UDQFRLVG¶

Orville, Joost van Kerkckhoven en Michiel Silkens. -HDQ )UDQFRLV G¶2UYLOOH ZDV

waarschijnlijk een liefhebber van de Leidse fijnschilders, want naast de werken van Metsu had hij vier schilderijen van Gerrit Dou, drie van Frans van Mieris en twee van Arie de Vois in zijn bezit.10 Michiel Silkens was juwelier en had een kunstcollectie van in totaal 94 schilderijen tot stand gebracht. Naast de schilderijen van Metsu had KLMZHUNYDQRQGHU DQGHUHQ1LFRODHV %HUFKHP 'DQLHO%RRQH HQG¶+RQGHFRHWHULQ

zijn bezit.11

Gerrit Uylenburgh was een zeer bekende Amsterdamse kunsthandelaar en genoot zelfs internationale bekendheid. Na zijn faillissement werd in april 1675 een inventaris van zijn bezit opgemaakt waarin meer dan 150 Nederlandse, Vlaamse en ,WDOLDDQVHVFKLOGHULMHQZHUGHQYHUPHOG+LHUELMEHKRRUGHRRNµ(HQERHUPHWHHQKDHQ

YDQ*DEULHO0HWVX¶12

De Amsterdamse koopman Jan de Wijs liet na zijn dood in 1684 vier schilderijen YDQ0HWVXQDGLHLQHHQLQYHQWDULVYDQGHFHPEHURPVFKUHYHQZHUGHQDOVµ(HQ

'LDQDJHVFKLOGHUWGRRU0HWVX¶µ(HQVLHFNHYURXZYDQGLWR¶µ(HQVDOHWYDQGLWR¶HQ

8 Ibid., 108

9 Ibid., 108

10 Ibid., 109

11 Ibid., 110

12 Ibid., 114

(10)

µ(HQ %DUVHED YDQ GLWR¶13 Naast twee genrestukken van Metsu had hij dus ook een mythologische en een oud-testamentische voorstelling van Metsu in zijn bezit.

Uit het bovenstaande blijkt dat de schilderijen van Metsu in de zeventiende eeuw al deel uitmaakten van een aantal zeer belangrijke kunstverzamelingen in Nederland.

Behalve de bovengenoemde verzamelaars waren er nog meer rijke Amsterdammers die werk van Metsu in hun bezit hadden, die ik hier echter niet meer zal bespreken.

De belangstelling voor het werk van Metsu beperkte zich echter niet uitsluitend tot Nederland. Zo kocht CosimR GH¶ 0HGLFL GH WRHNRPVWLJH JURRWKHUWRJ YDQ 7RVFDQH

hoogstwaarschijnlijk twee schilderijen van Metsu tijdens zijn reis door Nederland in de zomer van 1669. Het zou hier gaan om Vrouw met mandoline en een jongen met een hond en Het bezoek van de jager, twee schilderijen die zich tegenwoordig in de Galleria degli Uffizi in Florence bevinden. Daarnaast verwierf Augustus II, koning YDQ 3ROHQ µHLQ 7DEDFN-5DXFKHU¶ +HW LV QDPHOLMN EHNHQG GDW GLW VFKLOGHULM GDW WH

identificeren is als Man met pijp bij een haard (Staatliche Kunstsammlungen, Gemäldegalerie Alte Meister, Dresden) op 10 december 1696 verplaatst werd van het NDELQHWYDQNRQLQJ$XJXVWXVQDDU]LMQµ.XQVWNDPPHU¶14

Terwijl de schilderijen van Gabriel Metsu door een breed scala aan kopers uit binnen -en buitenland werden verkocht, verkocht Johannes Vermeer meer dan de helft van zijn oeuvre aan één bepaalde kunstverzamelaar: Pieter Claesz. van Ruyven.15 In totaal had Van Ruyven 21 schilderijen van Vermeer verworven. Deze schilderijen staan vermeld in een inventarislijst uit 1683, toen de schoonzoon van Pieter van Ruyven, Jacob Dissius, de collectie erfde.16 Elf van deze schilderijen kunnen nu nog worden geïdentificeerd, waaronder Het slapende meisje (The Metropolitan Museum of Art, New York), De soldaat en het lachende meisje (The Frick Collection, New York), Vrouw met weegschaal (National Gallery of Art, Washington D.C.), Het melkmeisje (Rijksmuseum, Amsterdam), het Gezicht op Delft (Mauritshuis, Den Haag) en Het straatje (Rijksmuseum, Amsterdam). Pieter van Ruyven had ook nog een stadsgezicht van de hand van Vermeer in zijn bezit dat later verloren is gegaan, namelijk Een Gesicht van eenige Huysen.17 Uit het grote aantal schilderijen van Vermeer dat Pieter

13 Ibid., 110

14 Ibid., 119

15 Montias,1989, 246

16 Ibid., 253

17 Chong, 1992, 29

(11)

van Ruyven in zijn verzameling had, kunnen we afleiden dat Van Ruyven een grote bewondering voor het werk van Vermeer moet hebben gehad. De relatie tussen Van Ruyven en Vermeer was waarschijnlijk zodanig, dat Vermeer zijn schilderijen niet schilderde voor de vrije verkoop, maar speciaal voor Van Ruyven. In ieder geval moet Van Ruyven telkens de eerste keuze hebben gehad uit de nieuwste schilderijen van Vermeer.18 Dit was geen unieke situatie voor een Nederlandse schilder in de zeventiende eeuw. Gerard Dou, Frans van Mieris en Jacob Ochterveld genoten bijvoorbeeld ook de speciale steun van één of meer begunstigers.19 De speciale relatie tussen Van Ruyven en Vermeer wordt nog eens extra duidelijk uit het feit dat Van Ruyven een bedrag van 200 gulden aan Vermeer heeft geleend in 1657, dat mogelijk een voorschot op enkele schilderijen is geweest.20 Daarnaast heeft de vrouw van Pieter van Ruyven, Maria de Knuijt, Vermeer laten opnemen in haar testament, wat ]HHUXLW]RQGHUOLMNLV=H]RXGHVFKLOGHUJXOGHQQDODWHQ=R¶QWHNHQYDQDIIHFWLH

zien we volgens J.M. Montias bijna nooit in de relatie tussen een opdrachtgever en een kunstenaar.21

Naast Pieter van Ruyven zijn er vijf andere kopers van schilderijen van Vermeer bekend: Diego Duarte, Herman Stoffelsz. van Swoll, Hendrick van Buyten, Jean Larson en Cornelis Cornelisz. de Helt. Diego Duarte was een schatrijke bankier in

$QWZHUSHQ +LM KDG LQ LHGHU JHYDO HHQ VFKLOGHULM YRRUVWHOOHQGH µHHQ MRXIIURX RS GH

FODYHVLQJHOVSHOHQGH¶LQ]LMQEH]LW'LHJR'XDUWHKLHOGFRQWDFWPHW1RRUG-Nederland via de Hagenaar Constantijn Huygens de Jonge, met wie hij over muziek correspondeerde. Op deze manier kwam hij waarschijnlijk ook in contact met Vermeer. De vader van Duarte had speciaal voor Huygens een spinet laten bouwen.22 Herman Stoffelsz. van Swoll was een rijke inwoner van Amsterdam. Hij had een huis aan de Herengracht waarin hij wandschilderingen met allegorische en mythologische figuren had laten aanbrengen door Nicolaes van Berchem en waarschijnlijk ook door Gerard de Lairesse. Daarnaast had hij een kunstcollectie met verschillende schilderijen van zowel Italiaanse als Nederlandse kunstenaars, waarvan

18 Hoewel Vermeer zijn schilderijen waarschijnlijk niet schilderde voor de vrije verkoop, maar speciaal voor Pieter van Ruyven, is het niet bekend of Pieter van Ruyven dadwerkelijk ook concrete

opdrachten gaf aan Vermeer om te schilderen. In deze masterscriptie heb ik er echter wel voor gekozen RP3LHWHUYDQ5X\YHQPHWKHWZRRUGµRSGUDFKWJHYHU¶DDQWHGXLGHQ

19 Chong, 1992, 28

20 Ibid., 27

21 Montias, 1989, 250

22 Blankert, 1987, 155

(12)

het heel goed mogelijk is dat niet alle schilderijen originelen zijn geweest. Het is namelijk bekend dat Van Swoll de schilder Nicolaes Verkolje in dienst had om kopieën van oULJLQHOHVFKLOGHULMHQWHODWHQPDNHQ9DQ9HUPHHUKDG9DQ6ZROOµ(HQ

]LWWHQGHYURXZPHWPHHUEHWHHNHQLVVHYHUEHHOGHQGHKHW1LHXZH7HVWDPHQW  ¶LQ

zijn bezit, dat geïdentificeerd kan worden met het schilderij Allegorie op het geloof (afb. 3) dat zich tegenwoordig in The Metropolitan Museum of Art in New York bevindt.23

In de inventaris van de Delftse bakker Hendrick van Buyten worden in totaal drie VFKLOGHULMHQ YDQ 9HUPHHU YHUPHOG µHHQ JURRW VWXFN VFKLOGHULH YDQ 9HUPHHU¶ HQ

µVWXFNMHVYDQ9HUPHHU¶24 Het grote schilderij van Vermeer bevond zich in de voorhal van het huis, waar zich nog eenentwintig andere schilderijen hebben bevonden.

Zeventien daarvan zijn niet geïdentificeerd, de andere vier zijn geschilderd door de Delftse schilders Bramer, Palamedes, Nicholoas Bronckhorst en Pieter van Asch.25 Het is bekend dat ook in de andere delen van het huis schilderijen hingen, waardoor we kunnen concluderen dat de Delftse bakker een redelijk grote kunstcollectie in huis moet hebben gehad.

In 1664 komt in de inventaris van het nalatenschap van Jean Larson, een EHHOGKRXZHULQ'HQ+DDJµ(HQWURQLHYDQ9HUPHHU¶YRRU26 Ook in de inventaris uit

YDQ&RUQHOLV&RUQHOLV]GH+HOWKHUEHUJLHUYDQKHUEHUJµ,QGHQ-RQJHQ3ULQV¶LQ

Delft, is een schilderij van VermHHU RSJHQRPHQ 'H]H LV EHVFKUHYHQ DOV µ,QW

9RRUKX\V,QGHQHHUVWHQHHQVFKLOGHU\HLQHHQVZDUWHO\VWGRRU-DQYDQGHU0HHU¶27 Tenslotte is het bekend dat in 1657 een Amsterdamse kunsthandelaar een Vermeer heeft nagelaten.28

Zowel Metsu als Vermeer verkochten hun schilderijen vooral aan kopers die in de stad woonden waar zij zelf ook woonden en werkten. Een groot verschil is dat de schilderijen van Metsu bij een breder publiek terechtkwamen dan de schilderijen van Vermeer. Vermeer lijkt hierdoor vooral een lokale afzetmarkt te hebben gehad. Dit is waarschijnlijk een gevolg van het feit dat Metsu zijn schilderijen verkocht aan diverse kopers en Vermeer aan hoofdzakelijk één, die woonachtig was in Delft. Daarnaast is

23 Montias,1989, 257

24 Ibid., 259

25 Ibid., 260

26 Blankert, 1987, 155

27 Ibid., 210

28 Ibid., 155

(13)

het zo dat de schilderijen van Metsu in de zeventiende eeuw al deel uitmaakten van een aantal gerenommeerde kunstcollecties in Nederland. De werken van Vermeer bevonden zich in een aantal minder belangrijke collecties, die meer regionaal van aard waren. Bovendien had Vermeer slechts één buitenlandse afnemer, de bankier Diego Duarte, terwijl Metsu een aantal van zijn schilderijen verkocht had aan twee zeer KRRJVWDDQGH ILJXUHQ XLW KHW EXLWHQODQG &RVLPR GH¶ 0HGLFL HQ .RQLQJ $XJXVWXV ,,

van Polen.

Uit het feit dat de schilderijen van Metsu verkocht werden aan belangrijke verzamelaars en deel uitmaakten van gerenommeerde kunstcollecties, kunnen we echter nog niet opmaken dat de schilderijen van Metsu in de zeventiende eeuw ook beter gewaardeerd werden dan de schilderijen van Vermeer. Doordat Vermeer een vaste opdrachtgever had, die telkens weer een schilderij van hem kocht, is het logisch dat de schilderijen van Vermeer een veel kleiner publiek konden bereiken dan de werken van de hand van Metsu. Daarbij speelt ook het feit mee dat Metsu een veel grotere productie heeft gehad dan Vermeer: terwijl er met zekerheid 133 schilderijen aan Metsu kunnen worden toegeschreven, zijn er slechts 36 schilderijen van de hand van Vermeer bekend. Doordat de schilderijen van Metsu door een breder publiek konden worden gezien dan de schilderijen van Vermeer, konden zij in ieder geval wel in bredere kring worden gewaardeerd.

Taxaties en veilingen

Door het grote aantal inventarissen dat is overgebleven uit de zeventiende eeuw is ons duidelijk door wie de schilderijen van Metsu en Vermeer werden gekocht. Uit de inventarissen kunnen we echter niet afleiden hoe de schilderijen in de desbetreffende verzamelingen werden gewaardeerd. In inventarissen worden schilderijen doorgaans heel algemeen en beknopt omschreven en wordt nooit, met een uitzonderling daargelaten, iets geschreven over de kwaliteit van een schilderij, tenzij het over de conditie van het werk gaat. We zien dan ook vaak dat schilderijen worden aangehaald DOVµHHQJURRWVWXFVFKLOGHULMXLWEHHOGHQGHGHJHUHFKWLJKHLG JHGDHQGRRU0HVVX¶µHHQ

WRXEDFNURRFNHU¶RIHHQµJURRWWDIHUHHOYDQ*DEULHO0DVVLM¶

Soms werd in een inventaris de getaxeerde waarde van een schilderij opgenomen, wat ons wél iets kan laten zien over de waardering die het schilderij toentertijd kreeg.

Wanneer we het hebben over de waarde in guldens die schilderijen uit de zeventiende eeuw hadden, moeten we wel bedenken dat die prijzen, net als de prijzen van andere

(14)

producten, veel lager waren dan tegenwoordig. Hierdoor zeggen de bedragen die in de zeventiende eeuw werden neergelegd voor schilderijen, ons niet zoveel over de precieze waarde ervan. John Michael Montias is op deze kwestie ingegaan en heeft in zijn boek Art at Auction in 17th Century Amsterdam ter vergelijking beschreven dat een timmerman in de zeventiende eeuw ongeveer 1 gulden per uur verdiende en dat de prijs van een typisch koopmanshuis 5000 tot 13000 gulden was.29

In een inventaris uit 1667 van het bezit van Marya Flaman wordt een schilderij van 0HWVX JHQRHPG DOV µHHQ VWXFNMH YDQ *DEULHO 0HWVX¶ +HW VFKLOGHULM ZHUG GRRU -DQ

5RVD µVFKRRQPDNHU YDQ VFKLOGHULMHQ¶ JHWD[HHUG RS  JXOGHQ30 Daarmee was het schilderij een van de meest waardevolle schilderijen uit haar bezit. Naast het werk van Metsu had zij schilderijen van andere schilders uit Amsterdam in haar bezit, zoals Willem Kalf, Hercules Seghers en Adriaen van der Velde.31

In een inventaris uit 1679 van de sergeant majoor Diederick Heynck werd door Jan 5RVDHQ$GULDHQ%DFNHUµ(HQOHVHQWYURXZWMHGRRU0HWVX¶JHWD[HHUGRSJXlden.

'DDUELMZHUGKHWVFKLOGHULMRPVFKUHYHQDOVµVHHUVOHFKW¶ZDWKRRJVWZDDUVFKLMQOLMNRS

de slechte conditie van het werk slaat en niet zozeer op de artistieke uitvoering.32 Het schilderij van Metsu dat in het bezit was van de al eerder genoemde Gerrit 8\OHQEXUJK HQ WLMGHQV GH ERHGHOLQYHQWDULV YDQ DSULO  µ(HQ ERHU HQ HHQ KDHQ¶

werd genoemd, werd in oktober 1675 door een taxeerder van de Desolate Boedelskamer RPVFKUHYHQ DOV µ(HQ RXGH ERHU HQ ERHULQ YDQ *DEULHO 0HWVX¶ +LM

taxeerde het schilderij op 270 gulden. Met deze waarde behoorde het werk tot één van de tien meest waardevolle schilderijen binnen de collectie van Gerrit Uylenburgh.33 Uit het feit dat de getaxeerde waarden van de schilderijen van Metsu konden variëren van 18 tot 270 gulden, wordt duidelijk dat de vastgestelde waarden van verschillende schilderijen van een en dezelfde kunstenaar onderling zeer konden verschillen. Hierdoor is het lastig om een duidelijk beeld te krijgen van de algemene waarde van een schilderij van Metsu in de zeventiende eeuw. We moeten ons daarbij bedenken dat er waarschijnlijk allerlei factoren een rol hebben meegespeeld bij de taxatie van een schilderij, zoals de staat waarin het werk verkeerde, het onderwerp en het formaat.

29 Montias,2002, 8

30 Roelofs, 2010, 123

31 Ibid., 105

32 Ibid., 112

33 Ibid., 114

(15)

Een andere bron van informatie waaruit de financiële waarden van de schilderijen duidelijk worden zijn de bedragen die ervoor neergelegd werden op veilingen. Het was namelijk gebruikelijk dat kunstcollecties na de dood van de samensteller ervan, werden geveild. Op een veiling in Amsterdam LQZHUGµ(HQSULHVWHUYDQ*DEULHO

0HW]X¶YHUNRFKWYRRUVOHFKWVHOIJXOGHQ34 Het is heel goed mogelijk dat het hier gaat om een schilderij van de katholieke priester Simon Klein, dat Metsu rond 1662 geschilderd heeft. Later is het werk verloren gegaan.35 Een nog veel kariger bedrag ZHUGEHWDDOGYRRUHHQµ6WXNMHQYDQ*DEULHO0HWVX¶GDWLQZHUGYHUNRFKWXLWKHW

bezit van de herbergier Cornelis van der Lucht, namelijk 1 gulden.36 Dit zijn echter twee uitzonderlijk lage bedragen die werden betaald voor het werk van Metsu. In het algemeen kunnen we zeggen dat de bedragen die aan het einde van de zeventiende eeuw betaald werden voor het werk van Metsu aanzienlijk waren en na het uiterste lage verkoopbedrag van 1 gulden in 1657 langzaam stegen. Zo werd tijdens een Amsterdamse veiling op 9 april 1687 µ(HQ *HOW-weeger van Gabriel Metzu, heel SX\FN¶YHUNRFKWYRRUKHWYHHO JURWHUHEHGUDJYDQJXOGHQ37 Tijdens de verkoop van de collectie van de kunsthandelaar Hendrick Stoffelsz. van Swoll op 22 april 1699, werd KHW VFKLOGHULM µ0X]LHN-=DQJHUV YDQ *DEULHO 0HW]X¶ YHUNRFKW YRRU 

gulden, wat een gemiddelde prijs is voor een ezelschilderij uit deze tijd.38 Dit bedrag valt echter in het niet bij het bedrag dat voor een ander schilderij uit zijn collectie werd neergelegd: 400 gulden voor Allegorie op het geloof van Johannes Vermeer. Het VFKLOGHULMZHUGPHWGHYROJHQGHZRRUGHQRPVFKUHYHQµ(HQ]LWWHQGH9URXZPHWPHHU

beteekenisse, verbeeldende het Nieuwe Testament, door Vermeer van Delft, kragtig en gloejent geschildert¶39

Een andere veiling waarbij schilderijen van Vermeer werden geveild vond plaats op 16 mei in het jaar 1696. Jacob Dissius, die de collectie schilderijen van Pieter van Ruyven in 1683 had geërfd, overleed in oktober 1695.40 Hierdoor verscheen er zes maanden later in Amsterdam een advertentie met een aankondiging van de veiling van de collectie van Dissius. In deze aankondiging werd vermeld dat de collectie van

34 Hoet, 1752, 32

35 Roelofs, 2010, 107

36 Ibid., 110

37 Ibid., 110-111

38 Ibid., 116

39 Blankert, 1987, 67

40 Montias, 1989, 255

(16)

Dissius 21 schilderijen van Vermeer bevatte, waarbij zij zeer lovend werden EHVFKUHYHQDOVµX\WQHPHQGHNUDFKWLJHQKHHUOLMNJHVFKLOGHUW¶41

De hoogste prijs werd betaald voor het Gezicht op Delft (afb. 4), namelijk 200 gulden. Voor de Vrouw met weegschaal werd 175 gulden neergelegd en voor Het melkmeisje 155 gulden.42 Twee schilderijen van Vermeer die heden ten dage niet meer bekend zijn, werden verkocht voor 95 en 81 gulden. Het ging hier om µ'DHUHHQ

seigneur zyn handen wast, in een doorsiende Kamer, met beelden, konstig en raer van GLWR¶ HQ µ(HQ 0XVLFHHUHQGH 0RQVU HQ -XIIU LQ HHQ .DPHU YDQ GHQ ]HOYHQ¶43 De kantwerkster ging voor niet meer dan 28 gulden over de toonbank. De laagste prijzen ZDUHQ HFKWHU YRRU WZHH µWURQLHV¶ EHLGHQ ZHUGHQ YHUNRFKW YRRU  JXOGHQ SHU VWXN

Erg slecht is dit nog niet, want een tronie van Rembrandt werd op dezelfde veiling verkocht voor slechts 7 gulden en 5 stuivers.44

Volgens Albert Blankert in zijn boek Vermeer zijn de bedragen die op deze veiling EHWDDOG ZHUGHQ YRRU GH VFKLOGHULMHQ YDQ 9HUPHHU µUHVSHFWDEHOH SULM]HQ HHQ

JHZDDUGHHUG HLJHQWLMGV VFKLOGHU ZDDUGLJ¶. De prijzen die betaald werden voor schilderijen van de zogenaamde mode-schilders als Gerard Dou of Frans van Mieris lagen echter nog wat hoger: voor een schilderij van een van deze fijnschilders werd YROJHQV %ODQNHUW ]R¶Q  WRW  JXOGHQ EHWDDOG45 Zowel de schilderijen van Gabriel Metsu als de schilderijen van Johannes Vermeer haalden deze bedragen niet.

Hoewel de schilderijen van Metsu zich in meer belangrijke collecties dan de schilderijen van Vermeer bevonden, deden de verkoopprijzen van de schilderijen van Vermeer op veilingen zeker niet onder voor die van Metsu.

Beschrijvingen

De schilderijen van zowel Metsu als Vermeer werden in de zeventiende eeuw door burgers uit de bovenlaag van de maatschappij gekocht en gingen voor aanzienlijke prijzen over de toonbank tijdens veilingen. Maar wat werd er nu precies gewaardeerd in hun schilderijen?

Om een antwoord te krijgen op deze vraag kijk ik naar een aantal contemporaine bronnen waarin iets wordt vermeld over de schilderijen van Metsu en Vermeer. Een

41 Blankert, 1987, 66

42 Blankert, 1987, 66

43 Ibid., 216

44 Montias, 1989, 257

45 Blankert, 1987, 67

(17)

document waarin een schilderij van Metsu wordt behandeld is het gedicht Op de Schildery van een Kraamvrouw, in de zaal van den E. Heer Scheepen Jan Jakobsen Hinloopen, door G. Moetsu geschildert van de Amsterdamse schrijver en dichter Jan Vos. Dit gedicht is opgenomen in de bloemlezing Alle de Gedichten, dat voor het eerst gepubliceerd werd in 1662. Het gedicht is gewijd aan het in 1661 door Metsu geschilderde schilderij Het kraambezoek. Vos prijst in dit gedicht vooral het verhalende element in de voorstelling, dat volgens hem zeer overtuigend is weergegeven. Daarnaast is hij vol lof over de levensechtheid van het geschilderde tafereel:

µ:DWZRQGHUNRPW0RHWVXDDQRQVJH]LFKWYHUWRRJHQ"

¶W,VOHHYHQGWYOHHVHQEORHGWMD]LOYHUZROHQ]\GW

De kunst heeft op het oog een ongemeen vermoogen.

'¶DOWHHOHQGH1DWXXUEHVWHUIWYDQHQNHOHVSLMW

1X]\XLWGRRGHYHUI]RROHYHQGLJK]LHWVFKHSSHQ¶

(...) 46

Zoals eerder aan bod is gekomen had de verzamelaar Jan Jacobsz. Hinlopen rond 1661 Het kraambezoek van Metsu in zijn bezit en is hij daarmee waarschijnlijk ook de eerste eigenaar van het schilderij geweest. Het is daarnaast bekend dat Hinlopen aan Vos de opdracht gegeven heeft om een lofprijzing te schrijven op het schilderij.

Aangezien het gedicht van Jan Vos in opdracht geschreven is en hij het schilderij daarom wel moest prijzen, kunnen we hierdoor weinig afleiden over de werkelijke waardering van Jan Vos voor het schilderij.47 Wél is duidelijk dat Jan Vos in zijn lofrede op het schilderij vooral de stofuitdrukking van de verschillende materialen als wol, zilver en zijde naar voren haalt. Dit aspect komt helemaal overeen met wat er in de zeventiende eeuw in het algemeen gewaardeerd werd in de schilderkunst. In het artikel µ'LGDFWLF DQG 'LVJXLVHG 0HDQLQJV" Several seventeenth-century texts on SDLQWLQJ DQG WKH LFRQRORJLFDO DSSUDFK WR GXWFK SDLQWLQJV RI WKLV SHULRG¶ YDQ (ULF -

Sluijter, komen namelijk een aantal zeventiende-eeuwse bronnen naar voren die laten zien wat er belangrijk gevonden werd in de schilderkunst, en wat er dus ook in die tijd

46 Waiboer, 2010, 190. Foto van bladzijde 654 van Jan Vos, Alle de gedichten van den poëet Jan Vos.

Verzamelt en uitgegeven door J.L., vol. 1, Amsterdam 1662, Universiteitsbibliotheek (UvA) Bijzondere collecties

47 Ibid., 24

(18)

werd gewaardeerd. Sluijter haalt onder andere Lof der schilder-konst aan, geschreven door de schilder Philips Angel in 1642. Deze tekst was oorspronkelijk een lezing die Philips Angel in 1641 voorgedragen had aan de leden van het schildersgilde in Leiden. Aangezien Metsu zelf lid was van dit gilde en in deze tijd nog in Leiden woonde en werkte, is het niet ondenkbaar dat deze lezing Metsu ook ter ore is gekomen. Angel plaatst in het traktaat de schilderkunst boven de beeldhouwkunst, omdat de schilderkunst alles wat zichtbaar is in de natuur kan imiteren. Door middel van verf kunnen allerlei soorten materialen, maar ook natuurverschijnselen als regen, licht, en wolken worden uitgedrukt, terwijl dit met de beeldhouwkunst niet mogelijk is. Schilderkunst heeft volgens Angel het vermogen tot µVFKLMQVRQGHUVLMQ¶48 Angel noemt de schilder daarom ook een nabootser van het leven. De schilder moet de natuur en zijn optische effecten heel goed bestuderen, zodat hetgeen dat hij schildert zo goed als echt lijkt. Volgens Angel moet een schilderij van de grootste meester niet herkenbaar zijn door de manier van schilderen, maar door µGH RQJHZRRQH

RYHUHHQNRPLQJHGLHKHWPHWKHWOHYHQKHHIW¶49 Verder is het grootste compliment dat een schilder kan ontvangen volgens Angel dat µPHQQR\WWHYRUHQYDQVXOFNHQD-by- NRPLQJKHQDH¶WOHYHQJHKRRUWHQKDG¶50

Naast Philips Angel is er een aantal andere schrijvers die het waarheidsgetrouwe als belangrijkste criterium van de schilderkunst noemen. Zo schrijft de schilder, theoreticus en dichter Samuel van Hoogstraeten, die zelf onder andere zogenaamde µEHGULHJHUWMHV¶ RI µWURPSH-O¶RHLOV¶ VFKLOGHUGH µ'H VFKLOGHUNRQVW LV HHQ ZHWHQVFKDS

om alle ideen, ofte denkbeelden, die de gansche zichtbare natuer kan geven, te YHUEHHOGHQ HQ PHW RPWUHN HQ YHUZH KHW RRJ WH EHGULHJHQ¶ (Q RRN µ:DQW HHQ

volmaekte Schildery is als een spiegel van de Natuer, die de dingen, die niet en zijn, doet schijnen te zijn, en op een geoorlofde vermakelijke en prijslijke wijze EHGULHJW¶51

Een andere schilder, Dirk Rafaelsz. Camphuysen, beschreef de schilderkunst als µ(HQYOH\HQG¶GRRJEHGURFK¶WZHOFNQDDFNWW¶DHQVFKRXZHQJHHIW+RHGDWK\LVLQ¶W

KDUWGLH¶WPDHFNWHQGLHKHWKHHIW¶52

48 Sluijter, 1997, 81

49 Ibid., 82

50 Ibid., 82

51 Ibid., 85

52 Ibid., 86

(19)

Het kunnen imiteren van de gehele werkelijkheid werd dus als de kracht van de schilderkunst beschouwd, waardoor deze eigenschap van de schilderkunst door de schilder moest worden uitgebuit. Een goed schilderij was in de ogen van de zeventiende-eeuwer dan ook een schilderij dat het oog kon bedriegen en dat de beschouwer bijna deed geloven of het geschilderde tafereel echt was.

Uit het advies dat Philips Angel in zijn Lof der schilder-konst geeft aan schilders, namelijk om hun schilderijen aan te kleden met een µYHUçierende Rijckelijckheydt¶

aan objecten, omdat dit erg gewaardeerd werd door kunstliefhebbers en de schilderijen daardoor beter te verkopen zouden zijn, wordt duidelijk dat in de zeventiende eeuw schilderijen die erg decoratief zijn erg geliefd waren en dat dit dus ook een aspect is dat toen zeer gewaardeerd werd in de schilderkunst. 53

Een andere bron waarin een schilderij van Metsu wordt beschreven is eveneens van de hand van Jan Vos. Het gaat om het gedicht 2SG¶$IEHHOGLQJYDQGHQHHUZDDUGLJHQ

Heer Simon Klein, door Metsu geschildert. Dit gedicht gaat over het verloren gegane portret van de katholieke priester Simon Klein, geschilderd rond 1662. Jan Vos schrijft in dit gedicht niet zozeer over de artistieke uitvoering van het portret, maar hij laat wel blijken dat hij het schilGHULMYLQGWJHWXLJHQYDQNXQVWHQDDUVWDOHQWµ'XV]LHW

PHQ¶WEHHOGWYDQ.OHLQGRRUNXQVWLQ¶WNOHLQYHUWRRJHQ¶54 Het is niet bekend of dit gedicht ook in opdracht gegeven is. Volgens Adriaan Waiboer in zijn boek Gabriel Metsu heeft Jan Vos het portret van Klein in het atelier van Metsu gezien, toen Metsu ook nog het schilderij voor Jan Jabosz. Hinlopen aan het schilderen was.55 Dit is zeer aannemelijk, omdat beide schilderijen rond dezelfde tijd zijn ontstaan. Het is daarom heel goed mogelijk dat Jan Vos geïnspireerd was tot het schrijven van het gedicht, nadat hij het portret van Klein in het atelier van Metsu had gezien. In dat geval moet Jan Vos erg onder de indruk van het schilderij zijn geweest en kunnen we mogelijk spreken van een grote waardering van Jan Vos voor Metsu.

Terwijl er met betrekking tot Metsu twee geschreven bronnen bekend zijn over specifieke kunstwerken, is er over Vermeer een aantal documenten bekend die iets ]HJJHQ RYHU GH µNXQVWHQDDU 9HUPHHU¶ Zo heeft bijvoorbeeld in 1654 de Delftse boekenverkoper Arnold Bon een lofrede geschreven op Carel Fabritius, nadat deze in

53 Angel, 1972, 39

54 Roelofs, 2010, 123

55 Ibid., 107

(20)

1654 was omgekomen bij de ontploffing van het Delftse kruithuis.56 In het laatste couplet van deze lofrede wordt duidelijk dat Arnold Bon Vermeer als de schilder zag aan wie Fabritius de fakkel zou overdragen. Vermeer zou daarmee de nieuwe grote schilder in Delft zijn:

µ6RRGRRY¶GDQGHVH3KHQL[W¶RQVHUVFKDGH ,Q¶WPLGGHQHQLQ¶WEHVWHYDQ]\QVZLHU

0DDUZHHUJHOXNNLJUHHV¶HUX\W]\QYLHU Vermeer, die meesterlyck betrDG]LMQSDGH¶57

In de artistieke gemeenschap in Delft moet Vermeer als schilder inderdaad zeer zijn gewaardeerd, want hij werd door zijn kunstbroeders maar liefst vier keer uitgeroepen tot hoofdman van het Delftse Sint Lucas gilde, namelijk in de jaren 1662, 1663, 1670 en 1671.58 Daarnaast beschreef Pieter Teding van Berckhout, een kunstverzamelaar XLW'HQ+DDJ9HUPHHUDOVµXQH[FHOOHQWSHLMQWUH¶ HHQXLWVWHNHQGHVFKLOGHU WRHQKLM

op 14 mei 1669 per boot naar Delft reisde en Vermeer bezocht, die hem enkele schilderijen liet zien. Vijf weken later keerde de kunsthandelaar terug naar Delft om daar nogmaals de schilder te bezoeken. 'LW NHHU QRHPGH KLM 9HUPHHU µXQ FHOHEUH

SHLMQWUH¶ HHQ EHURHPGH VFKLOGHU  Hieruit kunnen we opmaken dat Vermeer in zijn eigen tijd zeer bekend moet zijn geweest en een hoge reputatie had als schilder. Van de schilderijen die Van Berckhout te zien kreeg zei hij dat de meest bijzondere en merkwaardige eigenschap in de weergave van het perspectief lag.59 Welke schilderijen van Vermeer hij onder ogen heeft gehad is echter niet bekend.

In 1666 is het Journal de Voyage van Balthasar de Monconys uitgegeven. In dit reisverslag heeft de Franse diplomaat onder andere beschreven hoe hij op 11 augustus 1663 met een trekschuit van Den Haag naar Delft voer en daar Vermeer ontmoette:

µ,Q'HOIWRQWPRHWWHLNGHVFKLOGHU9HUPHHU>VLF@GLHQLHW één van zijn werken bezat;

maar we zagen er een bij een bakker waarvoor zeshonderd pond was betaald, hoewel

56 Blankert, 1987, 154

57 Ibid., 154

58 Haak, 1984, 445

59 Westermann, 2008, 33

(21)

er slechts één figuur op stond en waarvoor zes pistolen denk ik nog te veel betaald ZDV¶60

Mogelijk gaat het hier om de eerder genoemde, in Delft woonachtige bakker Hendrick van Buyten, van wie bekend is dat hij drie schilderijen van Vermeer in zijn bezit heeft gehad. Opvallend is dat Balthasar de Monconys in dit reisverslag geen beschrijving geeft van het schilderij van Vermeer, iets wat misschien wel valt te verwachten bij de DDQVFKRXZLQJ YDQ HHQ VFKLOGHULM YDQ µXQ FHOHEUH 3HLMQWUH¶ +LM JDDW QLHW LQ RS GH

iconografie, het kleurgebruik en de kwaliteit van het schilderij. Er wordt door hem alleen geschreven dat er slechts één figuur op het werk te zien was. Daarnaast geeft hij aan dat de prijs die voor het schilderij was betaald, naar zijn idee te hoog was geweest. Het is inderdaad zo dat een bedrag van zeshonderd pond, dat waarschijnlijk evenveel was als zeshonderd gulden, buitensporig hoog is wanneer we dat vergelijken met de bedragen die op de veiling van 1696 betaald werden voor de schilderijen van Vermeer. Het Gezicht op Delft, dat een vrij groot schilderij is, werd toen verkocht voor een bedrag van 200 gulden. Daarmee was het werk het duurst verkochte schilderij op de veiling. De uitspraak van Balthasar de Monconys is daarom begrijpelijk. Doordat de Monconys nauwelijks een beschrijving geeft van het schilderij en eigenlijk alleen rept over de te hoge prijs die ervoor was betaald, kunnen we hieruit weinig halen van een positieve waardering voor Vermeer.

Verder wordt Vermeer ook nog genoemd als een van de Delftse kunstenaars in het in 1667 uitgekomen Beschryvinge der Stadt Delft, geschreven door Dirck van Bleyswyck. Van Vermeer is alleen de naam en het geboortejaar vermeld, in tegenstelling tot sommige andere kunstenaars uit Delft, die veel uitvoeriger worden beschreven. Hierdoor lijkt het zo dat er aan de aanwezigheid van Vermeer in Delft geen grote waarde werd gehecht, maar volgens Albert Blankert werden door zeventiende-eeuwse stadsbeschrijvers alleen de reeds gestorven of vertrokken inwoners uitvoerig beschreven. Omdat Vermeer in deze tijd nog in Delft woonachtig was, zegt de beknopte vermelding van Vermeer in Beschryvinge der Stadt Delft volgens Blankert daarom niets over de waardering die Vermeer in Delft genoot.61 Tenslotte is er een notitie bekend van de Amsterdamse stadsdokter Jan Sysmus, geschreven kort voor of na het overlijden van Vermeer. In zijn notitie heeft de dokter

60 Blankert, 1987, 49

61 Ibid., 154

(22)

een lijst aantekeningen opgesteld over een groot aantal schilders. Niet altijd had hij het bij de omschrijvingen van de schilders bij het juiste eind. De voornaam van Vermeer had hij bijvoorbeeld mis, hij noemde hem Otto, maar hij was wel op de KRRJWH YDQ GH RQGHUZHUSHQ YDQ 9HUPHHU µ9DQ GHU 0HHU -RQNHUWMHV HQ FDVWHHOWMHV

'HOIWKLHW2WWR¶62 Deze bron laat volgens Albert Blankert zien dat er in Amsterdam ten minste één liefhebber was die aandacht had voor de schilderijen van Johannes Vermeer.63

Zoals uit het voorgaande duidelijk is geworden, zijn er meer contemporaine beschrijvingen overgebleven over Vermeer, dan over Metsu. De beschrijvingen van Metsu gaan over specifieke kunstwerken, waardoor we ons enig beeld over de waardering van die werken kunnen vormen. Metsu werd in ieder geval gewaardeerd als een schilder die verschillende materialen en oppervlakken waarheidsgetrouw kon uitbeelden, en op die manier zijn schilderijen een overtuigende levensechtheid kon JHYHQFRQIRUP GHµUHJHOV¶YDQGHWLMG'HEHVFKULMYLQJHQYDQ9HUPHHU JDDQHFKWHU

QLHWRYHUGHVFKLOGHULMHQPDDURYHUGHµNXQVWHQDDU9HUPHHU¶9HUPHHUNRPWLQGH]H

beschrijvingen onder andere naar voren als een beroemd en bekend schilder, waardoor het er op lijkt dat Vermeer in de zeventiende eeuw in ieder geval een grotere naam had dan Metsu. Gezien de kleine verspreiding van de schilderijen van Vermeer buiten Delft, is het zeer opmerkelijk dat Vermeer een grotere naamsbekendheid dan Metsu lijkt te hebben gehad, juist ook omdat de schilderijen van Metsu zich in belangrijke kunstcollecties hebben bevonden en de schilderijen van Vermeer niet. Doordat er geen enkele beschrijving van een schilderij van Vermeer is overgebleven, is het echter niet duidelijk wat men in de zeventiende eeuw juist wel of niet in zijn schilderijen waardeerde. Wel kunnen we aannemen dat ook zijn VFKLOGHULMHQ EHRRUGHHOG ZHUGHQ RS GH PDWH ZDDULQ KHW JHVFKLOGHUGH KHW µHFKWH¶

imiteerde.

62 Ibid., 211

63 Ibid., 155

(23)

Hoofdstuk 2: De waardering van Metsu en Vermeer in de achttiende eeuw

Metsu en Vermeer verzameld in binnen- en buitenland

$DQ KHW HLQGH YDQ GH ]HYHQWLHQGH HHXZ QD 0HWVX¶V GRRG LQ  KDGGHQ

verschillende belangrijke kunsthandelaren uit Amsterdam, zoals Gerrit Uylenburgh, schilderijen van Metsu in bezit. Daarnaast bevonden zijn schilderijen zich in een aantal prominente kunstcollecties.

In de achttiende eeuw zou de belangstelling voor het werk van Metsu bij kunstverzamelaars blijven bestaan. Pieter Leendert de Neufville, Govert van Slingelandt en Gerret Braamcamp zijn een aantal van die achttiende-eeuwse kunstverzamelaars die schilderijen van Metsu kochten voor in hun verzameling.

Een van de grootste en meest befaamde verzamelingen van Nederlandse kunst uit de zeventiende eeuw was gevormd door Gerret Braamcamp. Van vele kunstenaars die in de achttiende eeuw erg geliefd waren had Braamcamp verschillende schilderijen in zijn collectie. Na Adriaen van Ostade en Philip Wouwermans, was Metsu met tien schilderijen de kunstenaar die het breedst vertegenwoordigd was in zijn verzameling.64 Schilderijen van Metsu in de Braamcamp verzameling waren onder andere Briefschrijvende man (National Gallery of Ireland, Dublin), Brieflezende vrouw (National Gallery of Ireland, Dublin), Een vrouw die haringen verkoopt (Rijksmuseum, Amsterdam) en Het kraambezoek.65

Een andere zeer fraaie verzameling zeventiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst was in het bezit van stadhouder Willem V. Deze verzameling was oorspronkelijk bijeengebracht door Govert van Slingelandt, die zijn gehele kabinet in 1767-1768 aan Willem V had verkocht. Vanaf 1775 was deze collectie voor het publiek te bezichtigen in een daarvoor speciaal gebouwde galerij aan het Buitenhof in Den Haag.66 De verzameling bestond uit veertig Hollandse kabinetstukken en bevatte schilderijen van onder meer Rembrandt, Gerard Dou, Jan Steen, Potter en Van Dyck, maar ook van Metsu.

Gabriel Metsu was daarnaast met een aantal schilderijen vertegenwoordigd in de verzameling van Jeronimus Tonneman. Hij bezat een grote hoeveelheid tekeningen,

64 Kiers, Tissink, 2000, 298

65 Waiboer, 2010, 24

66 Kiers, Tissink, 2000, 299

(24)

SDVWHOVHQ]LOYHUHQYRRUZHUSHQPDDURRN]R¶QYLMIWLJVFKLOGHULMHQ,QZHUG]LMQ

collectie geveild. Paulus Potter, Gerard de Lairesse en Adriaen van de Velde waren de kunstenaars die het meeste geld opbrachten, maar daarna volgde Metsu. De werken van Paulus Potter brachten in totaal een ruime 3000 gulden op, de schilderijen van De Lairesse en Van de Velde 1500 gulden, en de werken van Metsu 1405 gulden.67

Uit het feit dat de schilderijen van Metsu zich in de achttiende eeuw in een aantal belangrijke Nederlandse kunstverzamelingen hebben bevonden, kunnen we concluderen dat de schilderijen van Metsu toentertijd in Nederland gewilde kunstwerken moeten zijn geweest. Dit lijkt in tegenstelling te zijn tot het werk van Vermeer. In geen van de bovengenoemde verzamelingen komt namelijk een schilderij van Vermeer voor. Wel is bekend dat de Nederlandse verzamelaar Jan Gildemeester naast schilderijen van onder anderen Rembrandt, Paulus Potter en Gerard Ter Borch, ook De astronoom (Museé du Louvre, Parijs) van Vermeer in bezit heeft gehad.68

In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen dat de schilderijen van Metsu en Vermeer in de zeventiende eeuw hoofdzakelijk hun weg vonden naar Nederlandse kopers. In Duitsland, Engeland en Frankrijk was, onder invloed van de daar heersende idealen van het classicisme, in die periode haast nog geen belangstelling voor de Nederlandse schilderkunst, die over het algemeen niet bij de regels van het classicisme aansloot. De Nederlandse schilderschool kenmerkte zich juist door de ]RJHQDDPGHµODJHRQGHUZHUSHQ¶DOV KHW ODQGVFKDSHQKHW JHQUHVWXN +HW LV GDQRRN

niet verwonderlijk dat er zich aan het begin van de achttiende eeuw haast geen Nederlandse kunstwerken in de collectie van bijvoorbeeld de Franse koning Lodewijk XIV hebben bevonden. In 1710 waren er alleen een Rembrandt, een stilleven van Jan Davidsz. de Heem en drie schilderijen van de classicistisch werkende en in hofkringen zeer geliefde schilder Cornelis van Poelenburgh te vinden.69

In de loop van de achttiende eeuw trad er echter een belangrijke verandering in. In Frankrijk, Duitsland en Engeland werd de classicistische theorie steeds meer achter zich gelaten. De classicistische theorie zou uiteindelijk plaats maken voor de ideeën van the picturesque en de sensibilité, die in de tweede helft van de achttiende eeuw

67 Kiers, Tissink, 2000, 298

68 Ibid., 298

69 Grijzenhout, 1992, 33

(25)

hun oorsprong vonden. Mede daardoor kon er meer belangstelling voor de naturalistische kunst van de Nederlanden ontstaan.

Naast deze ontwikkeling op het gebied van smaak, begon in de achttiende eeuw de internationale kunsthandel in West-Europa vorm aan te nemen. Daarbij ontstond bij zowel Duitse als Franse kunstverzamelaars een sterke voorkeur voor de kleine Nederlandse genrestukken van de vorige eeuw.70 Daarnaast werden in Engeland vooral de schilderijen van Nederlandse landschapsschilders als Albert Cuyp, Meindert Hobbema en Ruysdael erg geliefd, maar ook andere typisch Nederlandse genres als het genrestuk vonden hun weg naar het Verenigd Koninkrijk.

Welke van de Nederlandse schilders Duitse en Franse verzamelaars graag in hun collecties opnamen, wordt onder meer duidelijk door de beschrijvingen van de IUDQVPDQ'H]DOOLHUG¶$UJHQYLOOHHQGH'XLWVHU'XLWVWH:LOKHOP7LVFKEHLQ'H]DOOLHU

'¶$UJHQYLOOH ZDV een kunstkenner die in een uitgave van het Franse tijdschrift Mercure de France in 1727 een adviesbrief publiceerde voor toekomstige kunstverzamelaars. In deze brief bevond zich een lijst met noordelijke meesters die G¶$UJHQYLOOH DDQEHYHOHQVZDDUGLJ YRQG voor een goed schilderijenkabinet.

Kunstenaars die hij noemde waren onder anderen Dürer, Holbein, Lucas van Leyden, Brueghel, Rubens, Van Dyck, Brouwer, Gerard Dou en Van Mieris, maar ook µ9DQGHUPHHU¶71 De schilder Duitste Wilhelm Tischbein verbleef tussen 1771 en 1773 in Nederland. In zijn beschrijving van een goede samenstelling van een Hollands schilderijenkabinet, noemde hij naast schilders als Rembrandt, Dou, Van Mieris en Wouwermans, ook Metsu.72 Zowel Metsu als Vermeer werden dus in ieder geval één keer in het buitenland aanbevolen voor een goede verzameling Nederlandse kunst.

De verspreiding van de schilderijen van Vermeer binnen Europa bleek echter veel kleiner te zijn dan de verspreiding van de schilderijen van Metsu. Terwijl er tenminste achttien schilderijen van Metsu naar belangrijke Duitse collecties gingen, gingen er slechts vier schilderijen van Vermeer naar Duitsland.73 De hertog van Braunschweig had bijvoorbeeld in 1711 het schilderij Dame en twee heren (Herzog Anton Ulrich- Museum, Braunschweig) van Vermeer in zijn bezit.74 Daarnaast is bekend dat De koppelaarster (Staatliche Kunstsammlungen, Gemäldegalerie Alte Meister, Dresden)

70 Waiboer, 2010, 25

71 Blankert, 1987, 156

72 Kiers, Tissink, 2000, 297

73 Waiboer, 2010, 46

74 Blankert, 1987, 180

(26)

van Vermeer uit 1656 in 1741 gekocht was door de keurvorst van Saksen, August III.75 Het jaar daarop kocht de keurvorst Lezend meisje bij het venster (Staatliche Kunstsammlungen, Gemäldegalerie Alte Meister, Dresden). Opvallend is echter dat dit schilderij verkocht was onder de naam van Rembrandt, zo blijkt uit een brief van

DSULOµ2QGHUGHVFKLOGHULMHQGLHXwe excellentie zult ontvangen, bevindt zich HHQ5HPEUDQGWYRRUVWHOOHQGHHHQPHLVMHYRRUHHQUDDP¶76

Verder kwamen er in de achttiende eeuw maar liefst veertig schilderijen van Metsu op de kunstmarkt van Parijs, en van Vermeer slechts drie.77 Als gevolg hiervan waren de schilderijen van Metsu in de tweede helft van de achttiende eeuw te vinden in de meest prestigieuze collecties van Frankrijk, waaronder die van Koning Lodewijk XV.78

Ook de opvolger van Koning Lodewijk XV had belangstelling voor het werk van Metsu, want in 1783 kocht Lodewijk XVI met behulp van de Parijse kunsthandelaar Alexandre--RVHSK 3DLOOHW 0HWVX¶V Groentemarkt te Amsterdam (Museé du Louvre, Parijs) (afb. 5). Dit schilderij, dat geschilderd is tussen 1657 en 1661, werd door de Koning gekocht voor het uitmuntend hoge bedrag van 18.051 francs.79

Waarschijnlijk was de smaak voor de schilderijen van Metsu groter dan die voor de schilderijen van Vermeer, want twee jaar later probeerde dezelfde kunsthandelaar De geograaf (Städelsches Kunstinstitut und Städtische Galerie, Frankfurt am Main) en De astronoom van Vermeer te verkopen aan Lodweijk XVI, maar het mocht niet baten: beide werden niet door de koning gekocht.80

Naast Duitsland en Frankrijk bevond zich ook in Engeland aan het begin van de achttiende eeuw al een aantal schilderijen van Metsu. Zo had de Royal Saxon collectie in 1711 vier schilderijen van Metsu gekocht, waaronder Een oude man die gevogelte verkoopt en Een jonge vrouw die gevogelte verkoopt, deze zijn beide geschilderd in 1662 en bevinden zich thans in de Staatliche Kunstsammlungen in de Gemäldegalerie Alte Meister te Dresden .81

Ook van Vermeer was in Engeland een schilderij te vinden: de Engelse koning George III had in 1742 De muziekles (Royal Collection, Her Majesty Queen Elizabeth

75 Ibid., 171

76 Blankert, 1987, 173

77 Waiboer, 2010, 46

78 Ibid., 25

79 Ibid., 47

80 Ibid., 47

81 Ibid., 25

(27)

II, Londen) verworven. Hij had dit schilderij echter gekocht als een werk van Frans van Mieris.82 Het valt op dat in ieder geval twee keer dat een Vermeer door een Europese vorst werd gekocht, de betreffende schilderijen aan andere kunstenaars waren toegeschreven, in dit geval Rembrandt en Frans van Mieris. De naam van Vermeer lijkt in de achttiende eeuw dus niet zoveel te hebben betekend en niet altijd gekoppeld te zijn aan zijn schilderijen. Toch werden de schilderijen blijkbaar wel als belangrijke kunstwerken van hoge kwaliteit herkend.

Eenmaal, andermaal...verkocht!

Uit het eerste hoofdstuk is gebleken dat de bedragen die betaald werden voor de schilderijen van Metsu en Vermeer op veilingen in de zeventiende eeuw, met elkaar vergelijkbaar waren. De prijzen van de schilderijen van Vermeer deden in ieder geval niet onder voor die van Metsu. Maar hoe verhielden de verkoopprijzen van de schilderijen van beide meesters zich tot elkaar op veilingen in de achttiende eeuw?

In een veilingcatalogus van een veiling in Amsterdam in 1719 werd Het melkmeisje DIE YDQ9HUPHHURPVFKUHYHQDOVµ+HWYHUPDHUGH0HONPH\VMHGRRU9HUPHHU¶83 Veelal werd dit schilderij in de achttiende eeuw al geroemd om het licht. Zo werd Het melkmeisje in 1765 beschrHYHQDOVµNUDFKWLJYDQOLFKWHQEUXLQHQVWHUNZHUNHQGH¶HQ

LQ ZHUGJHVFKUHYHQGDW µKHW /LFKWKHW JHHQGRRUHHQ9HQJVWHUWHU ]\GHLQYDOW

  HHQH YHUZRQGHUO\NH QDWXXUZHUNLQJ¶ JHHIW84 In de achttiende eeuw moet Het melkmeisje in ieder geval al een zeer geliefd en bewonderd schilderij zijn geweest.

Hoewel Het melkmeisje in de veilingcatalogus werd bejubeld, op de veiling in 1719 werd er het bescheiden bedrag van 126 gulden voor betaald. Bijna twintig jaar later was de prijs van het schilderij van Vermeer flink gestegen: in 1734 werd er maar liefst 560 gulden voor betaald. In 1768 werd Het melkmeisje het duurste schilderij van Vermeer dat verhandeld werd in de gehele achttiende eeuw: het bracht 925 gulden op.85

Dit betekende echter niet dat de schilderijen van Vermeer in de achttiende eeuw meer geld opbrachten dan de schilderijen van Metsu. Er zijn namelijk minstens vijftien schilderijen van Metsu bekend die tijdens dezelfde periode voor meer dan 925 gulden werden verkocht. In 1774 werd voor Een vrouw die haringen verkoopt

82 Ibid., 46

83 Blankert, 1987, 156

84 Ibid., 156

85 Waiboer, 2010, 46

(28)

bijvoorbeeld 1.610 gulden betaald. In 1779 werd voor hetzelfde schilderij zelfs 3.000 gulden gegeven. Het hoogste bedrag werd neergelegd voor Briefschrijvende man en Brieflezende vrouw: in 1771 brachten zij samen 5.205 gulden op.86

We kunnen nog beter beoordelen hoe beide meesters zich tot elkaar verhielden op veilingen, door de verkoopprijzen te vergelijken van dié veilingen waar de schilderijen van Metsu en Vermeer tegelijkertijd werden verhandeld.

Op een veiling in 1720 verkocht de Amsterdamse kunsthandelaar Hendrik Sorgh De astronoom en De geograaf van Vermeer als pendanten voor het bedrag van 150 JXOGHQ2SGH]HOIGHYHLOLQJZHUGYRRU0HWVX¶VBriefschrijvende man en Brieflezende vrouw echter 560 gulden neergelegd.87 Voor de twee schilderijen van Metsu werd dus een ruime 400 gulden meer betaald dan voor de twee werken van Vermeer.

Op een veiling in 1749 verhandelde een andere kunsthandelaar, David Ietswaert, Allegorie op het geloof van Vermeer voor 70 gulden. Dit is zeer opvallend, omdat hetzelfde schilderij een eeuw eerder voor het veel grotere bedrag van 400 gulden was verkocht. Allegorie op het geloof was dus in minder dan een eeuw tijd fors in prijs gedaald. De verkoop van Het kraambezoek van Metsu op dezelfde veiling verliep echter veel gunstiger: het schilderij werd verkocht voor 850 gulden.88

Tijdens de veiling van de collectie van de verzamelaar Pieter Leendert de Neufville op 19 juni 1765, werd er voor Vrouw die een pan schoonmaakt (verblijfplaats onbekend) van Metsu JXOGHQQHHUJHOHJGHQYRRUKHWµYHUPDHUGH¶Melkmeisje van Vermeer 560 gulden. Gezien het feit dat het Het melkmeisje toen al zeer bekend was en waarschijnlijk dus ook als een meesterwerk van Vermeer werd beschouwd, is dit prijsverschil heel begrijpelijk. Echter, op dezelfde veiling ging Jonge vrouw tekenend in een atelier (afb. 7) van Metsu, dat zich tegenwoordig in de National Gallery in Londen bevindt, voor het gigantische bedrag van 1.050 gulden over de toonbank.89 Daarmee bracht het schilderij van 0HWVXELMQDWZHHNHHU]RYHHORSDOVKHWµYHUPDHUGH

0HONPH\VMH¶ YDQ 9HUPHHU ,Q GH MDUHQ GDDUQD ]RX GH ZDDUGH YDQ Jonge vrouw tekenend in een atelier alleen nog maar stijgen: negen jaar later werd het schilderij op een veiling op 7 september 1774 verkocht voor 2.100 gulden.90

86 Ibid., 46

87 Ibid., 46

88 Ibid., 46

89 Ibid., 46

90 Van Wessem, 1966, 63

(29)

Aan de hand van deze bedragen wordt duidelijk dat veilingklanten in de achttiende eeuw veel meer geld betaalden voor de schilderijen van Gabriel Metsu dan voor de schilderijen van Vermeer. De werken van Metsu lijken door kunstverzamelaars daarom beter te zijn gewaardeerd, waardoor de schilderijen hogere bedragen konden vangen. Ook waren de schilderijen van Metsu waarschijnlijk meer gewild op de kunstmarkt. Of de waardering voor de schilderijen van Metsu werkelijk verschilde van de waardering voor Vermeer, moet verder nog blijken uit de beschrijvingen over beide kunstenaars in de achttiende-eeuwse literatuur.

Beschrijvingen

De achttiende eeuw verschilt in het opzicht van kennisvergaring over de Nederlandse schilders duidelijk met de zeventiende eeuw. In de achttiende eeuw werden er QDPHOLMNYRRUKHWHHUVWVLQGVGHSXEOLFDWLHYDQ.DUHOYDQ0DQGHU¶VSchilderboeck uit 1604, weer verzamelwerken geschreven over de Nederlandse kunst. Door deze boeken, waarin de levens en de werken van de belangrijkste Nederlandse schilders werden beschreven, kunnen we ons beter een beeld vormen over de waardering van de schilders in de achttiende eeuw, dan we kunnen over hun waardering in de zeventiende eeuw.

Het eerste verzamelwerk over de Nederlandse kunst dat in de achttiende eeuw verschenen was is geschreven door de schilder en schrijver Arnold Houbraken.

Tussen 1718 en 1721 werd in drie delen zijn De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen gepubliceerd, waarin de biografieën opgenomen zijn van ongeveer 500 Nederlandse kunstenaars uit de zeventiende eeuw.

Houbraken behandelt Metsu in het derde deel. Zeer opvallend is dat Vermeer in geen enkele van de delen is opgenomen. Hij noemt slechts kort de naam van Vermeer in de biografie van Christiaen van Couwenbergh, waarin hij één van zijn stads- en tijdgenoten wordt genoemd. Couwenbergh was een schilder die geboren was in Delft en vooral veel grote historiestukken schilderde.91

Over de biografische gegevens van Metsu heeft Houbraken echter ook niet zoveel kennis: µ+HW LV RQVOHHW GDW Z\]RRZHLQLJLQ RS]LJW YDQ]\QHOHYHQVZ\]HZHWHQWH

91 Houbraken, deel I, 1753, 236

(30)

]HJJHQ¶92 Alleen de geboorteplaats, de geboortedatum, de stad waar hij woonde en werkte, en de sterfdatum van Metsu zijn hem bekend.

Toch noemt HoXEUDNHQ 0HWVX ZHO µGH YHUPDDUGH PRGHUQH JH]HOVFKDSVFKLOGHU

*DEULHO 0HW]X¶ ZDDUXLW GXLGHOLMN ZRUGW GDW 0HWVX LQ GH DFKWWLHQGH HHXZ JURWH

naamsbekendheid genoot. Daarnaast geeft Houbraken ook nog eens visuele beschrijvingen van drie van zijn schilderijen. Hiermee is Houbraken de eerste na Jan Vos die een gedetailleerde beschrijving geeft van een schilderij van Metsu. Zo schrijft Houbraken over één van zijn schilderijen:

µ'H NRQVWPLQQHQGH KHHU +LHURQ 7RQQHPDQ KHHIW HHQ NOHHQ VWXNMH PDDU RS ¶W

allerkonstigt geschildert en geteekent, verbeeldende een vrouwtje dat de luit stelt. Het vrouwe troonetje, behalve dat het een schoon leven is, is ook schoon, dun, uitvoerig en kragtig geschildert: dus ook de hantjes, die, al hadze van Dyck geschildert, niet kunstigeUNRQGHQZH]HQ+HW)OXZHHOHMDNMHJHYRHUGPHWZLWERQW¶WVDW\QHURNMHKHW

mans beeld, de hond, en verder stilleven dat zig daar by vertoont, is elk naar zyn aart WURWVGHQDWXXUXLWJHZHUNW¶93

Zoals uit het bovenstaande blijkt waardeert Houbraken vooral de penseelvoering van 0HWVXGLHQDDU]LMQLGHHµVFKRRQGXQXLWYRHULJHQNUDJWLJ  ¶LV'DDUQDDVW JHHIW

Houbraken Metsu nog eens een groot compliment door te zeggen dat de in die tijd zeer goed gewaardeerde Van Dyck de handen van de vrouw niet mooier had kunnen schilderen. Verder spreekt Houbraken, net als Jan Vos, over het vermogen van Metsu om de verschillende materialen hun eigen specifieke stofuitdrukking te geven. Dit YHUPRJHQNRPWRRNQDDUYRUHQLQ+RXEUDNHQ¶VNDUDNWHULVHULQJYDQHHQDDQWDODQdere schilderijen:

µ9HHOW\GVKHHIWK\RRN JHVFKLOGHUWHHQ 9URXZWMHGDW XLWVWDOW PHWJURHQWHIUXLWYLV

vogels, of viervoetig wilt, en een dienstmaagt die te markt komt. Onder deze soort van VWXNMHVZHONHGRRUJDDQVQLHWJURRW]\QYLQWPHQµHUGLH]RRnatuurlyk uitvoerig en NRQVWLJ QDDU ¶W OHYHQ JHYROJW ]\Q GDW KHW HHQ OXVW LV RP WH ]LHQ RI RRN ZHO HHQ

ingezigt tot eenig schildervertrek of teekenschool, voor aan met pleisterbeeltjes,

92 Houbraken, deel III, 1753, 40

93 Houbraken, deel III, 1753, 41-42

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de organisatie van het nieuwe stelsel agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLB) staan de agrarische collectieven centraal, maar er zijn meer partijen betrokken,

2p 10 Beschrijf aan de hand van het fragment nog twee kenmerken die typerend zijn voor deze muziek..

four appendixes, containing codicological descriptions of the manuscripts, an extensive overview of unpublished sources about Jericho, editions of the prologues to the convent

ners betrokken waren, telkens gemarkeerd werden door de uitvaardiging van nieuwe, scherpere plak- katen, waarin gedreigd werd met zwaardere straffen voor zigeuners, en

In 1980 heeft het RIKILT regelmatig aan alle Botercontrolestations voor versc l tillende bepalingen boter-en botervetmonsters ter onderzoek gestuurd.. 10 maal een

De schout stelde nu onmiddellijk een nieuwe strafeis op en vorderde dat haar lichaam naar buiten moest worden gesmeten en op een horde naar het galgenveld moest

Omdat er over de feitelijke gang van zaken tijdens de comparitie voor commissarissen ter fine van akkoord maar weinig bekend is, kan een goede inhoudelijke vergelijking

God, maar ziet daarvan tevens in zijn tijd de onmiskenbare tekenen. Het feit dat de joden nog steeds een eigen natie vormen in deze wereld, ondanks de omstan- digheid dat