• No results found

Bp Gezande baan 29 camping 2

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bp Gezande baan 29 camping 2"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inhoud

Hoofdstuk 1 Inleidende regels 1

Artikel 1 Begrippen 1

Artikel 2 Wijze van meten 6

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 7

Artikel 3 Recreatie 7

Artikel 4 Waarde – Archeologie 14

Hoofdstuk 3 Algemene regels 19

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling 19

Artikel 6 Algemene bouwregels 19

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels 20

Artikel 8 Overige regels 22

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 23

Artikel 9 Overgangsrecht 23

Artikel 10 Slotregel 24

(2)
(3)

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

plan:

het bestemmingsplan ‘Heusden Gezandebaan 29 (Camping Gezandebaan) 2010’ van de gemeente Asten.

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0743.BP02010012-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar inge- volge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

aangebouwd bijgebouw:

een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van het hoofdgebouw zoals garages, hobbyruimten, schuurtjes, huishoudelijke berg- en werkruimten en tuin- huisjes.

aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, thera- peutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij er geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking en de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt; kappers, schoonheidsspecialisten vallen vanwege de verkeersaantrekkende werking niet onder het begrip aan huis verbonden beroep.

afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

(4)

bedrijfswoning:

een woning, in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk moet wor- den geacht.

bestaande bebouwing:

bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van terinzage- legging van het ontwerpplan.

bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het plan of planonderdeel rechtskracht heeft gekregen.

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

bijgebouw:

gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op het zelfde bouwper- ceel gelegen hoofdgebouw.

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij el- kaar behorende bebouwing is toegelaten.

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

(5)

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die het- zij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

centrale recreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het recreatieterrein als geheel, zoals een ontvangstkan- toor en sanitaire voorzieningen.

dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen.

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of be- drijfsactiviteit.

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig an- der voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijn- de, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen om- gevingsrecht een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of op- gericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

kampeerplaats:

standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen.

kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermidde- len ten behoeve van recreatief verblijf.

landschapselementen:

de verzameling van landschappelijke beplantingen en natuurelementen.

(6)

lawaaisport:

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zo- danig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begre- pen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder be- grepen.

mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishou- ding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.

omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werk- zaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

ondersteunende horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte spe- cifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

overkapping/carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden be- grensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

(7)

stacaravan:

een caravan, die ook als hij als een bouwwerk valt aan te merken; niet omgevingsver- gunningsplichtig is voor het bouwen.

trekkershut:

een klein vrijstaand gebouw, zonder eigen sanitaire voorzieningen, bestemd voor ver- huur voor recreatieve doeleinden in de vorm van verblijfsrecreatie aan steeds wisse- lende wandelaars, fietsers, ruiters, kanoërs of autogebruikers, waarbij verhuur aan de- zelfde personen maximaal 3 dagen/nachten mag zijn.

verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders heb- ben.

verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detail- handel.

voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

— gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;

— gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het be- treffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorge- schreven afstand.

woning/wooneenheid:

één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

waterhuishoudkundige doeleinden:

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaat- kundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.

(8)

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoor- stenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neer- waarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

peil:

a voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maai- veld.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

(9)

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a een camping met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen;

b kampeerplaatsen;

c trekkershutten;

d één bedrijfswoning;

e (centrale) recreatieve voorzieningen;

f detailhandel, uitsluitend in ondergeschikte vorm en dienstbaar aan de ter plaatse toegestane recreatieve voorzieningen;

g horeca, uitsluitend in ondergeschikte vorm en dienstbaar aan de ter plaatse toege- stane recreatieve voorzieningen;

h waterhuishoudkundige doeleinden;

i bescherming van de buiten het plangebied gelegen ecologische hoofdstructuur, ter plaatse van de aanduiding ‘attentiegebied ehs’;

j bescherming en behoud van landschapselementen, ter plaatse van de aanduiding

‘specifieke vorm van recreatie – landschapselement’;

k bescherming en behoud van bestaande bosschages en houtopstanden.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken ten behoeve van de in 3.1 toegestane activitei- ten, met inbegrip van één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen per bestem- mingsvlak.

3.2.2 Situering bebouwing

a Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak, met uitzonde- ring van trekkershutten en sanitaire ruimten.

b Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – landschapselement’

mag geen bebouwing worden opgericht.

3.2.3 Bebouwde oppervlakte

a De bebouwde oppervlakte aan gebouwen, exclusief bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 1.110 m².

b De bebouwde oppervlakte aan sanitaire ruimten buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 120 m2.

(10)

3.2.4 Maatvoering bebouwing

De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is als volgt:

Bouwwerken algemeen Bouwwerken algemeen Bouwwerken algemeen

Bouwwerken algemeen MinimaalMinimaalMinimaalMinimaal MaximaalMaximaal MaximaalMaximaal

Afstand tot de perceelsgrens 3 m n.v.t.

Afstand tot de as van de weg 15 m n.v.t.

Bedrijfsgebouwen ten behoeve van centrale Bedrijfsgebouwen ten behoeve van centrale Bedrijfsgebouwen ten behoeve van centrale Bedrijfsgebouwen ten behoeve van centrale voorzieningen en appartementen

voorzieningen en appartementen voorzieningen en appartementen voorzieningen en appartementen

Minimaal Minimaal Minimaal

Minimaal MaximaalMaximaal MaximaalMaximaal

Goothoogte n.v.t. 5,5 m

Bouwhoogte n.v.t. 10 m

Vloeroppervlakte van een appartement n.v.t. 60 m²

Aantal appartementen n.v.t. 7

Bedrijfswoningen Bedrijfswoningen Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen MinimaalMinimaalMinimaalMinimaal MaximaalMaximaal MaximaalMaximaal

Goothoogte n.v.t. 5,5 m

Bouwhoogte n.v.t. 10 m

Inhoud n.v.t. 750 m³ inclusief

aangebouwde bij- gebouwen, tenzij de bestaande in- houd van de be- staande bedrijfs- woning reeds meer bedraagt, welke inhoud dan als maximum geldt

Afstand van de voorgevel van de bedrijfswo- ning tot de as van de weg

n.v.t. 30 m

Vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoning Vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoning Vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoning

Vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoning MinimaalMinimaalMinimaalMinimaal MaximaalMaximaal MaximaalMaximaal

Goothoogte n.v.t. 3 m

Bouwhoogte n.v.t. 5,5 m

Afstand tot voorgevel (en het verlengde daar- van) van bedrijfswoning

5 m n.v.t.

Gezamenlijke oppervlakte n.v.t. 80 m²

Afstand bijgebouwen tot bedrijfswoning 1,5 m 25 m

Trekkershut Trekkershut Trekkershut

Trekkershut MinimaalMinimaalMinimaalMinimaal MaximaalMaximaal MaximaalMaximaal

Aantal n.v.t. 15

Bouwhoogte n.v.t. 6 m

Oppervlakte per trekkershut n.v.t. 20 m²

(11)

Sanitaire ruimten b Sanitaire ruimten b Sanitaire ruimten b

Sanitaire ruimten buiten bouwvlakuiten bouwvlakuiten bouwvlakuiten bouwvlak MinimaalMinimaalMinimaalMinimaal MaximaalMaximaal MaximaalMaximaal

Bouwhoogte n.v.t. 3 m

Maximale oppervlakte n.v.t. 120 m²

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde MaximaalMaximaal MaximaalMaximaal

Bouwhoogte van erfafscheidingen Voor voorgevelrooilijn: 1 m Overige: 2 m

Bouwhoogte van carports c.q. overkappingen 3 m

Oppervlakte van een carport c.q. overkapping 20 m²

Bouwhoogte van lichtmasten 9 m

Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 6 m

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.4, teneinde de voorgeschreven minimum afstand van bebouwing tot de weg en/of de voorgeschreven minimum afstand tot een perceelsgrens te verkleinen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a De noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering (voor zover het een recreatie- bedrijf betreft) en/of een doelmatige perceelsinrichting en/of de uitbreiding van of aansluiting op aanwezige bebouwing met een reeds op deze punten afwijkende maatvoering, moet aanwezig zijn.

b Er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden.

c Er dient voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig te blijven.

d De wegbeheerder dient te worden gehoord.

e De stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast.

f Aangetoond dient te worden dat de externe veiligheid kan worden gewaarborgd.

g De omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.

h Indien het een woning of ander geluidgevoelig object betreft, moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Strijdig gebruik

In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik van gronden en opstallen:

a voor het opslaan, storten of bergen van materialen, voorwerpen en producten, be- houdens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte ge- bruik van de grond;

b voor woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoning;

c voor permanente bewoning van kampeermiddelen, met inbegrip van stacaravans, en appartementen;

d voor lawaaisporten;

e voor militaire oefeningen;

(12)

f voor detailhandel, behoudens voor zover toegestaan ingevolge het bepaalde in 3.1;

g (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

h voor een seksinrichting.

3.4.2 Aan huis verbonden beroep

Voor zover ingevolge deze regels een bedrijfswoning is toegestaan, mag ter plaatse ook een aan huis verbonden beroep worden uitgeoefend. De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waar- bij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 80 m².

b Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.

c Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

d Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep.

e De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

f De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

3.4.3 Gebruik recreatieve voorzieningen

Voor het gebruik ten behoeve van recreatieve voorzieningen gelden de volgende bepa- lingen:

a Het gebruik conform de bestemming, met uitzondering van de bedrijfswoning, is al- leen dan toegestaan indien de gronden landschappelijk zijn ingepast.

b Het maximum aantal kampeerplaatsen en de maximale vloeroppervlakte aan hore- ca, detailhandel, receptie en sanitaire ruimte mag niet meer bedragen dan:

Functie Functie Functie

Functie Maximum aantalMaximum aantalMaximum aantalMaximum aantal Maximale Maximale Maximale Maximale vloeroppe vloeroppevloeroppe vloeropperrrrvlaktevlaktevlaktevlakte

Kampeerplaatsen 80 n.v.t.

Horeca n.v.t. 160 m²

Detailhandel n.v.t. 100 m²

Receptie en sanitaire ruimte n.v.t. 530 m²

(13)

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Afhankelijke woonruimte

a Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder g, en toestaan dat een bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

1 een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

2 het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in een deel van het hoofdgebouw, of in een vrijstaand dan wel een aangebouwd bijgebouw;

3 de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, niet meer be- draagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 80 m²;

4 de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.

b Het bevoegd gezag kan een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in te trekken, indien niet (meer) wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Verbod

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aan- leggen de in het schema onder 3.6.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige wer- ken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

3.6.2 Uitzonderingen

Het onder 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

a waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omge- vingsvergunning is verleend;

b welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren op grond van voorgaand bestemmingsplan;

c welke betreffen het normale onderhoud en/of landschaps- en natuurbeheer.

3.6.3 Toelaatbaarheid

De in 3.6.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien na een be- langenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ter plaat- se aanwezige waarden. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema on- der 3.6.4 de toetsingscriteria weergegeven.

(14)

3.6.4 Schema omgevingsvergunning

Omgevingsvergunningplichtige we Omgevingsvergunningplichtige we Omgevingsvergunningplichtige we Omgevingsvergunningplichtige wer-r-r-r- ken/werkzaamheden

ken/werkzaamheden ken/werkzaamheden ken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgeving Criteria voor verlening van de omgevingCriteria voor verlening van de omgeving Criteria voor verlening van de omgevings-s-s-s- vergunning

vergunningvergunning vergunning

Het vellen of rooien van houtgewas. 1 er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;

2 aan de omgevingsvergunning wordt de voorwaarde verbonden dat 100%

compensatie plaats vindt op eigen ter- rein.

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding

‘attentiegebied EHS’:

1 het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld, een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;

2 de aanleg van drainage of het verlagen van de drainagebasis;

3 het verlagen van de waterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties;

4 het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde opper- vlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk.

De waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Vergroten bebouwde oppervlakte

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de in 3.2.3 opgenomen maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing te vergroten, mits aan de volgende voorwaar- den wordt voldaan:

a De in 3.2.3 opgenomen bebouwde oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot.

b De belangen van de omliggende (niet) agrarische bedrijven en andere functies wor- den niet onevenredig aangetast.

c Er vindt geen toename van de milieubelasting plaats.

d Er vindt geen opslag buiten de gebouwen plaats.

e Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; daartoe dient een erfbeplantingsplan te worden overlegd.

f De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontslui- tingssituatie.

(15)

g Door middel van een onderzoek naar de waterstaatkundige consequenties dient te worden aangetoond dat sprake is van hydrologisch neutraal bouwen.

h De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 om- schreven functies.

i Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.

(16)

Artikel 4 Waarde – Archeologie 4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de in de gron- den voorkomende archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft, gele- gen binnen een agrarisch bouwblok of een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 100 m². Bouwplannen met een grotere oppervlakte kunnen uitsluitend (zon- der omgevingsvergunning voor het afwijken) worden gebouwd, indien:

a het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

b gebouwen tot maximaal 2,5 m uit bestaande fundering worden opgericht.

4.3 Nadere eisen

a Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige arche- ologische monumenten of resten aanwezig zijn.

b De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.4.1 Afwijking voor oprichten bouwwerken ten behoeve van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gron- den liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeolo- gische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder ge- val de volgende regels worden verbonden:

a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behou- den zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aan- brengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

b de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

(17)

c de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwa- lificaties.

4.4.2 Verplichte rapportage

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager is aangetoond dat er geen sprake is van archeologische waarden ter plaatse dan wel een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

4.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld artikel 4.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in dit artikel bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te (doen) voeren:

a het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

b grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage.

c bodem verlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;

d het verlagen van het waterpeil;

e het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

f het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

g het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

h het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, ba- nen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardin- gen;

i het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

(18)

4.5.2 Uitzonderingen

Het onder 4.5.1 vervatte verbod geldt niet:

a voor gronden, gelegen binnen de agrarische bouwblokken;

b voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

c voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 100 m²;

d voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maxi- maal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

e indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met in- begrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratin- gen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

f voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

g voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 4.4.1.

4.5.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1 mag alleen worden verleend in- dien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kun- nen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergun- ning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behou- den zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aan- brengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

b de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

c de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwa- lificaties.

4.5.4 Advies archeologisch deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

(19)

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat, als gevolg van de specifieke archeologische waardering op de (door de raad vastgestelde) gemeentelijke archeologische beleidskaart, de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ deels wordt verwijderd, dan wel wordt toegevoegd mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a Het (ten dele) verwijderen van de dubbelbestemming betreft uitsluitend gronden, die ingevolge een vastgestelde gemeentelijke archeologische beleidskaart, geen of slechts beperkte archeologische waarden (meer) bevatten.

b Het (ten dele) toevoegen van gebieden door middel van het aangeven van de dub- belbestemming kan uitsluitend gronden betreffen, die ingevolge een vastgestelde gemeentelijk archeologische beleidskaart, archeologische waarden bevatten.

c Het wijzigingsplan geeft ingeval van het bepaalde onder a, de gronden aan, waar- voor uitsluitend de onderliggende bestemming van toepassing is.

d Het wijzigingsplan geeft ingeval van het bepaalde onder b de gronden aan, waaraan de dubbelbestemming wordt toegevoegd.

(20)
(21)

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels 6.1 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a Ondergronds bouwen (kelders) is uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds gebouwen zijn/worden gebouwd, dan wel maximaal 1 m buiten deze gebouwen.

b Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.

(22)

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Algemene afwijking maatvoering en situering

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in het plan opgenomen maatvoering- en situeringseisen ten aanzien van bebouwing, met dien verstande dat maximaal 10% van de in de regels vastgelegde maatvoerings- en situe- ringseisen mag worden afgeweken, mits deze afwijking noodzakelijk is functioneel of uit architectonisch oogpunt en mits het landelijk karakter van het gebied, alsmede bin- nen de bestemming opgenomen waarden niet onevenredig wordt aangetast.

7.2 Evenementen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het plan teneinde binnen de bestemming ‘recreatie’ het tijdelijk gebruik van gronden voor evenementen toe te kunnen staan. Hiertoe dient aan het volgende te worden voldaan:

a Het evenement mag niet plaatsvinden op gronden gelegen binnen de GHS.

b Er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek toegan- kelijke uitvoering/verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek, of op sociaal-cultureel vlak; en/of aan een dergelijk evenement gerelateerde kampeer- voorzieningen.

c Het evenement duurt maximaal 3 (aaneengesloten) dagen en mag maximaal 2x per jaar plaatsvinden.

d Detailhandel is niet toegestaan, behoudens detailhandel ten dienste van en onder- geschikt aan het evenement.

e Er dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd.

f De aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn; dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot blijvende/onomkeerbare voorzienin- gen/ingrepen.

g Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aan- wezige waarden.

7.3 Gebouwen voor openbaar nut

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het plan voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zo- als telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations mits de in- houd niet meer dan 50 m³ de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt.

(23)

7.4 Aan het buitengebied gebonden bouwwerken

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het plan teneinde aan het buitengebied gebonden bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te kunnen staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

a De bouwwerken zijn door hun aard gebonden aan een specifieke plaatsing in het buitengebied.

b De bouwwerken hebben een specifiek op agrarisch gebruik, recreatie of natuur ge- richt karakter (bijvoorbeeld ooievaarsnesten, hooimijten).

c De bouwwerken dienen binnen een afstand van maximaal 50 m van een bestaand bestemmingsvlak dan wel aangeduid agrarisch bouwblok, te worden gesitueerd.

d Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aan- wezige waarden.

7.5 Zendmasten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het plan voor het bouwen van zendmasten, zoals antennemasten voor mobiele telefonie, met een hoogte van maximaal 40 m, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaar- den:

a Door de aanvrager wordt aangetoond dat de antenne-installatie op de gekozen lo- catie onmisbaar is voor de realisering van een adequaat netwerk.

b De mogelijkheden van site-sharing van de te plaatsen antenne-installaties dienen voldoende te worden gewaarborgd.

c Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; daartoe dient een erfbeplantingsplan te worden overlegd.

d De gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen mogen niet onevenredig worden aangetast.

e Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.

f De ter plaatse aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

g Uit oogpunt van verkeersveiligheid bestaat geen bezwaar tegen de desbetreffende locatie.

h De mast dient rechtstreeks op een bestaande weg/bestaand pad aan te sluiten, tenzij zulks redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

i De bebouwde oppervlakte van de bij de mast behorende apparatuur bedraagt maxi- maal 20 m².

j De hoogte van de bij de mast behorende apparatuurkast bedraagt maximaal 4 m.

(24)

Artikel 8 Overige regels

8.1 Beschermingsregel bedrijfswoning

Een woning binnen het bestemmingsvlak ten behoeve van een (agrarisch of ander) be- drijf of functie wordt blijvend aangemerkt als bedrijfswoning bij dat bedrijf of die func- tie, ongeacht het feit of deze op andere wijze (als burgerwoning) wordt bewoond en/of (economisch/juridisch) in andere handen is overgegaan.

(25)

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omge- vingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet ge- gaan.

b Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omge- vingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.

c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder ver- gunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de over- gangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtre- ding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangs- bepalingen van dat plan.

(26)

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan ‘Heusden Gezandebaan 29 (Camping Gezandebaan) 2010’ van de gemeente Asten.

Rosmalen, 30 mei 2011

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze elementen komen niet terug in het dossier bevoegd gezag, omdat deze in de aanvraag van de vergunning voor de omgevingsplanactiviteit

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - bij een omgevingsvergunning afwijken van de

- betreft het schoonhouden van transportroutes tijdens de werkzaamheden - vrijkomende materialen vervoeren naar een door het bevoegd gezag erkende verwerkingsinrichting.

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling afgeweken kan worden, de in het plan

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling afgeweken kan worden, de in het plan

Ik herken me dan ook totaal niet in wat u in het gespreksverslag schrijft: “Begrepen is dat de heer Verhoijsen geen reden ziet om mee te werken aan aanpassing van de aanvraag

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in het plan