• No results found

Kinderen in Tel Databoek 2008

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Kinderen in Tel Databoek 2008"

Copied!
370
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kinderen in Tel Databoek 2008

Kinderrechten als basis voor lokaal jeugdbeleid

Verwey-Jonker Instituut Redactie:

Majone Steketee Jodi Mak

Bas Tierolf

Januari 2008

DEFENCEfor

CHILDREN

lnternational

ohanna K inderFonds

J

(2)
(3)

Voorwoord 5

Deel : Kinderen in Tel 7

Inleiding 7

A. De resultaten van Kinderen in Tel 9

B. Methodische verantwoording van de keuze van de indicatoren 6

C. Definiëring en afbakening indicatoren 2

D. Betrokken organisaties en fondsen bij Kinderen In Tel 26

Deel 2: Het landelijk beeld 29

THEMA: Gezondheid 

THEMA: Jeugdwerkloosheid 42

THEMA: Jeugdzorg 46

THEMA: Kinderen in achterstandswijken 50

THEMA: Kinderen in armoede 55

THEMA: Kindermishandeling 59

THEMA: Onderwijs 64

THEMA: Openbare speelruimte 72

THEMA: Tienermoeders 77

INHOUDSOPGAVE

(4)

THEMA: Vrijetijdsbesteding 8

THEMA: Jeugdparticipatie 8

Deel : De resultaten per provincie en gemeente 85

Groningen (2) 87

Friesland (5) 0

Drenthe (8) 9

Overijssel (6) 27

Flevoland () 4

Gelderland () 45

Utrecht (2) 75

Noord-Holland (4) 9

Zuid-Holland () 22

Zeeland (0) 26

Noord-Brabant (9) 27

Limburg (7) 07

Bijlage : Overzichtstabel rankings gemeenten 2006 28

Bijlage 2: Overzichtstabel scores indicatoren per gemeente 2006 40

Bijlage : Overzichtstabel verschilpercentage scores 2005-2006 52

Index Gemeentes 65

(5)

Verwey-Jonker Instituut

Voorwoord

Ieder kind telt!

In 2006 verscheen het eerste Databoek Kinderen in Tel. Het was de eerste systematische presentatie over het welzijn van kinderen en jongeren in Nederlandse gemeenten. De tweede ronde in 2007 zorgde opnieuw voor tal van reacties. De kracht van Kinderen in Tel is dat er een concreet en vergelijkend beeld ontstaat van de leefsi- tuatie van jongeren, op basis van twaalf indicatoren. Kinderen in Tel baseert zich daarbij op het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind.

Bij deze derde editie van het Databoek Kinderen in Tel is nog steeds de voornaamste conclusie dat er voor grote groepen kinderen in Nederland nog veel te verbeteren is. Dachten we in 2006 nog dat de gemeentelijke en provinciale cijfers een jaar later weinig fluctuaties zouden vertonen, ook nu blijkt dat er in de scores op enkele indica- toren flinke verschillen bestaan met vorig jaar. Het aantal kinderen in armoede is gestegen, de jeugdwerkloosheid in de noordelijke en

zuidelijke provincies is afgenomen, en nieuwe steden voeren de top tien aan van jeugdcriminaliteit. Een verontrustend gegeven is boven- dien dat het aantal gemeenten dat zich niet houdt aan de wettelijke verplichting schoolverzuim te registreren, intussen 15% bedraagt.

De bij Kinderen in Tel betrokken fondsen zien het als hun maatschap- pelijke verantwoordelijkheid om bestuurders, beleidsmakers en belangenorganisaties via Kinderen in Tel cijfers te laten zien over de situatie van kinderen in gemeenten. Dat stimuleert de discussie om een goed lokaal jeugdbeleid uit te voeren. We zijn verheugd dat belangenbehartigende organisaties opnieuw hun krachten gebundeld hebben om met Kinderen in Tel een sterke impuls te geven aan de dialoog tussen belangenbehartigingsorganisaties en beleidsmakers.

Door het periodiek uitbrengen van het Databoek maakt Kinderen in Tel positieve en negatieve veranderingen in de situatie van kinderen en jongeren in gemeenten zichtbaar. Dat de resultaten aansporen tot een nauwkeurig zelfonderzoek in gemeenten naar het eigen jeugd-

(6)

beleid, blijkt uit de uitgebreide reacties die beleidsambtenaren, lokale en landelijke bestuurders opstellen naar aanleiding van de gegevens. De stimulans die de discussie over het jeugdbeleid heeft gekregen, dient het doel van Kinderen in Tel: het verbeteren van het welzijn en de ontwikkelingskansen van kinderen, in het bijzonder die van de meest kwetsbare groepen.

Jantje Beton, Henk Kasbergen, directeur

Johanna Kinderfonds, Karin van der Aa, directeur

Nationaal Fonds Kinderhulp, Jan Wezendonk, directeur/bestuurder Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind, Rob van Gaal, directeur

Stichting Kinderpostzegels Nederland, Ineke van Winden, directielid Unicef Nederland, Henk Franken, directeur

(7)

Verwey-Jonker Instituut

Inleiding

Voor u ligt het inmiddels derde databoek Kinderen in Tel. Net als voorgaande jaren worden in het databoek de kerngetallen gepresen- teerd over het welzijn van kinderen in Nederland aan de hand van een aantal essentiële onderwerpen, zoals onderwijs en gezondheid.

Kinderen in Tel laat - voor alle gemeenten en provincies in Neder- land - zien hoe het is gesteld met het welzijn van kinderen en in welke omstandigheden zij opgroeien. De gegevens van het databoek vormen de basis waarop een dialoog tot stand kan komen over het lokaal, provinciaal en landelijk jeugdbeleid. Doordat de data verza- meld zijn op gemeentelijk en provinciaal niveau is het mogelijk om vergelijkingen te maken.

Het unieke aan Kinderen in Tel is dat vertegenwoordigers van organi- saties die als pleitbezorgers voor kinderen optreden de onderwerpen hebben geselecteerd, zoals Jantje Beton, Unicef en Scouting Ne- derland. Zij hebben in onderling overleg de keuze gemaakt voor de

onderwerpen en de daarbij behorende indicatoren. Deze zijn geba- seerd op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Dat uitgangs- punt maakt het mogelijk om tekorten in de situatie van de Neder- landse jeugd vast te stellen.

Niet het verzamelen van data staat voorop, maar het behartigen van belangen van kinderen. Het uiteindelijke doel is het verbeteren van de positie van kinderen, in het bijzonder de armste en meeste gemarginaliseerde groepen. Met dit doel voor ogen richt Kinderen in Tel zich op belangenbehartiging, gebaseerd op cijfermatige gege- vens. Dit gebeurt door het uitbrengen van een Nederlands databoek, dat op basis van een beperkt aantal indicatoren periodiek de situatie van de jeugd weergeeft op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau.

In 2006 is het eerste databoek Kinderen in Tel uitgekomen met gege- vens over de jaren 2000 en 2004. Dit heeft veel reacties losgemaakt, van heel positief tot negatief. Ook in 2007 zijn er veel reacties uit verschillende hoeken gekomen op de tweede uitgave (met gegevens

Deel 1: Kinderen in Tel

(8)

over het jaar 2005). In de afgelopen twee jaar is Kinderen in Tel zeer succesvol gebleken, vooral in de lobby naar politici en beleidsma- kers. De publiciteitscampagne slaagt erin de positie van kinderen en jongeren die het moeilijk(er) hebben onder de aandacht te brengen van een breed publiek. De ervaring van de afgelopen jaren heeft duidelijk gemaakt dat er een prikkel uitgaat van vergelijkende infor- matie op een beperkt aantal indicatoren. De rangorde van gemeen- ten en provincies laat de omvang van de problematiek rond kinderen en jongeren zien en de veranderingen ten opzichte van voorgaande jaren.

In dit deel van het databoek bespreken we de belangrijkste resulta- ten van Kinderen in Tel 2008 met gegevens over het jaar 2006. We beschrijven de veranderingen in de indicatoren en andere wijzigin- gen. Ten slotte geven we een verantwoording van de keuze van de gekozen indicatoren en gegevensverzameling, en lichten we de geko- zen onderwerpen en bijbehorende indicatoren toe.

De betrokken organisaties bij Kinderen in Tel

‘Kinderen in Tel’ is een gezamenlijk project van verschillende be- langenbehartigingsorganisaties. Zonder de bevlogen inzet van deze belangenbehartigers is de totstandkoming en vooral de lobby op basis van de gegevens niet mogelijk. We willen dan ook alle mensen die betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van Kinderen in Tel bedanken voor hun inzet:

Defence for Children International Nederland, Stan Meuwese, op- gevolgd door Jan Pieter Kleijburg, Beata Stappers

Jantje Beton, Froukje Hajer

Jeugdwelzijnsberaad Collegio, Masja Schuyt

Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs, Louise Elffers, opgevolgd door Rinske Zevering

Landelijk Aktie Komitee Scholieren, Marc Uiterwaal Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg, Peter Lankhorst

NUSO, Pauline van der Loo (ook namens Platform Ruimte voor Jeugd/Nationale Speelraad)

Scouting Nederland, Hennieta Dijkhuis Stichting Alexander, Ivet Pieper

Stichting Kinderpostzegels Nederland, Marjon Donkers Unicef Nederland, Simone Bommeljé.

Wij willen in ieder geval Jantje Beton, het Johanna Kinderfonds, het Nationaal Fonds Kinderhulp, de NSGK, Stichting Kinderpostzegels Nederland en Unicef Nederland, bedanken, die het project hebben gefinancierd.

(9)

A. De resultaten van Kinderen in Tel

We mogen concluderen dat het welzijn van kinderen in Nederland over het algemeen in de afgelopen twee jaar is verbeterd. Toch zijn er een paar verontrustende trends te zien. Met name het aantal jeugdigen (0 tot en met 7 jaar) dat in een uitkeringssituatie leeft is toegenomen. Dat is des te opmerkelijker omdat het aantal gezinnen dat van een uitkering leeft is gedaald. Het blijkt dat vooral kinderen en jongeren nog weinig profiteren van de verbetering in de econo- mische situatie in Nederland. Armoede is nog steeds grotestadspro- blematiek. In Rotterdam leeft bijna een op de vier jeugdigen in een uitkeringsgezin. In Amsterdam is dat bijna een op de vijf. Hierbij moet opgemerkt worden dat dit aantal in Rotterdam in de laatste twee jaar behoorlijk is gedaald: van 27,4% in 2004 naar 23,6% in 2006. In Amsterdam is er daarentegen een stijging waar te nemen in 2006. Slechts 15% van de gemeenten ligt boven het landelijk gemid- delde. Dit lage percentage betekent dat het in deze gemeenten gaat om een groot aantal jeugdigen.

Helaas zijn er voor de indicator achterstandwijken geen nieuwe data beschikbaar, zodat in de gegevens alleen een verandering zichtbaar is in het aantal kinderen dat in deze wijken woont. Vorig jaar constateerden we een stijging van het aantal kinderen dat in een achterstandwijk opgroeit. In totaal gaat het in 2006 om 586.405 kinderen. De kloof tussen aantrekkelijke en achtergebleven wijken wordt eerder groter dan kleiner, constateerde de minister van VROM, Winsemius, vorig jaar: ‘In bepaalde wijken neemt de leefbaarheid- problematiek zienderogen toe. Juist in die wijken lopen huishoudens in een kwetsbare positie een grotere kans om de aansluiting bij de samenleving kwijt te raken. Het gevaar van segregatie is hier dan ook onverminderd aanwezig’ (Brief aan de Tweede Kamer, 2006).

Zijn opvolger, minister Vogelaar, geeft aan dat veertig wijken in de

gevarenzone zitten. Deze wijken krijgen nu extra financiële mid- delen om ‘prachtwijken’ te worden. Deze wijken bevinden zich met name in de (grote) steden. Het aantal kinderen in achterstands- buurten in de grote steden valt echter in het niet vergeleken met de gemeenten in de noordelijke provincies Friesland en Groningen.

Sommige gemeenten, zoals Pekela, Reiderland of Bolsward, blijken één grote achterstandswijk te zijn, terwijl een groot aantal gemeen- ten (28) helemaal geen achterstandswijken heeft.

Daarom is dit jaar een extra analyse verricht: op wijkniveau is nage- gaan in welke wijken kinderen met meer risico’s opgroeien, waar- door een grotere kans bestaat op maatschappelijke uitval. Het is dus zaak dat gemeenten zorgen voor beschermende factoren, zoals die bijvoorbeeld in de programma’s van Communities that Care worden uitgewerkt. Op wijkniveau hebben we een rangorde gemaakt van alle indicatoren van Kinderen in Tel. Het wijkniveau definiëren we in eerste instantie als het viercijferig postcodeniveau. Dit levert 402

wijken op in Nederland. Vervolgens zijn de postcodegebieden van de veertig zogenaamde ‘Vogelaarwijken’ samengevoegd, aangezien deze landelijke bekendheid genieten. Het gaat dan uiteindelijk om

980 wijken in 44 gemeenten. Van zeven van de twaalf indicatoren zijn gegevens tot op het viercijferig postcodeniveau bekend. Voor de overige vijf indicatoren is per wijk het gemeentelijk gemiddelde gebruikt bij de berekening van de totaalscore. Vanuit het perspectief van Kinderen in Tel blijkt dat er een overeenstemming bestaat met de meeste ´Vogelaarwijken´, maar dat er ook een aantal wijken in beeld komt die nu geen extra aandacht krijgen van de nationale overheid. In de volgende twee kaarten staat de verdeling van de totaalscore over alle wijken in Nederland weergegeven.

(10)

Wijken totaalscore 2006 8 tot 33 (384) 1,6 tot 8 (784) -2 tot 1,6 (1050) -4,8 tot -2 (1035) -10,5 tot -4,8 (727)

(11)

Wijken totaalscore 2006 8 tot 33 (384) 1,6 tot 8 (784) -2 tot 1,6 (1050) -4,8 tot -2 (1035) -10,5 tot -4,8 (727)

(12)

Over de Vogelaarwijken kunnen we stellen dat de ‘beste’ Vogelaar- wijk in onze rangorde op de 68e plaats staat (e plaats is in dit geval het ‘slechtst’!) van de 3980 wijken in Nederland. Het betreft hier Maastricht-Noordoost. Dit betekent dat alle Vogelaarwijken zich ook voor kinderen in de problematische hoek bevinden. In totaal 27 van de 40 Vogelaarwijken staan in onze rangorde in de top 00 van meest problematische wijken. De wijk met de hoogste totaalscore (de meest problematische wijk) is Schiemond in Rotterdam. Dit is overigens geen Vogelaarwijk. Op het gebied van de wijken springen de grote steden eruit. Zo liggen 2 wijken in de top 00 in Rot- terdam, 14 in Den Haag en tien in Amsterdam. We zien echter ook kleine steden met veel problematische wijken, zoals Leeuwarden, Nijmegen en Arnhem (met vijf wijken in de top 00) en Almelo en Tilburg (met vier wijken in de top 100).

Toch zien we ook een aantal opvallende ‘groene’ zones. In de noor- delijke provincies die het op gemeentelijk en provinciaal niveau vrij slecht doen, zien we een groene cirkel van wijken, lopend van de zuidwesthoek van Drenthe, via de Hondsrug richting Groningen, om de stad Groningen heen naar Lauwersoog, vandaar noordelijk om Leeuwarden heen, via het Friese Merengebied terug naar Zuidoost- Drenthe. Daarnaast zien we de waddeneilanden donkergroen oplich- ten, net als West-Friesland in Noord-Holland en de streek rondom Haarlem en ten zuiden van Amsterdam richting het Gooi. Ook in het Noorden van Twente en de Achterhoek vinden we nog donkergroene zones. De beste wijken vinden we overigens in de gemeente Haar- lemmerliede in Noord-Holland (‘Haarlemmerliede en Penningsveer’), in de gemeente Sevenum in Limburg (‘Voorste Hees, Voorste en Achterste Steeg’ en ‘Evertsoord’), in de gemeente Alphen-Chaam in Noord-Brabant (‘Galder’, ‘Strijbeek Noord’, ‘Ulvenhout’ en ‘Strij- beek’) en in de gemeente Ameland in Friesland (Buren). Kortom: het wijkniveau geeft een zeer gedifferentieerd beeld van Nederland en

kan voor gemeenten bruikbaar zijn om de aandacht gericht in te zet- ten op de bestrijding van achterstanden.

Een opvallend gegeven is dat de jeugdwerkloosheid is gedaald. Dit jaar konden we beschikken over de gegevens van 2006. Daardoor kunnen we de gegevens van 2006 vergelijken met die van 2004. We kunnen concluderen dat de effecten van de inspanningen van de Taskforce Jeugdwerkloosheid zichtbaar zijn in de cijfers. Het aan- tal werkloze jongeren is tussen 2004 en 2006 gedaald met 7.90.

Een mooi resultaat, dat echter nog niet in de buurt komt van de opdracht van de Taskforce Jeugdwerkloosheid om te zorgen voor 40.000 extra banen voor jongeren tot 23 jaar. Opvallend resultaat is wel dat ondanks dat de steden in de noordelijke provincies nog het hoogste scoren, de daling van het aantal werkloze jongeren in deze gemeenten het sterkst is. Toch kunnen we concluderen dat we er met 48.520 werkloze jongeren in 2006 nog niet zijn. De aan- dacht voor werkgelegenheid voor jongeren, vooral in de noordelijke provincies en in de grote steden, blijft noodzakelijk. Daarom wordt het steeds belangrijker dat jongeren met voldoende startkwalifi- caties op de arbeidsmarkt komen. Vorig jaar constateerden we dat het verontrustend is dat sommige gemeenten geen gegevens heb- ben aangeleverd over relatief schoolverzuim. Dit is immers een belangrijke indicator voor voortijdig schoolverlaten. Op deze manier komt de problematische groep in beeld van leerlingen die veelvuldig spijbelen. Volgens de leerplichtwet zijn gemeenten verplicht deze gegevens aan de Centrale Financiën Instellingen (CFI) te leveren.

Toch zijn er in beide jaren nog gemeenten geweest die dit niet heb- ben gedaan: in 2004 waren dit er elf, in 2005 36. In 2006 is dit aantal echter opgelopen tot 5%, dat zijn 66 gemeenten. Dit is een triest record van vooral een groot aantal gemeenten in Zuid-Holland. Het blijft een vreemde zaak dat gemeenten zich aan deze wet kunnen blijven onttrekken. De CFI meldt dat het zeer dringend rappelleert

(13)

indien gemeenten de gegevens niet tijdig leveren, maar dat het niet sanctioneert indien gemeenten dit uiteindelijk niet doen. Wat nog meer bevreemdt, is dat sommige gemeenten in hun jaarverslag wel melding maken van de verzuimgegevens, terwijl ze deze niet bij de CFI hebben gemeld. Willen landelijke maatregelen zoals het verho- gen van de leerplichtige leeftijd invloed hebben, dan zal zichtbaar moeten worden welke leerlingen zich onttrekken aan het onderwijs- systeem. Zolang de registratie niet op orde is, is het moeilijk het probleem goed aan te pakken.

Deze indicator is qua deelfactor iets gewijzigd ten opzichte van de voorgaande jaren. Dit jaar is het aantal verzuimmeldingen gedeeld door het totale aantal 5- tot en met 7-jarige kinderen, de leer- plichtige leerlingen, terwijl we vorig jaar nog het aantal 4- tot en met 17-jarige kingeren als deelfactor gebruikten (de schoolgaande jeugd). Maar aangezien scholen het verzuim van 4-jarigen niet melden, hebben we deze groep uit de deelfactor verwijderd. Dit betekent dat alle percentages van vorig jaar zijn aangepast en dus verhoogd, omdat de deelfactor overal kleiner is geworden.

Het aantal leerlingen met een leerlinggewicht is verder gedaald. Op basis van een aantal indicatoren die een mogelijk risico zijn voor leerachterstand bij kinderen, zoals allochtone afkomst of opleidings- niveau van de ouders, wordt een gewicht toegekend aan de leerling.

De scholen ontvangen op basis van het gewicht extra personele of materiële faciliteiten. We kunnen dus concluderen dat er minder leerlingen zijn die een risico hebben op leerachterstand.

Jeugdcriminaliteit is dit jaar, net als in het voorafgaande jaar, weer iets gestegen. Het gaat om jongeren tussen de 2 en 2 jaar die een delict hebben gepleegd waardoor ze voor de rechter zijn versche- nen. Het betreft echter een geringe stijging van het aantal zaken:

tussen 2004 en 2006 is er een stijging van 0,4 procent. Toch is de

stijging opvallend, omdat we met de opkomst van herstelrecht en Halt-afdoeningen zouden kunnen verwachten dat het aantal zaken juist zou afnemen. Kennelijk wordt nog te weinig gebruik gemaakt van dit soort alternatieve straffen.

Over sommige onderwerpen worden elk jaar nieuwe data verzameld door bijvoorbeeld het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Bij andere indicatoren gebeurt dat maar eens in de twee of vier jaar.

Een voorbeeld daarvan is de openbare speelruimte. Het CBS verza- melt gegevens over de verdeling van ruimten binnen alle gemeenten in Nederland. Hiermee kunnen we de zogenoemde ‘georganiseerde ruimte’ voor kinderen per gemeente in kaart brengen. Het gaat dan om speelvelden, parken, speel- en sportterreinen en ruimte voor vrije recreatie. Speel- en vrijetijdsvoorzieningen zijn in alle buurten voor kinderen en jongeren noodzakelijk. De aard van de omgeving en de samenstelling van de bevolking zijn echter bepalend voor de aard en omvang van deze voorzieningen. Ook in de plattelandsge- meenten is een tendens zichtbaar dat de beschikbare ruimte steeds meer wordt volgebouwd en dat een verdichting van bebouwd gebied plaatsvindt. De Jantje Beton/NUSO-norm pleit voor voldoende en kwalitatief goede speelruimte voor kinderen en adviseert dat in elke gemeente drie procent van het bebouwde gebied ‘georganiseerde’

speelruimte zou moeten zijn. Uitgaande van deze norm betekent

 Jongeren die zich schuldig maken aan licht criminele feiten zoals vandalisme of winkel- diefstal kunnen door de politie worden doorverwezen naar een Halt-bureau. Dat bureau kan met de jongere een HALT-procedure afspreken. Dat betekent normaal dat hij een aantal uren moet werken en de veroorzaakte schade moet vergoeden. De jongere krijgt hierdoor geen

(14)

dit dat er momenteel te weinig speelruimte is. Volgens Jantje Be- ton zijn jeugdigen altijd het kind van de rekening als het gaat om ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn er grote verschillen tussen de gemeenten als het gaat om de beschikbare georganiseerde speel- ruimte. In de ene plaats moeten 2 kinderen en in de andere plaats acht kinderen dezelfde hoeveelheid speelruimte delen. De beschik- bare data zijn echter helaas niet fijnmazig genoeg om iets te kunnen zeggen over de aanwezigheid en de kwaliteit van de (speel)ruimte voor kinderen op wijkniveau.

Het aantal tienermoeders gaat de laatste jaren gestaag omlaag.

Waren er in 2004 in totaal 4724 tienermoeders, in 2006 zijn dit er nog maar 598.

Voor kindersterfte geldt dat er een enorme daling is van het aantal kinderen tussen de  en 4 jaar die in 2006 zijn gestorven aan een niet-natuurlijke doodsoorzaak. Vanaf 2004 constateren we een daling van tien procent, hetgeen zeer hoog is. De meeste kinderen sterven in Nederland als gevolg van ongevallen. We kunnen concluderen dat Nederland wat dat betreft dus veiliger is geworden.

Ook de zuigelingensterfte is gedaald, met bijna 100 kinderen ten opzichte van het jaar daarvoor. Het CBS merkt daarbij op dat kinder- sterfte onder bepaalde doelgroepen hoger is. Van de zuigelingen met een Antilliaanse ouder sterven nog steeds zeven op de 000 kinderen (CBS, 2007). In een interview van de Wereldomroep met Jan Latten geeft deze CBS-medewerker als mogelijke reden dat er veel tiener- zwangerschappen en eenoudergezinnen voorkomen bij deze doel- groep. ‘Surinaamse en Antilliaanse moeders zijn vaker alleenstaand.

De voorbereiding tijdens de zwangerschap is gemakkelijker als je samen bent. Alleenstaande vrouwen hebben vaker complicaties dan vrouwen met een partner.’ (Radio Nederland Wereldomroep, Caribi- sche redactie, 25-0-2007).

Een belangrijke verandering van Kinderen in Tel in 2008 ten opzichte

van het voorafgaande jaar is dat de indicator ‘kinderen in tehuizen’

is vervangen door het aantal jeugdigen dat in 2006 een indicatie tot hulp heeft gekregen van het Bureau Jeugdzorg. Aangezien de indicator ‘kinderen in tehuizen’ niet differentieert naar herkomst van de jongeren, alleen naar de vestigingsplaats van het tehuis, gaf deze indicator altijd een vertekend beeld, aangezien zeer veel gemeenten geen tehuizen hebben, terwijl daar wel jongeren kunnen zijn die dusdanige problemen hebben dat ze in een tehuis geplaatst (moeten) worden. Deze worden dan echter in een andere gemeente geplaatst. De nieuwe indicator differentieert naar alle gemeenten in Nederland en geeft daardoor een veel beter zicht op waar de proble- men zich afspelen.

Deze gegevens hebben we vorig jaar voor het eerst gepresenteerd in de folder die aan de provincies is uitgereikt. Bureau Jeugdzorg valt immers onder provinciale verantwoordelijkheid. Voor Kinderen in Tel is het belangrijk om te weten hoeveel kinderen met dusdanige problemen kampen dat hulp van buitenaf nodig is, al dan niet met een gedwongen maatregel. Alle Bureaus Jeugdzorg hebben hun me- dewerking verleend aan het leveren van deze gegevens. Opvallend is dat er een stijging is ten opzichte van 2005 van het aantal jeugdigen die in 2006 een indicatie kregen. Zowel het aantal indicatiestellin- gen door het Bureau Jeugdzorg als het aantal kinderbeschermings- maatregelen zijn gestegen. Opvallend is ook dat vooral de zuidelijke provincies hoger scoren als het om deze indicator gaat. Met name in Limburg zijn er gemeenten die tweemaal zoveel jeugdigen hebben die met dusdanige problemen kampen dat (gedwongen) hulp nodig is.

Ten slotte constateren we een fikse stijging van het aantal gemelde mishandelde kinderen bij het Algemeen Meldpunt Kindermishande- ling (AMK). In sommige gemeenten is het aantal gemelde kinderen meer dan verdubbeld. Het is een goede zaak dat dit probleem steeds

(15)

zichtbaarder wordt. De schattingen zijn dat er veel meer kinderen mishandeld worden dan dat er melding van wordt gemaakt. In die zin is het een goed teken dat er meer gemeld wordt, wat er op kan duiden dat kindermishandeling beter herkend wordt. Daarentegen blijft kindermishandeling een zeer ernstige zaak waartegen kinderen beschermd moeten worden.

Wat nog niet veranderd is, is dat er nog steeds geen gegevens zijn over jeugdparticipatie en vrijetijdsbesteding van jeugdigen. Er zijn wel initiatieven genomen om een indicator jeugdparticipatie op gemeentelijk niveau te ontwikkelen. Ook in het programma ‘Alle kansen voor alle kinderen’ van het ministerie voor Jeugd en Gezin is jeugdparticipatie een belangrijk aandachtspunt. Het streven is dat in 20 elke gemeente een vorm van inspraak van jongeren kent, gericht op een kindvriendelijke woon- en leefomgeving. Om te weten of dat resultaat bereikt wordt is het nodig om een indicator te ontwikkelen die meet hoe het staat met de inspraak (meedenken en meebeslissen) van jongeren over hun woon- en leefomgeving. De projectleider van Kinderen in Tel heeft medio 2007 een verzoek om financiering van de ontwikkeling van een indicator jeugdparticipatie ingediend bij het ministerie voor Jeugd en Gezin.

Al met al is de conclusie dat de algehele situatie iets verbeterd is in Nederland. Er zijn minder jongeren werkloos, minder kinderen lopen risico op een leerachterstand, het aantal tienermoeders is gedaald en kinder- en zuigelingensterfte komen minder voor. Daarentegen le- ven meer kinderen in armoede, is het relatieve schoolverzuim geste- gen en is het aantal kinderen dat vanwege een delict voor de rechter verschijnt iets toegenomen. Het is duidelijk dat er grote verschillen zijn in de omstandigheden waarin kinderen opgroeien. Willen we voorkomen dat een tweedeling ontstaat, waarbij sommige kinderen in veel gunstigere omstandigheden opgroeien dan andere, dan zullen

we moeten investeren in de jeugd op die plekken waar het nodig is.

(16)

B. Methodische verantwoording van de keuze van de indicatoren

De keuze voor de indicatoren is tot stand gekomen op basis van discussiebijeenkomsten met de leden van Kinderen in Tel, in samen- werking met vertegenwoordigers van SCP, het NIZW (nu Nederlands Jeugdinstituut NJi), GGD Nederland en beleidsmakers. Over de voorwaarden waaraan de geselecteerde onderwerpen en daarbij behorende indicatoren moesten voldoen is veel nagedacht. Bij de uiteindelijke keuze voor de indicatoren speelde een aantal criteria een rol.

De data moeten iets zeggen over de brede groep jeugdigen van 0 tot en met 24 jaar: De indicatoren zijn gelijkmatig verdeeld over de gehele doelpopulatie, waarbij de nadruk overigens ligt op de 0- tot 8-jarigen. Bij de oudste groep (2 tot en met 24 jaar) komt maar een indicator aan bod: de jeugdwerkloosheid. Alle an- dere groepen komen bij meerdere indicatoren aan de orde.

De data moeten afkomstig zijn van een betrouwbare bron: Alle data zijn afkomstig van door de overheid gefinancierde organi- saties die met deze data zelf statistische overzichten over het werkveld genereren, met uitzondering van de gegevens over kin- dermishandeling. De bron (het AMK) is weliswaar door de over- heid gefinancierd, maar met deze data worden standaard geen andere statistische bewerkingen uitgevoerd dan tellingen voor de jaarrapportage.

De indicator moet beschikbaar en consistent zijn gedurende lan- gere tijd: Sommige indicatoren veranderen in de loop der tijd omdat de berekeningswijze wordt aangepast aan de dan beschik- bare meetmethoden. Werkloosheid is daarvan een goed voor-

beeld. De wijze waarop we deze nu weergeven loopt vooruit op de wijze waarop het CBS dit cijfer in de toekomst wil gaan ge- bruiken. Of dit precies zo gebeurt als hier gepresenteerd, is ech- ter nog de vraag. De huidige weergave is echter wel longitudinaal beschikbaar.

De indicator moet beschikbaar en consistent zijn voor alle ge- meenten in Nederland: Een landelijke gegevensverzameling biedt zekerheid over de betekenis van de data voor alle provincies en gemeenten. Wanneer verzameling van de data op provinciaal of zelfs gemeentelijk niveau moet plaatsvinden, komt de vergelijk- baarheid van de resultaten ernstig in het geding, vanwege onge- twijfeld optredende verschillen in reproductie en verzameling.

De indicator moet gerelateerd zijn aan het welzijn van kinderen:

We richten ons op uitkomstvariabelen in plaats van op program- ma- of dienstendata die lang niet altijd direct aan het welzijn van kinderen zijn gerelateerd (zoals geld en formatie gespen- deerd aan jeugdbeleid, jeugdhulpverlening of onderwijs).

De indicator moet voor het publiek begrijpelijk zijn: We proberen een ‘lekenpubliek’ te bereiken, geen academici of onderzoekers.

De indicator moet met hoge waarschijnlijkheid ook in de toe- komst beschikbaar zijn: We proberen een serie indicatoren vast te stellen die jaar na jaar gereproduceerd kunnen worden, om zo ook veranderingen in het welzijn van kinderen te kunnen monito- ren. Eenmalige data voldoen niet aan deze eis.

De data moeten een veranderingspotentie in zich hebben. Het is niet zinnig een indicator op te nemen waarvan je nu al weet dat die de komende jaren toch niet zal veranderen.

(17)

Met deze voorwaarden zijn de onderzoekers nagegaan over welke indicatoren er betrouwbare, meetbare en geschikte informatie voorhanden was. Gegevens van het CBS blijken doorgaans het meest betrouwbaar, daar is dan ook het meest gebruik van gemaakt. Na afweging bleven er uiteindelijk per onderwerp een of twee meetba- re, betrouwbare indicatoren over. Soms is een thema aangepast aan voorhanden zijnde indicatoren door het onderwerp meer te speci- ficeren en af te bakenen. Voor jeugdparticipatie bleek echter geen geschikte indicator aanwezig. Besloten is om hier een aandachtspunt over op te nemen in het databoek. Ditzelfde geldt voor vrijetijdsbe- steding. We hebben gekozen voor de volgende onderwerpen en de daarbij behorende indicatoren.

(18)

Tabel 1: Thema’s, indicatoren en bronnen

Thema Indicator Bron

Gezondheid

Kindersterfte: aantal 1- t/m 14-jarigen dat sterft

Zuigelingensterfte: promillage zuigelingen van 0 tot  jaar dat sterft in hetzelfde jaar dat het wordt geboren

CBS*

Jeugdcriminaliteit Percentage van 12- t/m 21-jarigen die een delict hebben gepleegd

waardoor ze voor de rechter zijn verschenen OMDATA van het WODC*

Jeugdwerkloosheid Percentage werkzoekende werkloze jongeren van 16 t/m 24 jaar CBS, aangevuld met CWI, belastingdienst en UWV*

Jeugdzorg Percentage 0-t/m 17-jarigen dat in 2006 een nieuwe indicatie tot hulp

heeft ontvangen van het Bureau Jeugdzorg Bureaus Jeugdzorg*

Kinderen in achterstandswijken Percentage 0- t/m 17-jarigen dat in een achterstandswijk woont SCP en CBS*

Kinderen in armoede Percentage 0- t/m 17-jarigen dat in een uitkeringsgezin leeft CBS*

Kindermishandeling Percentage gemelde mishandelde 0- t/m 17-jarigen AMK*

Onderwijs

Aantal leerlingen dat jaarlijks relatief verzuimt als percentage van het totale aantal 5- t/m 17-jarige leerplichtige scholieren

Percentage 4- t/m 12-jarigen in het primair onderwijs met een leer- linggewicht hoger dan 0

CFI*

Openbare speelruimte Aantal 0- t/m 17-jarigen per hectare speelruimte CBS*

Tienermoeders Percentage tienermoeders (15 t/m 19 jaar) CBS*

* Bewerking Verwey-Jonker Instituut

(19)

Koppeling aan het Verdrag inzake de Rechten van het Kind Conform de wens van de belangenbehartigingsorganisaties zijn we nagegaan of de gekozen thema’s en indicatoren aansluiten bij het normatieve kader van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

Kinderen in Tel is de Nederlandse versie van ‘Kids Count’. In Amerika is Kids Count ontwikkeld door de Annie E. Casey Foundation, waar- bij onderzoekers voor tien indicatoren alle staten van de Verenigde Staten met elkaar vergeleken. De indicatoren in de Amerikaanse Kids Count zijn geordend naar leeftijdscategorieën, het VN-Kinder- rechtenverdrag hanteert een indeling naar probleemgebieden. Wij hebben deze laatste indeling overgenomen. Het VN-Comité inzake de Rechten van het Kind - dat toezicht houdt op de naleving van het Verdrag door landen - in Genève gaat voor een aantal onderwerpen na hoeveel de overheid uitgeeft aan deze terreinen, zoals voor on- derwijs of gezondheidszorg. Voor alle indicatoren is nagegaan of een verbinding van de indicator met een artikel van het Verdrag mogelijk is. We hebben een voorstel gedaan tot koppeling van de thema’s met indicatoren aan het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Dit voorstel hebben we voorgelegd aan het Kinderrechtencollectief. Na enige bijstelling is de koppeling in schema A totstandgekomen. Elke indicator blijkt te verbinden aan een kinderrecht, behalve de indi- cator ‘aantal werkzoekende werkloze jongeren’. De kinderrechten richten zich op het gebied van arbeid namelijk vooral op het voorko- men van kinderarbeid. Bij ons gaat het bij deze indicator echter niet om kinderen, maar om jongeren. Het Kinderrechtencollectief onder- schrijft dat de andere negen thema's met bijbehorende indicatoren goed aansluiten bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De artikelen zijn in schema A in volgorde van leeftijd weergegeven met daarbij het passende thema waar een indicator onder valt.

(20)

Schema A KOPPELING INDICATOREN AAN VERDRAG RECHTEN VAN HET KIND Gezondheid: Artikel 24

Ieder kind heeft recht op de best mogelijke gezondheid en gezondheidszorg. De nadruk ligt op vermindering van baby- en kindersterfte, op eerstelijnsgezond- heidszorg, op voldoende voedsel en zuiver drinkwater, op pre- en postnatale zorg voor moeders, op voorlichting over gezondheid, over voeding, over de voorde- len van borstvoeding en over hygiëne. Traditionele gebruiken die schadelijk zijn voor de gezondheid moeten afgeschaft worden.

Jeugdcriminaliteit: Artikel 40

Kinderen die de strafwet hebben overtreden of daarvan verdacht worden hebben recht op een eerlijk proces en juridische bijstand. Er wordt naar gestreefd om kinderen zo mogelijk buiten de strafrechtelijke procedures te houden en met respect voor de mensenrechten van het kind naar mogelijkheden te zoeken.

Kinderen in de jeugdzorg: Artikel 5

De Staten die partij zijn, eerbiedigen de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of, indien van toepassing, van de leden van de familie in ruimere zin of de gemeenschap al naar gelang het plaatselijk gebruik, van wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, voor het voorzien in passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in dit Verdrag erkende rechten, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.

Kinderen in achterstandswijken: Artikel 6 De staat erkent het recht op leven en ontwikkeling.

Kinderen in Armoede: Artikel 27

Kinderen hebben recht op een passende levensstandaard. Ouders moeten daarvoor zorgen binnen hun mogelijkheden en de staat ondersteunt hen daarbij.

Kindermishandeling: Artikel 19

Kinderen moeten beschermd worden tegen alle vormen van mishandeling, lichamelijk, psychisch en seksueel, binnen en buiten gezinsverband. De staat draagt zorg voor preventie en behandeling.

Onderwijs: Artikel 28

Een kind heeft recht op verplicht en gratis basisonderwijs. De staat bevordert dat voortgezet onderwijs beschikbaar en toegankelijk is voor ieder kind, dat hoger onderwijs toegankelijk is naar gelang de capaciteiten, dat school- en beroepskeuzevoorlichting beschikbaar is en dat schooluitval aangepakt wordt. De handha- ving van de schooldiscipline moet in overeenstemming zijn met de menselijke waardigheid en met dit Verdrag. Internationale samenwerking op onderwijsgebied is van groot belang.

Openbare speelruimte: Artikel 31

Een kind heeft recht op vrije tijd, spel, kunst en cultuur.

Tienermoeders: Artikel 24

Recht op voorlichting over gezondheidszorg en gezinsplanning, preventieve gezondheidszorg.

(21)

C. Definiëring en afbakening indicatoren

Gezondheid: aantal 1- t/m 14-jarigen dat sterft

Het aantal kinderen in de leeftijd van  tot en met 4 jaar dat sterft ongeacht de oorzaak, per 100.000 kinderen in die leeftijd. Het abso- lute aantal kinderen in de leeftijd van 1 t/m 14 jaar dat sterft is in Nederland zeer gering. Vandaar dat dit cijfer per 00.000 kinderen in die leeftijd wordt weergegeven. Echter, er zijn maar weinig ge- meenten in Nederland met meer dan 100.000 kinderen. Dit betekent dat elk sterfgeval zwaar aantelt in deze indicator. In een gemeente met 000 kinderen zal één extra sterfgeval de waarde op deze indi- cator met een factor 00 doen stijgen. De provincies geven een iets beter inzicht in deze indicator. De gemeentelijke cijfers dienen hier voornamelijk ter illustratie; optredende veranderingen in kleine tot middelgrote gemeenten hebben weinig betekenis.

Gezondheid: promillage zuigelingen van 0 tot 1 jaar dat sterft Het gaat om het aantal sterfgevallen onder zuigelingen onder  jaar dat in hetzelfde jaar is geboren, per 1000 levend geboren kinderen in dat jaar. Ook bij deze variabele geldt min of meer hetzelfde als bij de kindersterfte. Er zijn maar weinig gemeenten met 1000 ge- boortes per jaar, zodat ook hier de score door incidenten en toeval- ligheden sterk uiteen kan lopen over de jaren. En ook hier geldt dat een provinciaal overzicht van groter belang is dan het gemeentelijke overzicht, dat toch meer illustratieve waarde heeft.

Jeugdcriminaliteit: percentage van 12- t/m 21-jarigen die een delict hebben gepleegd waardoor ze voor de rechter zijn verschenen

Dit betreft het percentage 12- tot en met 21-jarigen dat een delict gepleegd heeft waarmee de jeugdige voor de rechter is verschenen.

Voor dit gegeven zijn feitelijk twee lopende registraties beschikbaar.

De meest gebruikte tot nu toe is de ‘verdachtenregistratie’ van de politie. Een andere mogelijkheid betreft de ‘zakenregistratie’ van het Openbaar Ministerie (verzameld door het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) van het ministerie van Justitie). Aan elke zaak is altijd een persoon of bedrijf gekop- peld die het delict heeft begaan (dit kunnen ook meerdere personen zijn, maar die worden elk als unieke zaak geregistreerd). Bij elke zaak worden achtergrondvariabelen van de gedaagde persoon gere- gistreerd, maar ook kenmerken van het delict en de afdoening van de zaak. Aangezien de rechtsgang formeler en beter geregistreerd verloopt dan een politieonderzoek, is gekozen voor de OM-data als bron voor de indicator over jeugdcriminaliteit.

Jeugdwerkloosheid: percentage werkzoekende werkloze jonge- ren (16 t/m 24 jaar)

Het werkloosheidscijfer van het CBS is gebaseerd op de registratie van het CWI. Hierin zitten echter wel enige hiaten en vervuilingen die het werkloosheidscijfer beïnvloeden. Zo is er een redelijk grote groep mensen die niet staat ingeschreven bij het CWI, maar die toch beschikbaar is voor de arbeidsmarkt voor ten minste twaalf uur (dit is vooral de groep die niet afhankelijk is van een uitkering omdat de partner of iemand anders in het huishouden in voldoende mate in inkomen voorziet). Daarnaast staan er mensen bij het CWI als niet- werkend - werkzoekend ingeschreven die al werk hebben, of die een uitkering krijgen op basis waarvan ze niet voor ten minste twaalf uur beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Het CBS heeft ten behoeve van deze publicatie deze laatste twee groepen uit het CWI-bestand geschoond, door matching met gegevens van de Belastingdienst en het UWV. Dit houdt in dat in het uiteindelijke bestand alleen nog een onderschatting van het aantal werkloze jongeren zit, vanwege het niet ingeschreven staan bij het CWI. Verder kon het aantal werklozen uiteraard niet gedeeld worden op de beroepsbevolking,

(22)

aangezien deze berekening ook niet mogelijk is voor deze subgroep op gemeentelijk niveau (uitzonderingen daargelaten). Vandaar dat is gedeeld door de totale groep jongeren van 6 tot en met 24 jaar.

Het nadeel hiervan is dat een groot gedeelte van deze groep in een aantal gemeenten niet tot de beroepsbevolking kan horen omdat deze personen voltijd dagonderwijs volgen. Vooral in gemeenten met een universiteit en/of een hbo-opleiding is de beroepsbevolking in de genoemde leeftijdsgroep veel lager. Een voordeel is dat de ge- bruikte deler wel voor elk moment en elke gemeente, hoe klein ook, beschikbaar is. In de toekomst biedt de IB-Groep misschien uitkomst om deze populatie verder te verkleinen tot de groep die waarschijn- lijk voor de arbeidsmarkt beschikbaar is. Dit moet mogelijk zijn omdat de IB-Groep registreert welke personen ingeschreven staan in het mbo, hbo en w.o., zolang er recht bestaat op studiefinanciering.

De groep die dat recht niet meer heeft is in de betreffende leeftijds- categorie vrij klein. Het is dus met behulp van lopende registraties mogelijk de beroepsbevolking voor deze leeftijdscategorie redelijk betrouwbaar te onderscheiden.

Kinderen in de jeugdzorg: percentage 0- t/m 17-jarigen met een indicatie voor jeugdzorg

Dit cijfer is gebaseerd op het aantal nieuwe indicaties voor jeugd- zorg dat het Bureau Jeugdzorg in een jaar registreert, voor kinderen van 0 tot en met 17 jaar ten opzichte van het totale aantal 0- t/m

7-jarigen in een gemeente. Aanvullend is het aantal nieuwe jeugd- beschermingsmaatregelen meegenomen, maar omdat een jongere met een jeugdbeschermingsmaatregel in vrijwel alle gevallen op een eerder moment al een indicatie voor jeugdzorg heeft gekregen, zijn deze niet meegenomen in de berekening van de indicator (dit zou leiden tot dubbeltellingen), maar alleen illustratief beschreven.

Kinderen in achterstandswijken: percentage 0- t/m 17-jarigen dat in een achterstandwijk woont

Hierbij gaat het om het aantal kinderen dat woont in een gebied met een lage sociale status. Daarbij is sociale status een uitdrukking van het opleidingsniveau van de bewoners van een wijk (postco- degebied), van het inkomensniveau en van de mate van werkloos- heid in het gebied. De variabele ‘sociale status’ is vastgesteld met behulp van een principale-componentenanalyse, waarbij de factor

‘sociale status’ 54% van de variantie verklaart. De samenhang van de afzonderlijke variabelen met deze factor bedraagt -0,88 (gemid- deld inkomen), 0,82 (laag inkomen), 0,67 (zonder baan) en 0,46 (lage opleiding). De (woon)gebieden met de laagste status worden achterstandswijken genoemd. Achterstandsgebieden hebben een achterstandsscore van meer dan eenmaal de standaarddeviatie bo- ven het gemiddelde (SCP, 2005). Dit suggereert dat de afwijking van het landelijke gemiddelde bepaalt of een gebied wordt betiteld als achterstandswijk, en niet de feitelijke constatering. Zou de situatie in heel Nederland zeer sterk verbeteren in de loop van vier jaar, dan zou met deze benadering toch nog ongeveer hetzelfde aantal gebie- den als achterstandswijk te betitelen zijn. Het percentage kinderen in een achterstandswijk bepaalt uiteindelijk hoe goed of slecht een gemeente scoort. Op grond van de indeling zijn er ook veel gemeen- ten die geen achterstandswijken hebben. Het percentage kinderen dat woont in een achterstandswijk is in die gemeenten dan ook 0;

dit cijfer is als zodanig meegenomen in de berekening van de totale standaardscore.

(23)

Kinderen in armoede: percentage 0- t/m 17-jarigen dat in een uitkeringsgezin leeft

Deze gegevens zijn afkomstig van de sociale diensten van alle gemeenten in Nederland. Het gaat hier dus om personen met een bijstandsuitkering, eventueel aangevuld met bijzondere bijstand.

Deze gegevens worden landelijk verzameld en gecorrigeerd door het CBS. Een gedeelte van de personen met een uitkering vormt een huishouden met ten laste komende kinderen van 0 tot 8 jaar. Deze kinderen worden in de registratie meegenomen. Het totale aantal ten laste van uitkeringsgezinnen komende kinderen per gemeente als percentage van het totale aantal kinderen van 0 tot 8 jaar, is in deze indicator meegenomen. Uitgangspunt hierbij is dat de huishoudens met een bijstandsuitkering, volledig of aanvullend, in zijn algemeenheid de onderkant vormen van het inkomensniveau in Nederland.

Kindermishandeling: percentage gemelde mishandelde 0- t/m 17- jarige kinderen

De meldingen van kindermishandeling zijn afkomstig van de bureaus AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling). Elke provincie en grootstedelijke regio heeft een eigen Advies- en Meldpunt Kinder- mishandeling, alle bereikbaar via het landelijke telefoonnummer. De registratie vindt plaats in een speciaal programma (KITS), waarbij de postcode en de geboortedatum van het mishandelde kind worden vastgelegd, alsmede de aard van de mishandeling en het aantal kin- deren in het gezin. Er wordt dus niet alleen door mishandelde kinde- ren gebeld maar ook over mishandelde kinderen. De registraties van alle meldpunten zijn samengebracht en er is een uitdraai gemaakt op viercijferig postcodeniveau van alle meldingen met daarbij het geboortejaar van het betreffende kind. De gegevens van de vier- cijferige postcodeniveaus zijn teruggerekend naar alle gemeenten.

Voor de berekening van het percentage is het aantal meldingen

gedeeld door het aantal jeugdigen.

Onderwijs: aantal 5- t/m 17-jarige leerplichtige scholieren dat relatief verzuimt

Percentage leerlingen dat relatief verzuimt (een periode van drie aangesloten dagen, of in een periode van een maand minimaal twaalf uren verzuim), als percentage van het totale aantal leerplich- tige leerlingen. Een school moet, indien een leerling verzuimt, vol- gens de leerplichtwet de gemeente inlichten, waarna de gemeente actie kan ondernemen. De gemeente meldt deze gegevens vervol- gens jaarlijks aan de CFI, die alle gegevens van alle gemeenten ru- briceert. De registratie van de leerplicht bij gemeenten is jarenlang een probleem geweest. De beschikbare software liet weliswaar toe alle verplichte onderdelen te registreren, maar de kwaliteit vari- eerde in grote mate tussen gemeenten. Hierdoor bleef een adequate verzuimregistratie bij gemeenten meestal achterwege. Met alle nieuwe software voor de leerplichtadministratie zien wij een gelei- delijke verbetering van de kwaliteit van de registratie. Dit zal zich de komende jaren hoofdzakelijk uiten in een verhoging van het rela- tieve verzuim, aangezien voor deze wettelijke taak nu een adequate registratie, monitoring en ook uitvoering mogelijk zijn. Dit betekent een betere vastlegging van de meldingen in de registratiesystemen.

De gemeenten met ontbrekende gegevens zijn in de kaarten weer- gegeven; in de overzichtstabellen staan hier missende waarden voor deze indicator. De ontbrekende gegevens zijn voor de betreffende gemeenten niet meegeteld in de bepaling van de uiteindelijke totale standaardscore.

(24)

Onderwijs: percentage 4- t/m 12-jarigen in het primair onderwijs met een leerlinggewicht1 hoger dan 0

Het gaat om het percentage leerlingen in het basisonderwijs (4 t/m 12 jaar) waarbij sprake is van een gewichtsscore hoger dan 0.

Leerlingen krijgen op grond van bepaalde criteria een gewicht: de zogenaamde gewichtenregeling. De huidige criteria zijn:

gewicht 0,25 voor Nederlandse leerlingen van ouders met een laag opleidingsniveau.

gewicht 0,90 voor allochtone leerlingen van ouders met een laag opleidings- en beroepsniveau.

De scholen ontvangen door deze regeling extra personele en mate- riële faciliteiten. Het uitgangspunt is dat leerlingen met een hoger gewicht meer voorzieningen nodig hebben, omdat er een hoger risico op achterstand bestaat. Alle scholen melden de aantallen gewicht- leerlingen per klas aan de gemeente. De gemeente meldt dit ver- volgens jaarlijks aan de CFI, die alle gegevens van alle gemeenten rubriceert.

Openbare speelruimte: aantal 0- t/m 17-jarigen per hectare speelruimte

Ruimte voor kinderen is een onderwerp dat zelden in een cijfer- matige vertaling optreedt. Vanwege het belang dat de stuurgroep hieraan hecht is toch gepoogd om aan de vraag naar gegevens over ruimte voor kinderen te voldoen. De registratie van de bestemming

 De gewichtenregeling in het onderwijs is per -8-2006 gewijzigd, deze wijziging heeft invloed op hoogte van het gewicht, niet op het aantal leerlingen met een gewicht. In theorie zal deze wijziging op onze indicator dus geen invloed hebben.

van ruimtes binnen een gemeente is echter nog niet zodanig dat deze zich leent voor precieze analyses. Echter, het CBS verzamelt periodiek wel informatie over de verdeling van ruimte binnen alle gemeenten in Nederland. Op basis van de door het CBS gehanteerde indeling is de keuze gemaakt voor die ruimtes die kinderen met de hoogste waarschijnlijkheid als speel- of sportruimte zullen gebrui- ken. Het gaat hierbij om zogenaamde ‘georganiseerde’ ruimte. Dit is ruimte die speciaal voor het betreffende doel is aangelegd in een gemeente. Deze ruimtes omvatten parken, sportterreinen en ruimte voor vrije recreatie. De indicator definieert het aantal 0- t/m 17- jarigen per hectare georganiseerde speelruimte.

Tienermoeders: percentage tienermoeders (15 t/m 19 jaar) Het percentage moeders in de leeftijd van 15 t/m 19 jaar als per- centage van het totale aantal vrouwen in de leeftijd van 15 t/m 19 jaar. Over het algemeen beschouwt de maatschappij het als proble- matisch dat tienermeisjes moeder worden. Toch is het in sommige gemeenschappen in Nederland heel geaccepteerd en normaal om al op zeer jonge leeftijd moeder te worden. Dit reflecteert zich in de cijfers van sommige gemeenten in Nederland. Desondanks komt tienermoederschap in Nederland (nog) maar heel weinig voor. Hier geldt dan dat kleine absolute verschillen tussen jaren in percentueel opzicht leiden tot zeer grote verschillen.

Verantwoording Overall Ranking

De uiteindelijke overall rangorde van gemeenten (zie index) is tot stand gekomen op de hieronder beschreven wijze. Als eerste zijn alle numerieke waarden van de twaalf indicatoren omgezet naar standaardscores. Vervolgens zijn alle standaardscores van de twaalf indicatoren per gemeente bij elkaar opgeteld om te komen tot een totale standaardscore voor elk van de 44 gemeenten. Als laatste is de rangorde van de gemeenten bepaald op basis van deze totale

(25)

standaardscore, van de slechtste waarde 1 tot de beste waarde 443.

De standaardscore geeft aan in hoeverre een score afwijkt van het landelijke gemiddelde. Dit betekent dat wanneer een gemeente het beter doet dan dit gemiddelde, de gemeente een negatieve stan- daardscore krijgt. Doet een gemeente het slechter dan het lande- lijke gemiddelde, dan krijgt deze een positieve standaardscore.

De standaardscore op een indicator ontstaat door de gemiddelde waarde op een indicator over alle gemeenten af te trekken van de gevonden waarde van een gemeente, en dit getal te delen door de standaardafwijking van de verdeling van alle waardes op deze indicator. De standaardscore bepaalt dus de relatieve afstand tot de gemiddelde waarde over alle gemeenten, waarbij het gemiddelde van alle standaardscores van één indicator (ongeacht welke) 0 is. De mate van afwijking van het gemiddelde is dus gestandaardiseerd, dit houdt in dat de standaardscore voor elke indicator hetzelfde bete- kent.

Alle indicatoren hebben hetzelfde gewicht gekregen bij de bepa- ling van de totale standaardscore. Er is, met andere woorden, geen poging gedaan het relatieve belang van de indicatoren mee te laten wegen in de eindscore.

Voor deze publicatie zijn alle resultaten van vorig jaar herberekend, aangezien er dit jaar vijftien gemeenten minder zijn door samen- voegingen, en vanwege de kleine wijzigingen in de methodiek.

Aangezien een aantal gemeenten niet meer bestaat, verandert het totale gemiddelde en dus ook de afwijking van het gemiddelde van alle overgebleven gemeenten. Dit betekent feitelijk dat alle ge- meenten ten aanzien van de gegevens van vorig jaar een nieuwe totale standaardscore hebben gekregen. In de meeste gevallen wijkt deze nauwelijks af van de versie van vorig jaar. Voor een gemeente als Maasgouw in Limburg, waarin drie gemeenten van vorig jaar zijn samengevoegd, zien we echter wel een ander beeld.

Een andere verandering is dat we dit jaar voor het eerst geconfron-

teerd zijn met gegevens die voor een kleine gemeente zeer bepalend kunnen zijn omdat er te weinig jongeren wonen in die gemeente.

Dit geldt voor de indicatoren kindersterfte en tienermoeders, waar in drie gevallen de deelfactor dusdanig klein was dat een incidentie (kindersterfte) of prevalentie (tienermoeder) van ‘1’ een buitenpro- portionele score opleverde. Als er in een kleine gemeente sprake is van een enkel geval op zeer weinig jongeren dan telt dit onevenre- dig zwaar mee bij de berekening van de totaalscore. Dit is uitzon- derlijk omdat de meeste gemeenten de laatste jaren gefuseerd zijn en er in Nederland maar zeer weinig echt kleine gemeenten zijn.

Besloten is om in de drie voorkomende gevallen (van de in totaal ruim 5200 berekende getallen) te kiezen voor een regionaal gemid- delde, waarbij de regio werd gekozen door omliggende gemeenten samen te voegen tot de deelfactor voldoende groot was om een betekenisvol getal op te leveren. Op deze manier telt de incidentie of prevalentie in de betroffen gemeente dus wel degelijk mee bij de bepaling van de score op de indicator.

(26)

D. Betrokken organisaties en fondsen bij Kinde- ren In Tel

Defence for Children International Nederland is onderdeel van een internatio¬nale onafhankelijke organisatie met 42 internationale secties in alle werelddelen, die wereldwijd opkomt voor rechten van kinderen. Door onderzoek, voorlichting, belangenbehartiging, actie en rechtshulp verdedigt Defence for Children International Neder- land de rechten van kinderen en stelt schendingen daarvan aan de kaak. Leidraad van het werk van Defence for Children International Nederland is het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Defence for Children International Nederland houdt zich in het bijzonder be- zig met de volgende kernthema’s: voorlichting over kinderrechten in het algemeen, vreemdelingenbeleid en kinderrechten, mishandeling en uitbuiting van kinderen en kinderen in conflict met de wet (kin- derstrafrecht, kinderen in gevangenissen, herstelrecht, rechtshulp).

(www.defenceforchildren.nl).

Jantje Beton komt op voor de speelkansen van alle kinderen in Nederland. Als kinderen spelen hebben ze niet alleen plezier, ze doen ook allerlei ervaringen op die goed zijn voor hun ontwikkeling.

Vooral voor kinderen die door omstandigheden in de verdrukking dreigen te komen, is dat extra belangrijk. Daarom bedenkt, finan- ciert en organiseert Jantje Beton projecten om juist deze kinderen spelenderwijs voor te bereiden op een actieve deelname aan onze samenleving. Maar Jantje Beton doet meer. De organisatie maakt zich hard voor een wet die gemeenten voorschrijft hoeveel ruimte zij minimaal moeten bestemmen voor speelruimte, door overleg met andere organisaties, bedrijven en de politiek. Jantje Beton maakt onderzoek mogelijk, brengt partijen samen en stimuleert beter jeugdbeleid, en is zo de belangenbehartiger van kinderen en hun recht op spelen. Want als kinderen samen spelen, leren ze samenle-

ven! (www.jantjebeton.nl).

JeugdWelzijnsBeraad is een adviesorgaan voor provinciale en lan- delijke politiek. In het JeugdWelzijnsBeraad zitten jongeren die uit eigen ervaring kunnen praten over de jeugdzorg. In het JeugdWel- zijnsBeraad brengen zij deze ervaringen bij elkaar. Het Beraad heeft daarom een belangrijke signaalfunctie voor de politiek. Ook zijn de jongeren door middel van het JeugdWelzijnsBeraad getraind om voor hun eigen mening uit te komen, naar oplossingen voor problemen te zoeken en adviezen te geven. Op dit moment zijn er 26 jongeren- raden die meedoen. Het JeugdWelzijnsBeraad wordt vormgegeven vanuit Collegio, kennispraktijk voor de Jeugdzorg. (www.collegio.nl).

Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) is de vakbond voor alle mbo’ers in Nederland, waarvan mbo’ers ook het bestuur uit- maken. Naast het informeren en adviseren van mbo-studenten via het eigen klachten- en informatiecentrum, zet JOB zich samen met mbo’ers uit heel Nederland in voor beter onderwijs. De visie van de studenten staat daarbij centraal. Voor Kinderen in Tel richt JOB zich op de indicator jeugdwerkloosheid. JOB vindt dat het bestrijden van jeugdwerkloosheid al in de school moet beginnen en niet pas op het moment dat jongeren zijn uitgevallen. De expertise van JOB ligt dan ook vooral bij het meedenken over het inrichten van onderwijs dat werkelijk aansluit bij de wensen en behoeften van studenten. Luis- teren naar de mening van studenten en les en begeleiding op maat staan daarbij centraal. (www.job-site.nl).

Johanna Kinderfonds zet zich van oudsher in om de kwaliteit van leven van kinderen en jongeren tot 0 jaar met (lichamelijke) beperkingen te verbeteren door het financieel ondersteunen van onderzoek en projecten. Het is de wens van veel kinderen en jon- geren met beperkingen om ’gewoon mee te kunnen doen’ en eigen

(27)

keuzes te kunnen maken. In de praktijk blijkt dat zij dat niet in alle gevallen kunnen. Daarom ondersteunt het Johanna Kinderfonds vele initiatieven die dit ‘gewone meedoen’ bevorderen. Bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs, doorstroom naar betaalde arbeid, sport- beoefening, culturele activiteiten, vakanties en andere vormen van vrijetijdsbesteding. Daarnaast ondersteunt het Johanna Kinderfonds ook wetenschappelijke onderzoeksprojecten.

(www.johannakinderfonds.nl).

Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) vertegenwoordigt al meer dan twintig jaar scholieren uit het voorgezet onderwijs en is de enige landelijke organisatie van, voor en door scholieren. Het LAKS organiseert activiteiten, informeert en vertegenwoordigt scholieren.

(www.laks.nl).

Het Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg behartigt op landelijk niveau de belangen van de cliënten in de jeugdzorg. Dat gebeurt door de signalen van cliënten, cliëntenraden en jongerenraden, van provinciale en landelijke kinderorganisaties en van cliëntenplatforms op te pakken en te bundelen. Het forum is er voor jongeren en hun ouders. Het doel is om de kwaliteit van de jeugdzorg te verbeteren.

(www.lcfj.nl).

Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind (NSGK) helpt kinderen en jongeren met een handicap om, met hun beperking, gewoon kind te kunnen zijn. De NSGK ontwikkelt en ondersteunt jaarlijks honderden initiatieven op het gebied van wonen, werken, opleiding en vrije tijd, al die dingen die belangrijk zijn voor een volwaardige ontwikkeling. (www.nsgk.nl).

NUSO Speelruimte Nederland zet zich door het uitdragen van kennis en advies al meer dan 75 jaar in voor meer en betere bui-

tenspeelmogelijkheden voor kinderen en jongeren. De NUSO maakt zich sterk voor speelruimtebeleid dat zowel wettelijk gegarandeerd is (normen) als inhoudelijk kwaliteit heeft. Dat verbetert de fysieke en mentale gezondheid van kinderen en jongeren én bevordert de leefbaarheid in de wijken. Speeltuinen hebben daarin een belang- rijke functie. Vergelijkbare gegevens zijn nodig voor de belangen- behartiging van meer en betere speelmogelijkheden. Daarom doet NUSO mee aan Kinderen in Tel! Bij de NUSO zijn 800 speeltuinvereni- gingen en kindervakantiewerkorganisaties aangesloten. Zo’n 40.000 vrijwilligers zijn actief en zetten zich jaarlijks in om ruim 2 miljoen kinderen een veilige en uitdagende speelplek te geven. NUSO onder- steunt deze organisaties en geeft daarnaast advies aan onder andere gemeenten op het gebied van speelruimte. (www.nuso.nl).

Het Platform Ruimte voor de Jeugd / Speelraad is een net- werk dat zich inzet voor de verbetering van de zelfstandige bewe¬gingsvrijheid van de jeugd in de openbare ruimte. Het Plat- form biedt deskundi¬gen op het gebied van jeugd, spelen, gezond- heid, welzijn, sport, verkeer en steden¬bouw de gelegenheid om informatie uit te wisselen en ideeën uit te werken. Deelnemers aan het Platform zijn o.a. Jantje Beton, Verkeersveilig¬heidNl, NISB, NUSO, GGD Rotterdam, Nederlandse Jeugdraad, NJi, CMOnet, Scou- ting NL, Netwerk Springzaad en diverse speel¬ruimtearchitecten en deskundigen op het terrein van spelen en speelgelegenheid. (www.

ruimtevoordejeugd.nl).

Scouting Nederland is de grootste jeugd- en jongerenorganisatie van het land met 90.000 jeugdleden en 0.000 kaderleden. Er zijn in Nederland 1300 lokale Scoutinggroepen. Scouting biedt kinderen en jongeren een plezierige vrijetijdsbesteding. Samenwerken, avontuur, respect voor elkaar en de leefomgeving, zelfredzaamheid en ont- plooiing zijn hierbij centrale thema’s. (www.scouting.nl).

(28)

Stichting Alexander is een niet-commercieel landelijk bureau voor jongerenparticipatie en voert projecten uit om jongerenparticipatie te stimuleren. Sinds 99 verricht Stichting Alexander participatief jongerenonderzoek en verzorgt trainingen en coachingstrajecten voor jongeren, professionals, ambtenaren en bestuurders. Hierbij worden diverse participatieve methoden ingezet. De stichting werkt voor uiteenlopende opdrachtgevers binnen de sectoren zorg, wel- zijn, gezondheid, onderwijs, arbeid en kunst & cultuur.

Jongeren staan in het werk centraal. Ze doen mee aan alle onder- delen van onze projecten, als medeonderzoeker, als co-trainer, als adviseur en als presentator van de resultaten. Zij gaan zelf de dialoog aan over hun aanbevelingen en voeren verbetertrajecten uit in samenspraak met volwassenen. Met de projecten realiseert de stichting een blijvend resultaat. (www.st-alexander.nl).

Stichting Fonds Kinderhulp. Voor Kinderhulp is ‘Kinderen in tehui- zen’ het belangrijkste thema. Het Nationaal Fonds Kinderhulp zorgt al bijna vijftig jaar voor een beetje gewoon geluk voor kinderen in Nederland die met jeugdzorg te maken krijgen. Het gaat om kinde- ren die professionele hulp nodig hebben, meestal als gevolg van een verstoorde thuissituatie. Kinderhulp zorgt ervoor dat deze kinderen ook gewoon kind kunnen zijn, door ervoor te zorgen dat er geld is voor bijvoorbeeld een weekje kamperen, een dagje uit, speel- en spelmateriaal, het lidmaatschap van een voetbalclub of een cadeau- tje met Sinterklaas. (www.kinderhulp.nl).

Stichting Kinderpostzegels Nederland steunt jaarlijks honderden projecten in binnen- en buitenland om kwetsbare kinderen te helpen aan een veilige liefdevolle omgeving en een betere toekomst. Zo is de opbrengst bestemd voor kinderen die geen thuis hebben of moe- ten werken voor het gezinsinkomen. Kinderen die dagelijks worden gepest of die te maken krijgen met geweld. En kinderen die opgroei-

en in armoede en geen toegang tot onderwijs hebben.

(www.kinderpostzegels.nl).

UNICEF komt op voor de rechten van kinderen wereldwijd, dus ook in Nederland. In Nederland ziet UNICEF toe op de implementatie van het Verdrag voor de Rechten van het Kind. Hoewel Nederland bekend staat om zijn kindvriendelijkheid, werd het door het VN-Comité in- zake de Rechten van het Kind zowel in 999 als in 2004 op de vingers getikt. Met het verdrag in de hand kunnen organisaties Nederland op zijn verantwoordelijkheden wijzen. Dat is nodig, want de armoede onder kinderen groeit. Ook het vreemdelingenbeleid en de positie van het kind daarin moeten verbeteren. Het Verdrag voor de Rechten van het kind raakt niet alleen het regeringsbeleid, maar ook de ge- meenten. Het lokale bestuur kan een grote en eigenstandige invloed hebben op het dagelijkse leven van de kinderen en jongeren op het gebied van bijvoorbeeld sport, zorg, educatie, opvang en wonen.

(www.unicef.nl).

Het Verwey-Jonker Instituut is een onafhankelijke, landelijk wer- kende instelling voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek te Utrecht.

Het onderzoek geeft bruikbare en wetenschappelijk onderbouwde antwoorden op sociaal-maatschappelijke vragen. Het Verwey-Jonker Instituut doet zowel adviserend als evaluatief onderzoek en heeft daarbij oog voor dilemma’s in beleid en uitvoering. Met het onder- zoek wil zij bijdragen aan het vinden van duurzame oplossingen voor actuele kwesties. Het instituut wil bovendien dat de uitkomsten van onderzoek bijdragen aan de sociale participatie van burgers en de aanpak van sociale problemen. (www.verwey-jonker.nl).

(29)

Verwey-Jonker Instituut

Deel 2: Het landelijk beeld

In dit deel van het databoek Kinderen in Tel 2008 presenteren we per thema de resultaten op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau. De thema’s zijn:

. Gezondheid

2. Jeugdcriminaliteit/veiligheid

. Jeugdwerkloosheid 4. Kinderen in de Jeugdzorg 5. Kinderen in achterstandswijken 6. Kinderen in armoede

7. Kindermishandeling 8. Onderwijs

9. Openbare speelruimte

0. Tienermoeders 11. Vrijetijdsbesteding

2. Jeugdparticipatie

.

2.

.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

0.

.

2.

In deel  verantwoordden we de thema’s, onderwerpen en indicato- ren en zetten we uiteen hoe deze tot stand zijn gekomen. In dit deel geven we de landelijke stand van zaken weer van de twaalf thema’s over 2005 en 2006.

We geven de resultaten per thema weer. Allereerst verwijzen we naar een kinderrecht uit het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind waar het thema betrekking op heeft. Vervolgens leggen we uit voor welke indicator we binnen het thema gekozen hebben en wat deze indicator inhoudt. Daarna presenteren we de gegevens, waarbij we de landelijk gemiddelde scores in 2005 en 2006 weerge- ven. Het betreft hier een absoluut landelijk gemiddelde: er is geen wegingsfactor toegepast. Vervolgens gaan we in op de stand van zaken op provinciaal en gemeentelijk niveau. Voor elk thema is in een kleurenkaartje van Nederland de stand van zaken in 2006 per provincie en per gemeente in beeld gebracht. Bij elk kleurenkaartje staan tevens een provincierangorde en een overzicht van de tien minst goed scorende gemeenten.

(30)

De figuren en tabellen zijn voorzien van een toelichting. Ten slotte volgt een statement van een vertegenwoordiger van een organisatie die zijn of haar visie geeft op de betekenis van de desbetreffende cijfers voor Nederland.

In de bijlagen bevindt zich een overzicht van alle provinciescores per indicator en alle gemeentescores per indicator. Ook hebben we een overzichtstabel opgenomen van de rankings per indicator en de tabel met de ‘overall rangorde’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien nare levens- gebeurtenissen vaak niet in isolatie voorkomen, hebben wij gekeken of het aantal nare levens- gebeurtenissen dat kinderen meemaken van in- vloed is op

Maar ook voor jongeren is het heel belangrijk dat ze betrokken worden en voldoende geïnformeerd zijn', zegt voorzitter Ilse Ruysseveldt van het project “Kinderen en

Kinderen en jongeren met onderstaande problemen en/of ziekten kunnen worden verwezen naar de Medisch Psycholoog:.. ● Chronisch lichamelijke ziekten, zoals diabetes

Werkloze jongeren (16-22) Met delict voor de rechter (12-21) Voortijdig schoolverlaters (12-22) Tienermoeders (15-19). Zuigelingensterfte (0 jaar)

In Nederland krijgen per jaar naar schatting 19.000 kinderen en jongeren * ) de diagnose niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Het gaat om 15.000 kinderen met traumatisch

Deze indicator laat de verhouding zien tussen het aantal kinderen dat ooit alcohol heeft gedronken en het totale aantal jongeren.. Indicator 2019

Stichting Alexander © 2015 – Eindrapport - Perspectieven van kinderen en jongeren op ouderschap 24 De band die kinderen en jongeren uit klassieke gezinnen met hun ouders

Voor het werken met kinderen, jongeren en gezinnen zijn er verschillende kwaliteitsvolle diagnostische modellen beschreven, zoals bijvoorbeeld het handelingsgerichte